direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Horecacluster bedrijvenpark Prisma
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1621.BP0150-VAST

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Lansingerland heeft in juli 2013 een actualisatieplan opgesteld voor bedrijventerrein Hoefweg-Noord (Prisma). Onderhavig plangebied is onderdeel van dit actualisatieplan. Per zienswijze is het verzoek binnen gekomen om een horecacluster op te nemen in het actualisatieplan. Hier is destijds van afgezien.

Voor de gewenste ontwikkeling in dit gebied heeft de gemeente in 2011 middels een principeaanvraag al tekeningen ontvangen. Daarbij was gevoegd een rapport van BRO d.d. 9 maart 2011 genaamd 'Visie op detailhandel en aanvullende publieksgerichte voorzieningen bedrijvenpark Prisma'. Hierin is in hoofdstuk 5 het entreegebied Oost behandeld. Het plangebied van dit plan betreft het genoemde entreegebied Oost. Op de tekeningen worden vijf paviljoens weergegeven met een gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van 2.200 m2. Ook wordt gesproken over een hotel, maar hiervoor is een nadere analyse noodzakelijk. Een hotel maakt dan ook geen onderdeel uit van dit plan. In 2014 is een geactualiseerd rapport opgesteld (bijlage 1 ).

De beoogde ontwikkeling is niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan. Middels dit bestemmingsplan wordt het horecacluster juridisch mogelijk gemaakt. Daarnaast maakt dit bestemmingsplan de aanleg van een geluids- en visuele afscherming langs de N209 mogelijk. Dit bevordert het woon- en leefklimaat van de bewoners aan de Kruisweg.

1.2 Ligging en begrenzing

Bedrijventerrein Hoefweg-Noord (Prisma) ligt in het noorden van de gemeente Lansingerland, ten noorden van de kern Bleiswijk. Het plangebied ligt ten noorden van de A12 direct ten westen van de N209 op het bedrijventerrein Hoefweg-Noord (Prisma). Op onderstaande figuur is het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0150-VAST_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0150-VAST_0002.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

In het plangebied van het horecacluster vigeert het bestemmingsplan Hoefweg-Noord (Prisma) dat is vastgesteld op 18 juli 2013. De beoogde ontwikkeling past niet binnen dit bestemmingsplan.

Op de gronden waar de geluids- en visuele afscherming is voorzien vigeert het bestemmingsplan Rottezoom dat is vastgesteld op 27 september 2012. De beoogde ontwikkeling past niet binnen dit bestemmingsplan.

1.4 Planvorm

Het plan heeft een ontwikkelingsgericht karakter ten aanzien van de bestaande (juridische) situatie. In dit bestemmingsplan wordt een gemengde bestemming (horeca en bedrijventerrein) mogelijk gemaakt in plaats van de vigerende regeling die alleen bedrijventerrein mogelijk maakt.

Het is wenselijk om, bij het uitblijven van een volledige benutting ten behoeve van horeca, alsnog een deel van de gronden aan te kunnen wenden voor reguliere bedrijvigheid. Daarom is een gemengde bestemming opgenomen, waarbinnen zowel horeca als bedrijvigheid zijn toegestaan. De toegestane hoogte en functies zijn teruggebracht ten opzichte van het geldende bestemmingsplan, zodat stedenbouwkundig en functioneel een verantwoorde combinatie van beide bestemmingen gerealiseerd kan worden.

De planvorm van het voorliggende bestemmingsplan sluit zo veel mogelijk aan bij de planvorm van het vigerende bestemmingsplan Hoefweg-Noord (Prisma). Daarnaast is het voorliggend bestemmingsplan afgestemd op de nieuwe wet- en regelgeving (onder andere de Wro, de Wabo en de SVBP2012) en de standaarden van de gemeente Lansingerland.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van het bestemmingsplan wordt de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op het relevante beleid. Het onderzoek naar milieuaspecten is in hoofdstuk 4 opgenomen. In dit hoofdstuk worden alleen die onderdelen behandeld die van toepassing zijn of relevant zijn voor de ontwikkeling. Vervolgens is in hoofdstuk 5 de toelichting op de planregels opgenomen. Ten slotte is de uitvoerbaarheid van het plan weergegeven in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Horecapaviljoens

Door de nieuwe aansluiting van de N209 op de A12 en het verleggen van de aansluiting van de Zoetermeerselaan op de N209 is het oostelijk entreegebied van Prisma Bedrijvenpark ontstaan. Vanwege de afwijkende vorm van de locatie is deze minder geschikt voor reguliere bedrijvigheid en is er in het verleden uitgebreid onderzoek gedaan naar een andersoortige invulling. In verband met de grootte van het uitgeefbare oppervlak van Prisma, de nabijgelegen woonkernen en natuurlijk de ligging nabij de A12 is er gekozen voor een facilitaire invulling in de vorm van een horecacluster.

In de gemeente Lansingerland is een relatieve achterstand van het aanbod in horeca in vergelijking met het gemiddelde in gemeenten met een vergelijkbaar inwonertal, zie onderstaande tabel. In beginsel is er daarom marktruimte voor uitbreiding van het aantal bedrijven in deze sector in de gemeente.

Tabel Aanbod Lansingerland vergeleken met gemiddelde (Horeca in Cijfers, 2013)

  Omvang horeca-aanbod in gemeente Lansingerland   gemiddeld in gemeenten met 30.000-75.000 inwoners
 
drankensector   22   48  
fastservicesector   10   30  
restaurantsector   19   30  
hotelsector   0   8  
partycatering   8   5  
Totaal horecabedrijven   59   120  

Het voorlopige ontwerp is inmiddels behandeld in het Q-team Prisma Bedrijvenpark en is positief ontvangen. Het plan voorziet in 5 (horeca)paviljoens met ruime parkeergelegenheid. Er zal veel aandacht worden besteed aan de inrichting van het openbaar gebied en de afscheiding van het eigen terrein van het openbaar gebied. Inmiddels hebben twee internationale fastfoodketens interesse getoond en bevinden de onderhandelingen met deze partijen zich in een afrondende fase.

Geluids- en visuele afscherming

De bewoners van de Kruisweg verwachten overlast te ondervinden van het toekomstige horecacluster. De ontwikkelaars van bedrijvenpark Prisma en de Belangenvereniging De Kruisweg (BVK) hebben een convenant op hoofdlijnen ondertekend om de belangen van beiden te waarborgen. Inmiddels is dit convenant uitgewerkt in een overeenkomst. Onderdeel hiervan is het voornemen van CV Prisma Bleiswijk een geluids- en visuele afscherming aan te leggen ten oosten van de N209. Dit ter bevordering van het woon- en leefklimaat van de bewoners van de Kruisweg. De afscherming bestaat uit een combinatie van een grondtalud, een kokosscherm en een glazen scherm. De hoogte van de afscherming bedraagt ca. 2-2,5 meter. In dit bestemmingsplan wordt de aanleg van de afscherming juridisch mogelijk gemaakt.

