direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied herziening Gasteveldsdijk 6 Lievelde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.BPBUI2041-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Ekoboerderij Arink is gevestigd aan de Gasteveldsdijk 6 te Lievelde. Het bedrijf bestaat uit een biologische melkveehouderij met daarbij verschillende nevenactiviteiten, waaronder een kaasmakerij, boerderijwinkel en een B&B.

Het bedrijf is volop in ontwikkeling. Zo is de kaasmakerij toe aan uitbreiding. Het bedrijf heeft verschillende plannen om het bedrijf toekomstbestendig te maken. Al deze plannen bij elkaar passen niet binnen het huidige bestemmingsplan. De plannen worden hier kort uiteengezet.

1.1.1 Uitbreiden kaasmakerij

Initiatiefnemer heeft de wens om de kaasmakerij te vergroten. Omdat dit niet in de stal kan en initiatiefnemer de wens heeft de kaasmakerij te verplaatsen naar een locatie buiten de stal, is een principeverzoek bij de gemeente ingediend. Het college heeft op 15 juni 2021 besloten in principe medewerking te verlenen aan dit verzoek.

1.1.2 Horeca

Op de locatie is een Bed & Breakfast aanwezig die ook als zodanig is vergund. Bij de aanvraag voor uitbreiding van de kaasmakerij hebben de eigenaren ook het verzoek ingediend om ontbijt, lunch en diner aan te bieden aan overnachtende gasten, maar ook passanten. Deze zelfstandige daghoreca is niet passend in het geldende bestemmingsplan. Ook voor dit verzoek heeft het college op 15 juni 2021 besloten in principe medewerking te verlenen.

1.1.3 Tweede bedrijfswoning

Eigenaren hebben een verzoek ingediend voor een tweede bedrijfswoning bij het bedrijf. Middels onafhankelijk onderzoek is aangetoond dat er noodzaak bestaat voor een tweede bedrijfswoning bij het agrarisch bedrijf. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 10 bij deze toelichting. Het college heeft op 29 maart 2022 besloten in principe medewerking te verlenen aan dit verzoek.

1.1.4 Nieuw bestemmingsplan

De zelfstandige horeca en plannen voor de ontwikkeling van de kaasmakerij en tweede bedrijfswoning passen niet in het geldende bestemmingsplan. Het college heeft medewerking verleend aan de plannen, onder een aantal voorwaarden:

  • de verschillende nevenactiviteiten dienen ook na medewerking binnen de toegestane 350 m² te blijven, en
  • om de horeca kleinschalig te houden dient deze oppervlakte ook als zodanig begrensd te worden.

Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing

Ecoboerderij Arink is gevestigd aan de Gasteveldsdijk 6 te Lievelde. Het perceel ligt ongeveer 2 kilometer ten oosten van de dichtstbijzijnde kern, Lievelde. In de directe omgeving liggen verschillende agrarische bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2041-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Luchtfoto plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan Buitengebied herziening Gasteveldsdijk 6 Lievelde is een herziening van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' en de daarbijbehorende reparatieplannen. Het perceel Gasteveldsdijk 6 en 6a heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', met een bouwvlak voor een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het bouwvlak is 1,3 hectare groot. Een uitsnede is weergeven in afbeelding 2.

Verder geldt ter plaatse het paraplubestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie'. Het perceel heeft deels de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2' en 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3'. Een uitsnede is weergeven in afbeelding 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2041-VG01_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2041-VG01_0003.png"

Afbeelding 2: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2041-VG01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2041-VG01_0005.png"

Afbeelding 3: Uitsnede paraplubestemmingsplan Archeologie

Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkelingen zijn in strijd met het geldende planologisch regime, aangezien een tweede bedrijfswoning niet is toegestaan. Met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kan dit mogelijk worden gemaakt. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Er dient onder andere aangetoond te worden dat een tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor de ter plaatse aanwezige agrarische bedrijfsvoering. Middels onafhankelijk advies is deze noodzakelijkheid aangetoond: het agrarisch bedrijf behoeft intensief toezicht gedurende 24 uur per dag; dit kan slechts door twee volwaardige arbeidskrachten worden verricht. Dit wordt verder toegelicht en onderbouwd onder paragraaf 3.5.9.

