Plan: | Omgevingsvergunning woningsplitsing Oostermeenweg 4 te Lievelde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.PBBUI1509-VG01 |
Omgevingsvergunning woningsplitsing Oostermeenweg 4 te Lievelde |
omgevingsvergunning |
december 2016 |
Inlichtingen: |
Afdeling Omgeving: |
Hester Smeenk |
Telefoonnummer 0544-393478 |
Op 10 december 2015 is bij de gemeente Oost Gelre een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor de splitsing van de woning Oostermeenweg 4 te Lievelde. De bestaande woonboerderij wordt gesplitst in twee wooneenheden. Het bestaande achterhuis wordt verbouwd tot een woning. De aanvrager heeft een plan voor de landschappelijke inpassing ingediend.
De woning Oostermeenweg 4 ligt ten oosten van Lievelde. Het plangebied ligt globaal gezien ten noordoosten van de spoorlijn Winterswijk-Zutphen.
Globale ligging plangebied
Plangebied en directe omgeving.
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.
Op het perceel Oostermeenweg 4 staat een boerderijwoning uit 1926. Momenteel is het voorhuis bewoond en is de rest van het pand in gebruik als bijbehorend bouwwerk. Op het perceel staan verspreid nog enkele vrijstaande bijgebouwen.
Aanblik huidige situatie
De eigenaar heeft een verzoek ingediend om de woning te splitsen. Het achterhuis zou daarmee ook een zelfstandige woning worden. De oorspronkelijke bouwvorm blijft behouden. De eigenaar heeft ook een plan ingediend om het erf landschappelijk in te passen. Het erfinrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 3 Erfinrichtingsplan.
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische- en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat die relevant zijn voor het plangebied.
Provinciale Staten hebben op 22 december 2015 de Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsverordening staan de regels die horen bij de Omgevingsvisie. De regels uit de Omgevingsverordening stellen de provinciale belangen veilig omdat bestemmingsplannen en projectafwijkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hieraan moeten voldoen.
Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Winterswijk. In artikel 2.7.4.2 van de Omgevingsverordening zijn de volgende bepalingen opgenomen over nieuwe ontwikkelingen in het Nationaal Landschap:
1.Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en
de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de
verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een
Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 5
Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.
2.In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zijn activiteiten die afbreuk doen aan de kernkwaliteiten of deze kernkwaliteiten niet versterken mogelijk:
a.als er geen reële alternatieven zijn;
b.er sprake is van redenen van groot openbaar belang; en
c.er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.
De kernkwaliteiten van dit gebied zijn de volgende:
Toetsing aan de verordening
Het perceel ligt in het Nationaal Landschap. Met deze projectafwijking mogen de landschappelijke waarden niet worden aangetast, maar moeten worden versterkt.
De aanvrager heeft een erfinrichtingsplan en een beplantingsplan ingediend. Daarmee wordt gezorgd voor een goede inpassing in het landschap. De bebouwing ligt nu open in het landschap. Door onder meer een houtsingel, haag, boomgaard en enkele solitaire bomen aan te planten gaat het perceel beter op in de omgeving. De nieuwe beplanting heeft een streekeigen karakter.
Met dit plan wordt de half-openheid en kleinschaligheid van het ontginningenlandschap ter plaatse versterkt. Essen, beken en beekdalen komen niet voor in de omgeving van het plangebied. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap worden niet aangetast. Met de uitvoering van het beplantingsplan wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de half-openheid en beslotenheid van het landschap.
De bestemmingsplannen 'Buitengebied Oost Gelre 2011' en 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' zijn van toepassing. Het perceel heeft daarin de bestemming 'Wonen'. Er is één woning toegestaan.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het splitsen van woningen in twee wooneenheden. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van een voormalige boerderij in twee woningen, met dien verstande dat:
a. splitsing van de voormalige boerderij in twee woningen uitsluitend is toegestaan bij karakteristieke gebouwen;
b. de inhoud van het te splitsen gebouw (dus zonder vrijstaande stallen, schuren en loodsen e.d.) niet minder bedraagt dan 900 m3;
c. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
d. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan;
e. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
f. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
1. de milieusituatie;
2. de verkeersveiligheid;
3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
4. de sociale veiligheid.
g. het wijzigingsplan positief wordt beoordeeld door het kwaliteitsteam.
De gemeenteraad heeft overigens besloten dat een te splitsen niet karakteristiek hoeft. Een niet-karakteristieke voormalige boerderij kan dus ook gesplitst worden.
De voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid zijn ook van toepassing als een woningsplitsing via een projectafwijking mogelijk wordt gemaakt.
Toets aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan.
