Plan: | Woningbouwplan Noenevershof |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1640.BP20BuNoenever-VG01 |
De familie Verheggen (hierna: initiatiefnemer) is voornemens om op de gronden aan de 'Noenevershof' in Buggenum 16 nieuwe gasloze en levensloopbestendige woningen te realiseren. Van deze 16 woningen worden 6 woningen voor de verhuur gerealiseerd. Deze woningen zullen als nultredenwoningen worden uitgevoerd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat deze woningen van buitenaf zonder trappen bereikbaar zijn en de primaire verblijfsruimtes (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) op dezelfde woonlaag (begane grond) aanwezig (kunnen) zijn. Met onderhavig project wordt beoogd om tegemoet te komen aan de toenemende vraag naar levensloopbestendige woningen en worden woningen gerealiseerd welke geschikt zijn voor meerdere doelgroepen.
Initiatiefnemer beoogt deze levensloopbestendige woningen te situeren in de kern Buggenum aan de 'Noenevershof'; concreet tussen Noenever, de Bergstraat en de Holstraat. Kadastraal zijn deze percelen bekend als gemeente Buggenum – sectie A – nummers 2105, 2166, 196, 2185 267 (ged,.) en 268. Het totale oppervlak van het plangebied bedraagt circa 12.700 m2. De kadastrale percelen 2105, 2166, 196 en 268 zijn momenteel onbebouwd en in gebruik als grasland/bouwland. Op het kadastrale perceel 2185 is momenteel de woning aan de Holstraat 11 gelegen. Deze woning wordt gehandhaafd, maar de tuin van deze woning zal gedeeltelijk worden omgevormd tot een verbindingspad voor voetgangers en fietsers met naastgelegen groenstrook.
Onderhavig plangebied wordt ontsloten via een nieuw aan te leggen weg welke, tussen de woning Holstraat 19 en Holstraat 23, aansluiting krijgt op de Holstraat. Daarmee ontstaat een goede en ruime entree voor onderhavig plangebied. Verder wordt voorzien in een langzame verkeersontsluiting (voetgangers en fietsers) aan de Bergstraat (ter plaatse van het huidige vluchtpad). Deze langzame verkeersontsluiting betreft eveneens een calamiteitenontsluiting aangezien deze wordt afgesloten middels een uitneembaar paaltje. Indien zich een calamiteit voordoet, kan de brandweer onderhavig plangebied niet alleen bereiken via de nieuw aan te leggen weg tussen Holstraat 19 en Holstraat 23, maar ook via de calamiteitenontsluiting aan de Bergstraat door het betreffende paaltje ter plaatse weg te halen. Daarmee is onderhavig plangebied meerzijdig bereikbaar. Tot slot wordt een nieuw fiets- en voetpad beoogd tussen Holstraat 11 en Holstraat 13.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Omdat het geldende bestemmingsplan het realiseren van 16 levensloopbestendige woningen niet direct toelaat, is een principeverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal. Naar aanleiding van het ingediende principeverzoek heeft het college van burgemeester en wethouders een positief standpunt ingenomen. Dit standpunt (eindadvies) is verwoord in de brief van 30 januari 2020, verzonden d.d. 31 januari 2020 (kenmerk: WABO-2016-383), bijgevoegd als Bijlage 1 . De gemeente Leudal heeft initiatiefnemer aanbevolen om ten behoeve van het voornemen een bestemmingsplanprocedure te doorlopen.
Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor onderhavige bestemmingsplanwijziging.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het planvoornemen.
Onderhavige ontwikkeling wordt beoogd op de gronden aan de 'Noenevershof', gelegen tussen Noenever, de Bergstraat en de Holstraat. De directe omgeving van onderhavig plangebied kenmerkt zich als een rustige woonwijk; een gebied met een overwegende woon- en verblijfsfunctie. Voorts zijn in de nabijheid van onderhavige locatie enkele horecavoorzieningen en detailhandelsvestigingen gelegen.
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding onderhavig plangebied (binnen rode stippellijn)
Kadastraal is de locatie bekend als gemeente Buggenum – sectie A – nummers 2105, 2166, 196, 2185, 267 (gedeeltelijk) en 268.
Kadastrale kaart met aanduiding plangebied
Buggenum wordt aan de westzijde begrensd door Haelen, aan de zuidzijde door de gemeente Roermond, aan de oostzijde (ten oosten van de Maas) door Swalmen en aan de noordzijde door Neer. De nabije omgeving van onderhavig plangebied wordt gekenmerkt door vrijstaande en geschakelde woningen.
Onderhavig plangebied is grotendeels onbebouwd en in gebruik als grasland/weiland. Daarnaast is aan de noordzijde van onderhavig plangebied een bestaande woning aanwezig, namelijk Holstraat 11 te Buggenum. Initiatiefnemer is voornemens om deze woning te behouden. In onderstaande foto's wordt de bestaande situatie ter plekke van onderhavig plangebied weergegeven.
Foto's bestaande situatie
Voorliggende planontwikkeling voorziet in het realiseren van 16 levensloopbestendige woningen op gronden aan de 'Noenevershof' te Buggenum. Om de betreffende woningen geschikt te maken voor meerdere doelgroepen zullen deze als nultredenwoningen worden uitgevoerd. Van deze 16 woningen worden 10 woningen ingezet voor de verkoop en 6 woningen voor de verhuur.
De nieuw te realiseren woningen mogen maximaal uit anderhalve bouwlaag met kap bestaan, waarbij de woningen op kavel 1 tot en met 7, middels afwijken, mogen worden voorzien van een extra bouwlaag (twee bouwlagen met kap). Daarmee wordt ingespeeld op het dorpse karakter van de directe omgeving van onderhavig plangebied en ontstaat meer diversiteit.
Ook ten aanzien van de maximum toegestane goot- en bouwhoogte is ruimte voor variatie. De kern Buggenum typeert zich namelijk door een grote variatie aan goot- en bouwhoogten. Bij de nieuw te realiseren woningen geldt in beginsel een maximale goot- en bouwhoogte van 5 meter respectievelijk 8 meter. Ten aanzien van de nieuw te realiseren huurwoningen aan de noordzijde van het plangebied gelden echter afwijkende maatvoeringseisen. Om de bewoners van omliggende woningen tegemoet te komen, dient ter plekke een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale bouwhoogte van 5 meter in acht te worden genomen. Daarmee ontstaat een diverse en dorpse uitstraling.
De locatie aan de Noenevershof wordt al jaren aangemerkt als een inbreidingslocatie in de kern, zoals blijkt uit onderstaande figuur uit het Dorpsontwikkelingsplan (DOP) uit 2005. In het DOP is de locatie Noenevershof opgenomen als een locatie voor een goede aanvulling op het bestaande woonmilieu, die geen bestaande waarden aantast en stedenbouwkundig inpasbaar is.
Uitsnede DOP Buggenum 2005
Daarnaast heeft het woningbouwplan geen effect op de belevingswaarde van de lintbebouwing aan de Dorpstraat. De eenzijdige benadering van de Dorpstraat wordt, mede doordat het plan vanuit de Dorpstraat niet waarneembaar is, niet aangetast en bovendien doet het plan geen afbreuk aan de ruimtelijke en stedenbouwkundige belevingswaarde van de Dorpstraat. Door de ruime verkaveling, met veel aandacht voor openbaar groen en openheid, wordt ruimtelijk-stedenbouwkundig op een goede wijze aangesloten bij het bestaande dorpse karakter.
Uitsnede luchtfoto vanaf de Dorpsstraat
Advies Veiligheidsregio
De Veiligheidsregio Limburg-Noord heeft in het kader van voorliggende planontwikkeling op 21 juli 2020 een advies uitgebracht omtrent de aspecten bereikbaarheid, bluswatervoorziening en brandweerzorgnorm. Dit advies is bijgevoegd als Bijlage 2 . Onderstaand wordt nader ingegaan op deze aspecten.
Het voornemen is om onderhavig plangebied te ontsluiten via een nieuw aan te leggen weg welke tussen de woning Holstraat 19 en Holstraat 23 aansluiting krijgt op de Holstraat. Daarmee wordt overlast voor nabijgelegen woningen voorkomen en ontstaat een goede en ruime entree voor onderhavig plangebied. Verder wordt voorzien in een langzame verkeersontsluiting (voetgangers en fietsers) aan de Bergstraat (ter plaatse van het huidige vluchtpad). Deze langzame verkeersontsluiting betreft eveneens een calamiteitenontsluiting aangezien deze wordt afgesloten middels een uitneembaar paaltje. Indien zich een calamiteit voordoet, kan de brandweer onderhavig plangebied niet alleen bereiken via de nieuw aan te leggen weg tussen Holstraat 19 en Holstraat 23, maar ook via de calamiteitenontsluiting aan de Bergstraat door het betreffende paaltje ter plaatse weg te halen. Daarmee is onderhavig plangebied meerzijdig bereikbaar. Tot slot wordt een nieuw fiets- en voetpad beoogd tussen Holstraat 11 en Holstraat 13.
