Plan: | Brouwhuizen fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.BPGRO510-VG01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de herontwikkeling van de voormalige Grolschfabriek, ten noorden van Brouwhuis en de Eibergseweg in Groenlo. De gronden maken deel van uit de uitbreidingswijk Brouwhuizen. De wens bestaat om de braakliggende gronden te herontwikkelen naar woningbouw.
Initiatiefnemer is voornemens het braakliggende terrein te herontwikkelen naar een woonlocatie met één appartementengebouw met in totaal 13 appartementen en 37 grondgebonden woningen. De grondgebonden woningen bestaan uit 12 rijwoningen, 16 twee-onder-een-kapwoningen en 9 vrijstaande woningen. Verder worden er infrastructurele voorzieningen en groenvoorzieningen aangelegd. Hiermee krijgt de locatie een duurzame vervolgfunctie en wordt er bijgedragen aan het voorzien in een deel van de woningbehoefte binnen de kern Groenlo.
Aangezien de voorgenomen ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Op basis van het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied een wonen - uit te werken bestemming. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de uitwerkingsregels die zijn opgenomen in deze bestemming. Een bestemmingsplanherziening is benodigd om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied bevindt zich ten noorden van de kern Groenlo. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Groenlo, sectie A, nummer 6182.
In afbeelding 1.1 is het plangebied in Groenlo en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven door middel van de rode ster en de rode belijning. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in Groenlo en de directe omgeving (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan “Brouwhuizen fase 2” bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld met een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Woonwijken Groenlo". Dit bestemmingsplan is op 30 oktober 2012 door de raad van de gemeente Oost Gelre vastgesteld. Tevens geldt voor het plangebied het facetbestemmingsplan “Parkeren" (vastgesteld op 5 juni 2018). Het laatst genoemde plan is relevant ten aanzien van de parkeeraspecten. Tot slot geldt voor het plangebied het paraplubestemmingsplan "Archeologie" (vastgesteld op 22 februari 2022).
De gronden in het plangebied zijn voorzien van enkelbestemmingen 'Wonen - Uit te werken 2'. Verder geldt voor een klein gedeelte in het noordelijke deel de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Verder geldt voor het plangebied op basis van het paraplubestemmingsplan "Archeologie" de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2', 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3' en 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4'.
In paragraaf 1.4.2 wordt nader ingegaan op de geldende bestemmingen.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingplan “Woonwijken Groenlo opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan “Woonwijken Groenlo" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Wonen - Uit te werken 2
Het plangebied is bestemd met een uit te werken woonbestemming. Tijdens het schrijven van het bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo' was de exacte verkaveling van het plangebied onbekend en heeft de locatie een uit te werken bestemming gekregen. In de uitwerkingsregels zijn voorwaarden opgenomen. Onder andere zal de uitwerking moeten voldoen aan het gestelde bij of krachtens de Wet geluidhinder. Na uitwerken van de bestemming zijn de gronden bestemd voor wonen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, erven en tuinen, groenvoorzieningen, water, verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
Leiding - Riool
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van rioolleidingen.
Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van 250 m2.
Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van 1.000 m2.
Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van '5.000 m2.
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het geldende planologisch regime, aangezien de benodigde bouw- en gebruiksmogelijkheden om het voornemen mogelijk te maken ontbreken. De bestemming 'Wonen - Uit te werken 2' gaat uit van specifieke uitwerkingsregels waarin de bouw van twee-onder-een-kap -, vrijstaande - en gestapelde woningen mogelijk worden gemaakt. De voorgenomen ontwikkeling gaat onder andere uit van de bouw van rijwoningen. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan benodigd.
In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.
In paragraaf 1.1 is reeds aangegeven dat voorliggend bestemmingsplan betrekking heeft op de locatie van de voormalige Grolschfabriek ten noorden van de Brouwhuis en Eibergseweg. Het plangebied ligt aan de noordelijke rand van de kern Groenlo.
Het plangebied is onderdeel van een uitbreidingswijk van de kern Groenlo. De omgeving van het plangebied wordt dan ook voornamelijk bepaald door woonfuncties. Ten noorden van het plangebied is een bedrijventerrein gelegen en ten oosten de provinciale weg N18 en agrarische cultuurgronden.
Het plangebied zelf heeft in beginsel betrekking op de onbebouwde gronden. De gronden hebben een tijdelijke functie van opslag gehad en verder is in een deel van het gebied houtopslag ontstaan.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie in en rondom het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met de rode omlijningen. In afbeelding 2.2 en afbeelding 2.3 is middels straatbeeldfoto's de huidige situatie op het maaiveld in beeld gebracht.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied en omgeving (Bron: PDOK) |
![]() |
Afbeelding 2.2: Straatbeeld plangebied (Bron: Google streetview) |
De initiatiefnemer is voornemens het braakliggende terrein te herontwikkelingen ten behoeve van woningbouw. Concreet gaat het om de bouw van één appartementengebouw met 13 appartementen en 37 grondgebonden woningen. De grondgebonden woningen bestaan uit 12 rijwoningen, 10 twee-onder-een-kapwoningen, 9 vrijstaande woningen en 6 small-house woningen. Verder worden er infrastructuele- en groenvoorzieningen aangelegd. Middels de voorgenomen ontwikkeling krijgt de locatie een duurzame vervolgfunctie en wordt er bijgedragen aan het voorzien in een deel van de woningbehoefte in de kern Groenlo.
Voor de woningbouwontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het volledige beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste uitgangspunten uit het beeldkwaliteitsplan.
De voorgenomen ontwikkeling is het in het beeldkwaliteitsplan betiteld als Brouwhuizen fase 2. Brouwhuizen fase 2 gaat uit van een woongebied met een open ruimtelijke relaties naar haar omgeving. De nadruk ligt hierbij op veel groen en klimaatbestendigheid. Daarom is bewust gekozen voor de introductie van robuuste groene verbindingen (ook tussen de kavels) en enkele markante zichtlijnen. Het (Grolsche) groen functioneert daarmee als een verbindende factor in deze laatste fase van Brouwhuizen.
Synergie tussen groen, water en wonen
Het groen in de wijk zorgt voor verkoeling in warme periodes. Doordat de groene zones lager liggen ten opzichte van de woningen is het tevens de eerste opslag/buffer van het hemelwater. Loofbomen en struiken kunnen 30% van het regenwater opvangen. Zo wordt het regenwater langer vast in het gebied vastgehouden. Het groen is een eerste vorm van een katalysator voor luchtzuivering en geluid. Het vele groen biedt ook privacy tussen de onderlinge huizen en gebouwen. Wat bijdraagt aan de mentale gezondheid en een veilig en geborgen gevoel met zich meebrengt. Groen geeft ook een meerwaarde voor je woonhuis. We willen in deze wijk dan geen gebruik meer maken van schuttingen maar juist van natuurlijke en groene erfafscheidingen (indien deze al noodzakelijk zijn).
Hemelwater infiltratie en aanleggen wadi's
Het hemelwater mag niet worden aangesloten op het riool. Dit betekent dat de regenpijpen water moeten afvloeien in de tuin. Het regenwater kan daardoor ter plekke infiltreren en bij overschot worden afgevoerd naar de groene (verlaagde) zones. Deze groene zones functioneren als buffers en voeren hemelwater langzaam af richting de wadi’s. Bij veel neerslag of langdurige regenbuien voert de wadi het water weer af naar het schootsveld – Groenlose gracht. Dit bespaart toekomstige bewoners hoge investeringen in de vorm van infiltratiekratten.
Wonen voor diverse doelgroepen
Het woningbouwprogramma van Brouwhuizen fase 2 bevat voor Groenlo een grote hoeveelheid aan variatie. Het overgrote deel betreft grondgebonden woningen in de vorm van een rij, twee-aan-één geschakeld, small houses of vrijstaand. Bij de ingang van het plangebied – aan de zijde van het fietspad en Eibergseweg – wordt gestapelde bouw toegepast. Hiermee kunnen zowel starters, doorstromers als senioren een plek vinden in deze bijzondere woonwijk.
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden binnen het plangebied
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de waterhuishouding binnen het plangebied.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Het voornemen betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De laddertoets die is opgenomen in artikel 3.1.6 lid van het Bro is een motiveringseis en vraagt om explicitering van gemaakte keuzes en zo nodig wordt onderzoek gedaan naar behoefte aan de in het bestemmingsplan voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van dit toetsingskader nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling (uitspraken van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421 (Hengelo) en van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2579 (Eindhoven).
Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Dit betekent dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is, dat wil zeggen in aanvulling op de algemene vereisten van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro, waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro gedefinieerd als:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Bestaand stedelijk gebied is in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro gedefinieerd als:
'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte (ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)).
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). Zoals aangegeven wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder een 'overige stedelijke voorziening' vallen in ieder geval accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 van belang. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van respectievelijk 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro.
In voorliggend geval is er sprake van de realisatie van 50 woningen. Er is dus sprake van een stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt nader op de ladder ingegaan.
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Voorliggend plan voorziet in het realiseren van 13 appartementen en 37 grondgebonden woningen in de kern Groenlo. De woningen zullen met name bedoeld zijn voor de lokale behoefte. Gelet op de aard en omvang van de hiervoor genoemde functies kan het ruimtelijk verzorgingsgebied worden beperkt tot kern Groenlo en haar directe omgeving.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
Met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in 13 appartementen en 37 grondgebonden woningen in de kern Groenlo. De gemeente Oost Gelre beschikt over een woonvisie, welke is opgesteld voor de periode van 2016 tot 2025. In de woonvisie wordt zowel op de kwalitatieve als de kwantitatieve woningbouwbehoefte ingegaan.
Kwantitatief
De gemeente Oost Gelre heeft in 2016 een woonvisie vastgesteld. De woonvisie is gebaseerd op de regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025.