Ad a: splitsing van de voormalige boerderij in twee woningen uitsluitend is toegestaan bij karakteristieke gebouwen
Op het perceel staat een voormalige boerderij uit 1926. De eis dat het te splitsen gebouw karakteristiek moet zijn is komen te vervallen. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.
Ad b: de inhoud van het te splitsen gebouw (dus zonder vrijstaande stallen, schuren en loodsen e.d.) niet minder bedraagt dan 900 m3
De inhoud van de woning is 929 m3. Daarmee wordt dus voldaan aan de minimale inhoudseis voor splitsing van woningen.
Ad c: bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd
Bij de woning staan momenteel enkele vrijstaande bijgebouwen. Per twee woningen is 300 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Deze beslaan een oppervlakte van ongeveer 250 m2. Aan deze eis wordt ook voldaan.
Ad d: er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan
De aanvrager heeft een erfinrichtingsplan en een bijbehorend beplantingsplan ingediend. Met deze twee plannen is aangetoond dat het erf ingepast wordt in de omgeving. De uitvoering, instandhouding en onderhoud van het erfinrichtingsplan zijn vastgelegd in de omgevingsvergunning en de anterieure overeenkomst. Het erfinrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 3 Erfinrichtingsplan. Het beplantingsplan is opgenomen in Bijlage 4 Beplantingsplan.
Ad e: de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond
Met het erfinrichtingsplan en beplantingsplan is geregeld dat het erf ingepast wordt in de omgeving. Door uitvoering van deze plannen wordt de half-openheid en kleinschaligheid van het gebied versterkt. Daarmee wordt ook voldaan aan de voorwaarden uit de Omgevingsverordening over de bescherming van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk.
De aanvrager heeft een quick-scan flora en fauna laten uitvoeren. Daarin is onderzocht wat de gevolgen van de woningsplitsing zijn voor de natuurwaarden. Het achterhuis en het erf zijn onderzocht op de aanwezigheid of sporen van aanwezigheid van beschermde soorten.
De conclusie van het onderzoek is dat in het achterhuis en op het erf geen beschermde soorten zijn aangetroffen. Het pand en het erf zijn ook niet geschikt als biotoop voor soortengroepen als amfibieën en vissen. In het pand zijn geen holle ruimten of invliegopeningen aanwezig die door vleermuizen gebruikt kunnen worden. Hetzelfde geldt voor de huismus. Deze soorten kunnen mogelijk wel voorkomen in het voorhuis. Mocht dit verbouwd of gerenoveerd worden dan is nader onderzoek nodig. In dit plan wordt geen rekening gehouden met een verbouwing of renovatie van het voorhuis.
Het plan heeft geen negatieve invloed op Natura2000-gebieden of het Gelders Natuurnetwerk. Het gaat hier om een inpandige verbouwing.
Met de uitvoering van het erfinrichtingsplan en het beplantingsplan worden nieuwe bomen en struiken toegevoegd op het perceel. Deze houtsingel en haag kunnen een nieuw leefgebied vormen voor vogels, insecten en kleine zoogdieren en daarmee een bijdrage leveren aan de natuurwaarden in het gebied.
Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 Quickscan Flora en fauna.
Ad f: de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de sociale veiligheid.
Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er geen milieutechnische belemmeringen zijn om een nieuwe woning te realiseren. De bodem is niet verontreinigd. De Oostermeenweg is een rustige weg, geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai is hier niet aan de orde.
Op het aangrenzende perceel Oostermeenweg 6-8 is een hobbymatig werkende veehouderij aanwezig. Op dit perceel ligt nog wel een agrarisch bouwvlak. Deze nieuwe inpandige woning komt niet dichterbij de grens van het agrarisch bouwvlak Oostermeenweg 6-8 te liggen dan de huidige woning.
Nog los van de vraag van welke afstand uit moet worden gegaan geldt hier dat er sprake is van een bestaande woonboerderij. Op het perceel ligt de bestemming 'Wonen'. Een deel van de bestaande woonboerderij (het voorhuis) wordt momenteel bewoond. De bestaande woning ligt op een afstand van 25 meter uit de grens van het agrarisch bouwvlak. De nieuwe woning komt eveneens op 25 meter afstand uit de grens van het agrarisch bouwvlak. De nu voorliggende woningsplitsing maakt dus geen kortere afstand tot het agrarisch bouwvlak mogelijk dan nu feitelijk al het geval is.
Op basis van het Activiteitenbesluit moet een afstand van 50 meter aangehouden worden omdat op het bedrijf dieren zonder geuremissiefactor gehouden kunnen worden op basis van de nog geldende milieuvergunning uit 1991. Binnen deze zone van 50 meter is de bestaande woning Oostermeenweg 4 al een (mogelijke) beperkende woning voor het agrarisch bedrijf Oostermeenweg 6-8. Zoals eerder al is gesteld komt de nieuwe woning niet dichter bij het agrarisch bouwvlak te staan dan nu al het geval is met de bestaande woning.