Tevens kan worden gewezen op het feit dat op basis van het 'Regionaal modelbeleid bluswater en bereikbaarheid' van de Veiligheidsregio Limburg-Noord sprake dient te zijn van voldoende primaire en secundaire bluswatervoorzieningen in onderhavig plangebied. Primaire voorzieningen zijn voorzieningen die door de eerste brandweereenheid zelfstandig opgebouwd en gebruikt kunnen worden. Secundaire voorzieningen kunnen binnen 30 minuten opgebouwd en gebruikt worden. In dit verband is van belang dat ter plaatse van onderhavig plangebied een aantal bestaande brandkranen aanwezig zijn waarmee het aspect brandveiligheid voldoende is gewaarborgd. De bluswatervoorzieningen in onderhavig plangebied zullen nader worden uitgewerkt in het wegontwerp.
Tot slot wordt in het 'Dekkingsplan, Werkexemplaar 1.06' van de gemeente Leudal nader ingegaan op verbetermaatregelen die genomen kunnen worden om de opkomsttijden van de brandweer te verbeteren. Daarmee wordt beoogd om de algehele brandweerzorg in Noord-Limburg te verbeteren.
Centrale groenzone
Daarnaast is relevant dat ter plekke van onderhavig plangebied een woongebied wordt beoogd met een centrale groenzone. Door de aanleg van deze centrale groenzone wordt bewerkstelligd dat vrijwel alle te realiseren woningen vanaf de voorzijde uitkijken op deze groenzone waardoor onderhavig plangebied een landelijk en natuurlijk karakter krijgt. Deze groenzone vormt als het ware het middelpunt van onderhavig woningbouwinitiatief, waarop omliggende paden en wegen aansluiten. Bovendien is relevant dat de wegen rondom de centrale groenzone eenrichtingswegen betreffen. Hieromtrent zal gemeente Leudal een verkeersbesluit nemen.
Een situatietekening van de beoogde bebouwing (stedenbouwkundige invulling) en de wijze waarop onderhavige locatie landschappelijk zal worden ingepast, is weergegeven in de volgende figuur.
Situatietekening beoogde situering 16 levensloopbestendige woningen
Momenteel geldt ter plekke van onderhavig plangebied het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017', vastgesteld door de gemeenteraad van Leudal op 14 november 2017. Op basis van dit bestemmingsplan is de locatie bestemd voor 'Wonen' (inclusief bijbehorend bouwvlak). Dit betekent concreet dat de gronden als tuin bij woningen mogen worden gebruikt.
In artikel 23.2.2 sub a van de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' wordt aangegeven dat het bouwen van nieuwe woningen in beginsel niet is toegestaan. Aanvullend op deze hoofdregel wordt in sub b van artikel 23.2.2 van de planregels aangegeven dat nieuwe woningen met bijbehorende bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' en met in acht name van het aangeduide maximum.
Ter plekke van onderhavige locatie is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' niet opgenomen waardoor onderhavig planvoornemen niet past binnen artikel 23.2.2 van het bestemmingsplan, waarin is bepaald dat het realiseren van nieuwe woningen, evenals een toename van het aantal wooneenheden, niet is toegestaan. Om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken is derhalve een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Ieder ruimtelijk plan dat het mogelijk maakt om nieuwe bebouwing op te richten, gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. De aanvaardbaarheid van deze effecten dient te worden beschouwd.
Bij voorliggend plan worden 16 levensloopbestendige woningen mogelijk gemaakt ter plaatse van momenteel als grasland/bouwland in gebruik zijnde percelen, gelegen in de kern Buggenum. Onderhavige percelen waar onderhavig woningbouwplan wordt beoogd, vormen momenteel een open plek tussen de bestaande ruimtelijke bebouwingsstructuur binnen bebouwd gebied. Met de invulling van een open plek door middel van vrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen wordt deze plek ingevuld met bebouwing passend in de ruimtelijke structuur ter plaatse. Daar komt bij dat de bebouwing grotendeels maximaal uit anderhalve bouwlaag met een kap bestaat, met dien verstande dat kavel 1 tot en met 7 met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid kunnen worden voorzien van een extra bouwlaag (twee bouwlagen met kap). Deze bebouwingsvoorschriften hebben tot gevolg dat wordt ingespeeld op het dorpse karakter van de omgeving van het plangebied, waardoor meer diversiteit in de uitstraling van het woningbouwproject ontstaat. Daarnaast kan hiermee worden ingespeeld op de behoeften van een grotere doelgroep.
Ondanks dat sprake is van het realiseren van diverse woningen, is bij de vormgeving van de voorgenomen ontwikkeling rekening gehouden met een goede landschappelijke inpassing. Om en nabij het plangebied zal worden voorzien in nieuwe aanplant, waarmee zorg wordt gedragen voor een inpassing van de te realiseren bebouwing.
Vluchtpaden
Tevens kan worden gewezen op het feit dat met de beoogde indeling van onderhavig plangebied recht wordt gedaan aan de historische elementen in het landschap aangezien een aantal bestaande vluchtpaden worden gehandhaafd. Het oorspronkelijke doel van vluchtpaden is er in gelegen dat bewoners aan de Dorpstraat bij hoog water via een aantal paden konden vluchten naar hoger gelegen gebied, gelegen aan de achterzijde van de percelen aan de Dorpstraat. Deze paden geven vluchtmogelijkheden richting de Bergstraat en de Holstraat. Het handhaven van deze elementen wordt in de planregels van onderhavig postzegelbestemmingsplan geborgd door de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer – vluchtpad' over te nemen ten opzichte van het huidig planologisch kader. Deze op de verbeelding aangegeven historische vluchtpaden blijven behouden en krijgen een centraal thema in de groenzone.
In onderstaande figuur worden de historische vluchtpaden ter plaatse van onderhavig plangebied gevisualiseerd aangegeven.
Aanduiding historische vluchtpaden
Ten opzichte van bovenstaande figuur worden met onderhavig planvoornemen twee nieuwe vluchtwegen toegevoegd richting de Holstraat. Dit betreffen de vluchtwegen langs de woningen Holstraat 11 en 13 en Holstraat 19 en 23. Deze vluchtwegen worden beoogd ter plaatse van de bestemming 'Verkeer'. Deze gronden zullen na realisatie van het woningbouwplan worden overgedragen aan de gemeente Leudal waardoor het behoud van deze wegen is gegarandeerd. Bovendien wordt het karakter van de historische vluchtpaden versterkt op het moment dat de nieuwe vluchtwegen worden gerealiseerd.
In onderstaande figuur wordt een totaalbeeld verschaft van de vluchtpaden op onderhavige locatie.
Aanduiding vluchtpaden
Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
Verder is onderhavige ontwikkeling voorgelegd aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Zij hebben geen schriftelijk advies uitgebracht. Het advies van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit is verwerkt in het 'Eindadvies aangepast conceptplan van 30 januari 2020 (zie Bijlage 1 ). Deze commissie merkt op dat de inbreidingslocatie goed aansluit bij de bestaande bebouwde structuur en daarnaast recht wordt gedaan aan de bestaande vluchtpaden in het landschap. Bovendien stelt de commissie als voorwaarde dat de groene hagen in het openbare gebied aangelegd en in stand moeten worden gehouden. Een diversiteit aan schuttingen en hagen leidt namelijk tot een rommelig en onsamenhangend beeld waardoor de kwaliteit ter plaatse kan worden aangetast.
Wat betreft het feit dat de woningen op kavel 1 tot en met 7 met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid kunnen worden voorzien van een extra bouwlaag (twee bouwlagen met kap), acht de welstandscommissie positief. Daarmee wordt de diversiteit vergroot en wordt een dorpse uitstraling gerealiseerd. Hierbij geldt wel als aandachtspunt dat dit maatwerk betreft en bij een concreet voornemen aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit moet worden voorgelegd. Ook de ontwerpprincipes van het openbare gebied dienen ter definitieve goedkeuring aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit te worden voorgelegd.
Tot slot adviseert de commissie om onderhavig plangebied welstandsplichtig te maken zodat bij de uitvoering van het plan sturing kan worden gegeven aan het beoogde kwaliteitsbeeld. Initiatiefnemer is bereid om aan onderhavig advies gehoor te geven en stemt in met het welstandsplichtig maken van het plangebied. Op die wijze wordt het beoogde kwalitatieve eindbeeld gewaarborgd.
Op basis van het voorgaande worden de ruimtelijk-visuele effecten die te verwachten zijn naar aanleiding van de beoogde ontwikkeling, aanvaardbaar geacht.