In de regio van de gemeente Oost Gelre is geconstateerd dat er ook wat gedaan moest worden aan het regionale overschot van woningbouwplannen in de Achterhoek. Op basis de behoefte van destijds kon de gemeente maximaal 685 woningen bouwen tot 2025. Met vaststelling van de regionale Woonagenda is besloten dat het eerder afgesproken aantal netto toe te voegen woningen op regioniveau wordt verlaagd met 10%. In de woonvisie is voor de gemeente Oost Gelre een woningbehoefte opgenomen van netto 352 woningen in de periode van 2015-2025. De plancapaciteit is 685 woningen.
In 2018 zijn door verschillende onderzoeksbureaus de toekomstige woonbehoefte van Oost Gelre in kaart gebracht.
Op basis van het onderzoek van RIGO wordt uitgegaan van een behoefte van ongeveer 560 woningen tot 2025 (gemiddeld scenario), binnen een bandbreedte van 460 woningen tot 660 woningen. De gemeenteraad van Oost Gelre heeft op 17 september 2019 besloten uit te gaan van deze woningbehoefte en bandbreedte.
Er kan daarom gesteld worden dat er behoefte is aan het toevoegen van 13 appartementen en 37 grondgebonden woningen voor verschillende gebruikers aan de harde plancapaciteit.
Kwalitatieve behoefte
Het onderzoek van RIGO geeft naast aantallen ook inzicht in de kwalitatieve behoefte. Daarbij is gekeken naar woningtype en prijsklasse. Ten opzichte van het AWLO, dat een tekort aan rijwoningen en appartementen met lift voorspelt tot 2033, blijkt uit de notitie van RIGO dat er ook vraag is naar grotere koopwoningen zoals 2-onder-1-kappers en vrijstaande woningen. Dit komt doordat vestigers zich vooral in dit segment vestigen.
In voorliggend geval worden geval in totaal 13 appartementen en 37 grondgebonden woningen gerealiseerd. De grondgebonden woningen bestaan uit 12 rijwoningen 16 twee-onder-een-kapwoningen en 9 vrijstaande woningen. Dit sluit aan bij het onderzoek van RIGO waarin is aangetoond dat er vraag is naar grotere koopwoningen zoals twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen. Daarnaast zijn de appartementen geschikt voor senioren. Tot slot wordt geconcludeerd dat door het creëren van doorstroomwoningen in in het plangebied, er nieuw aanbod in Groenlo vrijkomt voor starters.
Hiermee wordt geconcludeerd dat er sprake is van een kwalitatieve behoefte.
Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied
Gezien de definitie uit de Bro kan worden geconcludeerd dat het plangebied onderdeel uitmaakt van bestaand stedelijk gebied. Het plangebied betreft een braakliggend terrein, waar voorheen de Grolschfabriek heeft gestaan, binnen het stedelijk gebied van Groenlo. Met voorliggende ontwikkeling is sprake van inbreiding in bestaand stedelijk gebied, waarbij wordt voldaan aan deze trede van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
Conclusie:
Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet in strijd met de relevante nationale beleidskaders.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 1 maart 2019 in werking getreden. Op 14 januari 2023 heeft Provinciale Staten (PS) voor het laatst de Omgevingsverordening geactualiseerd.
De provincie wil Gelderland in de toekomst 'Gaaf' houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn nationale ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Bij het 'gaaf' houden van Gelderland staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.
Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:
Naast de nieuwe focus en ambities zijn er 5 wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving. Deze gaan sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Het gaat om de planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu, en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie volgen voor deze planfiguren een aantal specifieke uitwerkingen in programma's of kaders binnen de provinciale omgevingsverordening. Een aantal voorbeelden binnen de planfiguren zijn:
Het plan voorziet in de realisatie van 50 woningen in de kern Groenlo. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de provinciale ambities ten aanzien van energietransitie, klimaatadaptatie, en woon- en leefomgeving.
Doordat de woningen gasloos worden gebouwd, vermindert de behoefte naar fossiele brandstoffen. Verder worden de woningen BENG (bijna energieneutraal) gerealiseerd. Derhalve draagt het plan bij aan de ambitie ten aanzien van energietransitie. Ten aanzien van klimaatadaptatie wordt in het plan specifiek rekening gehouden met wateroverlast, droogte en hitte. Dit wordt verder onderbouwd in paragraaf 3.3.2.2 ten aanzien van de instructieregel klimaatadaptatie (art. 2.65b) van de provinciale omgevingsverordening. Tot slot draagt het plan bij aan de ambitie van de provincie voor dynamische, diverse en duurzame woon- en leefomgevingen. Het plan voorziet namelijk in de bouw van woningen welke geschikt zijn voor uiteenlopende doelgroepen en welke gebouwd worden in verschillende prijssegmenten. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 3.3.2.1 ten aanzien van de instructieregel doorwerking regionale woonagenda (art. 2.2) van de provinciale omgevingsverordening.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit de Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie Gelderland bij het uitvoeren van de taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De provincie geeft hier richting aan door gezamenlijk zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de verordening heeft de provincie Gelderland alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. De provincie heeft daarom bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen. Hiermee wordt voorgesorteerd op de komst van de Omgevingswet.
De omgevingsverordening Gelderland bevat de instructieregel doorwerking regionale woonagenda (2.2). Op basis van deze regel mag een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maken als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
De omgevingsverordening Gelderland bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. De beschrijving dient te worden opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.
Hier wordt de ontwikkeling welke met het plan wordt beoogd getoetst aan de hiervoor genoemde instructieregels uit de provinciale omgevingsverordening.
Regionale woonagenda (art. 2.2)
De regionale woonagenda wordt behandeld in paragraaf 3.4.2. Daar wordt getoetst aan de voorwaarden van de regionale woonagenda. Er wordt aangegeven hoe het plan voldoet aan de instructieregel uit artikel 2.2 lid 1 van de provinciale omgevingsverordening.
Klimaatadaptatie (art. 2.65b)
De Klimaatatlas Oost Gelre toont de effecten van klimaatverandering voor onze gemeente. Daarmee is het een belangrijk hulpmiddel om de voorwaarden uit de instructieregel klimaatadaptatie te toetsen. De klimaatatlas is tot stand gekomen in een samenwerking tussen de gemeente en Waterschap Rijn en IJssel. Wateroverlast (extreme neerslag), droogte, hittestress en waterveiligheid (overstromingen) voor het jaar 2050 komen aan bod. Het plangebied is geanalyseerd met behulp van de atlas. Hieronder zijn de conclusies per aspect gegeven. Het een en ander komt eveneens aan bod in paragraaf 4.4.
Wateroverlast (extreme neerslag)
Voor wateroverlast is gekeken naar extreme neerslag. Er is gekeken naar korte (2 uur) en lange buien (48 uur) in het jaar 2050. Voor de lange buien geldt dat het plangebied begaanbaar blijft en panden maar een klein risico lopen. Dit is het geval voor twee scenario's: 120 mm in 48 uur (kans 1x per 100 jaar) en 160 mm in 48 uur (kans 1x per 1000 jaar).
Voor de korte buien is gekeken naar een tijdsduur van 1 en 2 uur, met respectievelijk 70 mm neerslag (kans 1x per 100 jaar) en 160 mm neerslag (kans 1x per 1000 jaar) voor het jaar 2050. Voor deze buien ligt het plangebied in een relatief kwetsbaar gebied waarbij panden een gemiddeld tot groot risico lopen en wegen onbegaanbaar worden. Maatregelen om dit tegen te gaan zijn daarom ook nodig. In paragraaf 4.3 is aangegeven hoe om wordt gegaan met de belangrijkste aspecten van deze wateroverlast. Zo wordt daar omschreven hoe het plan voorziet in voldoende waterberging voor extreme neerslag van 80 mm.
Droogte
Voor droogte is het van belang om te weten hoe diep het grondwater zit, zodat planten en gewassen tussen regenbuien door hieruit water kunnen onttrekken. Bij te diep grondwater is dat immers niet mogelijk en droogt de omgeving uit. Ook funderingen van gebouwen kunnen schade oplopen bij een te lage grondwaterstand. In de atlas is te zien dat de grondwaterstand van het gebied tussen 1,2 en 2,5 meter onder maaiveld zit. De geologische overzichtskaarten en grondkaart van Nederland schatten het grondwater op ongeveer 1,5 meter. Daarmee is het plangebied als beperkt droogtegevoelig te bestempelen. Zoals in paragraaf paragraaf 3.5.6 is omschreven over de versterking van het landschap wordt voor het plan uitgegaan van robuuste groene verbindingen welke lager liggen ten opzichte van de woningen. Zo kunnen de voorziene loofbomen en struiken in deze groene verbindingen: (1) een aanzienlijk deel van het regenwater opvangen, (2) het regenwater langer vasthouden, (3) de bodem beschermen van rechtstreeks zonlicht. Dit alles gaat de droogte in het plangebied tegen.
Hittestress
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt welke zorgt voor gezondheidsrisico's. Langdurig aanhoudende hitte kan leiden tot klachten als vermoeidheid, concentratieproblemen en hoofdpijn. Er bestaat ook verhoogde kans op uitdroging en oververhitting. In het ergste geval kunnen mensen hieraan overlijden. In de fysieke omgeving verhoogt de aanwezigheid van verhard oppervlak de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt.
Het plangebied beslaat circa 4 hectare. Met het plan wordt hiervan circa 6.145 m² verhard en ongeveer 1.830 m² half-verhard (toepassing open-verharding zoals grasbeton). In het plangebied wordt ongeveer 1.825 m² aan wadi voorzien, ongeveer 425 m² aan sloten voorzien, en ongeveer 6.600 m² aan robuust groen voorzien. Er worden met het plan 136 bomen voorzien, waarvan 40 bestaande bomen welke behouden blijven. Er is hier nog geen rekening gehouden met groene voor- en achtertuinen, welke ook een aanzienlijk deel van het plangebied beslaan. Erfafscheidingen op de grenzen van kavels, voor zover nodig worden geacht door bewoners, zullen groen uitgevoerd moeten worden.
Met de aangegeven verhouding verhard en onverhard wordt aantoonbaar geacht dat het plan voorzien is om te gaan met hittestress. De hoeveelheid water en groen zal de (gevoels-)temperatuur in het gebied aanzienlijk verminderen.