Verder zijn nevenactiviteiten alleen toegestaan in bedrijfsgebouwen die al aanwezig waren op de peildatum van 27 april 2006. Dit is voor de nieuw te bouwen kaasmakerij niet het geval en ook de bestaande B&B voldoet hier niet aan. Hier kan alleen met behulp van een herziening van het bestemmingsplan van af worden geweken.

Daarnaast is in het bestemmingsplan alleen ondersteunende horeca toegestaan. De B&B ('biotel') is een volwaardige nevenactiviteit en valt niet te bestempelen als zijnde ondersteunende horeca. Ook hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan benodigd om dit gebruik planologisch-juridisch mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Een bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting (voorliggend document) waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

Hoofdstuk 2 van deze toelichting bevat de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en de beoogde ontwikkeling. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de geldende beleidskaders van de verschillende overheden. In Hoofdstuk 4 is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd. Hoe het plan is vertaald naar een verbeelding en regels is opgenomen in Hoofdstuk 5. Tot slot gaat Hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied aan de Gasteveldsdijk 6 betreft een agrarisch bedrijfsperceel waar melkvee, jongvee en vleesvee gehouden wordt. Er is een bedrijfswoning aanwezig. Daarnaast vindt ondersteunende detailhandel plaats in de vorm van een boerderijwinkel. Achter op het perceel bevindt zich een B&B, het 'Biotel', een nevenactiviteit bij de boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2041-VG01_0006.png"

Afbeelding 4: luchtfoto van de huidige situatie (1)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2041-VG01_0007.png"

Afbeelding 5: luchtfoto van de huidige situatie (2)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2041-VG01_0008.png"

Afbeelding 6: indeling huidige situatie bijzondere functies

2.2 Toekomstige situatie

Het plan voorziet in twee ontwikkelingen: (1) het bouwen van een tweede bedrijfswoning en (2) het bouwen van een kleinschalige kaasmakerij (à 90 m²). Daarnaast wordt de al aanwezige nevenactiviteit van de B&B opgenomen in het bestemmingsplan. De boerderijwinkel is al passend binnen de bestemming agrarisch, zolang deze van een ondersteunende en ondergeschikte functie blijft. Dat is met deze plannen het geval.

De tweede bedrijfswoning wordt aan de voorkant (noordzijde) van het erf gesitueerd, in dezelfde lijn met de bestaande woning. De kaasmakerij komt ten noorden van de schuur met rode dakbedekking. Het een en ander is onder andere weergeven op de overzichtstekeningen bij het landschappelijk inpassingsplan, als Bijlage 1 toegevoegd bij deze toelichting. Uit het landschappelijk inpassingsplan blijkt eveneens dat de gronden landschappelijk worden ingepast in de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit hoofdstuk verwoord en afgewogen en indien noodzakelijk op de verbeelding en in de regels verwerkt.

3.1 Algemeen

Dit hoofdstuk beschrijft het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit hoofdstuk verwoord en afgewogen en indien noodzakelijk op de verbeelding en in de regels verwerkt.

3.2 Internationaal niveau

3.2.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.

De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.

Het plangebied en de directe omgeving ervan is niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

3.2.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Het plangebied en de directe omgeving ervan is niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn. Wel ligt op een afstand van circa 1.800 meter het Natura 2000-gebied Korenburgerveen. Daarop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.7 Natuurbescherming.

3.2.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten.

In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

De archeologische waarden zijn opgenomen als dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan. De meest actuele regels over archeologie zijn echter opgenomen in het op 22 februari 2022 door de raad vastgestelde ‘Parapluplan Archeologie’. In paragraaf 4.2 wordt dit nader toegelicht.

3.2.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan.

De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'.

Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen.

Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

De watertoets is beschreven in paragraaf 4.4.