Ter plekke van onderhavig plangebied vigeert het onherroepelijke bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017', vastgesteld door de gemeenteraad van Leudal op 14 november 2017. Ter plekke van onderhavige locatie is de bestemming 'Wonen' van kracht, inclusief bijbehorend bouwvlak. De situatie wordt verduidelijkt aan de hand van de volgende figuur.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied (rood omlijnd)
Op basis van artikel 23.2.2 sub a van de planregels heeft als uitgangspunt te gelden dat het realiseren van nieuwe woningen niet is toegestaan. In afwijking van het bepaalde in sub a zijn nieuwe woningen met bijbehorende bouwwerken wel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' en met in acht name van het aangeduide maximum. Ter plaatse van onderhavig perceel is het planologisch-juridisch niet mogelijk om nieuwe woningen op te richten, aangezien het aantal woningen niet mag toenemen en ter plekke de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' niet van toepassing is.
Voorts gelden ter plekke van onderhavig plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 4' en 'Waarde – Archeologie 5'.
Het realiseren van 16 nieuwe levensloopbestendige woningen is niet toegestaan op basis van het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- danwel wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders om alsnog de betreffende woningen mogelijk te maken.
De planontwikkeling is enkel mogelijk middels het doorlopen van een separate bestemmingsplanprocedure.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Strategische Visie op Leudal 2020 ''Leven in Leudal'' en 'Structuurvisie Leudal'.
In het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze visie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt in de Nationale Omgevingsvisie de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Bovendien worden hieronder de belangrijkste keuzes en bijbehorende doelen in de Nationale Omgevingsvisie toegelicht.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. Dit betreft een integrale herziening van het (voorafgaande) POL2006. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen.
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zonering 'Overig bebouwd gebied' met als thema's bedrijven, economie infrastructuur, verstedelijking en wonen.
Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging plangebied
Overig bebouwd gebied
Het 'overig bebouwd gebied' betreft gemengde woon-/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De provinciale beleidsaccenten binnen deze zone zijn gericht op de transformatie van de regionale woningvoorraad, bereikbaarheid, een balans in voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en de kwaliteit van de leefomgeving.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Roerdalslenk zone III
Onderhavige locatie is gelegen in de zone Roerdalslenk zone III op basis waarvan aanvullende regels gelden voor bescherming van de drinkwatervoorziening. Naast een verbod in de waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden is in de Omgevingsverordening een verbod opgenomen voor diepe boringen in de boringsvrije zones. Daartoe is de Roerdalslenk verdeeld in vier gebieden, waarbij per gebied de diepte van het boorverbod varieert. In de Omgevingsverordening wordt aangegeven dat boringen tot de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei zijn toegestaan en dat een melding moet worden verricht indien een boring dieper dan 80 meter onder maaiveld plaatsvindt. Aangezien onderhavig voornemen niet gepaard gaat met dergelijke diepe boringen in de bodem, vormt de ligging in de zone 'Roerdalslenk zone III' geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie in de Omgevingsverordening Limburg bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Het eerste toetsingscriterium spitst zich toe op de vraag of onderhavige ontwikkeling moet worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nader verduidelijkt. Een woningbouwproject wordt beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling, indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd. Aangezien onderhavig voornemen is gericht op het realiseren van zestien levensloopbestendige woningen ter plaatse van een inbreidingslocatie in de dorpskern Buggenum, kan worden gesproken van een stedelijke ontwikkeling.
Aangezien onderhavig woningbouwinitiatief wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, is door Aelmans ROM B.V. een nadere onderbouwing opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven, dat onderhavig woningbouwinitiatief de afwegingskaders van de ladder voor duurzame verstedelijking kan doorstaan. Deze rapportage is bijgevoegd als Bijlage 3 . Onderstaand zijn de belangrijkste resultaten met bijbehorende overwegingen uit de laddertoets kort samengevat.
In 2018 heeft een woningmarktonderzoek plaatsgevonden naar de woningbehoefte in Leudal. De belangrijkste uitkomsten van dat onderzoek zijn in het woonbeleid vertaald in de gemeentelijke Kwaliteitsenvelop en bijbehorende factsheets per kern, die integraal onderdeel uitmaken van de regionale Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021 (verder Structuurvisie Wonen 2018). De kwaliteitsenvelop geeft op hoofdlijnen een beeld van de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte in de diverse kernen. De factsheets geven meer inzicht in de kwalitatieve woonwensen naar woningtype en prijsklasse per kern.
In onderstaande figuur (Discrepantie-analyse 2018-2030 uit de Factsheet Buggenum) is af te lezen dat grondgebonden seniorenwoningen veruit het meest gewenst en kansrijk woningsegment zijn in Buggenum, zowel in het betaalbare koop- als huursegment. Het plan Noenevershof sluit hier met de realisatie van 16 levensloopbestendige woningen, waarvan 10 koop en 6 huur, goed bij aan. Overigens wordt opgemerkt dat levensloopbestendige woningen niet alleen geschikt zijn voor senioren, maar ook voor andere doelgroepen die een (kleinere) (huur)woning zoeken.
Uitsnede factsheet kern Buggenum, Structuurvisie Wonen 2018
In Buggenum is sprake van vergrijzing. Op basis van het woningmarktonderzoek kan worden geconcludeerd dat het aantal huishoudens nog beperkt groeit (+13) tot de huishoudentop in 2026. Het aandeel 65+ huishoudens groeit ten opzichte van 2018 in Buggenum van 29% naar 43% in 2030. Deze vergrijzing is ook terug te zien in de resultaten van het woningmarktonderzoek. Het aandeel jongeren blijft, met respectievelijk 30% en 29%, nagenoeg gelijk tussen 2018 en 2030.
Geschetste ontwikkelingen worden bevestigd door recente gegevens uit de provinciale woonmonitor 2020 (gereed sinds medio november 2020). Via het dataportal zijn cijfers beschikbaar voor Buggenum met betrekking tot de huishoudenontwikkeling. In onderstaande figuur worden deze cijfers nader gevisualiseerd. Kwantitatief groeit het aantal huishoudens in Buggenum nog beperkt (+12 tussen 2019 en 2030). Wat belangrijker is voor de (toekomstige) woningbehoefte is de sterk veranderende samenstelling naar leeftijdsklassen. Het aandeel 60+ neemt de komende jaren (absoluut en relatief) enorm toe in Buggenum, terwijl het aantal en aandeel jongeren nagenoeg gelijk blijft. In 2030 behoort meer dan de helft tot de doelgroep 60+. Dit legitimeert de bouw van de levensloopbestendige woningen in Noenevershof. Dergelijke woningen zijn in de bestaande woningvoorraad van Buggenum maar beperkt aanwezig.
Huishoudenssamenstelling naar leeftijd (eigen bewerking gemeente Leudal o.b.v. gegevens dataportal Etil en Woningmarktonderzoek 2018)
Het plan Noenevershof is een ruim opgezet plan met veel groen en openheid. Een gedifferentieerd plan met 16 levensloopbestendige woningen; gedifferentieerd naar huur en koop, eenlaagse woningen met kap en een aantal woningen met de mogelijkheid voor een volledige verdieping. Levensloopbestendige woningen zijn niet alleen voorbehouden aan senioren, maar kunnen door inwoners van alle leeftijdsgroepen worden bewoond en zijn daarmee duurzaam inzetbaar op de woningmarkt. Daarnaast worden ook zes woningen voor minimaal 10 jaar voor de verhuur gerealiseerd. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de realisatie van de juiste woningen op een daarvoor geschikte binnenstedelijke inbreidingslocatie. In de ontwikkelingsovereenkomst is voorts geregeld dat de woningen ook daadwerkelijk levensloopbestendig gebouwd worden en dat de zes woningen de eerste 10 jaar ook daadwerkelijk verhuurd worden.
Oorzaak vraag levensloopbestendige woningen
De vraag naar levensloopbestendige woningen komt door de vergrijzing van de samenleving. Vergrijzing is een demografisch proces dat op basis van de bevolkingsopbouw feitelijk al ongeveer 60 jaar geleden is ingezet. Migratie van verschillende doelgroepen heeft marginaal invloed op de veranderende en verouderende bevolkingssamenstelling, al kan dat in een kleine kern anders worden beleefd. De gemeente probeert met haar woonbeleid voor alle doelgroepen passende en betaalbare woningen te faciliteren, maar dit is niet altijd in elke kern of in elk woningbouwplan haalbaar. Door in te zetten op de realisatie van levensloopbestendige woningen kan een deel van de steeds groter groeiende groep senioren binnen Buggenum verhuizen naar een passende woning waar ze langer thuis kunnen blijven wonen, ook met een toekomstige zorgvraag. Het realiseren van vooral levensloopbestendige woningen voor ouderen, bevordert de doorstroming op de woningmarkt aangezien deze ouderen een bestaande woning achterlaten. De verhuisketen die wordt geïnitieerd draagt daarmee indirect bij aan de mogelijkheden van andere (jongere) doelgroepen op de woningmarkt. Daarnaast zijn voor de doelgroep jongeren recentelijk (in 2019) 3 starterswoningen gerealiseerd in Buggenum, in het plan aan de Molenweg. Door de levensloopbestendige woningbouw in Noenevershof krijgen niet alleen senioren, maar indirect ook starters en jonge gezinnen, de mogelijkheid om in Buggenum te blijven wonen.