Waterveiligheid (overstromingen)
In de nabijheid van de planlocatie zijn geen dijken of andere (regionale) waterkeringen aanwezig. Ten noorden van het gebied loopt de 'Groenlose Slinge'. Het gebied rondom deze beek is aangemerkt als waterbergingsgebied. Het plangebied maakt echter geen onderdeel uit van de Groenlose Slinge of het bijbehorende waterbergingsgebied. Waterafvoer vanuit de waterberging in het plangebied vindt wel plaats via de beek. Dit gebeurt volgens de trits 'vasthouden – bergen – afvoeren'. Het plan maakt tot slot geen functies mogelijk welke tot verslechtering van de waterkwaliteit zullen leiden. Een en ander wordt ook behandeld in paragraaf 4.3.2 van deze toelichting.
Overleg Waterschap
De plannen zijn voor overleg gestuurd aan Waterschap Rijn en IJssel. Uit een digitale watertoets is gebleken dat met het plan waterschapsbelangen worden geraakt. Uit bespreking is naar voren gekomen dat dit gaat om de beek Groenlose Slinge en een persleiding. Beiden liggen buiten het plangebied en vormen daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De plannen zijn verder akkoord bevonden door het waterschap, waarmee voldaan wordt aan de laatste voorwaarde omtrent klimaatadaptatie (artikel 2.65b) uit de provinciale verordening.
Conclusie
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de voorziene ontwikkeling niet in strijd is met de geldende instructieregels uit de provinciale omgevingsverordening.
Het plan is in overeenstemming met de relevante kaders uit het hiervoor omschreven provinciaal beleid.
De regionale structuurvisie is een actualisatie van de regionale structuurvisie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat er zich een aantal relevante en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen hebben voorgedaan, zoals:
De visie gaat ervan uit dat deze ontwikkelingen gevolgen kunnen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de regio Achterhoek. Ze hebben invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie wil richting geven aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven op juiste wijze te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel hiervan is om ook in de toekomst te kunnen spreken van een vitale, regionale economie en een zeer prettige omgeving om in te wonen en te recreëren.
De visie gaat uit van waardeontwikkeling door het toevoegen van kwaliteit als motor achter ruimtelijke ontwikkelingen. Flexibiliteit is nodig om het kwalitatieve aanbod en vraag goed op elkaar af te kunnen stemmen. De ruimtelijke visie richt zich niet op een ruimtelijk eindbeeld, maar streeft juist flexibiliteit na. Het leidende principe is een omslag 'van sturen naar begeleiden'. Dit om kansen te pakken en tegelijkertijd te werken aan behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit. Met de visie wordt regionale afstemming beoogd in de keuzes in de ruimtelijke ontwikkeling op lokaal niveau. Dit door het benoemen van ruimtelijke speerpunten.
Als regionale speerpunten worden genoemd: omgaan met de krimp (bevolkingsdaling), externe relaties, veranderingen in het landelijk gebied, en overstap naar duurzame energie.
Conclusie
Feit is dat er in de Achterhoek geen sprake meer is van bevolkingsdaling, maar juist van groei. Vooral hierom is er behoefte aan extra woningen. Dit is nader beschreven in het beleidsdocument Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek (zie volgende paragraaf). Voorliggend plan ziet toe op de afronding van een woningbouwgebied en speelt daarmee in op het speerpunt externe relaties door te voorzien in aantrekkelijk woongebied. Hiermee betreft het echter geen ontwikkeling welke toeziet op verandering in het landelijk gebied. Tot slot worden de woningen BENG (bijna energieneutraal) gebouwd met oog voor duurzaamheid.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012.
De Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030 is geldend vanaf 4 maart 2023. De woonagenda is tot stand gekomen op basis van brede bevraging van stakeholders en in nauw overleg met vertegenwoordiging uit de Thematafel Wonen en Vastgoed (accounthouders) en uit het Ambtelijke overleg wonen regio Achterhoek. Daarnaast is de voortgang en de vaststelling van de woonagenda voortdurend en integraal besproken aan de Thematafel Wonen en Vastgoed. Na vaststelling door de zeven gemeenteraden vormt dit document het kader voor de uitvoering en dient het tevens als uitgangspunt voor de vraag aan de samenleving om ideeën en plannen.
In de woonagenda is de woningbehoefte in beeld gebracht op basis van drie belangrijke factoren. Dat zijn de grotere en gewijzigde woonbehoeftes uit onze regio zelf, de behoefte aan aanvullende arbeidskrachten en de toenemende trek naar de Achterhoek vanuit andere delen van het land. De woonagenda is gericht op de huisvesting van alle doelgroepen. Daartoe behoren starters op de woningmarkt, ouderen, en inwoners behorend tot de bijzondere aandachtsgroepen. Dit vraagt om een passend woningaanbod, waarvan een aanzienlijk deel betaalbaar moet zijn zowel in het koop- als in het huursegment.
Naast kwaliteitsaspecten als duurzaam en toekomstbestendig bouwen, geeft de agenda aandacht aan de belangrijke aspecten die spelen in de fysieke leefomgeving. Het gaat hierbij om een goede leefbare woonomgeving, bereikbaarheid en voorzieningen, maar ook klimaatadaptie en een goede ruimtelijke inpassing. De Regionale woonagenda 2023-2030 anticipeert op de groeiende behoefte aan woningen en het versnellen van de woningbouw en biedt een nieuw kader voor woningbouwplannen.
Concreet geeft de woonagenda aan dat bij nieuwbouwprojecten van meer dan 20 woningen een onderverdeling in betaalbaarheid wordt gehanteerd. Daarmee wordt het volgende nieuwbouwprogramma bedoeld:
Waarbij in het koopsegment een extra categorie wordt gehanteerd voor betaalbare koopwoningen. Voor starters ligt de betaalbaarheidsgrens van koopwoningen vast op maximaal € 250.000.
Wanneer wordt afgeweken van de kaders in de regionale woonagenda dan wordt dit regionaal afgestemd en komt er een zorgvuldige onderbouwing.
Onderbouwing afwijken kaders woonagenda
Het plan voorziet in de bouw van 50 woningen en moet daarmee voldoen aan het nieuwbouwprogramma uit de regionale woonagenda. Het plan voorziet in 12 rijwoningen, 10 twee-onder-een-kappers, 9 vrijstaande woningen, 13 appartementen (gestapeld) en 6 small houses. Het aanbod is dus divers en voor verschillende doelgroepen bedoeld (starters, doorstromers en senioren). Daarmee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de Regionale woonagenda 2023-2030.
Met het plan wordt echter niet voorzien in sociale huur. Ook is er met het plan geen afspraak gemaakt over de maximaal te hanteren prijzen voor bepaalde categorieën woningen. Er wordt derhalve afgeweken van de regionale woonagenda. De redenen hiervoor liggen in eerder gemaakte afspraken over de woningbouwontwikkeling Brouwhuizen in relatie tot de timing van de Nationale Woon- en Bouwagenda (NWBA). Dit wordt hier verder zorgvuldig onderbouwd.
Chronologie planontwikkeling en nieuwe woonagenda's
Voorliggend plan betreft de tweede fase van het woningbouwplan 'Brouwhuizen'. De eerste fase is in 2008/2009 ontwikkeld. Destijds is middels een exploitatieovereenkomst het woonprogramma voor de gehele ontwikkeling vastgelegd, zo ook voor het deel waar voorliggend plan op toeziet. De overeenkomst is in 2017 deels herzien als gevolg van de economische crisis, tegenvallende verkoopresultaten, wijzigingen in de verkaveling en de bevolkingskrimp in de Achterhoek. Hiervoor is een gewijzigd stedenbouwkundig plan opgesteld waarbij fase 2 van de ontwikkeling is bijgesteld naar 40 woningen. Aanvullend is toen als voorwaarde gesteld dat fase 2 na 2025 ontwikkeld moet worden, dan wel zoveel eerder als er aantoonbare behoefte is vanuit de markt en na goedkeuring van de gemeente.
In 2020-2021 is het woningbouwbeleid van de gemeente bijgesteld. Toen is ook de tweede fase van Brouwhuizen weer opgepakt. Eind 2021 lag er een goedgekeurd stedenbouwkundig plan. De hoeveelheid woningen in dit plan was opnieuw bijgesteld, maar dit keer naar boven: in totaal voorziet het plan in 50 woningen. Op dat moment begint voorbereiding van het bestemmingsplan; allereerst in de vorm van het uitvoeren van onderzoeken en het opstellen van een beeldkwaliteitsplan.
Enkele maanden later, in maart 2022, wordt de Nationale Woon- en Bouwagenda (NWBA) gepubliceerd. Hierin geeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening als doel het bouwen van 900.000 woningen tot en met 2030. Van deze woningen moet twee derde betaalbaar zijn. Dat wil zeggen 300.000 middenhuur (tot €1.000) en betaalbare koop (tot € 355.000) door marktpartijen, 250.000 sociale huur en 50.000 middenhuur door corporaties, en 300.000 overige woningen. Op basis van deze nationale agenda heeft de regio Achterhoek het e.e.a. uitgewerkt in de Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030. Deze is gepubliceerd in december 2022 en geldend vanaf 4 maart 2023.
Op het moment dat de vereisten vanuit de NWBA duidelijk werden in maart 2022, heeft de gemeente gekeken naar de mogelijkheid tot aanpassing van lopende nieuwbouwprojecten. Er is concreet gekeken naar het in lijn brengen met de verdeling sociaal, betaalbaar en overig. Daarbinnen is ook gekeken naar de door het Rijk gehanteerde maximum prijzen voor deze categorieën. Voor Brouwhuizen fase 2 betekende dat in september 2022 een overleg tussen de ontwikkelaars van het plan en de gemeente. De conclusies uit dat overleg worden hieronder uiteengezet.
Conclusies overleg aanpassing plan
In dat overleg kwam naar voren dat het onwenselijk en onhaalbaar werd geacht om het plan in dat stadium (opnieuw) aan te passen ten behoeve van het toevoegen van sociale huur (28%) en het vastleggen van prijscategorieën; e.e.a. conform NWBA (en uiteindelijk Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030).