3.2.5 Conclusie internationaal beleid

De internationale regelgeving en/of de Europese regelgeving is geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als structuurvisie. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft de landelijke overheid richting aan de grote opgaven, zoals het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050:

Een klimaatbestendige delta, waarbij Nederland beschermd is tegen de negatieve gevolgen van klimaatverandering, waterveiligheid (ook voor de laaggelegen gebieden in het westen) gegarandeerd is en voldoende zoetwater beschikbaar is van goede kwaliteit;

Duurzaam, concurrerend en circulair: een toekomstbestendige en volledig circulaire economie zonder vervuilende manieren van produceren en consumeren, met een uitstekend vestigingsklimaat en een hoge quality of life, met een zo goed mogelijke inpassing van duurzame energie in onze leefomgeving en slimme combinaties van functies zonder de risico's en milieunadelen te vergroten. Een economie die veel maatschappelijke winst oplevert in termen van banen, innovatie en nieuwe bedrijvigheid en exportmogelijkheden;

Kwaliteit van leven in stad en dorp: met een aantrekkelijke woon- en leefomgeving en een goede verbondenheid van stad en land. De ontwikkelingen zijn gericht op kwaliteit, met gecontroleerde en doordachte groei waar dat nodig is, waardoor diversiteit in wonen, een stedelijk netwerk, prettige woonmilieus, met rust en ruimte maar ook vitale en leefbare regio's ontstaan.

Nabijheid en betrouwbare verbindingen: een uitstekende bereikbaarheid wordt met een goede en betrouwbare infrastructuur gegarandeerd, waarbij wordt ingespeeld op locatiekeuzes voor wonen en werken (nabijheid). De infrastructuur is onderdeel van een mobiliteitssysteem dat een meer divers patroon van mobiliteit veilig, robuust en duurzaam afhandelt. Luchthavens blijven belangrijk voor een sterk internationaal netwerk voor de lange afstanden. De uitdaging is om het vliegverkeer net als het goederenvervoer op een zo veilige, efficiënte en duurzame manier vorm te geven.

Veilig en gezond, herkenbaar en natuurlijk: een veilig en gezond leven voor iedereen staat voorop. De leefomgeving nodigt uit om te bewegen, elkaar te ontmoeten en te ontspannen. Daarbij horen een goede milieukwaliteit, robuuste natuur, klimaatbestendigheid en voor iedereen goede toegang tot wonen, werken en voorzieningen.

Het realiseren van een fysieke leefomgeving die dit toekomstperspectief mogelijk maakt, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

  • Naar een ruimte voor klimaat adaptatie en energietransitie;
  • Naar een duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Naar sterke en gezonde steden en regio's;
  • Naar een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied;

Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.

Toetsing van de ontwikkeling

In voorliggend geval is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn. Het gaat om onder andere de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, grote rivieren, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Het Barro is concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming.

Toetsing van de ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling heeft geen betrekking op de nationale belangen aangezien het geen onderwerp bevat die van rijksbelang zijn, en is daarmee niet in strijd met het Barro.

3.3.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden – aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Toetsing van de ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling betreft een uitbreiding van de bedrijfsmogelijkheden bij een agrarisch bedrijf in het buitengebied van Lievelde. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, waarbij het gaat om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Nu onderhavig geval geen stedelijke ontwikkeling betreft zoals begrepen in artikel 1.1.1 van het Bro, hoeft niet verder getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6, lid 2 Bro).

De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

3.3.4 Conclusie rijksbeleid

Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Inleiding

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 1 maart 2019 in werking getreden. Op 14 januari 2023 heeft Provinciale Staten (PS) voor het laatst de Omgevingsverordening geactualiseerd.

3.4.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil Gelderland in de toekomst 'Gaaf' houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn nationale ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Bij het 'gaaf' houden van Gelderland staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.

Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:

  • 1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • 2. Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
  • 3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen;
  • 4. Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • 5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • 6. Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • 7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Naast de nieuwe focus en ambities zijn er 5 wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving. Deze gaan sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Het gaat om de planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu, en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie volgen voor deze planfiguren een aantal specifieke uitwerkingen in programma's of kaders binnen de provinciale omgevingsverordening. Een aantal voorbeelden binnen de planfiguren zijn:

  • Ruimtelijk beleid: zonneparken en windturbines.
  • Waterbeleid: bescherming oppervlakte- en grondwater, waterberging, natte landnatuur;
  • Milieubeleid: stiltegebieden;
  • Natuur- en landschapsbeleid: Natura2000-gebieden, Groene ontwikkelingszone, Gelders natuurnetwerk;
  • Verkeers- en vervoersbeleid: kwaliteit, doorstroming en veiligheid middels voorkomen, benutten en bouwen.

Toetsing van de ontwikkeling

Het plan voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe bedrijfswoning, de bouw van een kleine kaasmakerij en het planologisch-juridisch regelen van bestaande nevenactiviteiten, zoals de B&B en het aanbieden van ontbijt, lunch en diner aan gasten van de B&B, maar ook aan passanten. Met de ontwikkeling wordt het omliggende landschap versterkt. Het betreft in onderhavig geval een ecologisch en biologische veehouder, hetgeen aansluit bij de ambities van de provincie ten aanzien van circulaire economie, klimaatadaptatie en vestigingsklimaat.

3.4.3 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit de Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie Gelderland bij het uitvoeren van de taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De provincie geeft hier richting aan door gezamenlijk zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de verordening heeft de provincie Gelderland alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. De provincie heeft daarom bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen. Hiermee wordt voorgesorteerd op de komst van de Omgevingswet.

Instructieregel klimaatadaptatie (art. 2.65b)

De omgevingsverordening Gelderland bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. De beschrijving dient te worden opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.

Toetsing van de ontwikkeling

De Klimaatatlas Oost Gelre toont de effecten van klimaatverandering voor onze gemeente. Daarmee is het een belangrijk hulpmiddel om de voorwaarden uit de instructieregel klimaatadaptatie te toetsen. De klimaatatlas is tot stand gekomen in een samenwerking tussen de gemeente en Waterschap Rijn en IJssel. Wateroverlast (extreme neerslag), droogte, hittestress en waterveiligheid (overstromingen) voor het jaar 2050 komen aan bod. Het plangebied is geanalyseerd met behulp van de atlas. Hieronder zijn de conclusies per aspect gegeven.

Wateroverlast (extreme neerslag)

Voor wateroverlast is gekeken naar extreme neerslag. Er is gekeken naar korte (2 uur) en lange buien (48 uur) in het jaar 2050. Voor de lange buien geldt dat het plangebied begaanbaar blijft en panden maar een klein risico lopen. Dit is het geval voor twee scenario's: 120 mm in 48 uur (kans 1x per 100 jaar) en 160 mm in 48 uur (kans 1x per 1000 jaar).

Voor de korte buien is gekeken naar een tijdsduur van 1 en 2 uur, met respectievelijk 70 mm neerslag (kans 1x per 100 jaar) en 160 mm neerslag (kans 1x per 1000 jaar) voor het jaar 2050. Voor deze buien ligt het plangebied in een relatief weerbaar gebied waarbij panden een klein risico lopen en wegen begaanbaar blijven. Maatregelen om dit tegen te gaan zijn daarom niet direct nodig, maar wordt wel geadviseerd. In paragraaf 4.4 is aangegeven hoe om wordt gegaan met de belangrijkste aspecten van mogelijke wateroverlast.

Droogte

Voor droogte is het van belang om te weten hoe diep het grondwater zit, zodat planten en gewassen tussen regenbuien door hieruit water kunnen onttrekken. Bij te diep grondwater is dat immers niet mogelijk en droogt de omgeving uit. Ook funderingen van gebouwen kunnen schade oplopen bij een te lage grondwaterstand. In de atlas is te zien dat de grondwaterstand van het gebied dieper dan 2,5 meter onder maaiveld zit. De geologische overzichtskaarten en grondkaart van Nederland schatten het grondwater eveneens zo diep. Daarmee is het plangebied als zeer droogtegevoelig te bestempelen. Zoals in het landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 1) is omschreven over de versterking van het landschap wordt voor het plan uitgegaan van robuuste groene verbindingen. Zo kunnen de voorziene struiken en hagen in deze groene verbindingen: (1) een aanzienlijk deel van het regenwater opvangen, (2) het regenwater langer vasthouden, en (3) de bodem beschermen van rechtstreeks zonlicht. Dit alles gaat de droogte in het plangebied tegen.