Gevolgen voor andere (toekomstige) woningbouwplannen
Per 1-1-2020 zijn in Buggenum twee woningbouwlocaties in beeld, naast enkele particuliere initiatieven (met bouwtitels binnen het vigerende bestemmingsplan). Het woningbouwplan aan de Molenweg ((12 woningen) is deels opgeleverd/in ontwikkeling) en het voorliggende plan Noenevershof. Gezien de nog verwachte beperkte groei en woningbehoefte tot 2030, ligt verdere planontwikkeling momenteel niet in de rede. De regionale Structuurvisie Wonen 2018 (of diens opvolger) is het beleidsdocument waarin voor de (middel)lange termijn uitgangspunten worden geformuleerd ten aanzien van eventueel aanvullende toekomstige woningbouw.
Voorts wordt opgemerkt dat in de planregels van het bestemmingsplan een regeling is opgenomen dat indien niet binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, ter plaatse van het bouwvlak:
B&W bevoegd zijn het plan te wijzigen om onbenutte of deels onbenutte bouwtitels voor woningen te laten vervallen door:
Door deze wijzigingsmogelijkheid houdt het bevoegde gezag grip op de uitvoering van de woningbouwplannen en kan, zo nodig, bijsturen (zodat woningbouwplannen op andere locaties een kans kunnen krijgen).
Op basis van voorgaande uiteenzetting wordt geconcludeerd dat met onderhavige ontwikkeling in overeenstemming wordt gehandeld met de afwegingskaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende ontwikkeling.
De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Overig bebouwd gebied' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Roerdalslenk zone III'. Ook voldoet onderhavige ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking en aan de uitgangspunten van het Limburgs Kwaliteitsmenu.
De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben naar aanleiding van de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving en het verrichte woningmarktonderzoek een geactualiseerde structuurvisie opgesteld, waarin concrete afspraken zijn gemaakt voor het woningbouwbeleid in de periode 2018 tot en met 2021. Daarnaast wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030. Deze Structuurvisie luidt als volgt: 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021, Bouwen aan de toekomst'. De gemeenteraad van Leudal heeft op 25 juni 2019 deze structuurvisie vastgesteld.
In de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021 wordt aangegeven, dat in de regio Midden-Limburg wordt gestreefd naar planreductie. Dat heeft echter niet tot gevolg dat het toevoegen van woningen die daadwerkelijk inspelen op de actuele behoefte niet mogelijk is. Ondanks het reduceren van de planvoorraad, is het nog altijd mogelijk om woningen toe te voegen; mits deze tegemoet komen aan de kwalitatieve behoefte. Derhalve wordt in de structuurvisie benadrukt dat gemeenten medewerking kunnen verlenen aan kwalitatief goede woningbouwplannen.
Voor onderhavig woningbouwinitiatief is relevant dat de gemeente Leudal beschikt over een lijst 'Planvoorraad Leudal' waarin de aanwezige planvoorraad aan woningen is opgenomen. Deze lijst wordt jaarlijks geactualiseerd en vormt de basis waarop plannen tegen elkaar worden afgewogen en getoetst aan de uitgangspunten van de structuurvisie. De locatie aan de 'Noenevershof' is al jaren als potentiële bouwlocatie opgenomen in de planvoorraad. Van de geplande 16 levensloopbestendige woningen worden 6 woningen voor de verhuur gerealiseerd. Deze typologie sluit kwalitatief aan bij de lokale behoefte.
De gemeente Leudal heeft haar woningbouwbeleid nader geconcretiseerd in de 'Strategische Visie op Leudal 2020 ''Leven in Leudal''. In de structuurvisie wordt voorop gesteld dat de regio Midden-Limburg Oost een aantrekkelijke woonplek moet zijn voor haar eigen inwoners en voor nieuwvestigers van buiten de regio. In de strategische visie wordt onderscheid gemaakt tussen Roermond en de omliggende gemeenten. In dat kader behoort de dorpskern Buggenum tot de omliggende gemeenten. Voor de omliggende gemeenten moet differentiatie in de woningvoorraad worden gecreëerd. Deze gemeenten zijn namelijk gebaat bij een woningaanbod dat huishoudens kan vasthouden om de vitaliteit van de kleinere kernen te beschermen. Aan nieuwbouw kan dus op strategische wijze medewerking worden verleend waarbij de focus ligt op het toevoegen van kwaliteit. Met onderhavig initiatief wordt in overeenstemming gehandeld met de 'Strategische Visie op Leudal 2020 ''Leven in Leudal'' aangezien met onderhavige ontwikkeling 16 levensloopbestendige woningen worden gerealiseerd, welke door meerdere doelgroepen kunnen worden bewoond.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Bij woningbouw kan er sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in onderdeel D 11.2, kolom 1: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.'
Als de ontwikkeling ook voldoet aan kolom 2 (de drempel), dan is er sprake van een m.e.r.-plicht. Dit is het geval als de activiteit betrekking heeft op:
Onderhavig planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van 16 woningen. De voorgenomen activiteit blijft hiermee ruimschoots onder de drempel met als gevolg dat sprake is van een informele m.e.r.-beoordeling. Dit wordt ook wel de vorm-vrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze op 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden.
Bij elk nieuwbouwplan dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden, bestaand uit een apart besluit in een zo vroeg mogelijke planfase waarin expliciet wordt aangetoond of er sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten nadat er een afweging heeft plaatsgevonden aangaande de volgende drie criteria:
Op 31 januari 2020 heeft Aelmans ROM B.V. een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld ten behoeve van onderhavige ontwikkeling. Deze rapportage is bijgevoegd als Bijlage 6 .
Ad. a. de kenmerken van het project
Het plangebied is circa 12.700 m2 groot. Ter plaatse is een woning met tuin (Holstraat 11) en verder overwegend grasland/bouwland en tuinen aanwezig. Alle percelen zijn bestemd tot 'Wonen'.
In en om het plangebied zijn geen relevante activiteiten of projecten waarmee rekening moet worden gehouden in de beoordeling.
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen verandert niet als gevolg van de realisatie van de woningbouw. Dit onderdeel geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.
Zowel in de realisatiefase als in de gebruiksfase vindt er geen productie plaats van afvalstoffen, anders dan regulier bouw- en huishoudelijk afval.
Tijdens de realisatiefase is er wellicht enige hinder in de vorm van geluid en mogelijk trillingen. Het (aannemers)bedrijf welke verantwoordelijk is voor de uitvoering van de realisatie zal zich moeten houden aan de algemene wet en regelgeving en de geldende milieuwetgeving.
Woningen zijn geen risicobron. In paragraaf 5.6 (Externe veiligheid) hieronder is daarnaast geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn vanuit het plaatsgebonden en groepsrisico ten aanzien van inrichtingen, transportassen en buisleidingen.
Ad. b. de plaats van het project
Ter plaatse van onderhavig plangebied zijn, met uitzondering van perceel A 2185 (Holstraat 11), overwegend grasland/bouwland en tuinen aanwezig. Op perceel A 2185 bevindt zich een woonhuis met tuin. Rondom het plangebied zijn voornamelijk woningen met tuinen gelegen. Het plangebied wordt ook doorkruist met (historische) vluchtpaden welke behouden blijven.
Ter plaatse van het plangebied zijn geen relevante natuurlijke hulpbronnen die bijdragen aan het project dan wel een effect hebben op het project.
Uit de beoordeling van de planologisch relevante milieuaspecten in de volgende paragrafen komt naar voren dat het planvoornemen deze aspecten niet belemmert.
Ad. c. de kenmerken van de potentiële effecten
Beoogd wordt met het planvoornemen 16 levensloopbestendige woningen te realiseren. Bij de realisatie wordt zowel aan de geldende algemene wet- en regelgeving als aan de geldende milieuwetgeving voldaan. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten.
Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang, dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'.
Op basis van de resultaten van de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal besloten dat er voor de voorgenomen activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn. Derhalve wordt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) niet noodzakelijk geacht. Het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal d.d. 14 april 2020 is eveneens bijgevoegd in Bijlage 6 .