Ter voorkoming van vuiloverlast (zwerfvuil) en lichtoverlast (koplampen van auto's) wordt in de regels van het bestemmingsplan voorgeschreven dat rondom het horecacluster een bladvaste heg van minimaal 1 meter hoogte wordt geplaatst. Deze maatregel dient ook ter bevordering van het woon- en leefklimaat van de bewoners van de Kruisweg en volgt uit het convenant en inmiddels uit de overeenkomst tussen Prisma en de BVK.

Daarnaast wordt lichthinder van openbare verlichting en lichtreclame voorkomen door regels op te nemen in het bestemmingsplan. In bijlage 2 is een advies opgenomen over de toe te passen normen bij het horecacluster. De in het advies genoemde grenswaarden uit de richtlijnen van de Nederlandse Stichting voor verlichtingskunde (NSVV) zijn als gebruiksregels opgenomen in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is een samenvattend overzicht opgenomen van de beleidsdocumenten die ruimtelijk relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling. Dit overzicht is niet uitputtend, maar geeft wel het kader voor de ontwikkeling. In dit hoofdstuk wordt met name de toegevoegde functie horeca beschreven. De functie bedrijventerrein is reeds mogelijk.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

De ontwikkeling binnen het plangebied houdt rekening met de doelstellingen uit de structuurvisie. Er zijn geen rijksbelangen in het geding.

Besluit ruimtelijke ordening (2012)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER ladder).

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toepassing:

  • a. Het horeca-cluster voorziet in een actuele regionale behoefte. Het richt zich zowel op bewoners van de gemeenten Zoetermeer en Lansingerland, als op passanten (A12 en N209), zie ook bijlage 1 en de horecavisie van de gemeente Lansingerland. Hierin is opgenomen dat dit een zeer geschikte locaties is voor een horecacluster. Tevens wordt aangetoond dat het horeca-aanbod in zowel Zoetermeer als Lansingerland ondervertegenwoordigd is. Met de informatie uit bijlage 1 kan worden geconcludeerd dat de realisatie van het horecacluster geen onaanvaardbare effecten zal hebben op het woon-, leef- en ondernemersklimaat.
  • b. De beoogde locatie is aangeduid als bestaand stedelijk gebied en is goed ontsloten. Het cluster past in het grootschalige karakter van het werk- en leisuregebied en is onderdeel van het voorzieningenniveau van Lansingerland. In de horecavisie is deze locatie aangewezen als een horecagebied. In geen van de aangewezen horecagebieden is sprake van leegstand. Dit horecacluster richt zich op een andere doelgroep dan de andere horecagebieden, waaronder de horeca in de centrumgebieden.
  • c. Deze stap is niet van toepassing omdat het cluster in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Het plan voldoet aan de eisen voor zorgvuldig ruimtegebruik en er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,

2. vergroten van de agglomeratiekracht,

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Bedrijventerreinen

De afname van het arbeidspotentieel en de regionale economische dynamiek vragen om een bestendiging van het huidige areaal bedrijventerrein. Herijking en heroriëntatie van bestaande bedrijventerreinen is gewenst. De huidige mismatch is kwalitatief en kwantitatief van aard, en er is te weinig ruimte voor functiemenging. Met name bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 lenen zich voor functiemenging. In mindere mate is functiemenging ook mogelijk op bedrijventerreinen met milieucategorie 3, mits de belangen van bedrijven niet geschaad worden. Bedrijventerreinen met milieucategorie 4 en hoger verdragen zich niet met functiemenging, zeker niet met gevoelige functies zoals wonen.

Horeca

Met betrekking tot horeca worden in de VRM geen specifieke uitspraken gedaan.

Toepassing

Het plangebied is reeds bestemd als bedrijventerrein. Gezien de ligging van het kavel leent deze locatie zich voor functiemenging. Direct rond het plangebied zijn geen zwaardere bedrijfscategorien mogelijk. Het planvoornemen past binnen de VRM.

Verordening Ruimte 2014

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het plangebied is aangemerkt als bedrijventerrein. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toepassing artikel 2.1.1:

Lid 1: De locatie ligt binnen bestaand stads- en dorpsgebied en voorziet in een actuele behoefte (zie ook paragraaf 3.1). Er is sprake van herstructurering / transformatie. Het plan voldoet daarmee aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Artikel 2.1.3 Bedrijven

Lid 1 Hoogst mogelijke milieucategorie

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte.

Lid 3 Functiemenging

Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.

Toepassing artikel 2.1.3:

Lid 1: Binnen het plangebied blijft een bedrijfsbestemming gehandhaaft. De milieucategorie wordt afgestemd op de omgeving. Naast de woningen in de Kruisweg betreft dat tevens de nieuwe horecafunctie die mogelijk wordt gemaakt binnen het plangebied. De maximaal toegestane milieucategorie is 2.

Lid 3

In onderhavig bestemmingsplan is sprake van functiemenging. Naast de vigerende bestemming (bedrijventerrein) wordt tevens de functie horeca toegestaan. De milieucategorie van de bedrijfsfunctie is afgestemd op de horecafunctie (en omliggende functies) en is gemaximaliseerd tot milieucategorie 2.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Lansingerland (2010)

Met de structuurvisie geeft de gemeente Lansingerland de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2025 en een doorkijk naar de lange termijn.

De ambitie voor de gemeente Lansingerland is:

  • 1. aantrekkelijk suburbaan wonen;
  • 2. leefbaar, zorgzaam en met eigen identiteit;
  • 3. ontspannen groene en recreatieve gemeente;
  • 4. een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en het verder ontwikkelen van de greenport.

Duurzaamheid en een goede ontsluitingsstructuur zijn daarbij randvoorwaarden.

Het plangebied is op de Structuurvisiekaart aangegeven als 'ontwikkeling Bleizo met bedrijven, kantoren en Greenportfuncties (Bleizo/Prisma/Hoefweg)'. De structuurvisie sluit de ontwikkeling van een bedrijventerrein-gerelateerd horecacluster niet uit.

Ambitiedocument reclame-uitingen (2012)

Dit ambitiedocument bevat een analyse voor reclamemogelijkheden langs de A12. In het ambitiedocument zijn locaties gekozen voor grote reclame-uitingen in de vorm van landmarks. Hieraan zijn tevens regels verbonden.

Terughoudendheid voor wat betreft de plaatsing van reclamemasten langs snelwegen in het algemeen is noodzakelijk om verstoring tegen te gaan. Voor de locatie in Lansingerland langs de A12 blijkt dat verstoring niet aanwezig is mits de masten zorgvuldig worden gesitueerd bij de knopen. Daarmee wordt de poortwerking versterkt. Masten zijn hier denkbaar in een hoogte, gelijk aan de maximaal (in)direct toegestane hoogte van de aangrenzende bebouwing, tot 30 meter.


De meest gunstige locaties zijn ten zuidoosten van de kruising met de HSL, op Bleizo, op Prisma ten noordwesten van de kruising tussen A12 en N209 en op de Stationsknoop Bleizo. Gezien de impact van het podium Bleizo wordt een hoge mast ter plaatse van de huidige waterberging op het terrein van Prisma niet wenselijk geacht.