De argumenten voor die conclusie zijn als volgt:
Definitief woonprogramma
Het plan is na het overleg dus in stand gebleven. Het definitieve plan ziet toe op de realisatie van 50 wooneenheden. Er worden 13 appartementen en 37 grondgebonden woningen ontwikkeld. De grondgebonden woningen bestaan uit 9 vrijstaande woningen, 10 twee-onder-een-kapwoningen, 12 rijwoningen en 6 small houses.
Het gaat alleen om koopwoningen. In 2021 is afgestemd dat de verdeling bestaat uit 1/3e goedkoop, 1/3e midden en 1/3e duur. Hierbij was echter nog geen sprake van concrete bedragen; de prijs zou bij verkoop marktconform worden afgestemd op deze verdeling in segmenten. Later is afgestemd dat dit voor de 1/3e goedkoop overeenkomt met het segment betaalbaar (tot € 355.000) zoals genoemd in de Regionale woonagenda 2023-2030. Het gaat dan in ieder geval om de appartementen en small houses, oftewel 19 van de 50 woningen (38%).
Het definitieve programma is afgestemd ten behoeve van de Woonvisie 2023-2027 van gemeente Oost Gelre. De woonvisie met de in bijlage 7 opgenomen planvoorraad, waaronder Brouwhuizen fase 2, is afgestemd in regionale overleggen. In het kort wordt ingestemd met de afwijkingen die daar zijn opgenomen, waaronder dus die van voorliggende ontwikkeling. Over de gehele planvoorraad gekeken, inclusief uitbreidingslocaties, zal de gemeente voldoen aan de verdeling conform de Regionale woonagenda 2023-2030.
Conclusie
In verband met al gemaakte afspraken vóór 4 maart 2023 en het behouden van voortgang in de ontwikkeling van nieuwe woningen in het plangebied, wijkt de gemeente af van de Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012. Het plan voldoet echter niet aan de Regionale woonagenda 2023-2030. Binnen dit beleid wordt echter de mogelijkheid geboden af te wijken. Hiervoor is in het voorgaande deel een zorgvuldige onderbouwing gegeven.
Er is aangetoond dat afwijking noodzakelijk is, omdat aanpassing van het plan aan het regionale beleid ingrijpende gevolgen met zich meebrengt. Procedureel en financieel komt de ontwikkeling hiermee in de problemen, terwijl juist nu versnelling in de woningbouw van groot belang is. Hiermee is aangetoond dat voldaan kan worden aan de afwijkingsmogelijkheid binnen het regionale beleid.
Op 4 juli 2023 heeft de gemeenteraad de Woonvisie 2023-2027 voor Oost Gelre vastgesteld. De rijksoverheid heeft de landelijke woondeal vastgesteld. Deze is vertaald in de regionale woonagenda. Hieruit is de lokale woonvisie voor Oost Gelre ontstaan in samenwerking met andere gemeenten in de regio. In deze woonvisie staat hoe in Oost Gelre de lokale uitdagingen op de woningmarkt opgepakt worden.
In de woonvisie komen drie ambities naar voren:
Met de Rijksoverheid is afgesproken dat Oost Gelre tenminste 895 woningen gaat bouwen. De ambitie van de gemeente ligt echter hoger, namelijk in 9 jaar 1.265 woningen bouwen. Dat is 140 woningen per jaar.
Er wordt gericht op de bouw van betaalbare woningen. Een derde van de woningen die gebouwd worden zijn bedoeld voor sociale huur. Nog eens een derde bestaat uit betaalbare koopwoningen tot € 355.000. Verder is er aandacht voor woningen die geschikt zijn voor ouderen (traploos, levensloopbestendig) en voor kortere perioden (flexwonen).
Aansluiting wordt gezocht bij het advies van de Rijksoverheid. Regenwater wordt opgevangen, vastgehouden en afgevoerd. Dat voorkomt droogte en wateroverlast. Hitte wordt beperkt door verharding waar kan te vervangen voor groene oplossingen. Tot slot is er aandacht voor CO2-uitstoot, verduurzaming van bestaande woningen en een combinatie van circulair en natuurinclusief bouwen.
Het plan voorziet in het bouwen van meer woningen op een duurzame, klimaatbestendige manier. Het plan voorziet in een gevarieerd woningaanbod voor verschillende doelgroepen. In bijlage 7 van de woonvisie is de planvoorraad van de gemeente opgenomen. Brouwhuizen fase 2 is in die voorraad meegenomen. Daarin is opgenomen dat met het plan binnen de genoemde categorieën woningen alleen wordt voorzien in 15 woningen betaalbare koop (tot € 355.000). Over de gehele planvoorraad gekeken wordt voldaan aan de gevraagde verdeling sociale huur en betaalbare koop. Hiermee wordt geconcludeerd dat voorliggend plan past in de algehele planvoorraad en ambities van de Woonvisie 2023-2027.
Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn.
De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.
Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van onze gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden aangepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.
De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.
Met het plan wordt voorzien in goede woonvoorzieningen. Binnen de economische visie wordt dit gezien als één van de kerntaken van de gemeente. Met het plan wordt derhalve voldaan aan de Economische visie – Economie Voorop!.
Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".
Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.
Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning worden de woningen getoetst aan het Welstandsbeleid. Zo wordt voldaan aan het Welstandsbeleid Oost Gelre 2017.
Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten. Het doel van de nota is het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:
Bij de ontwikkeling zijn geen monumentale of karakteristieke panden betrokken. Het plan past binnen Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020.
Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.
Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.
De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.
In voorliggend geval zijn de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling van belang. In paragraaf 4.11 wordt hier nader op ingegaan.
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'
In het Visiedeel van het landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat het plangebied is gelegen in het landschaps-ensemble 'Groenlo - Slingerland'. Hierna wordt ingegaan op het landschaps-ensemble.
Voor het landschaps-ensemble Groenlo Slingerland geldt: Vang de dynamiek in deze zone op door elke ingreep in de overgang van stad naar het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan: voor wat, hoort wat!
Het landschaps-ensemble wordt verdeeld in twee gebieden, het noorden en het zuiden. Het plangebied is gelegen in het noordelijke deel.
Noord- en Oost: scholten
Groenlo ligt in een laagte (het dal van de Slinge) in de plateaurand. Dit bood strategische kansen voor verdediging, maar ook voor handel in de routes om het natte midden van de Achterhoek heen. Landschappelijk vormt het de overgang tussen het plateau en het nat, waarbij met name de noord- en oostzijde de karakteristieken van het plateau hebben. Vandaar dat daar wordt aangesloten bij de scholten, de grotere boerderijen op het plateau, met de traditionele elite als belangrijke factor in zowel het sociaal-economisch leven, als in het landschap. Lanen, bossen, grotere boerderijen en natuurlijk de hoogteverschillen van het plateau kenmerken het landschap. Zo kan het beeld van kale industrie, die nu het aanzicht van de stad voor passanten geheel bepaalt, op termijn worden omgebogen tot de stad van allure, die het eertijds geweest moet zijn. Inspiratiebron kan de omwalling met z’n eeuwenoude eiken zijn. In die nieuwe “circumvallatie” van parkachtig groen kan dan de nieuwe vormgeving van wonen, werken en andere stedelijke functies worden ingebed, zodat ze, net als de oude vestingwerken, weer allure geven aan de stad in een nieuwe gordel van “scholterandschap”.
Brouwhuizen fase 2 gaat uit van een woongebied met een open ruimtelijke relaties naar haar omgeving. De nadruk ligt hierbij op veel groen en klimaatbestendigheid. Daarom is bewust gekozen voor de introductie van robuuste groene verbindingen (ook tussen de kavels) en enkele markante zichtlijnen. Het (Grolsche) groen functioneert daarmee als een verbindende factor in deze laatste fase van Brouwhuizen.
Doordat de groene zones lager liggen ten opzichte van de woningen is het tevens de eerste opslag/buffer van het hemelwater. Loofbomen en struiken kunnen 30% van het regenwater opvangen. Zo wordt het regenwater langer vast in het gebied vastgehouden. Tevens wordt hierdoor aangesloten bij het LOP waarin de gemeente wil inzetten op een overgang van het stedelijke gebied naar het landelijke gebied.
Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.
In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op de externe veiligheidsrisico in relatie tot de woningbouwontwikkeling.
Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van dit beleidsstuk.
Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.
Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is in overeenstemming met de relevante gemeentelijke beleidskaders.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Zoals in paragraaf 1.4 is vermeld heeft het plangebied in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3'. Het betreft een doorvertaling van de archeologische beleidskaart van gemeente Oost Gelre. Opgemerkt wordt dat in februari 2022 het Parapluplan Archeologie wordt vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre.
Het parapluplan voorziet in een aangepast vergunningstelsel ten aanzien van het archeologiebeleid en vervangt de archeologische dubbelbestemmingen uit het bestemmingsplan “Woonwijken Lichtenvoorde”. Binnen het parapluplan hebben de gronden in het plangebied de bestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2', 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4' . De gronden met een archeologische dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
Voor de voorgenomen ontwikkeling heeft Laagland Archeologie VOF een archeologisch inventariserend veldonderzoek ter plaatse van het plangebied uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat, afgezien van het oostelijk deel van het plangebied. In dat deel van het plangebied was ongeveer in de periode 1880 tot 1950 bebouwing, waaronder een windmolen.
De archeologische verwachting van het oostelijk deel van het plangebied, kan ondanks het aantreffen van een onverstoorde enkeerdgrond naar beneden worden bijgesteld. Verder is nergens een intact bodemprofiel aangetroffen. In dat deel van het plangebied was ongeveer in de periode 1880 tot 1950 bebouwing, waaronder een windmolen. Dit mogelijk onverstoorde deel van het terrein is ook al eerder onderzocht met een proefsleuvenonderzoek waarbij slechts weinig sporen zonder duidelijke context zijn aangetroffen. Het archeologisch belang hiervan is laag.
Om deze reden adviseren we geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven.
Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
Het voorliggend bestemmingsplan tast de cultuurhistorische waarden niet aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. De gronden zijn voor het overgrote deel van het plangebied reeds geroerd. De archeologische bestemming wordt verwijderd. De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Door Rouwmaat Groep is een verkennend (water) bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. In 4.2.2.1 worden de onderzoeksresultaten puntsgewijs weergeven. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden. De aangetroffen licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
De hypothese voor het bodemonderzoek “De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd” wordt grotendeels aangenomen.
In de grond(meng)monsters van de bovengrond voldoen de aangetroffen gehalten PFAS aan de normering voor ‘vrije’ toepassing op land of Wonen.
Bij het asbestonderzoek zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In zowel de grove als in de fijne fractie van de bodem is over de gehele locatie geen asbest aangetroffen. De hypothese voor het asbestonderzoek “De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als heterogeen verdacht worden beschouwd” wordt verworpen.
Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.
Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'normale procedure' van toepassing is. Op basis van de locatie en gegeven antwoorden blijkt dat waterschapsbelangen worden geraakt. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.
De plannen zijn voor advies naar het waterschap toegestuurd en reeds besproken. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste aspecten.
Wateraspecten
Riolering en Afvalwaterketen
Ten noorden van het plangebied ligt een persleiding van het waterschap. De persleiding ligt buiten het plangebied en vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. In overleg met het Waterschap Rijn en IJssel is overlegd dat er zone van 3 meter uit het hart van de leiding wordt gehouden. Daarnaast wordt de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen uit het geldende bestemmingsplan ter bescherming van de persleiding.
Wateroverlast
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met ongeveer 7.975 m2. In afbeelding 4.1 is het totaal oppervlak aan verharding weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1 Totaal oppervlak verharding (Bron: Brouwhuizen VOF) |
Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater van de parkeerplaatsen en voetpaden wordt ter plaatse geïnfiltreerd en geborgen in de halfverharding (grasbetonstenen). Voor de waterbergingscapaciteit is er rekening gehouden met 70% van het totaal aan halverharding.
In totaal wordt er 6.145 m2 aan verharding en 1.830 m2 aan halfverharding toegevoegd in het plangebied.
Voor de toename van de verharding in het plangebied is waterberging nodig. Hiervoor zijn wadi's in het ontwerp opgenomen. Deze dienen voldoende bergingscapaciteit te hebben voor T100+10% situatie. Dat is 80 mm berging. Op basis van het oppervlakte aan verharding is 492 m3 aan waterberging nodig. Voor het oppervlakte aan halfverharding is 146 m3 aan waterberging nodig.
In afbeelding 4.2 is aangegeven waar de wadi's worden gerealiseerd en wat het totaal aan waterbergingscapaciteit is.
![]() |
Afbeelding 4.2 Totaal oppervlak waterberging (Bron: Brouwhuizen VOF) |
In totaal hebben de wadi's een bergingscapaciteit van 712 m3. Dit is ruim voldoende voor de toename van de verharding in het plangebied.
Oppervlaktewater en Oppervlaktewaterkwaliteit
Ten noorden van het plangebied loopt de Groenlose Slinge. Het gebied rondom deze beek is aangemerkt als waterbergingsgebied. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Groenlose Slinge en ook niet van het waterbergingsgebied. De grens van het plangebied ligt tegen de grens van het waterbergingsgebied.
Vanuit het plangebied wordt hemelwater op wadi's geloosd (zie ook wateroverlast). Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.
Grondwateroverlast
Op basis van de geologische overzichtskaarten en grondwaterkaart van Nederland kan het volgende beeld van de bodemopbouw worden geschetst.
Het maaiveld bevindt zich volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland op een hoogte van circa 23,50 m +NAP. De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 22,00 m +NAP, waardoor het grondwater zich op ± 1,50 m -mv zou bevinden. Uit de grondwaterkaarten van TNO blijkt dat de regionale grondwaterstromingsrichting noordwestelijk is gericht. Het grondwater is voor zover bekend niet onderhevig aan invloeden van buitenaf.
Voor het bouwrijp maken wordt het gehele plangebied geëgaliseerd, waardoor het maaiveld op 23,50 m +NAP.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met klimaatadaptatie. In de 'Nationale Klimaatadaptatiestrategie 2016' (NAS), het Uitvoeringsprogramma NAS (maart 2018) en sinds juni 2018 in een hoofdstuk Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) in het Deltaprogramma worden telkens vier belangrijke effecten van de klimaatverandering genoemd:
Klimaatadaptatiemaatregelen binnen een ontwikkeling zullen moeten bijdragen aan het terugdringen of ten minste beheersbaar houden van deze effecten. Gemeente Oost Gelre heeft in samenwerking met Waterschap Rijn en IJssel de effecten van klimaatverandering voor de gemeente in kaart gebracht in de 'Klimaatatlas Oost Gelre'.
De klimaatatlas is een belangrijk hulpmiddel om te toetsen in hoeverre klimaatadaptatiemaatregelen effecten terugdringen of ten minste beheersbaar houden. Binnen de atlas komen extreme neerslag (wateroverlast), droogte, hitte en waterveiligheid (overstromingen) voor het jaar 2050 aan bod.
Het plangebied is geanalyseerd met behulp van de Klimaatatlas Oost Gelre. Hieronder zijn de conclusies per aspect gegeven.
Bij wateroverlast hebben we het over extreme neerslag. Er is gekeken naar korte (2 uur) en lange buien (48 uur) in het jaar 2050. Voor de lange buien geldt dat het plangebied begaanbaar blijft en panden maar een klein risico lopen. Dit is het geval voor twee scenario's: 120 mm in 48 uur (kans 1x per 100 jaar) en 160 mm in 48 uur (kans 1x per 1000 jaar).
Voor de korte buien is gekeken naar een tijdsduur van 1 en 2 uur, met respectievelijk 70 mm neerslag (kans 1x per 100 jaar) en 160 mm neerslag (kans 1x per 1000 jaar) voor het jaar 2050. Voor deze buien ligt het plangebied in een relatief kwetsbaar gebied waarbij panden een gemiddeld tot groot risico lopen en wegen onbegaanbaar worden. Maatregelen om dit tegen te gaan zijn daarom ook nodig. In paragraaf 4.3 is aangegeven hoe om wordt gegaan met de belangrijkste aspecten van deze wateroverlast. Zo wordt daar omschreven hoe het plan voorziet in voldoende waterberging voor extreme neerslag van 80 mm.
Voor droogte is het van belang om te weten hoe diep het grondwater zit, zodat planten en gewassen tussen regenbuien door hieruit water kunnen onttrekken. Bij te diep grondwater is dat immers niet mogelijk en droogt de omgeving uit. Ook funderingen van gebouwen kunnen schade oplopen bij een te lage grondwaterstand. In de atlas is te zien dat de grondwaterstand van het gebied tussen 1,2 en 2,5 meter onder maaiveld zit. De geologische overzichtskaarten en grondkaart van Nederland schatten het grondwater op ongeveer 1,5 meter. Daarmee is het plangebied als beperkt droogtegevoelig te bestempelen. Zoals in paragraaf 3.5.6 is omschreven over de versterking van het landschap wordt voor het plan uitgegaan van robuuste groene verbindingen welke lager liggen ten opzichte van de woningen. Zo kunnen de voorziene loofbomen en struiken in deze groene verbindingen: (1) een aanzienlijk deel van het regenwater opvangen, (2) het regenwater langer vasthouden, (3) de bodem beschermen van rechtstreeks zonlicht. Dit alles gaat de droogte in het plangebied tegen.
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt welke zorgt voor gezondheidsrisico's. Langdurig aanhoudende hitte kan leiden tot klachten als vermoeidheid, concentratieproblemen en hoofdpijn. Er bestaat ook verhoogde kans op uitdroging en oververhitting. In het ergste geval kunnen mensen hieraan overlijden. In de fysieke omgeving verhoogt de aanwezigheid van verhard oppervlak de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt.
Het plangebied beslaat circa 4 hectare. Met het plan wordt hiervan circa 6.145 m² verhard en ongeveer 1.830 m² half-verhard (toepassing open-verharding zoals grasbeton). In het plangebied wordt ongeveer 1.825 m² aan wadi voorzien, ongeveer 425 m² aan sloten voorzien, en ongeveer 6.600 m² aan robuust groen voorzien. Er worden met het plan 136 bomen voorzien, waarvan 40 bestaande bomen welke behouden blijven. Er is hier nog geen rekening gehouden met groene voor- en achtertuinen, welke ook een aanzienlijk deel van het plangebied beslaan. Erfafscheidingen op de grenzen van kavels, voor zover nodig worden geacht door bewoners, zullen groen uitgevoerd moeten worden.
Met de aangegeven verhouding verhard en onverhard wordt aantoonbaar geacht dat het plan voorzien is om te gaan met hittestress. De hoeveelheid water en groen zal de (gevoels-)temperatuur in het gebied aanzienlijk verminderen.
In de nabijheid van de planlocatie zijn geen dijken of andere (regionale) waterkeringen aanwezig. Ten noorden van het gebied loopt de 'Groenlose Slinge'. Het gebied rondom deze beek is aangemerkt als waterbergingsgebied. Het plangebied maakt echter geen onderdeel uit van de Groenlose Slinge of het bijbehorende waterbergingsgebied. Waterafvoer vanuit de waterberging in het plangebied vindt wel plaats via de beek. Dit gebeurt volgens de trits 'vasthouden – bergen – afvoeren'. Het plan maakt tot slot geen functies mogelijk welke tot verslechtering van de waterkwaliteit zullen leiden. Een en ander wordt ook behandeld in paragraaf 4.3.2 van deze toelichting.
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de voorziene ontwikkeling niet in strijd is met de geldende instructieregels uit de provinciale omgevingsverordening.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Woningen worden op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Doordat er 50 geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd, is het van belang om te bepalen of er ter plaatse van de woningen mogelijk sprake is van geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en/of industrielawaai. Hierna wordt nader op deze aspecten ingegaan.
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in de onderstaande tabel.