Tot slot is relevant dat in het kader van de aanmeldnotitie een stikstofonderzoek heeft plaatsgevonden naar de stikstofdepositie van het woningbouwplan in de realisatiefase en de gebruiksfase. Betreffende stikstofberekeningen, uitgevoerd in de ontwerpfase van voorliggend bestemmingsplan met behulp van de destijds geldende Aerius Calculator, tonen aan dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet boven de 0.00 mol/ha/j uitkomt.
Medio oktober 2020 heeft een update plaatsgevonden van de Aerius Calculator. Naar aanleiding daarvan zijn de stikstofberekeningen geactualiseerd ten behoeve van de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan. Deze geactualiseerde berekeningen zijn bijgevoegd in Bijlage 7. In Bijlage 7 van voorliggende toelichting wordt uiteengezet dat de nieuwe stikstofberekeningen wederom aantonen dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet boven de 0.00 mol/ha/j uitkomt. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal d.d. 14 april 2020 nog steeds leidend is.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Bij voorliggend planvoornemen is feitelijk geen sprake van een planologische functiewijziging aangezien onderhavige ontwikkeling wordt beoogd op gronden met de bestemming 'Wonen'.
Daarnaast dient te worden achterhaald of met onderhavig planvoornemen nieuwe verblijfsruimten worden gecreëerd. Aangezien onderhavig voornemen zich richt op het realiseren van 16 levensloopbestendige woningen, neemt het aantal verblijfsruimten ter plaatse toe. Derhalve is door Aelmans ECO B.V. een verkennend bodem- en asbestonderzoek (d.d. 6 mei 2020) uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8 .
Bovengrond
In de rapportage van het verkennend bodem- en asbestonderzoek wordt aangegeven dat de bovengrond als licht verontreinigd bestempeld moet worden omdat ter plekke marginale overschrijdingen zijn aangetroffen. Deze leveren echter geen directe belemmeringen op voor het beoogde gebruik van onderhavig perceel ten behoeve van woondoeleinden.
Ondergrond
Voor wat betreft de ondergrond blijkt, dat de concentraties kobalt en/of nikkel veelal de achtergrondwaarden overschrijden, doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden. Deze overschrijdingen zijn dermate marginaal dat deze geen belemmeringen opleveren voor het beoogde gebruik als woondoeleinden.
PFAS
Uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt dat diverse licht verhoogde concentraties PFAS worden aangetroffen in de bovengrond. De aangetroffen concentraties zijn van dien aard dat deze de vastgestelde achtergrondwaarden niet overschrijden.
Asbest
Tijdens het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Derhalve kan de hypothese 'onverdacht' met betrekking tot asbest worden bevestigd.
Infiltratie
Als onderdeel van het verkennend bodem- en asbestonderzoek is eveneens onderzoek verricht naar de waterdoorlatendheid van de ondergrond. Uit onderhavig onderzoek blijkt dat de bodem ter plekke is geclassificeerd en de doorlatendheid in overwegende mate groter is dan ca. 0,3 m/d. De infiltratie van neerslagwater behoort tot de mogelijkheden aangezien de doorlatendheid van de (ondiepe) ondergrond in overwegende mate overal voldoende is.
Met inachtneming van het voorgaande bestaat geen aanleiding om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Derhalve vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Bij onderhavige planontwikkeling zal sprake zijn van geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai.
Ten aanzien van alle soorten wegen geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buiten de bebouwde kom zijn gelegen, en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/u zijn niet voorzien van geluidzones.
Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een hogere grenswaarde gevolgd dienen te worden.
Onderhavige locatie is gelegen in de dorpskern Buggenum tussen Noenever, de Bergstraat en de Holstraat. Voor deze wegen geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting vanwege wegverkeerslawaai is derhalve niet aan de orde.
Het RIVM heeft een geluidkaart ontwikkeld, via welke een indicatie kan worden verkregen van de geluidkwaliteit op een bepaalde locatie. Deze geluidkwaliteit is gebaseerd op een indeling in klassen van 5 dB van de totale gecumuleerde geluidbelasting van wegverkeer, railverkeer, luchtvaart, windturbines en industrie. De indicatie van geluidkwaliteit heeft betrekking op de situatie buitenshuis.
Geluidkaart RIVM met aanduiding plangebied
Gelet op de geluidkaart van het RIVM is indicatief de geluidkwaliteit ter plekke van onderhavig plangebied in zijn algemeenheid 'goed (46-50 dBA)'.
Met inachtneming van vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. Er zijn geen redenen om te twijfelen aan het woon- en leefklimaat ter plekke van de nieuw op te richten woningen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord. Teneinde te bepalen of een goed woon- en leefklimaat in de nieuw te realiseren woning aanwezig is, dient bestaande bedrijvigheid in de (directe) omgeving van onderhavig plangebied te worden beoordeeld. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'.
Bergstraat 5 Buggenum (bakkerij)
De afstand van de grens van de inrichting op de locatie Bergstraat 5 tot de gevel van de te realiseren dichtstbijzijnde woning in onderhavig plangebied bedraagt meer dan 30 meter. Op basis van het geldende bestemmingsplan geldt ter plekke van de locatie Bergstraat 5 de bestemming 'Detailhandel'. Ter plaatse wordt een bakkerij geëxploiteerd. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor 'broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen met een verwerkingscapaciteit kleiner dan 7500 kg meel/week bij het gebruik van charge-ovens' (SBI-2008:1071) een minimale richtafstand van 30 meter. Aan deze afstand wordt voldaan.
Holstraat 19 Buggenum (bloemist)
De afstand van de grens van de inrichting op de locatie Holstraat 19 tot de gevel van de nieuw te realiseren dichtstbijzijnde woning in onderhavig plangebied bedraagt meer dan 10 meter. Op basis van het geldende bestemmingsplan geldt ter plekke van de locatie Holstraat 19 de bestemming 'Detailhandel'. Ter plaatse is een bloemist aanwezig. In de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' is geen specifieke categorie opgenomen voor het exploiteren van een bloemenzaak. Derhalve worden onderhavige activiteiten geschaard onder de categorie 'detailhandel voor zover n.e.g.' (SBI-2008:47). Voor deze activiteiten geldt een minimale richtafstand van 10 meter. Aan deze afstand wordt ruim voldaan.
Bergstraat 3 en Dorpsstraat 28 Buggenum (restaurant en café)
De afstand van de grens van de inrichting op de locatie Bergstraat 3 respectievelijk Dorpsstraat 28 tot de gevel van de nieuw te realiseren dichtstbijzijnde woning in onderhavig plangebied bedraagt meer dan 10 meter. Op basis van het geldende bestemmingsplan geldt ter plekke van deze locaties de bestemming 'Horeca'. Ter plekke van de locatie Bergstraat 3 is een restaurant aanwezig en ter plaatse van de locatie Dorpsstraat 28 wordt een café geëxploiteerd. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor restaurants (SBI-2008:561) en cafés (SBI-2008: 563) een minimale richtafstand van 10 meter. Ook aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Poelakkerweg 3 (agrarisch bedrijf)
Tot slot kan worden gewezen op het feit dat op de locatie Poelakkerweg 3 een rundveebedrijf wordt geëxploiteerd. Voor de afstand van plangebied tot het meest nabijgelegen rundveebedrijf aan de Poelakkerweg 3 geldt als grootste richtafstand 100 meter voor het aspect geur. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij, waarnaar wordt verwezen in de 'Verordening geurhinder en veehouderij 2017' van de gemeente Leudal, geldt tussen een geurgevoelig object en een emissiepunt van een veehouderij waar dieren worden gehouden waarvoor geen geurmeissiefactor is vastgesteld een minimale afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom en 100 meter binnen de bebouwde kom. De afstand van het plangebied tot het agrarisch bouwvlak van Poelakkerweg 3 bedraagt ca. 300 meter.
Met inachtneming van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van onevenredige hinder die van invloed zou kunnen zijn op het woon- en leefklimaat van de bewoners van de nieuw te realiseren levensloopbestendige woningen. Andersom vormt woningbouw op onderhavige locatie geen (extra) belemmeringen voor bedrijven in de directe omgeving van de 'Noenevershof'.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Initiatiefnemer is voornemens om op de gronden aan de 'Noenevershof' 16 levensloopbestendige woningen te realiseren. Met inachtneming van de kleinschalige aard van onderhavige ontwikkeling kan worden geconcludeerd dat onderhavig voornemen geen invloed heeft op het aspect luchtkwaliteit. Het planvoornemen leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.504 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het Besluit gevoelige bestemmingen is niet op onderhavig project van toepassing.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, alsook op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, (vaar)wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Transportleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of verlening van een omgevingsvergunning, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:
Uit bestudering van de Risicokaart volgt dat zich op een afstand van ca. 200 meter ten westen van het plangebied een transportleiding voor gevaarlijke stoffen (aardgasleiding) bevindt. Deze transportleiding heeft een diameter van 8,35 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. De PR 10-6-risicocontour voor de leiding bedraagt 0 meter. Derhalve vormt deze geen belemmering voor het planvoornemen.