In overeenstemming met de uitgangspunten van het ambitiedocument, is op 12 juni 2013 een omgevingsvergunning verleend voor de plaatsing van een reclamemast (Corporate Mast Prisma Bedrijvenpark) ten noordwesten van de kruising van de A12 met de N209 (Hoefweg), nabij de Facetlaan.


Naast reclamemasten bestaat er de mogelijk tot het plaatsen van reclame op bebouwing mits dit voldoet aan een bepaalde mate van uniformiteit zodat er samenhang zal ontstaan.


Voor reclame buiten de zone tussen station Bleizo en de N209 is een grote mate van terughoudendheid op zijn plaats.

Horecavisie (2014)

In de horecavisie is specifiek ingegaan op het beleid voor horeca op bedrijventerreinen.


Horeca is een belangrijk onderdeel van het functioneren van centrumgebieden. De gemeente is daarom terughoudend met horeca op bedrijventerreinen. Slechts op een tweetal bedrijventerreinen is solitaire dag- en avondhoreca mogelijk. Bedrijvenparken Prisma en Oudeland zijn logische locaties voor horeca gezien de noord en zuid spreiding en de ligging aan de A12, N209 of N471. Dit zijn locaties waar veel passanten langskomen en omgeven door veel (toekomstige) bedrijven op de bedrijvenparken.


De oostelijke entreekavel van Prisma, aan de oostzijde van het bedrijvenpark, leent zich uitstekend voor dag- en avondhoreca gericht op passanten, werknemers en bezoekers van het bedrijvenpark.

Verder bieden een viertal locaties op bedrijvenpark Prisma de mogelijkheid voor ontwikkeling van horeca. Het gaat om drie molenstompen en een boerderij die verspreid over het bedrijvenpark staan.


Naast bovengenoemde locaties is geen solitaire horeca op andere locaties op bedrijventerreinen gewenst. Een uitzondering wordt gemaakt voor semi-horeca (intern gericht) waarbij de horecafunctie ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en beschouwd kan worden als een dienstverlening aan de klant (denk aan een koffiehoek bij een meubelzaak).

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan maakt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan tevens een horecafunctie mogelijk. De bedrijfsbestemming is reeds afgewogen bij de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt alleen de toevoeging van de horecabestemming getoetst.

4.2 Verkeer en parkeren

Verkeersontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het horecacluster is gelegen direct ten noorden van de aansluiting van de Zoetermeerselaan op de N209. Vanaf de Zoetermeerselaan is, tussen de kruispunten met de N209 en de Prismalaan Oost een directe toegang aanwezig. Verder wordt ontsloten via twee aantakkingen op de Prismalaan Oost. Via deze twee aantakkingen is het ook mogelijk het horecacluster te verlaten. Vanaf de Prismalaan Oost vindt verdere ontsluiting plaats richting de Zoetermeerselaan. Deze leidt in westelijke richting verder het bedrijventerrein op en in oostelijke richting naar de N209. Via de N209 kan gemakkelijk de A12 worden bereikt. De aansluitingen met de A12 liggen op circa 600 meter van het horecacluster. De bereikbaarheid van het horecacluster is voor het gemotoriseerd verkeer goed.

Langzaam verkeer

Voor het langzaam verkeer is het horecacluster bereikbaar vanaf de beide aantakkingen vanaf de Prismalaan Oost. Parallel aan de Prismalaan Oost zijn ten behoeve van het langzaam verkeer een vrijliggend (brom)fietspad en een trottoir aanwezig. Deze leiden in zuidelijke richting naar de langzaam verkeervoorzieningen langs de Zoetermeerselaan en in noordelijke richting naar de langzaam verkeervoorzieningen langs de Prismalaan West en Opticaweg. Via deze voorzieningen zijn goede verbindingen aanwezig met Zoetermeer, bedrijventerrein Hoefweg-Zuid en in de richting van Bleiswijk en Bergschenhoek. De bereikbaarheid van het horecacluster is voor het langzaam verkeer goed.

Openbaar vervoer

Op circa 150 meter van het horecacluster is een bushalte aanwezig. Vanaf hier rijden lijndiensten in de richting van onder andere Zoetermeer, Gouda, Den Haag, Alphen aan den Rhijn en Rotterdam. Via deze buslijnen kan in Zoetermeer of Gouda gemakkelijk aangesloten worden op het regionale en landelijke railnetwerk. De bereikbaarheid van het horecacluster is per openbaar vervoer goed.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De ontwikkeling heeft een toename van het verkeer op het omliggend wegennet tot gevolg. In het vigerende bestemmingsplan geldt op de locatie een bedrijfsbestemming. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt op deze locatie nu een horecabestemming mogelijk gemaakt. Er is onderzoek uitgevoerd naar de verkeersaantrekkende werking van horeca (vergeleken met de reguliere bedrijvenbestemming die nu op het gebied ligt) en de daaruit voortvloeiende consequenties voor wegverkeerslawaai. Dit onderzoek is opgenomen in de notitie 'Verkeersgeneratie Prisma Entree NO' (Goudappel Coffeng, 15 juli 2014). Deze is opgenomen in bijlage 3.

Het gebied met de beoogde horecabestemming heeft een grondoppervlak van 1,25 ha. Indien deze volledig wordt ingevuld als bedrijventerrein geldt, op basis van de uitgangspunten uit het onderzoek van Goudappel Coffeng, een verkeersgeneratie van 825 mvt/etmaal. Onderhavig bestemmingsplan maakt binnen het grondoppervlak maximaal 2.200 m2 bruto vloeroppervlak aan horeca mogelijk. De maximale verkeersgeneratie, zoals bepaald in het onderzoek van Goudappel Coffeng, voor een invulling met horeca bedraagt 3.600 mvt/etmaal. Dit betekent dat de verkeersgeneratie door invulling van het gebied met horeca met maximaal 2.775 mvt/etmaal toeneemt ten opzichte van een invulling als bedrijventerrein.

Tabel 4.1 geeft een overzicht van de intensiteiten op het omliggende ontsluitend wegennet (Zoetermeerselaan, N209 en A12) in de toekomstsituatie waarbij het horecacluster is ontwikkeld. Basis hiervoor zijn prognosegegevens uit het verkeersmodel voor het jaar 2022. Deze gegevens zijn allereerst opgehoogd naar het planjaar 2025 op basis van een autonome groei van 1,5% per jaar. Vervolgens heeft een ophoging plaatsgevonden met de toename als gevolg van de invulling van het plangebied met horeca in plaats van bedrijvigheid. Omdat niet bekend is hoe dit verkeer zich verdeeld, is op alle wegvakken de totale verkeerstoename toebedeeld (op de op en afritten 50% van de toename). Zodoende betreffen de getoonde gegevens een worstcase situatie. In de tabel is tevens de procentuele toename berekend als gevolg van de ontwikkeling ten opzichte van de autonome toekomstsituatie in 2025.