Hittestress

Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt welke zorgt voor gezondheidsrisico's. Langdurig aanhoudende hitte kan leiden tot klachten als vermoeidheid, concentratieproblemen en hoofdpijn. Er bestaat ook verhoogde kans op uitdroging en oververhitting. In het ergste geval kunnen mensen hieraan overlijden. In de fysieke omgeving verhoogt de aanwezigheid van verhard oppervlak de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt.

Het plangebied beslaat circa 1,5 hectare. Er wordt maar een klein deel aanvullend verhard ten opzichte van de bestaande situatie. Het gaat om bouw van een tweede bedrijfswoning en de realisatie van een kleine kaasmakerij. Grofweg 200 m² wordt toegevoegd. Daar tegenover staat de landschappelijke inpassing welke wordt uitgevoerd naar aanleiding van de ontwikkeling. Er wordt ongeveer 4.000 m² extra aan groen voorzien. Het gaat dan om struiken, houtstruwelen, bomen en bloemrijk grasland.

Met de aangegeven verhouding verhard en onverhard wordt aantoonbaar geacht dat het plan voorzien is om te gaan met hittestress. De hoeveelheid groen zal een toename van de (gevoels-)temperatuur in het gebied aanzienlijk beperken.

Waterveiligheid (overstromingen)

In de nabijheid van de planlocatie zijn geen dijken of andere (regionale) waterkeringen aanwezig. Tegen het plangebied aan, aan de oostzijde, loopt een watergang. Dit betreft een relatief kleine sloot. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van deze sloot. Het plan maakt geen functies mogelijk welke tot verslechtering van de waterkwaliteit zullen leiden. Een en ander wordt ook behandeld in paragraaf 4.4 van deze toelichting.

Overleg Waterschap

De plannen zijn voor overleg gestuurd aan Waterschap Rijn en IJssel. Uit een digitale watertoets is gebleken dat met het plan waterschapsbelangen worden geraakt. Uit bespreking is naar voren gekomen dat dit gaat om nabij gelegen watergang. Deze ligt tegen het plangebied aan. Bij de aanleg van de groenvoorzieningen moet voldoende afstand worden bewaard tot de watergang, zodat deze niet in het geding komt. Hierbij moet ook ekening worden gehouden met uit te voeren beheer en onderhoud. De plannen zijn verder akkoord bevonden door het waterschap, waarmee voldaan wordt aan de laatste voorwaarde omtrent klimaatadaptatie (artikel 2.65b) uit de provinciale verordening.

Instructieregel nationale landschappen (art. 5.33)

De provincie heeft nationale landschappen aangewezen. Dit zijn gebieden waar internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten zijn gelegen. Hiermee hangt samen dat deze landschappen bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten kennen.

Volgens de instructieregel zijn alleen activiteiten toegestaan welke de kernkwaliteiten van een nationaal landschap niet aantasten of die deze versterken. Ingrepen die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap aantasten, zijn alleen mogelijk wanneer er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang, zoals de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, werkgelegenheid, het ontstaan van voor het milieu wezenlijk gunstigere effecten of andere grote maatschappelijke opgaven. Daar staat tegenover dat voor de ontplooiing van die activiteiten een bijdrage moet worden geleverd aan de landschapskwaliteit. Hierbij kan sprake zijn van compensatie op gebiedsniveau.

De planlocatie is gelegen ter plaatse van het nationaal landschap Winterswijk. De kernkwaliteiten van dit landschap zijn als volgt:

  • 8. kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft;
  • 9. rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • 10. meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap;
  • 11. fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • 12. de verspreid gelegen oude boerderijen hebben veelal een bijbehorende eenmanses.