Aardgasontvangststation
Daarnaast volgt uit de Risicokaart dat op een afstand van circa 340 meter ten oosten van onderhavig plangebied een aardgasontvangststation aanwezig is. De PR 10-6-risicocontour voor het aardgasontvangststation bedraagt 15 meter. Derhalve vormt deze geen belemmering voor het planvoornemen.
Transport over wegen
Het plangebied is gelegen op een afstand van 970 meter van de N273. Uit de vervoersgegevens van Rijkswaterstaat blijkt dat over de N273 de stofcategorieën LF1, LF2, LT1, LT2, GF3 en GT3 worden vervoerd. De toxische vloeistoffen bepalen in dit geval de begrenzing van het invloedsgebied. Uit tabel 4-2 van de Handreiking Risicoanalyse Transport (HART) volgt dat de grens van het invloedsgebied als gevolg van transport van LT2 880 meter bedraagt. Hiermee ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van de N273.
Transport over spoor
Uit bestudering van de Risicokaart volgt dat op een afstand van circa 520 meter ten zuiden van onderhavig plangebied de spoorlijn Maastricht- Eindhoven gelegen. Het PR-plafond (m) voor deze spoorlijn bedraagt 1 meter. Derhalve vormt deze geen belemmering voor het planvoornemen.
Transport over water
Op een afstand van circa 800 meter ten oosten van het plangebied is een binnenvaartroute van de Maascorridor gelegen. Uit de gegevens die bij de Risicokaart beschikbaar zijn, volgt dat over deze binnenvaartroute de stofcategorieën LF1, LF2, LT1, GF3 en GT3 worden vervoerd. Aangezien het plangebied op een afstand van meer dan 200 meter is gelegen, hoeft de hoogte van het groepsrisico niet beschouwd te worden.
Op basis van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport blijkt, dat voor zowel de Oude Maas als de Nieuwe Maas bevaarbaarheidsklasse 6 van toepassing is. Wat betreft het plaatsgebonden risico is relevant dat een vaarweg van bevaarbaarheidsklasse 6 geen 10-6-contour heeft. Daarnaast geldt als uitgangspunt dat binnen 200 meter langs deze vaarweg geen aanwezigheidsdichtheden voorkomen van meer dan 500/ha en bedragen de vervoersaantallen van LT2 + GT3 258 per jaar. Op basis van de vuistregels uit de HART wordt daarmee 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden. Met inachtneming van het voorgaande is een nadere berekening van het groepsrisico niet nodig en hoeft er geen verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld.
Als gevolg van onderhavige ontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Uitsnede Risicokaart Limburg met aanduiding plangebied
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Erfgoedwet 2016, hoofdstuk vijf 'Archeologische monumentenzorg'). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn. Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen (daaronder tevens begrepen: wijzigingsplannen) betekent dit concreet het volgende:
De gemeente Leudal beschikt over de 'Erfgoedverordening Leudal 2018'. Deze verordening biedt een soort voorbescherming voor archeologische waarden. In de verordening wordt de mogelijkheid geboden om archeologische monumenten en verwachtingszones aan te wijzen en deze te verbinden aan categorieën regels en voorwaarden. De regels en voorwaarden overeenkomstig de verordening dienen te worden verwerkt in de regels van nieuw op te stellen bestemmings-/wijzigingsplannen. Gelet op de archeologische monumenten- en verwachtingskaart van de gemeente liggen de gronden gedeeltelijk binnen een gebied met een 'hoge verwachting voor droge landschappen' en gedeeltelijk binnen een 'AMK-terrein: terrein van hoge archeologische waarde, historische kernen.
Uitsnede archeologische monumenten- en verwachtingskaart gemeente Leudal met aanduiding plangebied
Ter plekke van het plangebied zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 4' en 'Waarde – Archeologie 5' van kracht op grond van het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. Op basis van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4' geldt een archeologische onderzoeksverplichting indien de verstoring dieper is dan 40 cm onder het maaiveld én de oppervlakte van de bodemingreep groter is dan 250 m2. Wat betreft de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5' geldt een archeologische onderzoeksverplichting indien de verstoring dieper is dan 40 cm onder het maaiveld én de oppervlakte van de bodemingreep groter is dan 1.000 m2. Aangezien onderhavig plangebied gedeeltelijk is gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4' gelden deze waarden als uitgangspunt.
Met betrekking tot onderhavig woningbouwproject is van belang dat het bouwplan een groter oppervlak heeft dan 250 m2. Derhalve is door ArcheoPro een inventariserend veldonderzoek (d.d. 20 juli 2020) uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 9 .
In de rapportage van het archeologisch onderzoek wordt aangegeven dat de resultaten van het booronderzoek de aanwezigheid van een intacte radebrikgrond binnen het centrale en noordelijke deel van het plangebied bevestigen. Binnen het zuidelijke deel van het plangebied wijkt de bodemopbouw hiervan af en lijkt deze te zijn verstoord tot een diepte variërend van 1,1 tot 1,8 m – mv.
Met inachtneming van de resultaten van het verkennend booronderzoek dient de hoge archeologische verwachting voor het centrale deel en noordelijke deel van het plangebied te worden behouden. Voor het zuidelijke deel van het plangebied kan de archeologische verwachting met betrekking tot behoudenswaardige archeologische resten worden bijgesteld naar laag. Derhalve dient de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan te worden gehandhaafd voor wat betreft het centrale en noordelijk deel van onderhavig plangebied. Ten aanzien van het zuidelijke deel van het plangebied kan de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' worden verwijderd.
Aangezien ter plaatse van het centrale en noordelijke deel van onderhavig plangebied een intacte radebrikgrond is aangetroffen, wordt geadviseerd om ter plaatse van dit deel van het plangebied een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Dit proefsleuvenonderzoek dient te worden uitgevoerd alvorens in dit gebied grondverstoringen plaatsvinden welke dieper reiken dan 40 cm-mv.
Naar aanleiding van deze resultaten heeft Aeres Milieu een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Vooruitlopend op de definitieve rapportage zijn de bevindingen en de resultaten van dit onderzoek reeds bekend. Het archeologisch onderzoek toont aan dat binnen onderhavig plangebied sprake is van een natuurlijke zandopduiking in de ondergrond. Deze bereikt in het west noordwesten van het plangebied zijn hoogtepunt. Hier is de bodem als gevolg van natuurlijke processen geërodeerd en zijn de in het booronderzoek aangetroffen brikgronden ontstaan. De bodem die is weggespoeld is in oostelijke richting afgezet op de lager gelegen delen van het terrein. Op deze afzettingen zijn enkele fragmenten aardewerk uit de middeleeuwen en nieuwe tijd aangetroffen, maar geen concrete sporen van bewoning of grondbewerking. Naar onder is in het bodemprofiel een pakket zand waar te nemen waar leemlenzen zijn ingespoeld. Deze laag met leemlenzen sluit het oude maaiveld af. Op dit maaiveld zijn twee sporen aangetroffen, het betreft een haardkuil met enkele fragmenten prehistorisch handgevormd aardewerk met weinig magering en geen versiering. Dit doet vermoeden dat hier sprake is van materiaal afkomstig uit de ijzertijd of de zogenaamde inheems Romeinse periode. Iets noordelijker is er sprake van een inhumatie in dit zelfde niveau. De inhumatie is in dusdanig slechte toestand dat zelfs de emaille resten van de tanden niet behouden is. Dit zal grotendeels het gevolg zijn van de ongunstige conservering als gevolg van de bodemmatrix. De inhumatie is dan ook alleen waargenomen als lijksilhouet. Vermoedelijk handelt het zich hier om een kind (gebaseerd op lengte). Vanwege het aantreffen van de inhumatie en de culturele ontwikkeling in de begraaf tradities kan worden gesuggereerd dat het hier waarschijnlijk om midden ijzertijd gaat (aangezien de late ijzertijd en inheems Romeins veelal crematies zijn). Dit zijn de enige twee sporen in het terrein en er is geen verwachting dat er veel meer resten aangetroffen zullen worden. De sporen liggen verder op een behoorlijke diepte (meer dan 1,5 meter-mv). Op basis van deze bevindingen adviseert het deskundige onderzoeksbureau dan ook dat verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Het plangebied kan dan ook vrij worden gegeven voor het aspect archeologie. Aangezien het definitieve onderzoeksrapport nog overlegd moet worden, wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' gehandhaafd in de planregels. De archeologische waarden zijn dan ook te alle tijde beschermd.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting wordt onderhavig bestemmingsplan niet belemmerd door het aspect archeologie.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt. De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Indien aanpassingen aan de bestaande aansluitingen moeten worden doorgevoerd, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt. In dat verband mag de verkeersgeneratie vanwege een ruimtelijke ontwikkeling niet leiden tot verkeersproblemen, alsook dient de extra parkeerbehoefte op eigen terrein te kunnen worden opgevangen.