Tabel 4.1 Verkeersintensiteiten ontsluitend wegennet horecacluster (afgerond op 10-tallen)

Weg   Intensiteit 2022   Intensiteit 2025 autonoom   Intensiteit 2025 incl. ontwikkeling  
Zoetermeerselaan (tussen Prismalaan Oost en N209)   21.200   22.170   24.940 (+13%)  
N209 (tussen Zoetermeerselaan en Verlengde Australiëweg)   29.605   30.960   33.730 (+9%)  
N209 (tussen Zoetermeerselaan en noordelijke op-/afrit A12)   41.110   42.990   45.760 (+6%)  
N209 (tussen en noordelijke op-/afrit A12 en zuidelijke op-/afrit A12)   38.830   40.600   43.380 (+7%)  
Oprit A12 noord   9.080   9.500   10.880 (+15%)  
Afrit A12 noord   10.670   11.160   12.550 (+12%)  
Oprit A12 zuid   10.390   10.860   12.250 (+13%)  
Afrit A12 zuid   10.620   11.110   12.490 (+23%)  
A12 west   97.970   102.450   105.220 (+3%)  
A12 oost   99.350   103.890   106.660 (+3%)  

Op basis van deze gegevens is voor de toekomstsituatie onderzoek gedaan naar de verkeersafwikkeling op een drietal kruispunten, te weten:

  • het kruispunt Zoetermeerselaan – N209;
  • het kruispunt N209 – noordelijk op-/afrit A12;
  • het kruispunt N209 – zuidelijke op-/afrit A12.

Dit onderzoek heeft plaatsgevonden met de software applicatie Omni-X. De drie kruispunten zijn allen geregeld middels een verkeerslichtenregeling. De intensiteiten per rijrichting op de verschillende wegvakken zijn gebaseerd op de verdeling zoals opgenomen in het verkeersmodel. Vervolgens is aangenomen dat circa 10% van het totale verkeersaanbod per rijrichting in één spitsuur wordt afgewikkeld. Omdat binnen de verkeersintensiteiten op alle wegvakken de totale verkeertoename is toebedeeld betreffen ook deze kruispuntberekeningen een worstcase situatie. De resultaten van de berekeningen zijn opgenomen in bijlage 4 . Uit de resultaten blijkt:

  • dat op alle drie de kruispunten het verkeer afgewikkeld kan worden binnen een acceptabele cyclustijd (maximaal circa 89 seconden op het kruispunt Zoetermeerselaan – N209);
  • het totale aanbod van verkeer per cyclus op alle drie de kruispunten in zijn geheel verwerkt kan worden. Er vinden geen dubbele stops plaats.

Ook is beoordeeld of de verkeerstoename op de Rijksweg A12 mogelijk tot doorstromingsproblemen leidt. Beide rijrichtingen van de A12 zijn voorzien van een plusstrook. Bij drukte wordt de capaciteit per rijrichting zodoende vergroot naar drie rijstroken. Een normale rijstrook kent een afwikkelingscapaciteit van 2.200 mvt/uur. De afwikkelingscapaciteit van een plusstrook ligt 20% lager en bedraagt circa 1.750 mvt/uur. De totale capaciteit per rijrichting op de A12 bedraagt zodoende 6.150 mvt/uur. De maximale intensiteiten in een enkele rijrichting op de A12 bedraagt in de toekomstsituatie inclusief de ontwikkeling van het horecacluster maximaal 5.110 mvt/uur. Dit leidt tot een verzadigingsgraad van maximaal 83%. Een verzadigingsgraad van boven de 80% leidt tot een toename van de kans op congestie. Omdat echter in de gehele berekening is uitgegaan van een worstcase benadering, met een maximale verkeerstoename op alle wegvakken, zullen de verkeersintensiteiten in werkelijkheid lager liggen. Hierdoor zal de verzadigingsgraad op de wegvakken van de A12 in werkelijkheid ook in de toekomstige situatie minder dan 80% bedragen. Zodoende kan geconcludeerd worden dat de verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

De gemeente Lansingerland heeft eigen parkeernormen vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen'. Binnen het plangebied is de vestiging van horecagelegenheden mogelijk. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig voor de realisatie van voldoende parkeerplaatsen, waardoor aan de parkeerbehoefte voldaan kan worden. In de directe omgeving van het plangebied is bovendien ruim voldoende openbare parkeergelegenheid aanwezig.

Tussen Prisma en de gemeente Lansingerland wordt een overeenkomst gesloten waarin tevens de realisatie van vrachtwagenparkeerplaatsen aan de Maansteenweg is vastgelegd. Bij ingebruikname van de eerste horecagelegenheid moeten vier vrachtwagenparkeerplaatsen zijn aangelegd. De gemeente zorgt, uiterlijk op het moment van oplevering van de eerste horecagelegenheid, voor de benodigde verkeersbesluiten en bebording die de parkeertijden beperken om kortparkeren te kunnen reguleren. Op gezette momenten wordt het gebruik en de bezetting door Prisma en gemeente samen geëvalueerd en als er aanleiding toe bestaat, worden extra plaatsen aangelegd.

Conclusie

De planlocatie is voor alle modaliteiten goed bereikbaar. Onderzoek wijst uit dat, ondanks een verkeerstoename van 2.775 mvt/etmaal, geen problemen in de verkeersafwikkeling te verwachten zijn. De verkeersstructuur is robuust genoeg om de verkeerstoename op voldoende wijze te kunnen afwikkelen. Er worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om in de parkeerbehoefte te voorzien. Het aspect verkeer staat de realisatie van horeca dan ook niet in de weg.

4.3 Wegverkeerslawaai

Op basis van de berekende toename van verkeersstromen is gekeken naar de toename van geluid als gevolg daarvan. De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van 2.775 verkeersbewegingen per etmaal. In de autonome situatie bedragen de verkeersintensiteiten al 21.200 op de Zoetermeerselaan, 34.000 op de N209 ten noorden van het kruispunt met de Zoetermeerselaan en 47.000 ten zuiden daarvan op de N209. De toename is ten opzichte van de autonome situatie miniem.

Van een waarneembare geluidstoename is sprake wanneer de geluidsbelasting toeneemt met (afgerond) 2 dB of meer. Een dergelijke geluidstoename is te verwachten bij een toename van de verkeersintensiteit van circa 40%. Dit betekent dat de verkeerstoename op de Zoetermeerselaan 8.480 mvt/etmaal mag bedragen. De toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling blijft ver onder deze grens.

De verkeersgeneratie is in relatie tot het autonome verkeer op de Zoetermeerselaan en de N209 dusdanig beperkt dat geen sprake is van een relevante toename van de geluidbelasting langs de ontsluitende wegen. Tevens maakt dit bestemmingsplan de aanleg van een geluidsscherm / wal mogelijk waardoor de geluidsbelasting op de woningen langs de N209 zal afnemen.