Wettelijke geluidszone van wegen:
Aantal rijstroken | Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied |
1 of 2 rijstroken | 200 m | 250 m |
3 of 4 rijstroken | 350 m | 400 m |
5 of meer rijstroken | 350 m | 600 m |
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied binnen de wettelijke geluidszone van de wegen Rijksweg N18, de doorgaande route Eibergseweg/Twenteroute en de Eibergseweg (kern). Verder is het plangebied gelegen binnen de invloedsfeer van de 30 km/uur wegen Eibergseweg en Brouwhuis.
In dit geval is door Kragten een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.
In dit onderzoek worden de geluidsbelastingen gepresenteerd ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Vossenschanslaan, Johan de Wittlaan, de Steinhagenseweg en het spoor. Daarnaast zijn ook de geluidsbelastingen vanwege nabijgelegen 30 km/uur wegen bepaald en in analogie aan de Wet geluidhinder beoordeeld.
Onderzoeksresultaten
De berekende geluidsbelastingen van de Eibergseweg / Twenteroute en de Eibergseweg respecteren de voorkeurswaarde van 48 dB.
Ten gevolge van de Rijksweg N18 bedraagt de berekende geluidsbelasting ten hoogste 53 dB inclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder. Hiermee wordt de voorkeurswaarde niet gerespecteerd. Echter de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) wordt gerespecteerd.
Maatregelen ten einde van het verlagen van de geluidsbelasting zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren. Uit een aanvullend onderzoek naar de geluidswering van de gevel zal moeten blijken of de vereiste karakteristieke geluidwering van de gevel (Ga;k) voldoet aan de eisen uit het bouwbesluit. Nieuwbouw is enkel mogelijk als door het bevoegd gezag, de gemeente Oost Gelre, een hogere waarde wordt vastgesteld vanwege de Rijksweg N18.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen inzichtelijk gemaakt. Voor de cumulatieve geluidsbelasting zijn zowel zoneplichtige als de niet-zoneplichtige wegen beschouwd. De cumulatieve geluidsbelastingen (exclusief aftrek 110g van de Wet geluidhinder) bedragen ten hoogste 58 dB.
Geadviseerd wordt om middels een aanvullend akoestisch onderzoek aan te tonen dat de gevels met een gecumuleerde geluidsbelasting van meer dan 53 dB wel een voldoende geluidswering (Ga;k) hebben zodat een binnenniveau van 33 dB gerespecteerd blijft.
Ten noorden van het plangebied is het industrieterrein 'Regionaal bedrijvenpark Laarberg en Den Sliem' gelegen. Dit betreft een gezoneerd bedrijventerrein. In dit geval is door Kragten een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd ten gevolge van het zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt.
Onderzoeksresultaten
Ten gevolge van het industrieterrein 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg en Den Sliem' bedraagt de berekende geluidsbelasting ten hoogste 54 dB(A). De voorkeurswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) wordt gerespecteerd.
Maatregelen ten einde van het verlagen van de geluidsbelasting zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren. Uit een aanvullend onderzoek naar de geluidswering van de gevel zal moeten blijken of de vereiste karakteristieke geluidwering van de gevel (Ga;k) voldoet aan de eisen uit het bouwbesluit. Nieuwbouw is enkel mogelijk als door het bevoegd gezag, de gemeente Oost Gelre, een hogere waarde wordt vastgesteld vanwege het industrieterrein.
Het plangebied ligt op circa 4,2 kilometer ten oosten van de dichtstbijzijnde spoorlijn 'Winterswijk – Zutphen'. Voor de betreffende spoorlijn geldt volgens het geluidregister ter plaatse een geluidproductieplafond van 64,1 dB. Op basis van het Besluit geluidhinder spoorwegen (Bgs) geldt bij geluidproductieplafonds gelijk aan of groter dan 61 dB en kleiner dan 66 dB een wettelijke geluidszone van 300 meter, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf.
In voorliggend geval is het aspect railverkeerslawaai dan ook niet van belang, aangezien het plangebied niet binnen de wettelijke geluidszone van een spoorlijn ligt.
De gemeente Oost Gelre heeft een hogere waarde beleid opgesteld in de 'Beleidsregel - Hogere geluidswaarde Afdeling Bouwen en Milieu', eenheid milieu (BMRK-0800036)'. In dit beleidsstuk is vastgelegd onder welke voorwaarden kan worden meegewerkt aan het vaststellen van een hogere waarde. Overeenkomstig de voorwaarden blijkt dat het onderhavige plan voldoet aan de voorwaarden b5 evenals industrielawaai onder 4. Aanvullend wordt de eis gesteld dat ten minste één geluidluwe (binnen)gevel aanwezig moet zijn, hier dient bij de indeling rekening mee te worden gehouden. Tevens dient de gecumuleerde geluidsbelasting als basis gehanteerd te worden voor het bepalen van de geluidwering van de gevel (GA;K) ten einde aan de eisen van het bouwbesluit te voldoen.
Na het verlenen van een hogere waarde voor de van toepassing zijnde toetspunten vormt het aspect geluid vanwege de omliggende wegen en gezoneerd industrieterrein 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg en Den Sliem' geen belemmering voor de realisatie van het plan. Voor de aanvraag van de omgevingsvergunning dient nog aanvullend akoestisch onderzoek te worden verricht waarin wordt aangetoond dat de gevels voldoende geluidwerend zijn.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met categorieën van gevallen, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Om het vorenstaande aan te tonen kan een NIBM-berekening worden uitgevoerd. Om deze uit te voeren dient de verkeersgeneratie van het voornemen inzichtelijk te worden gemaakt. Om het aantal verkeersbewegingen te bepalen is gebruik gemaakt van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.
Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
• Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk / gemeente Oost Gelre (Bron: CBS Statline);
• Stedelijke zone: rest bebouwde kom.
Functie | Verkeersgeneratie per woningtype per weekdag (gemiddelde) | Aantal | Totaal aantal verkeersbewegingen per weekdag (gemiddelde) |
Koop, vrijstaand | 8,2 | 9 | 73,8 |
Koop, twee-onder-een-kap | 7,8 | 10 | 78 |
Koop, tussen/hoek | 7,4 | 12 | 88,8 |
Koop, etage, midden | 6,0 | 13 | 78 |
Kamerverhuur, zelfstandig | 2,1 | 6 | 12,6 |
Totaal | 331,2 |
De totale verkeersgeneratie voor de voorgenomen ontwikkeling komt afgerond neer op gemiddeld 332 (afgerond) verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
Het aandeel vrachtverkeer is op 10% gezet, voor een worst-case scenario. Aangezien het voornemen uitsluitend de functie 'wonen' betreft wordt verwacht dat het aantal vrachtverkeer in realiteit lager zal liggen. Het aandeel van vrachtverkeer in de aanlegfase is buiten beschouwing gelaten, omdat dit tijdelijk van aard is. De berekening laat het volgende beeld zien.
![]() |
Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de verkeersgeneratie als gevolg van dit plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
De voorgenomen te realiseren woningen worden in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen, niet aangemerkt als 'gevoelige bestemming'. Het Besluit gevoelige bestemmingen behoeft geen nadere aandacht.
Hierna wordt ingegaan op de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Op basis van de “grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland”, welke is gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu, zijn op schaal van km² de gemiddelde achtergrondconcentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen aangegeven. De gegevens voor het plangebied worden weergegeven in de onderstaande tabel.
Parameter | Achtergrond-waarde [µg/m3] 2021 | Achtergrond-waarde [µg/m3] 2030 | Grenswaarde [µg/m3] | Grenswaarde wet Milieubeheer [µg/m3] |
WHO advieswaarde [µg/m3] | Voldoet [ja/nee] |
Stikstofdioxide NO2 | 10,21 | 7,59 | 40 | 40 | 10 | Ja |
Zwevende deeltjes PM10 | 15,53 | 12,79 | 40 | 40 | 15 | Ja |
Zwevende deeltjes PM2,5 | 8,45 | 6,76 | 25 | 25 | 5 | Ja |
Uit voorgaande tabel blijkt dat in het plangebied voor de stoffen NO2 (stikstofdioxide) en fijnstof (PM10 en PM2,5) ruimschoots wordt voldaan aan de Wettelijke grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Ten aanzien van alle genoemde stoffen wordt tevens voldaan aan de advieswaarden van de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie).
Echter wordt anno 2021 net niet voldaan aan de advieswaarde van de WHO. In de tabel is te zien dat er sprake is van een dalende trend en deze daling ook tot 2030 wordt verwacht. Voor het jaar 2030 wordt voor de achtergrondconcentratie NO2 en PM10 voldaan en voor PM 2,5 een achtergrondconcentratie van maximaal 6,76 ìg/m3 verwacht, waarmee het aannemelijk is dat in de nabije toekomst eveneens wordt voldaan aan de advieswaarden van de WHO.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
In navolgende paragrafen wordt eerst ingegaan op gebiedsbescherming en vervolgens op soortenbescherming.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
De locatie ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt ten oosten van het plangebied op circa 5.8 kilometer afstand. Dit betreft het Natura 2000-gebied “Korenburgerveen”.
Van directe negatieve effecten (bijv. geluid/verlichting) op Natura 2000-gebied is gelet op de onderlinge afstand geen sprake. Naast directe negatieve effecten dient tevens de mogelijke toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Er is daarom door BJZ.nu een stikstofdepositieberekening gemaakt met behulp van de AERIUS Calculator. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 6. Hieronder worden de conclusies weergegeven.
Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
De gebieden van het Natuurnetwerk Nederland worden in de provincie Gelderland het Gelders Natuurnetwerk genoemd. In het Gelders Natuurnetwerk komen twee natuurcategorieën voor: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO).
Gelders Natuurnetwerk (GNN)
Het GNN bestaat uit alle bestaande natuur en een zoekgebied voor nog te realiseren nieuwe natuur. In het GNN geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. Er zijn enkele uitzonderingen mogelijk. Dat zijn ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor - overtuigend gemotiveerd – geen alternatieven bestaan. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het Gelders Natuurnetwerk in stand blijft (het nee, tenzij principe). Dat betekent dat hier geen ruimte is voor nieuwe projecten die de aanwezige en potentiële natuurwaarden significant aantasten.