Toetsing van de ontwikkeling

De ontwikkeling aan de Gasteveldsdijk 6 te Lievelde betreft het bouwen van een kleinschalige kaasmakerij, het bouwen van een tweede bedrijfswoning, en het gebruiken van het aanwezige 'biotel' ten behoeve van recreatief verblijf, alsook het aanbieden van eten en drinken. Het gaat hier om relatief kleine aanpassingen welke de kernkwaliteiten van het nationaal landschap Winterswijk niet aantasten. Ter compensatie wordt het plangebied landschappelijk versterkt. De aanleg van dit groen draagt bij aan een versterking van het nationaal landschap. Met de inpassing is rekening gehouden met de kernkwaliteiten ten aanzien van de afwisseling van houtwallen, bosjes, beken, landbouwgrond en boerderijen.

Het plan voldoet hiermee aan de instructieregel ten aanzien van de nationale landschappen (art. 5.33).

Instructieregel Gelderse streek Achterhoek (art. 5.34)

Deze streek kent 13 kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen. De ontwikkeldoelen zijn van belang voor nieuwe ontwikkelingen. Deze worden hier dan ook specifiek aangehaald. Alleen de voor dit plan relevante ontwikkeldoelen worden benoemd. Daarna wordt de ontwikkeling getoetst op basis van deze ontwikkeldoelen.

1. Ruimtelijke ontwikkelingen houden rekening met en dragen zo mogelijk bij aan de kernkwaliteiten van de Achterhoek en de te onderscheiden deelgebieden.

2. Zoveel mogelijk het microreliëf respecteren. De regionale waterhuishouding vormt de basis voor verdere ruimtelijke ontwikkeling. Herstel van dynamisch rivier- en beekdallandschappen met landschapsbouw en het klimaatbestendig maken van het watersysteem om droogte en wateroverlast te voorkomen. Dit heeft een nauwe relatie met de transitie naar duurzame (kringloop)landbouw.

3. Behouden en versterken van de kleinschaligheid en bijdragen aan herstel en onderhoud van structurerende en bijzondere groene landschapselementen. Bij inplaatsen van nieuwe functies, bijvoorbeeld voor energietransitie, het coulisselandschap versterken.

6. Het bijzondere coulisselandschap behouden en versterken door aanleg en beheer van groene landschapselementen, natuurontwikkeling langs beken en betere recreatieve toegankelijkheid beleefbaarheid. Recreatie meer gericht op het verhaal van de plek.

Zorgvuldig openhouden van de oude bouwlanden en de bestaande steilranden niet schaden. Introduceren van passende nieuwe grondgebruiksvormen zoals duurzame landbouw (kringloop-landbouw, natuurinclusief etc.), voedselbossen, beleefplekken en kleinschalige energieopwekking.

13. Ruimtelijke en economische dynamiek dragen op passende wijze bij aan een levendige identiteit van de Achterhoek. Handhaven van de stiltegebieden.

Toetsing van de ontwikkeling

Bij dit plan is ten aanzien van landschap rekening gehouden met de ontwikkeldoelen van de streek Achterhoek. Zoals onder ontwikkeldoelen 1, 2, 3 en 6 is benoemd, wordt met het plan voorzien in landschappelijke inpassing welke aansluit bij de kernkwaliteiten, het kleinschalige karakter van groene landschapselementen en de versterking van het coulisselandschap. Tot slot wordt met het plan aan de Gasteveldsdijk 6 te Lievelde een biodynamisch bedrijf versterkt welke bijdraagt aan de economische dynamiek en de identiteit van de Achterhoek. Daarmee past het ook binnen ontwikkeldoel 13.

Het plan voldoet derhalve aan de instructieregel ten aanzien van de Gelderse streek Achterhoek (art. 5.34).