4.4 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³    

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling zorgt voor een toename in verkeersbewegingen en heeft daardoor effecten op de luchtkwaliteit langs de ontsluitende wegen. Door middel van luchtkwaliteitsberekeningen is aangetoond of na uitvoering van het plan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan (bijlage 5). Dit onderzoek geeft tevens een antwoord op de vraag of er, in het kader van een goede ruimtelijke ordening uit het oogpunt van luchtkwaliteit, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen. Voor de berekening is uitgegaan van de verkeersaantrekkende werking zoals beschreven in paragraaf 4.2.

Uit de luchtkwaliteitsberekeningen blijkt dat er op alle rekenpunten zowel voor als na de beoogde ontwikkeling ruimschoots aan de normen voor stikstofdioxide en fijn stof wordt voldaan. De concentraties fijn stof liggen ook ruim beneden de concentratie waarbij er meer dan 35 overschrijdingen per jaar optreden.

De bijdrage van de beoogde ontwikkeling op de concentratie stikstofdioxide is gering. Op de ontsluitingsweg Zoetermeerselaan is de bijdrage het grootst. De bijdrage van de beoogde ontwikkeling ligt hier op maximaal 2,2 µg/m3 NO2 en 0,2 µg/m3 PM10. Voor de overige wegen ligt de toename in de orde van maximaal enkele tienden.

Conclusie

Aangezien direct langs de ontsluitende wegen van het plangebied aan de grenswaarden wordt voldaan zal dat ook gelden voor locaties die verder van deze wegen zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen worden immers lager naarmate een locatie verder van de weg is gelegen. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat er ter plaatse van de beoogde ontwikkeling en de omliggende woningen tevens sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.5 Milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

In de directe omgeving van horeca-gelegenheden dient rekening te worden gehouden met mogelijke milieuhinder. In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) zijn richtafstanden opgenomen ten opzichte van 'een rustige woonwijk'. De meest nabijgelegen woningen liggen ten oosten van het plangebied langs de Kruisweg. Hoewel in dat lint sprake is van functiemenging, is in het bestemmingsplan Hoefweg Noord ter voorkoming van extra hinder uitgegaan van de richtafstanden die gelden tot een rustige woonwijk. Snackbars, cafetaria's en restaurants vallen volgens de genoemde VNG-publicatie in categorie 1, waarbij sprake is van een richtafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan, omdat de dichtstbijzijnde woning op een afstand van ongeveer 50 meter staat.

Daarnaast zijn in het Convenant BVK - PRISMA (inmiddels uitgewerkt in een overeenkomst) extra maatregelen beschreven om overlast voor de bewoners van de Kruisweg te beperken. Het gaat hierbij om maatregelen bij het horecacluster om geurhinder, geluidsoverlast, vuiloverlast, veiligheid en lichtoverlast te beperken. Een voorbeeld hiervan is het plaatsen van een 1 meter hoge dichtbegroeide heg waardoor onder andere lichtoverlast en vuiloverlast wordt beperkt.

Omdat wordt voldaan aan de richtafstand en in het convenant en de overeenkomst extra maatregelen zijn beschreven, leidt de realisatie van het horecacluster niet tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van woningen in de omgeving van de locatie.

Naast de functie horeca blijven ook bedrijven mogelijk. De maximale milieucategorie van de bedrijven wordt ten opzichte van de bestaande situatie verlaagd. In het vigerende bestemmingsplan zijn de milieucategorien 3.1 en 3.2 toegestaan. De nieuwe gemengde bestemming staat bedrijven t/m categorie 2 toe. Dat betekent een verbetering voor omgeving (t.o.v. de bestaande juridische rechten).

4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Daarnaast vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied.

In de omgeving van het plangebied vindt echter wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A12 (afstand tot plangebied ruim 500 m) en N209 (afstand tot plangebied circa 20 m). Uit de gegevens uit het Basisnet weg blijkt dat de A12 ter hoogte van het plangebied een PR 10-6-contour heeft van 0 meter en geen plasbrandaandachtszone kent. De PR 10-7-contour ligt op een afstand van 48 meter van de weg. Het groepsrisico ligt in de huidige situatie meer dan een factor 10 onder de oriëntatiewaarde.

Ook over de N209, direct ten oosten van het plangebied, vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Via de provinciale risicokaart zijn geen gegevens beschikbaar voor de N209. Uit onderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd in het kader van de verbreding van de weg (meer zuidelijk gelegen deel van de N209) blijkt dat de prognose voor 2015 is dat over de N209 313 GF3 transporten per jaar zullen plaatsvinden. Pas bij 500 GF3 transporten of meer is sprake van een PR 10-6 risicocontour. Hiervan is bij deze weg dus geen sprake. De hoeveelheid transporten van GF3 is daarnaast dusdanig laag vergeleken met de drempelwaarden uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (Ministerie van infrastructuur en milieu, d.d. 1 november 2011) dat er ook geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. De 1% letaliteitscontour van het meest geloofwaardige scenario voor de weg is 35 m. Het plangebied is dus wel binnen deze zone gelegen.

Omdat voor beide wegen de PR 10-6 risicocontour niet buiten de weg is gelegen, vormt het plaatsgebonden risico geen knelpunt voor de beoogde invulling met horeca. De wijziging van bedrijventerrein naar horeca kan tot een beperkte toename van de personendichtheden leiden. Gezien de huidige omvang van het groepsrisico en de afstand tot de A12 zal de realisatie van het horecacluster geen relevante gevolgen hebben voor het groepsrisico. De afstand tot de N209 is kleiner, maar het aantal transportbewegingen (gevaarlijke stoffen) over deze route is dermate klein, dat ook in dit geval kan worden geconcludeerd dat een beperkte toename van de personendichtheden geen relevante gevolgen zal hebben voor de hoogte van het groepsrisico. Ook het groepsrisico vormt dus geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Doordat het plangebied binnen de 1% letaliteitscontour van de N209 is gelegen, is wel een verantwoording van het groepsrisico nodig.

Verantwoording groepsrisico

Hierboven is reeds vermeld dat het plangebied binnen de 1% letaliteitscontour van de route voor gevaarlijke stoffen over de N209 is gelegen. Het groepsrisico dient dan ook te worden verantwoord. In de verantwoording wordt aandacht besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Over deze aspecten is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio.

Hierboven is reeds inzicht gegeven in de hoogte van het GR en de beperkte invloed van de ontwikkeling hierop.

Zelfredzaamheid

Voor een inschatting van de personendichtheid bij het beoogde horecacluster is gebruik gemaakt van een prognose inzake bezoekers en verkeersgegevens t.b.v. McDonald's Restaurant Oudeland. Hieruit blijkt dat het aantal bezoekers in de McDonald's Oudeland per week 10.577 is en het totaal aantal zitplaatsen 170 bedraagt. Bij de beoogde McDonalds in het horecacluster wordt ruimte geboden aan 180 personen per keer. Het aantal bezoekers per week zal naar verwachting dan ook iets hoger liggen dan bij McDonald's Oudeland. Naast de vestiging van McDonald's is er tevens ruimte voor de vestiging van andere horecaondernemers. Voor de overige horecafuncties is nog niet bekend aan hoeveel personen hier ruimte wordt geboden. Verwacht wordt dat hier per horecagelegenheid ruimte wordt geboden aan minder personen dan bij de McDonald's. De verblijfsduur van de personen in de restaurants zal daarbij vrij kort zijn (gemiddeld ongeveer 20 minuten op basis van de prognosecijfers) en ook de piekmomenten zijn van relatief korte duur (van 14.00-17.00 uur in het weekend en van 17.00-19.00 uur door-de-weeks). In de restaurants zullen dan ook niet gedurende een groot gedeelte van de dag grote groepen personen aanwezig zijn.