Groene Ontwikkelzones (GO)
De GO is een gebied waar partners en partijen worden uitgenodigd om actief 'groene' doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning. Afhankelijk van het type en de schaal van de ontwikkeling vraagt de provincie om een (extra) bijdrage te leveren aan de GO.
Het plangebied ligt niet in het GNN of in een GO. In juli 2022 heeft er een herbegrenzing plaatsgevonden van het GNN en GO. De begrenzing van het GNN en GO lag namelijk abusievelijk binnen de begrenzing van het plangebied. Deze omissie is door de provincie Gelderland hersteld (Bijlage 7). De begrenzing van het GNN en GO ligt buiten het plangebied.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
In dit geval is door Natuurbank Overijssel een Quickscan natuurtoets en een aanvullend onderzoek naar de teunisbloempijlstaart vlinder uitgevoerd. Hieronder worden de onderzoeksresultaten weergegeven. De volledige rapportages zijn opgenomen in Bijlage 8 en Bijlage 9.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die mogelijk leiden tot een negatief effect op bezette vogelnesten, dienen buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-februari. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Voor de beschermde grondbonden zoogdieren en amfibieën die een (winter)rust- of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vogels af, maar dit leidt niet tot wettelijke consequenties.
Uit het bronnenonderzoek kwam een melding van de teunisbloempijlstaart uit 2020 naar voren. Deze was waargenomen op 1,5 km afstand van het plangebied. Omdat teunisbloemen vrij algemeen voorkomen in het plangebied, kan de aanwezigheid van deze soort niet op voorhand uitgesloten worden. Deze soort is beschermd. Voor het beschadigen van functioneel leefgebied en het doden van vlinders en rupsen/poppen, is een ontheffing vereist. Ook mag de soort niet verstoord worden.
Er zijn tijdens het onderzoek geen teunisbloempijlstaarten waargenomen en er zijn geen rupsen van de teunisbloempijlstaart aangetroffen. Ook zijn geen uitwerpselen van rupsen van de teunisbloempijlstaart op teunisbloemen waargenomen en zijn geen planten aangetroffen waar bloemen aangevreten lijken te zijn.
Het verder bouwrijp maken van het plangebied, waarbij grondverzet wordt uitgevoerd, leidt niet tot het verstoren van teunisbloempijlstaarten of tot het doden van rupsen of poppen van de teunisbloempijlstaart.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
Het omgevingstype wordt bepaald door de omgeving waarin de planrealisatie plaatsvindt en niet door het plan zelf. Het vertrekpunt vormt in algemene zin de afstand behorend bij een rustige woonwijk en een rustig buitengebied. De richtafstanden die hierbij behoren, kunnen echter met één stap worden verkleind indien er sprake is van een gemengd gebied.
Argumentatie gemengd gebied
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Groenlo in de geluidszone van de N18, op korte afstand van de milieucontouren van omliggende bedrijven en binnen het gezoneerde bedrijventerrein van Groenlo.
Gebieden waar sprake is van een verhoogde milieubelasting kunnen een kleinere richtafstand rechtvaardigen. In voorliggend geval is sprake van een verhoogde milieubelasting door het nabijgelegen bedrijventerrein waar bedrijven tot milieucategorie 4.2 zijn toegestaan en de naastgelegen N18.
Uit de uitgevoerde inventarisatie volgt dat de richtafstanden van diverse percelen in de omgeving van het plangebied reiken tot over de geprojecteerde bebouwing binnen het plangebied. In de directe omgeving van het plan is sprake van functiemenging (waaronder wonen). De bedrijven zijn ingedeeld in de functiecategorieën A, B en C. Een nadere beschouwing van de directe omgeving van het plangebied leert dat de bedrijven geen belemmering zullen vormen voor de realisatie van het bouwplan. Verwezen wordt naar het akoestisch onderzoek industrielawaai en het geuronderzoek.
Hierna zijn de richtafstanden behorende bij de gebiedstypen aangegeven.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Het voornemen ziet toe op het realiseren van 50 woningen. De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving of dat de ontwikkeling leidt tot belemmeringen in de bedrijfsvoering van de bestaande functies.
De dichtstbijzijnde milieubelastende functies in de omgeving betreffen de bedrijfsbestemmingen ten noorden en zuiden van het plangebied. Het dichtstbijzijnde milieubelastende functie betreft het VION Slachthuis. Op basis van het gebiedstype 'gemengd gebied' geldt hiervoor een richtafstand van 200 meter (geur). Ten aanzien van het slachthuis is een geurnotitie opgesteld (Bijlage 10). In paragraaf 4.10 wordt hier nader op ingegaan.
Daarnaast is voor het bedrijventerrein een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 5). In paragraaf 4.5 is hier nader op ingegaan.
Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen.
Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode omlijning) en omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.3: Uitsnede risicokaart externe veiligheid (Bron: Atlast leefomgeving) |
De provinciale weg N18 (Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico’s)
Het plangebied ligt op een afstand van circa 90 meter van de provinciale weg N18. Deze weg heeft geen PR-plafond of plasbrandaandachtsgebied. Het GR-plafond bedraagt 9 m, gemeten vanaf het midden van de weg. Het plangebied ligt hiermee buiten het invloedsgebied van de weg
Om te weten of ook een groepsrisico-berekening noodzakelijk is zijn eerst de vuistregels toegepast. Volgens de vuistregel in tabel 1-4 van het bijlagenrapport van het HART is bij een afstand van 90 meter tot de as van de weg en een vervoer van 870 GF3-transporten met een personendichtheid van meer dan 300 personen per hectare pas sprake van een groepsrisico dat hoger is dan 10% van de oriëntatiewaarde.
In voorliggend geval geldt voor de N18 volgens Basisnet Weg een vervoershoeveelheid van 1000 GF3-transporten. In het plangebied is sprake van een gemiddelde personendichtheid van 30 personen per hectare (totaal worden er 50 woningen op vier hectare gerealiseerd) en de afstand tot de weg bedraagt 90 meter. Over de N18 rijdt veel minder GF3-transport, dus het groepsrisico ligt ruim onder de 10% van de oriëntatiewaarde. Er is geen aanvullende berekening, noch een GRverantwoording nodig (artikel 7 lid 2 van de Beleidsregels EV).
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen, maar ook andere geurproducerende industriële bedrijven. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.
Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008
De gemeenteraad van Oost Gelre heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.
Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Groenlo. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf bevindt zich op een afstand van ruim 400 m van het plangebied. Tussen het plangebied en dit agrarisch bedrijf bevinden zich bestaande geurgevoelige objecten, in de vorm van woningen. De voorgenomen ontwikkeling belemmerd daarmee geen nabijgelegen agrarische bedrijven en verwacht kan worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Ten noorden van het plangebied bevindt zich het bedrijventerrein. Op bedrijventerrein zijn bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan. Op het bedrijventerrein is het slachthuis Vion gelegen, welke een geurbelasting kan veroorzaken op het plangebied. Door M-Tech is een geurnotitie geschreven die ingaat op de geurbelasting op het plangebied en de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor Vion.
Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten uit de notitie. De complete notitie is bijgevoegd in Bijlage 10.
Uit het actuele geuronderzoek blijkt dat Vion voornemens is een deel van de inrichting te verbouwen. Er wordt een dak met emissiepunten verhoogd, er worden verschillende afvoerpunten aangesloten op de schoorsteen, er worden enkele uitpandige opslagen verplaatst en bedrijfstijden veranderen. Dit heeft invloed op diverse geurbronnen en emissies. De beoogde situatie is doorgerekend in het onderzoek van 2021. In afbeelding 4.4 is de actuele 98-percentiel contour voor de beoogde situatie opgenomen, evenals de vergunde 0,55 ouE/m3 contour.
![]() |
Afbeelding 4.4 geurcontouren 98-percentiel voor beoogde situatie en vergunde situatie (geuronderzoek 2021) |
Uit de contouren blijkt dat de beoogde situatie leidt tot een verbetering van de geursituatie ten opzichte van de vergunde situatie.
Conform het Provinciaal geurbeleid mag de 1,5 ouE/m3 geurcontour (grenswaarde) niet over objecten van categorie A “wonen” vallen. Uit bovenstaande afbeelding valt af te leiden dat het beoogde woningbouwplan buiten deze 1,5 ouE/m3 contour valt. Ook valt de 0,5 ouE/m3 contour (richtwaarde) niet over het woningbouwplan. Daarmee wordt ter plaatse van het woningbouwplan ruim voldaan aan de toetsingswaarden conform Provinciaal geurbeleid.
De 0,55 ouE/m3 contour voor de beoogde situatie (blauwe lijn) verbetert ten opzichte van de vergunde situatie (zwarte lijn). In de nieuwe situatie valt deze contour niet meer over het beoogde woningbouwplan. Deze 0,55 ouE/m3 contour is in de vigerende vergunning opgenomen als toetsingskader. In het kader van een milieuneutrale wijziging blijft dit voorschrift behouden, echter kan de contour teruggebracht worden naar de blauwe lijn, zoals die is berekend in het actuele onderzoek, daar dit een goedgekeurd geuronderzoek betreft. Hierin is immers de representatieve bedrijfssituatie voor de nieuwe vergunde situatie in beeld gebracht met bijbehorende emissies, waarin rekening is gehouden met voorgenomen veranderingen binnen de inrichting
In aanvulling op bovenstaande is in het “Bestemmingsplan Bedrijventerreinen Oost Gelre” de regel opgenomen dat bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' met een hindercontour voor geur en stof groter dan 200 meter niet zijn toegestaan ten zuiden van de weg Den Sliem. In het kader van de omgekeerde werking, betekent dit tevens dat binnen een afstand van 200 meter tot een dergelijk bedrijf geen woningen aanwezig zouden mogen zijn. Deze afstandsregel vormt daarmee een belemmering voor het woningbouwplan volgens de omgekeerde werking. De kortste afstand van de inrichting van Vion tot het woningbouwplan bedraagt circa 130 meter. Echter toont het geuronderzoek aan dat de geurcontour veel kleiner is dan 200 meter en niet over het woningbouwplan heen valt.