Initiatiefnemer is voornemens om op de gronden aan de 'Noenevershof' 16 nieuwe levensloopbestendige woningen te realiseren. Onderhavig plangebied is gelegen tussen Noenever, de Bergstraat en de Holstraat. Derhalve kan onderhavig plangebied worden gekarakteriseerd als een inbreidingslocatie. Wat betreft de ontsluiting van onderhavig plangebied kan worden gewezen op het feit dat onderhavige locatie wordt ontsloten via een nieuw aan te leggen weg welke tussen de woning Holstraat 19 en Holstraat 23 aansluiting krijgt op de Holstraat. Verder wordt voorzien in een langzame verkeersontsluiting (voetgangers en fietsers) aan de Bergstraat (ter plaatse van het huidige vluchtpad). Deze langzame verkeersontsluiting betreft eveneens een calamiteitenontsluiting aangezien deze wordt afgesloten middels een uitneembaar paaltje. Indien zich een calamiteit voordoet, kan de brandweer onderhavig plangebied niet alleen bereiken via de nieuw aan te leggen weg tussen Holstraat 19 en Holstraat 23, maar ook via de calamiteitenontsluiting aan de Bergstraat door het betreffende paaltje ter plaatse weg te halen. Daarmee is onderhavig plangebied meerzijdig bereikbaar. Tot slot wordt een nieuw fiets- en voetpad beoogd tussen Holstraat 11 en Holstraat 13.
Gelet op het aantal woningen kan de marginale verkeerstoename worden afgewikkeld op de bestaande infrastructuur (Bergstraat en Holstraat). Binnen het plangebied wordt de weg zodanig aangelegd dat de woningen goed bereikbaar zijn voor de bewoners, bezoekers, vuilophaaldiensten, bezorgdiensten en hulpverleningsdiensten. De erftoegangsweg splitst zich ter hoogte van de centrale groenzone in een rondgang voor éénrichtingsverkeer. De rondgang wordt zo smal mogelijk uitgevoerd om een stenig karakter en langsparkeren te voorkomen.
Met betrekking tot de éénrichtingsweg binnen het plangebied wordt er door de gemeente nog een verkeersbesluit genomen.
In het plangebied (Centrum Buggenum) zijn geen rechtstreeks werkende parkeernormen van toepassing. De parkeernormen die ter plaatse van onderhavig plangebied zijn toegepast, zijn afgeleid uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. Als bijlage 6 bij dat bestemmingsplan is de 'Nota Parkeernormen' gehecht.
Ter plaatse van onderhavig plangebied worden 16 levensloopbestendige woningen beoogd. Van deze 16 woningen zullen 10 woningen voor de verkoop en 6 woningen voor de verhuur worden gerealiseerd. In de Nota Parkeernormen wordt onderscheid gemaakt tussen vrijstaande koopwoningen en huurwoningen in de vrije sector. Aangezien met onderhavig planvoornemen beide woondoeltypen worden beoogd, wordt hieronder een nadere uiteenzetting per type woning gegeven.
Initiatiefnemer beoogt ter plaatse van onderhavig plangebied 10 vrijstaande koopwoningen te realiseren. Aangezien onderhavige locatie is gelegen in de zone 'rest kom' geldt per nieuw te realiseren woning een parkeernorm van 2,7 parkeerplaatsen per woning. Voor dit type woningen geldt een totale parkeerbehoefte van 27 parkeerplaatsen.
Daarnaast worden ter plaatse van onderhavig plangebied 6 vrije sector huurwoningen opgericht. Voor dit type woning geldt een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. In totaal bedraagt de parkeerbehoefte 14,4 ofwel 15 parkeerplaatsen.
Op het buitenterrein bij de nieuw te realiseren woningen is voldoende ruimte beschikbaar voor het parkeren van één respectievelijk twee auto's. Bij de te realiseren woningen worden op eigen terrein één respectievelijk twee parkeerplekken gecreëerd. Daarnaast worden aan de noord-, west- en zuidzijde van onderhavig plangebied 22 openbare parkeerplaatsen aangelegd waar zowel de bewoners van de woningen als gasten kunnen parkeren. In dat verband worden ter plaatse van onderhavig plangebied in totaal 46 parkeerplaatsen voorzien. Geconcludeerd moet worden dat de parkeerbehoefte ter plaatse van onderhavig plangebied kan worden opgevangen, waardoor zich parkeerproblemen in de openbare ruimte ten gevolge van onderhavige ontwikkeling niet zullen voordoen.
In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):
Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied. Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
De huidige situatie ter plaatse van onderhavig plangebied is nagenoeg geheel onverhard. In de nieuwe situatie neemt de verharding aanzienlijk toe ter plaatse van de woonpercelen (bebouwing en verharding), wegen en parkeervoorzieningen. Derhalve is door Aelmans ECO B.V. een onderzoek verricht naar de waterdoorlatendheid van de ondergrond (d.d. 7 mei 2020). Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8 . Uit onderhavig onderzoek blijkt dat de bodem ter plekke is geclassificeerd en de doorlatendheid in overwegende mate groter is dan ca. 0,3 m/d. De infiltratie van neerslagwater behoort tot de mogelijkheden aangezien de doorlatendheid van de (ondiepe) ondergrond in overwegende mate overal voldoende is.
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de gemeente Leudal en in het beheergebied van Waterschap Limburg. Het Waterschap Limburg is verantwoordelijk voor de waterhuishouding en waterveiligheid binnen haar beheergebied. Sinds 1 april 2019 is de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg van kracht.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig plangebied wordt hierna uiteengezet.
Het afvalwater als gevolg van onderhavige ontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Leudal. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Het hemelwater dat valt op de nieuwe verharding ter plaatse van de nieuwbouwkavels wordt op eigen terrein opgevangen. Het hemelwater dat valt op verharding in het openbaar gebied wordt afgevoerd naar de te realiseren wadi's welke in de groenzone van onderhavig plangebied worden beoogd. Bij de afvoer van hemelwater geldt als uitgangspunt dat er geen overlast mag ontstaan voor woningen en het openbaar gebied.
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui met een neerslaghoeveelheid van 100 millimeter in 24 uur, met een noodoverlaat.
Ter plaatse van onderhavig plangebied worden 16 nieuwe levensloopbestendige woningen voorzien. Om het hemelwater per kavel op te vangen, dient op elke kavel een hemelwatervoorziening te worden gecreëerd. De kavelgrootte varieert van circa 266 m2 tot 400 m2 en 623 m2. Bij de woningen met een kavelgrootte tot 300 m2 wordt uitgegaan van een verhard oppervlak van circa 100 m2. Bij de woningen met een kavelgrootte van meer dan 300 m2 wordt uitgegaan van een verhard oppervlak van circa 200 m2.
Deze oppervlakten impliceren een hoeveelheid te bufferen en af te voeren hemelwater van circa (100 x 100 =) 10 m³ respectievelijk (200 x 100 =) 20 m3 per kavel.
Omdat aan de hand van het infiltratieonderzoek is aangetoond dat de doorlatendheid van de (ondiepe) ondergrond in overwegende mate overal voldoende is, kan de hoeveelheid te bufferen hemelwater per kavel worden teruggebracht. Het is aan de bewoners van de beoogde nieuwe woningen om op eigen terrein een passende hemelwatervoorziening te creëren.
Daarnaast gaat onderhavige ontwikkeling gepaard met het aanleggen van nieuwe wegen ter ontsluiting van onderhavig plangebied. In dat verband is relevant dat ter plaatse van onderhavig plangebied wordt voorzien in een centrale groenzone waar de omliggende paden en wegen op aan sluiten. In deze groenzone is een verlaging van het maaiveld opgenomen ten behoeve van de hemelwaterberging. Ter plekke kan het hemelwater rechtstreeks infiltreren in de bodem.
In de tuinen van de nieuw op te richten woningen is voldoende ruimte aanwezig om een hemelwatervoorziening te creëren. Ter plaatse kan bijvoorbeeld worden voorzien in infiltratiekratten dan wel een natuurlijke waterbuffer op basis waarvan het hemelwater rechtstreeks kan infiltreren in de bodem.
In de hemelwatervoorziening wordt alleen schoon hemelwater opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.