Het plangebied wordt daarnaast enerzijds ontsloten door de Nieuwe Hoefweg en anderzijds door de Zoetermeerselaan. Hierdoor is het plangebied goed, in meerdere richtingen, te ontvluchten. Tevens is de bouwhoogte van het beoogde horecacluster beperkt. Hierdoor is er geen sprake van een negatief effect op de mogelijkheden om het gebied te ontvluchten. Er zal daarnaast over het algemeen ook geen sprake zijn van aanwezigheid van personen met een verminderde zelfredzaamheid. Tevens blijkt uit het advies van de Veiligheidsregio dat binnen het plangebied de sirenealarmering goed hoorbaar is waardoor een effectieve alarmering van de bevolking mogelijk is. De zelfredzaamheid in het plangebied is dan ook goed te noemen.

Bestrijdbaarheid

Uit de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid” volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke wegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het gebied bereikbaar is. Het plangebied wordt, zoals reeds aangegeven, ontsloten door de Nieuwe Hoefweg en de Zoetermeerselaan. Via deze wegen is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten. Daarom is de bestrijdbaarheid goed te noemen.

Maatregelen

De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) adviseert verschillende maatregelen ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid, het gaat hierbij om het volgende:

  • 1. Voorziene ontwikkelingen binnen de 1%-letaliteitscontour voor het plasbrandrisico van de N209 zodanig te construeren dat deze beschermd zijn tegen branddoor en –overslag als gevolg van een plasbrand;
  • 2. Voorziene ontwikkelingen binnen de 1%-letaliteitscontour voor het plasbrandrisico van de N209 zodanig te construeren dat minimaal één (nood)uitgang van de risicobron is afgericht;
  • 3. Voorziene ontwikkelingen binnen het plangebied zodanig construeren dat zij geschikt zijn om enkele uren in te schuilen, door het afsluitbaar maken van ramen en deuren en het uitschakelbaar maken van luchtverversingssystemen;
  • 4. Zorg te dragen voor goede voorlichting en instructie over de handelwijze bij calamiteiten.

Op basis van het advies van de VRR heeft de ontwikkelaar een rapportage op laten stellen waarin de bouwplannen worden getoetst aan de eisen en waarin is onderzocht of aanvullende maatregelen nodig zijn (bijlage 6).

De maatregelen die de VRR adviseert voor de zone direct langs de N209 zijn gebaseerd op de aanwezigheid van een plasbrandaandachtsgebied (PAG) langs de N209. PAG's zijn bij de invoering van het Basisnet weg toegekend aan een deel van de basisnetwegen. Criterium voor het al dan niet instellen van een PAG langs een weg is de hoeveelheid brandbare vloeistoffen die hierover worden vervoerd. In de rapportage van het basisnet weg wordt een richtwaarde van circa 7.000 transporten gesteld voor het instellen van een PAG. Deze hoeveelheid wordt op de N209 niet gehaald. Voor het deel tussen Hillegersberg en Bergschenhoek gaan volgens de meest recente tellingen circa 3.000 transporten met brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2 samen). Voor het vervolgtraject zal deze hoeveelheid nog lager zijn, omdat het in de meeste gevallen gaat om de bevoorrading van tankstations die in het zuidelijke deel van de gemeente liggen. Het instellen van een PAG, waarin dwingende bouwkundige maatregelen aan de gevels worden gesteld, is daarom niet aan de orde. Wel zal de gemeente voor gebouwen die binnen deze zone worden gerealiseerd, eisen stellen aan de situering van de nooduitgangen. Hiervoor is op de verbeelding een veiligheidszone aangebracht, waarbinnen een voorwaardelijk verplichting geldt. In de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat binnen de zone geen hoofdentrees en nooduitgangen naar de N209 gericht mogen zijn.

Het aantal transporten met toxische vloeistoffen is op jaarbasis eveneens laag. Voor het deel van de N209 tot Bergschenhoek is er sprake van ongeveer 400 toxische transporten. Bij deze geringe frequentie is het ook niet noodzakelijk om maatregelen dwingend op te leggen. De gemeente zal de voorgestelde maatregelen, ten aanzien van de afsluitbaarheid van ramen en deuren en de afschakelbaarheid van ventilatiesystemen als advies meegeven bij een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Voorlichting over de handelwijze bij calamiteiten is te vinden op de website van de gemeente Lansingerland. Omdat de veiligheidsrisico's voor dit plangebied beperkt zijn, geeft dit plan geen aanleiding om de communicatie te intensiveren.

Conclusie

Vanwege het zeer geringe effect van de beoogde ontwikkeling op het groepsrisico, de goede mogelijkheden voor zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid en de verschillende maatregelen die mogelijk zijn om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te vergroten wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.

4.7 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Bodembeheerplan Lansingerland 2007

Per deelgebied is de diffuse bodemkwaliteit van bovengrond en ondergrond vastgesteld in zogenaamde bodemkwaliteitszones (weergegeven op een bodemkwaliteitskaart). Het bodembeheerplan geeft de voorwaarden aan voor grondverzet binnen en tussen deze bodemkwaliteitszones.

Onderzoek en conclusie

Op de bodemkwaliteitskaart Lansingerland wordt het gedeelte van het plangebied binnen deze gemeente gekenmerkt als kwaliteitszone 6, 'weiland/glastuinbouw vanaf 1970' met een schone kwaliteit boven- en ondergrond. De website van het landelijke bodemloket laat zien waar vroeger (bedrijfs-)activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de bodemkwaliteit extra aandacht verdient. Het plangebied was voorheen voornamelijk in gebruik ten behoeve van de akkerbouw en tuinbouw. Vanwege dit gebruik kan er sprake zijn van (lichte) verontreiniging met onder andere zware metalen en bestrijdingsmiddelen.

De voorgestelde ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan, er is sprake van een functiewijziging van bedrijventerrein naar horecacluster, waarbij rekening dient te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Op basis van de bodemkwaliteitskaart kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat. In het kader van de omgevingsvergunning zal actueel bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Op 1 september 2007 is Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Valletta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Op 28 maart 2013 zijn het gemeentelijke archeologiebeleid en de archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Volgens de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Lansingerland ligt het plangebied in zone VII (zie figuur 4.1).