De beide woningen aan de Oostermeenweg 4 (de bestaande en geplande woning) liggen binnen een zone van 50 meter van de bestaande stal op het perceel Oostermeenweg 6-8. Deze stal staat al zo goed als op de uiterste grens van het bouwvlak. Ook zonder het toevoegen van een extra woning zal de eigenaar van de stal aan de Oostermeenweg 6-8 bij het opnieuw gaan houden van dieren (momenteel worden hier op hobbymatige wijze enkele dieren gehouden) een mechanische ventilatie aangebracht moeten in de meest noordoostelijke hoek van de bestaande stal, alleen zo kan aan de afstandsnorm van 50 meter tussen woning(en) en ventilatiepunt voldaan worden. Deze afstand zou ook al van toepassing zijn als er geen nieuwe woning werd toegevoegd op het perceel Oostermeenweg 4.
Daarnaast speelt nog de vraag of er in de toe te voegen woning sprake is van een zogenaamd 'goed of redelijk woon- en leefklimaat' in de nieuwe woning. De nieuwe woning komt op dezelfde afstand van het agrarisch bouwvlak van de Oostermeenweg 6-8 te liggen. Gezien de vorm van het agrarisch bouwvlak is het niet mogelijk om eventuele nieuwe stallen nog dichter dan 50 meter bij de woning Oostermeenweg 4 te realiseren. Een goed tot redelijk woon- en leefklimaat voor de beide woningen aan de Oostermeenweg 4 kan dus gegarandeerd worden.
Het plan gaat uit van het toevoegen van één woning in een bestaand pand. Dit zal leiden tot een zeer beperkte toename van het autoverkeer. Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de parkeergelegenheid voor beide woningen. Het plan heeft ook geen gevolgen voor de sociale veiligheid.
Omdat een nieuwe woning, en daarmee een verblijfsruimte voor mensen, mogelijk wordt gemaakt is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
De conclusies van het onderzoek zijn als volgt: Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
Op basis van de zintuiglijke waarnemingen bij de locatie-inspectie en vaststellingen tijdens het boorwerk kan voor de onderzoekslocatie worden gesteld dat de verdenking op een asbestverontreiniging
(grote kans) zoals weergegeven op de asbestkansenkaart (Provincie Gelderland), volgens Econsultancy onterecht is.
De bovengrond tot 1,5 m –mv bestaat voornamelijk uit zwak humeus, zwak tot matig siltig, matig fijn zand. De ondergrond vanaf 1,5 m –mv bestaat uit matig tot sterk siltig, zeer fijn zand. De ondergrond is verder matig tot sterk oerhoudend. De bovengrond is plaatselijk zwak kolengruishoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.De bovengrond is analytisch licht verontreinigd met lood en in de ondergrond is een lichte verontreiniging met PCB geconstateerd. In het grondwater zijn analytisch lichte verontreinigingen met barium, cadmium en zink aangetoond.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Het volledige bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek.
Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt "Anders omgaan met water" vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De toets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik van de grond in het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied. Voorbeelden van deze aspecten zijn: veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit. Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. In het "Waterbeheersplan 2007-2010" heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied. Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen.In het stedelijke gebied is de waterhuishouding in eerste instantie gericht op het voorkomen van (grond)wateroverlast.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)? 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
Oppervlaktewater-kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Ja |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? |
Nee Nee Nee |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
Inrichting en beheer |
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Op ruim 60 m afstand. Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Het plan gaat uit van de splitsing van een bestaande woning. Het bestaande achterhuis van een woning wordt verbouwd tot woonhuis. De oppervlakte bebouwing neemt daarom niet toe. Uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen is dat het afstromende hemelwater niet op de riolering wordt geloosd. De initiatiefnemer zal er voor zorgen dat het hemelwater van het dak via een infiltratievoorziening langzaam worden afgevoerd naar de sloot aan de Oostermeenweg.
Op ruim 60 meter ten noordwesten van de woning ligt een watergang die in beheer is bij het waterschap. Het plan voor de woningsplitsing heeft geen gevolgen voor deze watergang, anders dan het hemelwater dat via de sloot aan de Oostermeenweg mogelijk zijn weg vindt naar deze watergang.
De aanvrager heeft een quick-scan flora en fauna laten uitvoeren. Daarin is onderzocht wat de gevolgen van de woningsplitsing zijn voor de natuurwaarden. Het achterhuis en het erf zijn onderzocht op de aanwezigheid of sporen van aanwezigheid van beschermde soorten.