Een aantal woningen zijn voorzien binnen het waterbergend rivierbed van de rivier de Maas. Ter plaatse van deze gronden geldt echter geen vergunningplicht op basis van de Waterwet. De omstandigheid dat er geen vergunningplicht geldt op basis van de Waterwet, wil niet zeggen dat er geen kans is op wateroverlast bij hoogwater. Bouwen in dit gebied geschiedt dan ook op eigen risico en voor eigen verantwoordelijkheid en bij hoogwater kan er geen eventuele schade op het Rijk verhaald worden.
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat – bij het treffen van de juiste maatregelen – hiervan geen sprake zal zijn.
Aangezien de toename van het verhard oppervlak groter is dan 2000 m2 is het infiltratieonderzoek met de voorgenomen wijze van afwatering voor advies voorgelegd aan het Waterschap Limburg. De bevindingen van het Waterschap Limburg zijn bijgevoegd als Bijlage 10 .
Dhr. Sterck heeft namens het Waterschap Limburg bij e-mail d.d. 15 mei 2020 aangegeven dat in de waterparagraaf moet worden aangegeven welk oppervlak aan verharding per kavel zal worden aangebracht. Naar aanleiding van deze opmerkingen is onderhavige paragraaf aangevuld.
Gelet op vorenstaande en de resultaten van de watertoets vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft 'Leudal'. Dit Natura-2000 gebied ligt op circa 1,8 kilometer ten noordwesten van het plangebied. Daarnaast is ten oosten van onderhavig plangebied het Natura 2000 gebied 'Swalmdal' gelegen. De afstand tussen onderhavig woningbouwinitiatief en dit Natura 2000 gebied bedraagt circa 2,7 kilometer. Aangezien onderhavig woningbouwproject ziet op het realiseren van 16 levensloopbestendige woningen kan niet worden uitgesloten dat onderhavige ontwikkeling invloed heeft op deze Natura 2000 gebieden.
Kaart 'Natura2000' van Atlas Limburg met aanduiding plangebied
Het Programma Aanpak Stikstof (hierna: het PAS) is in het leven geroepen om enerzijds ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen, maar tegelijkertijd ook te voorzien in maatregelen die nodig zijn voor het behoud en herstel van Natura 2000-gebieden. Het PAS is op 1 juli 2015 in werking getreden.
Recent heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden.
Als een project significant negatieve effecten kan veroorzaken op stikstofgevoelige habitattypen en soorten in een Natura 2000-gebied als gevolg van stikstof of andere effecten is een vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming vereist.
Initiatiefnemer heeft de wens om aan de 'Noenevershof' 16 levensloopbestendige woningen op te richten. Gedurende de bouwfase van de nieuwe woningen zullen machines met verbrandingsmotoren worden ingezet, zoals graafmachines of hijskranen. Daarnaast neemt het aantal verkeersbewegingen gedurende de gebruiksfase van de nieuwe woningen toe.
Omdat stikstofemissie mogelijk een effect kan veroorzaken op Natura 2000-gebieden, dient een toets te worden uitgevoerd of de bouwfase en de gebruiksfase mogelijk vergunningplichtig zijn in het kader van de Wet Natuurbescherming. In het kader van de Aanmeldnotitie Vormvrije m.e.r.-beoordeling, bijgevoegd als Bijlage 6 is een stikstofonderzoek uitgevoerd naar de bouw- en gebruiksfase van onderhavige ontwikkeling. Medio oktober 2020 heeft een update plaatsgevonden van de Aerius Calculator. Naar aanleiding daarvan zijn de stikstofberekeningen geactualiseerd. Deze geactualiseerde berekeningen zijn bijgevoegd in Bijlage 7.
Toetsing op de invloed van de realisatiefase van het bouwplan 'Noenevershof' op de Natura 2000-gebieden met behulp van de Aerius Calculator wijst uit dat dit geen depositieresultaten geeft hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Dit geldt ook voor stikstofdepositie als gevolg van de toename van het verkeer in de gebruiksfase van de 16 woningen. Vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet van toepassing voor het nieuwbouwplan 'Noenevershof'.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Kaart met aanduiding natuurgegevens provincie
Het voornemen is om aan de 'Noenevershof' 16 levensloopbestendige woningen te realiseren. Met inachtneming van deze ontwikkeling zijn de in kaart gebrachte natuurgegevens van de Provincie Limburg geraadpleegd. Ter plekke van onderhavig plangebied zelf zijn blijkens deze gegevens geen beschermde soorten fauna waargenomen. Wel zijn aan de randen van onderhavig plangebied een aantal bomen aanwezig. Derhalve is door bureau Ecoplanning op 2 april 2020 een quickscan flora- en fauna uitgevoerd. Deze rapportage is bijgevoegd als Bijlage 11 .
Uit de literatuurstudie en het veldbezoek van bureau Ecoplanning blijkt dat de voorgenomen werkzaamheden niet leiden tot een negatief effect van de groei-, rust- en voortplantingslocaties van beschermde flora en fauna. Daarnaast worden met onderhavig planvoornemen geen houtopstanden gekapt die op de bomenlijst van de gemeente Leudal staan. Derhalve is het aanvragen van een kapvergunning niet nodig. Wel wordt opgemerkt dat de houtopstanden te allen tijde buiten het broedseizoen worden teniet gedaan, namelijk in de periode augustus tot en met februari.
Wat betreft de huismus dient de verplaatsing van de nestkast aan de garage op de locatie Holstraat 11 te geschieden buiten haar broedperiode, namelijk in de periode augustus – februari. Op deze wijze is conform artikel 2.2 van de 'Beleidsregels ten behoeve van de passieve soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming in Limburg' geen sprake van een overtreding van de Wet natuurbescherming.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect flora- en fauna geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat. De woningen worden gebouwd met duurzaam materiaal, waarbij aandacht wordt besteed aan de recyclebaarheid van de bouwmaterialen. Daarnaast worden de woningen gasloos uitgevoerd, goed geïsoleerd en wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit.
Met betrekking tot de bouwkundige aspecten van onderhavig woningbouwplan kan worden gewezen op het feit dat deze verder zullen worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning activiteit bouwen.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Leudal sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer van het project. Hiermee is het kostenverhaal anderszins geregeld.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een ontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een ontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een ontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
De gemeente Leudal sluit een planschadeverhaalsovereenkomst met initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Leudal.
Het bestemmingsplan 'Woningbouwplan Noenevershof' van de gemeente Leudal bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding schaal 1:1000.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
- Begrippen
- Wijze van meten
- Bestemmingen
- Voorlopige bestemmingen
- Uit te werken bestemmingen
- Dubbelbestemmingen
- Anti-dubbeltelregel
- Algemene bouwregels
- Algemene gebruiksregels
- Algemene aanduidingsregels
- Algemene afwijkingsregels
- Algemene wijzigingsregels
- Verwezelijking in de naaste toekomst
- Algemene procedureregels
- Overige regels
- Overgangsrecht
- Slotregel
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. De inhoud van de regels is gebaseerd op het 'Handboek Ruimtelijke Plannen en Besluiten' van de gemeente Leudal, in combinatie met de regels behorende bij het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' (het 'moederplan'). Vanwege de specifieke situatie van voorliggende planontwikkeling is een aantal regels afwijkend c.q. aanvullend op de door de gemeente gehanteerde standaarden.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is ingetekend op schaal 1:1000.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Leudal heeft kenbaar gemaakt dat zij, alvorens de formele bestemmingsplanprocedure op te zullen starten, geen voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan ter inzage zullen leggen.
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 8 oktober 2020 tot en met 18 november 2020 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn negen zienswijzen ingekomen.
Ten aanzien van deze zienswijzen heeft het college van burgemeester en wethouders een beantwoording geformuleerd in een 'Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen bestemmingsplan 'Noenevershof''
De 'Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen bestemmingsplan 'Noenevershof'' is toegevoegd als Bijlage 13.
Deze zienswijzennota wordt samen met het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan voorgelegd aan de gemeenteraad ter vaststelling.
Initiatiefnemer heeft het voornemen om op de gronden aan de 'Noenevershof' te Buggenum 16 levensloopbestendige woningen te realiseren. Uit artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (Chw) in samenhang gelezen met categorie 3.1 van bijlage I bij de Chw volgt dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is op bestemmingsplannen die voorzien in de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied. Aangezien onderhavig planvoornemen voorziet in de bouw van 16 woningen in een aaneengesloten gebied, is op het besluit tot vaststelling van het plan afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Het feit dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is op onderhavig woningbouwplan impliceert dat een eventuele beroepsfase versneld kan worden behandeld met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarnaast dient het beroep de gronden te bevatten waarop het beroep betrekking heeft met als gevolg dat het indienen van een pro forma beroepschrift niet mogelijk is. Tot slot dient de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op het beroep binnen zes maanden na binnenkomst van het beroepschrift te beslissen. Binnen die periode vindt een zitting plaats. Na de zitting laat de uitspraak in de regel nog zes weken op zich wachten.