De beschreven verwachtingszones zijn op de archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar concrete beleidslijnen. Hiervoor is gebruikgemaakt van een zogenaamd vrijstellingsregime, waarbij ruimtelijke ingrepen tot een bepaalde omvang en diepte worden ontheven van archeologisch onderzoek. Voor het gebied wordt een dubbelbestemming opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0150-VAST_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0150-VAST_0004.png"

Figuur 4.1 Archeologische verwachtingswaarde in het plangebied

Cultuurhistorie

Op 26 april 2012 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie Plus vastgesteld, hierin is het plangebied niet aangemerkt als een cultuurhistorisch element. Wel is de N209 aangeduid als historisch lint. Het planvoornemen ligt ten westen van dit lint. In de stedenbouwkundige opzet voor het gehele bedrijventerrein Hoefweg-Noord (Prisma) is zo veel mogelijk rekening gehouden met de aanwezige landschappelijke lijnen. Daarmee worden negatieve effecten als gevolg van de verdere invulling van bouwmogelijkheden voorkomen. Het voorliggende bestemmingsplan maakt ten opzichte van het huidige bestemmingsplan geen nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk en leidt dan ook niet tot een verdere aantasting van de cultuurhistorische waarden in het gebied.

Conclusie

In het bestemmingsplan is een aparte archeologische dubbelbestemming opgenomen. Dat betekent dat voorafgaand aan eventuele toekomstige werkzaamheden in deze delen van het plangebied archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Dit zijn ingrepen met een oppervlak van meer dan 1.000 m² en dieper dan 5 m.

Met behulp van aanvullend archeologisch onderzoek kan het gebied van deze beschermende dubbelbestemming verkleind worden of kan de diepte worden aangepast. Eventuele vondsten gedaan tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering vallen onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Het planvoornemen heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarde van het historische lint. Een omgevingsvergunning aanvraag in lijn met het cultuurhistorische beleid zal geen invloed hebben op de cultuurhistorische waarde.

4.9 Ecologie

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van en ligt niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en ligt niet in de buurt van belangrijk weidevogelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0150-VAST_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0150-VAST_0006.png"

Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).

Het plangebied bestaat uit braakliggend terrein ingeklemd tussen ontsluitingswegen. In het verleden zijn in de omgeving van het plangebied veldonderzoeken uitgevoerd (Onderzoek 'rugstreeppad en kleine modderkruiper ter plaatse van en direct rond de Hoefweg noord en zuid Lansingerland' en 'onderzoek rugstreeppad Facetlaan te Bleiswijk'). Deze onderzoeken zijn in onderhavig bureauonderzoek betrokken.

Zoogdieren

In het plangebied zijn mogelijk incidenteel spitsmuizen aanwezig. Het braakliggende terrein heeft geen functie voor vleermuizen.

Amfibieën
Mogelijk zijn incidenteel algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad aanwezig in het plangebied. Tijdens het veldonderzoek in Hoefweg-Noord en Hoefweg-Zuid is de rugstreeppad niet waargenomen. Ook bij het onderzoek aan de Facetlaan is de soort niet aangetroffen. Ondanks het voorkomen van de rugstreeppad in het veenweidegebied bij Waddinxveen, ten noordoosten van het plangebied, kan op basis van de conclusies van de veldonderzoeken worden verwacht dat de soort zich nog niet heeft gevestigd op het bedrijventerrein. Het plangebied is ook slecht breikbaar gelegen tussen de ontsluitingswegen van het bedrijventerrein.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde vaatplanten, vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten aanwezig in het plangebied. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.4 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  Nader onderzoek nodig bij toekomstige ontwikkelingen  
Vrijstellingsrege-ling Ffw   tabel 1     spitmuizen spec.

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker  
nee  
Ontheffingsrege-ling Ffw   tabel 2     geen   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   geen   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   geen   nee  

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van horeca. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens globaal tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).

4.10 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in het noordelijke entree gebied van Prisma aan de Zoetermeerselaan tussen de N209 en de Prismalaan Oost. Het gebied bestaat in de huidige situatie uit braakliggend bedrijventerrein.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeeklei. Er is sprake van grondwatertrap V. Dit houdt in dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,40 m onder maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwatertrap op meer dan 1,20 m onder maaiveld ligt.

De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP -4,0 m.

Waterkwantiteit

Het plangebied is gelegen in de Polder Bleiswijk c.a. binnen peilgebied GPG-49. In dit gebied geldt een vast peil van NAP -5,75 m. In en in de directe omgeving van het plangebied is geen leggerwater aanwezig

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering gelegen.

Afvalwaterketen en riolering

Het rioleringsplan 'riolering en waterhuishouding Prisma bedrijventerrein te Bleiswijk' (d.d. 19 februari 2008) is voor het plangebied van toepassing. Op basis van dit plan is een verbeterd gescheiden rioolstelsel gepland. Dit stelsel bestaat uit een stelsel voor vuil water (droogweerafvoer) en een vuil regenwaterriool (VRWA). Ook is in een apart schoon regenwater riolering (SWRA) voor de afvoer van uitsluitend dakoppervlak voorzien in het rioolplan. Het rioolplan voorziet in aanleg van een openbaar rioolsysteem met voorgenomen afvoerende oppervlakken, DWA-stromen, berging en uitstroomvolumes op watergangen van overstorten van het VRWA.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan maakt in plaats van bedrijventerrein ter plaatse van het plangebied een horecacluster mogelijk.

Waterkwantiteit

In het kader van het vigerende bestemmingsplan Bedrijventerrein Hoefweg-Noord is voor het gehele bedrijventerrein een wateropgave berekend. De waterberging is gerealiseerd tussen de HSL en de A12 en ten noorden van de Achterlaan. De onderhavige toename van verharding was reeds voorzien in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Hoefweg-Noord. De watercompensatie heeft dan ook reeds plaatsgevonden.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Veiligheid en waterkeringen

De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Zoals reeds is aangegeven staat voor het plangebied een verbeterd gescheiden rioolstelsel gepland.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.11 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling beslaat een oppervlak van circa 1,25 hectare met een functiewijziging van bedrijventerrein naar horeca. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Inleiding

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

5.2 Opzet van het bestemmingsplan

Bij het opstellen van de regels is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de voorheen voor het plangebied geldende bestemmingsplannen Hoefweg-Noord (Prisma) en Rottezoom.

5.3 Planregels en plankaart

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2).

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om het toegestane gebruik en bouwen nader te specificeren.

Gemengd (artikel 3)

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor horecabedrijven met bijbehorend(e) terras(sen) en bedrijven (tot en met milieucategorie 2) en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals bedrijfsgebonden kantoren en een aantal ondergeschikte functies.

Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Voor horeca mogen ten hoogste 5 gebouwen worden opgericht. De bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van horecabedrijven bedraagt ten hoogste 8 m en van andere gebouwen ten hoogste 10 m.