3.4.4 Conclusie provinciaal beleid

Het plan is in overeenstemming met de relevante kaders uit het hiervoor omschreven provinciaal beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Woonvisie 2023-2027

Op 4 juli 2023 heeft de gemeenteraad de Woonvisie 2023-2027 voor Oost Gelre vastgesteld. De rijksoverheid heeft de landelijke woondeal vastgesteld. Deze is vertaald in de regionale woonagenda. Hieruit is de lokale woonvisie voor Oost Gelre ontstaan in samenwerking met andere gemeenten in de regio. In deze woonvisie staat hoe in Oost Gelre de lokale uitdagingen op de woningmarkt opgepakt worden.

In de woonvisie komen drie ambities naar voren:

  • 1. Meer woningen bouwen
    Met de Rijksoverheid is afgesproken dat Oost Gelre tenminste 895 woningen gaat bouwen. De ambitie van de gemeente ligt echter hoger, namelijk in 9 jaar 1.265 woningen bouwen. Dat is 140 woningen per jaar.
  • 2. Meer variatie in woningen
    Er wordt gericht op de bouw van betaalbare woningen. Een derde van de woningen die gebouwd worden zijn bedoeld voor sociale huur. Nog eens een derde bestaat uit betaalbare koopwoningen tot € 355.000. Verder is er aandacht voor woningen die geschikt zijn voor ouderen (traploos, levensloopbestendig) en voor kortere perioden (flexwonen).
  • 3. Duurzaamheid, natuur en klimaat
    Aansluiting wordt gezocht bij het advies van de Rijksoverheid. Regenwater wordt opgevangen, vastgehouden en afgevoerd. Dat voorkomt droogte en wateroverlast. Hitte wordt beperkt door verharding waar kan te vervangen voor groene oplossingen. Tot slot is er aandacht voor CO2-uitstoot, verduurzaming van bestaande woningen en een combinatie van circulair en natuurinclusief bouwen.

Toetsing van de ontwikkeling

In onderhavige ontwikkeling wordt een extra bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Bedrijfswoningen vallen buiten de scope van de genoemde woonvisie. Wel wordt met het plan aangesloten bij de ambitie ten aanzien van duurzaamheid, natuur en klimaat. Dit is tevens behandeld onder het provinciaal kader in paragraaf 3.4.3. Derhalve kan gesteld worden dat onderhavige ontwikkeling voldoet aan de Woonvisie 2023-2027.

3.5.2 Economische visie 'Economie Voorop!'

Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn.

De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.

Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van onze gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden aangepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.

De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.

Toetsing van de ontwikkeling

Met het plan wordt een tweede bedrijfswoning mogelijk gemaakt, zodat het agrarisch bedrijf ter plaatse voldoende ondersteund kan worden in haar bedrijfsvoering. Daarnaast worden nevenactiviteiten mogelijk gemaakt en bestendigd in de vorm van een kaasmakerij en een B&B. Dit draagt bij aan de economische gezondheid en weerbaarheid van het agrarisch bedrijf. Het plan sluit derhalve aan bij de Economische visie – Economie Voorop!.

3.5.3 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".

Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Toetsing van de ontwikkeling

Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt de tweede bedrijfswoning getoetst aan het Welstandsbeleid. Zo wordt voldaan aan het Welstandsbeleid Oost Gelre 2017.

3.5.4 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020

Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten. Het doel van de nota is het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:

  • op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
  • een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
  • een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
  • de identiteit onderstreept en versterkt.

Toetsing van de ontwikkeling

Bij de ontwikkeling zijn geen monumentale of karakteristieke panden betrokken. Het plan past binnen Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020.

3.5.5 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen licht voor het Landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'

In het Visiedeel van het landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat het plangebied is gelegen in het landschaps-ensemble 'Twintigste-eeuwse ontginningen van Lievelder Veld'. Hierna wordt ingegaan op het landschaps-ensemble.

Twintigste-eeuwse ontginningen van Lievelder Veld

Voor dit landschaps-ensemble geldt:

"Koppel de ecologische verbindingszones langs bossen, Gasteveldsedijk en de spoorlijn aan groenblauwe dooradering van het cultuurlandschap met 'landweren' en 'broekbossstroken' en 'diekpaden'."