De conclusie van het onderzoek is dat in het achterhuis en op het erf geen beschermde soorten zijn aangetroffen. Het pand en het erf zijn ook niet geschikt als biotoop voor soortengroepen als amfibieën en vissen. In het pand zijn geen holle ruimten of invliegopeningen aanwezig die door vleermuizen gebruikt kunnen worden. Hetzelfde geldt voor de huismus. Deze soorten kunnen mogelijk wel voorkomen in het voorhuis. Mocht dit verbouwd of gerenoveerd worden dan is nader onderzoek nodig. In dit plan wordt geen rekening gehouden met een verbouwing of renovatie van het voorhuis.
Het plan heeft geen negatieve invloed op Natura2000-gebieden of het Gelders Natuurnetwerk. Het gaat hier om een inpandige verbouwing.
Met de uitvoering van het erfinrichtingsplan en het beplantingsplan worden nieuwe bomen en struiken toegevoegd op het perceel. Deze houtsingel en haag kunnen een nieuw leefgebied vormen voor vogels, insecten en kleine zoogdieren en daarmee een bijdrage leveren aan de natuurwaarden in het gebied.
Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 Quickscan Flora en fauna.
Het te ontwikkelen perceel is gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Dit wil zeggen dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en meer dan 2.500 m2 groot er een inventariserend archeologisch onderzoek moet plaatsvinden.
Dit plan regelt de splitsing van een bestaande woning in twee woningen. Deze verbouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingscontouren. Op het erf zal verder wat bodemverstoring plaatsvinden door de aanplant van onder meer een haag en een houtwal. Deze oppervlakte blijft echter beperkt tot de locaties waar deze nieuwe groenelementen worden aangeplant.
Het uitvoeren van een inventariserend archeologisch onderzoek is daarom noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht:
Wel dient bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze Minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het dient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre hiervan direct in kennis te stellen.
Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch goed woon- en leefklimaat in verblijfsobjecten rekening te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone met uitzondering van wegen waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Het nieuw te bouwen object ligt aan de Oostermeenweg. De Oostermeenweg is een rustige weg in het buitengebied. De weg wordt voornamelijk gebruikt door aanwonenden. De nieuwe woning wordt bovendien gerealiseerd in het deel van de boerderij dat van de weg is afgekeerd. Een akoestisch onderzoek naar aanleiding van wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Ten noorden van het perceel ligt een perceel met een agrarisch bouwvlak. Op basis van het Activiteitenbesluit moet minimaal 25 meter tussen de grens van het agrarisch bouwvlak en de nieuwe woning in het pand Oostermeenweg 4 aangehouden worden. Aan deze afstandseis wordt voldaan.
De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Deze stoffen zijn zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.
Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geeft aan dat bestuursorganen bevoegdheden of wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de luchtkwaliteit kunnen uitoefenen of toepassen, tenzij:
De hierboven aangegeven grenswaarden zijn in de onder staande tabel aangegeven
Stof | Grenswaarde |
SO2 | 350 µg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden |
125 µg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | |
NO2 | 200 µg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden |
40 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010 | |
PM10 | 40 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie |
50 µg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | |
Lood | 0,5 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie |
CO | 10.000 µg/ m³ als 8 uursgemiddelde concentratie |
C6H6 | 10 µg/ m³ tot 1-1-2010 en 5 µg/ m³ na 1-1-2010 als jaargemiddelde concentratie |
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen):
Dit Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen).
De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een - getalsmatige - invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de - getalsmatige - begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarden nodig en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen. Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt één extra woning mogelijk gemaakt. Het gaat hier dus om minder woningen dan het hier genoemde criterium, waardoor het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen.
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd.
Route voor gevaarlijke stoffen
Op ruim 200 meter afstand ten noordoosten van het perceel ligt een hoofdtransportroute van de Gasunie. Deze afstand is ruim voldoende om geen gevaar te vormen voor de nieuw te realiseren woning aan de Oostermeenweg 4. De woning komt buiten de beschermingszone te liggen.
De uitvoering van het initiatief is de verantwoordelijkheid van de aanvrager. De gemeente verleent medewerking aan dit plan door de benodigde procedures te voeren.
Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.
Voor het plan is de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat het ontwerp voor een periode van zes weken ter inzage heeft gelegen. Een ieder kon gedurende deze periode een zienswijze indienen. Er is één zienwijze ingediend. Deze is samengevat en beantwoord in Bijlage 7 Nota inhoud en beoordeling zienswijze.
In artikel 6.18 van het Besluit Omgevingsrecht is voor de projectafwijking (artikel 2.12. eerste lid a, onder 3) overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing. Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Met deze projectafwijking wordt geen ontwikkeling gemaakt die valt onder de werking van de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland. Met het waterschap heeft overleg plaatsgevonden in het kader van de watertoets.
Beide diensten hebben kunnen reageren op het ontwerpplan. Zij hebben geen reactie ingediend.