In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat het totale bruto vloeroppervlak voor de functie horeca ten hoogste 2.200 m2 mag bedragen. Daarnaast zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor parkeren, de aanleg van een heg en de situering van de uitgangen van de gebouwen. De voorwaardelijke verplichting voor parkeren is opgenomen om te voorkomen dat er een parkeer tekort ontstaat, de voorwaardelijke verplichting voor een bladvaste heg is opgenomen om overlast in de omgeving te beperken en de voorwaardelijke verplichting voor de situering van de hoofdentrees en nooduitgangen van de gebouwen is opgenomen door de ligging van het blasbrandaandachtsgebied (zie paragraaf 4.6). In principe dient qua parkeren voldaan te worden aan de gemeentelijke parkeernota, maar B&W heeft de bevoegdheid hiervan af te wijken indien dit niet op overwegende bezwaren stuit of op een andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien. De ruime aanwezigheid van openbare parkeerplaatsen in de directe omgeving van het plangebied kan hierbij worden betrokken. Daarnaast zijn in de specifieke gebruiksregels regels opgenomen met betrekking tot lichthinder om overlast bij de woningen aan de Kruisweg te voorkomen (zie hoofdstuk 2).

Groen (artikel 4)

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water, de waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen en overige kunstwerken, geluids- en visuele afscherming en grondwallen, dijken en taluds, in- en uitritten, voorzieningen van algemeen nut, ondergrondse afvalinzamelingspunten, ontsluitingen ten behoeve van calamiteitenverkeer, met daarbij behorende verhardingen, bouwwerken, werken en werkzaamheden.

Geluids- en visuele afscherming en grondwallen hebben een maximale (bouw)hoogte van 5 meter.

Verkeer-Verblijfsgebied (artikel 5)

De gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bestemd voor verhardingen voor erfontsluiting, calamiteitenontsluiting, fietspaden en/of -stroken en voetpaden, nutsvoorzieningen en bermen, groenvoorzieningen, geluids- en visuele afscherming, grondwallen en water met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder straatmeubilair, werken en werkzaamheden. De oppervlakte en bouwhoogte van gebouwde nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen mogen niet meer bedragen dan 25 m2 en 3 m. Specifieke gebruiksregels maken deel uit van deze bestemming.

Geluids- en visuele afscherming en grondwallen hebben een maximale (bouw)hoogte van 5 meter.

Water (artikel 6)

De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor water, geluids- en visuele afscherming en grondwallen, de waterhuishouding en taluds. Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, ten dienste van de bestemming, zoals borstweringen, hekwerken en daarmee gelijk te stellen constructies, bruggen ten behoeve van kruisend verkeer, dammen (al dan niet met duikers), vlonders, aanlegplaatsen en/of kaden, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van niet meer dan 1 m. Specifieke gebruiksregels maken deel uit van deze bestemming.

Geluids- en visuele afscherming en grondwallen hebben een maximale (bouw)hoogte van 5 meter.

Leiding - Ondergrondse hoogspanningsverbinding (artikel 7)

De voor 'Leiding - Ondergrondse hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV.

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Daarnaast geldt voor deze bestemming een aanlegverbod zonder omgevingsvergunning en zijn voorwaarden voor een omgevingsvergunning opgenomen. Een drietal uitzonderingen op het aanlegverbod zijn daarbij van toepassing.

Waarde - Archeologie (artikel 8 t/m 11)

Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden, zijn vier dubbelbestemmingen opgenomen. Een nadere toelichting is gegeven in paragraaf 4.8.

Waterstaat - Waterkering (artikel 12)

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden binnen de binnenbeschermingszone van de waterkering. Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals borstweringen, hekwerken en daarmee gelijk te stellen constructies, niet zijnde bruggen, dammen met duikers, vlonders, aanlegplaatsen en/of kaden, worden gebouwd met een maximale hoogte van niet meer dan 1 m.

Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. Daarbij dienen de bij de bestemming betrokken bouwregels in acht te worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig te worden geschaad. Vooraf dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, tenzij reeds een watervergunning van de Keur is verleend.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, uitsluiting aanvullende werking bouwverordening, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels en overige regels opgenomen (13 t/m 19).

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan (artikel 20). In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid (artikel 21).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het project zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de omgevingsvergunningsprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het bouwproject wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer.

Op grond van artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn plannen aangewezen waarvoor een dergelijk exploitatieplan moet worden opgesteld. Voor dit plan dient een exploitatieplan te worden vastgesteld. Artikel 6:12, lid 2 geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten géén exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • 3. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

In onderhavige situatie wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden, omdat het kostenverhaal anderszins is geregeld en fasering en nieuwe inrichtingseisen ten opzichte van de reeds bestaande afspraken rondom de ontwikkeling van het gebied niet aan de orde is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op 29 januari 2014 is de visie 'Horeca in Lansingerland' vastgesteld. Hierin is opgenomen dat onderhavig plangebied zich uitstekend leent voor dag- en avondhoreca gericht op passanten, werknemers en bezoekers van het bedrijvenpark.

Daarom is de gemeente voornemens het horecacluster juridisch mogelijk te maken. Daarnaast maakt dit bestemmingsplan de aanleg van een geluids- en visuele afscherming langs de N209 mogelijk. Dit bevordert het woon- en leefklimaat van de bewoners aan de Kruisweg.

Inspraak

Overeenkomstig de Inspraakverordening van de gemeente Lansingerland is inspraak verleend op het voorontwerpbestemmingsplan Horecacluster bedrijvenpark Prisma. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft 4 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijke inspraakreacties op het voornoemde voorontwerpbestemmingsplan in te dienen.

Op het voorontwerpbestemmingsplan zijn 2 inspraakreacties ingediend. Deze zijn behandeld in de nota inspraak en overlegreacties. Deze nota is als separate bijlage 7 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan diverse instanties.

Deze instanties zijn per mail of elektronische portalen benaderd met het verzoek te reageren. Er zijn reacties ontvangen van 7 instanties. Deze zijn behandeld in de nota inspraak en overlegreacties. Deze nota is als separate bijlage 7 aan dit bestemmingsplan toegevoegd..

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform de bepalingen van de Wet ruimtelijke ordening (met ingang van 6 augustus 2014) ter inzage gelegen voor de duur van zes weken. Gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan hebben ook 2 ontwerp omgevingsvergunningen ter inzage gelegen. Met de gelijktijdige ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en 2 omgevingsvergunningen wordt toepassing gegeven aan de coördinatieregeling van artikel 3.30 e.v. van de Wet ruimtelijke ordening. Deze regeling maakt het mogelijk dat diverse procedures gezamenlijk worden doorlopen. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 20 mei 2014 besloten om de coördinatieregeling van toepassing te verklaren op de voorbereiding en de bekendmaking van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunningen. De besluiten doorlopen gezamenlijk de uniforme openbare voorbereidingsprocedure op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Burgemeester en wethouders verzorgen deze coördinatie.

Binnen de zienswijzentermijn zijn in totaal 6 zienswijzen ingediend. Dit heeft, met enkele ambtshalve wijzigingen, geleid tot een gewijzigde vaststelling. Van de procedure, de zienswijzen en de beoordeling daarvan is een nota opgesteld. Deze is als bijlage 8 toegevoegd aan de plantoelichting. Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad kan door het college de omgevingsvergunningen worden verleend. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zijn door de gemeenteraad twee amendementen aangenomen. Deze amendementen zijn opgenomen in de nota zienswijzen (bijlage 8).