Doordat ter plaatse van het woningbouwplan voldaan wordt aan de toetsingswaarden conform het Provinciaal geurbeleid en het plan buiten de huidige 0,55 ouE/m3 geurcontour is gelegen, kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het woningbouwplan het aspect geur vanwege de activiteiten van Vion geen belemmering zal vormen. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar geurhinderniveau.
Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.
De gemeente Oost Gelre beschikt over een eigen Nota Parkeernormen. De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.
In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.
Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.
De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
In voorliggend geval is voor het aspect parkeren aangesloten bij de uitgangspunten van de Nota Parkeernormen Oost Gelre. Voor het aspect verkeersgeneratie is aangesloten bij de meest recente publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.
De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd.
Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van een herontwikkeling naar woningbouw. In totaal worden er 50 woningen gerealiseerd. Hieronder is een overzicht opgenomen van de parkeerbehoefte in de gewenste situatie.
Functie | Parkeernorm | Aantal | Parkeerbehoefte |
Koop, vrijstaand | 2,3 | 9 | 20,7 |
Koop, twee-onder-een-kap | 2,2 | 10 | 22 |
Koop, tussen/hoek | 2,0 | 12 | 24 |
Koop, etage, midden | 1,9 | 13 | 24,7 |
Kleine eenpersoonswoning | 0,7 | 6 | 4,2 |
Totaal | 95,6 |
Voor de small houses zijn in de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre geen kencijfers opgenomen. Daarom is aangesloten bij de CROW-uitgave 'Toekomstbestendig parkeren' publicatie 381 (december 2018).
In het bestemmingsplan is conform het facetbestemmingsplan parkeren uit 2018 een parkeerregeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
Uitgangspunt is parkeren op eigen terrein. Voor de vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen in het plangebied is dit mogelijk. Enkele woningen, met name tussenwoningen, small-house woningen en appartementen, hebben geen gelegenheid om op eigen terrein te parkeren. Hiervoor is parkeren in het openbaar gebied toegestaan. Binnen het plangebied worden hier voldoende parkeerplaatsen voor gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de normen zoals opgenomen in de hierboven aangegeven Nota parkeernormen.
In de publicatie van de CROW is de verkeersgeneratie per functie uiteengezet. Daarnaast wordt hierin een minimaal en maximaal aantal verkeersbewegingen voor de functies aangegeven. In voorliggend geval is uitgegaan van het gemiddelde.
In voorliggend geval heeft het voornemen betrekking op 50 woningen. Op basis van de vorenstaande uitgangspunten ontstaat qua verkeersgeneratie als gevolg van het project het volgende beeld:
Functie | Verkeersgeneratie per woningtype per weekdag (gemiddelde) | Aantal | Totaal aantal verkeersbewegingen per weekdag (gemiddelde) |
Koop, vrijstaand | 8,2 | 9 | 73,8 |
Koop, twee-onder-een-kap | 7,8 | 10 | 78 |
Koop, tussen/hoek | 7,4 | 12 | 88,8 |
Koop, etage, midden | 6,0 | 13 | 78 |
Kamerverhuur, zelfstandig | 2,1 | 6 | 12,6 |
Totaal | 331,2 |
De totale verkeersgeneratie voor de voorgenomen ontwikkeling komt afgerond neer op gemiddeld 332 (afgerond) verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
De nieuw te realiseren woningen worden ontsloten op de Brouwhuis en Eibergseweg. Deze wegen zijn van voldoende omvang om deze verkeersgeneratie af te wikkelen.
Geconcludeerd wordt dat de aspecten parkeren, verkeersgeneratie en ontsluiting geen belemmeringen opleveren als gevolg van voorliggend voornemen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Artikel 2.8 van de Wet Natuurbescherming
Het plangebied ligt op enige afstand van Natura 2000-gebied (ca. 5,8 kilometer). Uit de stikstofberekening (Bijlage 6) is gebleken dat de ontwikkeling niet leidt tot een toename van stikstofdepositie. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied is geen sprake. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor een herontwikkeling van het plangebied tot woonlocatie en voldoet daarmee aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. De beoogde ontwikkeling is opgenomen in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage, namelijk: “De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”.
In voorliggend geval is sprake van de realisatie van in totaal 50 nieuwe woningen met bijbehorende voorzieningen. Hiermee blijft de ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Uit deze aanmeldnotitie is gebleken dat ten gevolge van het plan geen significant negatieve effecten op de omgeving zullen optreden. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieueffecten wordt verwezen naar de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling, opgenomen in Bijlage 11 van deze toelichting. Het doorlopen van een m.e.r.-procedure is niet nodig.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan MER noodzakelijk maakt.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in:
Bestemmingsomschrijving:
Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
Bouwregels:
In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing):
Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.
Nadere eisen (indien van toepassing):
In de nadere eisen is bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van het elders het betreffende artikel bepaalde, nadere eisen kunnen stellen aan bebouwing.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 9)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich bijvoorbeeld voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Algemene bouwregels (Artikel 10)
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven inzake ondergronds bouwen, het overschrijden van bouwgrenzen en afwijkingsbevoegdheden.
Algemene gebruiksregels (Artikel 11)
In dit artikel worden het verboden gebruik in dit bestemmingsplan geregeld.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 12)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 13)
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om het plan in geringe mate aan te passen. Het gaat hierbij om bestemmings- of bouwgrenzen of het bouwen van gebouwen van openbaar nut.
Parkeerregelgeving (Artikel 14)
In dit artikel is regelgeving opgenomen omtrent parkeren conform de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
'Groen-1' (Artikel 3)
Deze bestemming is toegekend aan de openbare gronden in het plangebied.De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor groenvoorzieningen, waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen. In het geval dat er sprake is van het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde.
'Tuin' (Artikel 4)
De gronden tussen de bouwvlakken en de verkeersbestemming zijn bestemd als 'Tuin'. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, in- en uitritten en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
'Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 5)
De ontsluitingsweg en parkeervoorzieningen in het plangebied hebben deze bestemming gekregen. De aangewezen gronden zijn bestemd voor hoofdzakelijk wegen, straten en pleinen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen en fietsenstallingen.
'Leiding - Hoogspanning' (Artikel 7)
Ten oosten van het plangebied loopt een trace met elektriciteitskabels, hiervoor is een dubbelbestemming opgenomen. De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van hoogspanningsleidingen.
'Leiding - Riool' (Artikel 8)
In het noorden van het plangebied loopt een persleiding van het waterschap. Ter bescherming van deze waterleiding is de bestemming 'Leiding - Riool' opgenomen. De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van rioolleidingen.
'Wonen-1' (Artikel 6)
Ter plaatse van de woonpercelen is de bestemming 'Wonen-1' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor het wonen en tevens voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep met daarbij behorende tuinen en erven, voorzieningen van algemeen nut, parkeervoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en gebouwen, geen gebouwen zijnde.
Ten aanzien van de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Middels een aanduiding is aangegeven of er een vrijstaande, twee-aaneen, aaneengebouwde of gestapelde woning mag worden gebouwd.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan wordt het concept-ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de vooroverlegpartners. Hieronder worden de reacties uit het vooroverleg weergegeven.
In dit geval gaat het om een ontwikkeling met een provinciaal belang. Op basis van artikel 2.2 van de provinciale omgevingsverordening, instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda, moet een bestemmingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt voldoen aan de regionale woonagenda. In deze woonagenda is opgenomen dat ontwikkelingen met meer dan 20 woningen moeten voldoen aan de regeling. Bij afwijken moet dit afgestemd worden en volgt er een zorgvuldige onderbouwing.
In paragraaf 3.4 is reeds onderbouwd hoe en waarom afgeweken wordt van de regionale woonagenda en daarmee artikel 2.2 van de provinciale omgevingsverordening. In deze paragraaf wordt een zorgvuldige onderbouwing gegeven, waarmee aangetoond wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen provinciale belangen schaadt.
Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'normale procedure' van toepassing is. Op basis van de locatie en gegeven antwoorden blijkt dat waterschapsbelangen worden geraakt. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting.
De plannen zijn nadien besproken met het waterschap. In dit geval is specifiek voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling een uitgebreide waterparagraaf opgesteld waarin nadrukkelijk wordt ingegaan op de wateraspecten. Voor de volledige waterparagraaf wordt verwezen naar 4.3 bij de toelichting.
In het kader van het vaststellen van een bestemmingsplan heeft het ontwerpbestemmingsplan “Brouwhuizen fase 2” met ontwerpbesluit hogere grenswaarde en het ontwerp beeldkwaliteitsplan van 7 juli 2023 tot en met 17 augustus 2023 voor een ieder ter inzage gelegen.
Naar aanleiding van het ter inzage leggen van de stukken zijn twee zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn binnen de gestelde termijn (ontvankelijkheidstoets) ingediend. Er zijn twee zienswijzen ingediend. In de zienswijzennota in Bijlage 12 worden de zienswijzen behandeld. In Bijlage 12 wordt ook ingegaan op de ambtshalve aanpassingen en aanpassingen naar aanleiding van de zienswijzen. Hierna worden kort de wijzigen naar aanleiding van de zienswijze beschreven en de ambtshalve wijzigingen.
Naar aanleiding van de zienswijzen is de planverbeelding gewijzigd en is artikel 7 'Leiding - Hoogspanning gewijzigd. Naast de aanvullingen die plaatsvinden op basis van de zienswijzen, worden ook ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De wijzigingen hebben betrekking op hoofdstuk 3 van de toelichting, specifiek 3.3.2, het regionale beleid en gemeentelijk beleid. Verder is de stikstofberekening geactualiseerd. Tot slot zijn enkele regels gewijzigd wegen onvolledigheden of discrepanties. De wijzingen in de regels worden hieronder per algemeen artikel genoemd.
Het bestemmingsplan wordt gewijzigd vastgesteld.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.