Het belangrijkse bodemgebruik is en blijf landbouw. Waar beperkingen gevoeld worden voor de landbouw, moet er ruimte gecreëerd worden via de 'voor-wat-hoort-wat-benadering'. Landgoedontwikkeling en uitbreiding van de woonfunctie moeten niet gestimuleerd worden, maar er is per geval maatwerk mogelijk. Kleinschalige recreatieve ontwikkelingen (gastenkamers, B&B, kamperen) kunnen goed ingepast worden. Zandwegen moeten gehandhaafd worden.

Toetsing van de ontwikkeling

De ontwikkeling is erop gericht om het aanwezige agrarische bedrijf te versterken in haar bedrijfsvoering. Het voegt een tweede bedrijfswoning toe en verschillende nevenactiviteiten. Dit sluit aan bij de uitgangspunten van het landschapsensemble. Het landschappelijke inpassingsplan (Bijlage 1) onderbouwt daarnaast verder hoe de ontwikkeling aansluit bij het Landschapsontwikkelingsplan 'Groen licht voor het Landschap'.

Overigens wordt hierbij als kanttekening geplaatst dat de op de landschappelijke inpassing vermelde windmolen geen onderdeel is van de inpassing. In een eerder verzoek van initiatiefnemer bestond de wens om hier een windmolen te plaatsen. Naderhand is het verzoek op dit onderdeel aangepast. In de landschappelijke inpassing is de vermelding blijven staan, maar het beplantingsplan geeft hierover niets aan. Het maakt dus als dusdanig geen deel uit van de landschappelijke inpassing zoals bedoeld met het plan.

3.5.6 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024

Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.

Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.

De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

Toetsing van de ontwikkeling

In voorliggend geval zijn de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling van belang. In paragraaf 4.11 wordt hier nader op ingegaan.

3.5.7 Beleidsvisie Externe veiligheid

Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.

Toetsing van de ontwikkeling

In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op de externe veiligheidsrisico in relatie tot de ontwikkeling.

3.5.8 Geluidbeleid gemeente Oost Gelre

Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.

Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van dit beleidsstuk.

Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.

Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.

Conclusie Geluidbeleid Oost Gelre

In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het aspect geluidshinder door weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai. In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op milieuhinder, waaronder geluid, van het eigen bedrijf en van omliggende bedrijfsmatige functies (interne en externe werking).

3.5.9 Wijzigingsbevoegdheid tweede bedrijfswoning

Binnen het voorheen geldende bestemmingsplan was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een tweede bedrijfswoning. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Een voorwaarde is dat is aangetoond dat er sprake is van een noodzakelijk en intensief toezicht gedurende 24 uur per dag dat slechts door twee volwaardige arbeidskrachten kan worden verricht en dat het bedrijf duurzame werkgelegenheid biedt aan twee volwaardige arbeidskrachten. Hieronder wordt onderbouwing gegeven voor de noodzaak van de tweede bedrijfswoning. Naast onderstaande onderbouwing wordt ook verwezen naar het onafhankelijk advies dat hiervoor is uitgevoerd. Deze is bijgevoegd als Bijlage 10 bij deze toelichting.

Specifieke bedrijfssituatie

Bij het bedrijf is aangetoond dat er sprake is van plaats voor ten minste twee volwaardige arbeidskrachten. Met name de specifieke bedrijfsvoering is in dit geval reden voor deze conclusie. Het gaat hier om een biodynamisch bedrijf met Demeter-certificering. Dat wil zeggen dat aan de EU-regelgeving voor biologische agrarische bedrijven wordt voldaan én aan aanvullende normen. Deze manier van boeren kent daarom een veel hogere arbeidsintensiteit dan de meeste agrarische bedrijven van soortgelijke omvang. Dit volgt onder andere uit het feit dat de koeien afkalven in de weide te midden van de kudde en doordat geen antibiotica wordt toegepast – beiden vereisten voor de Demeter-certificering. Er is daardoor meer toezicht nodig in het algemeen en meer toezicht nodig buiten de reguliere arbeidstijden.

Arbeidsbehoefte

Voor het bepalen van de arbeidsbehoefte van bedrijven zijn er normen opgesteld door het Landbouw Economisch Instituut (LEI). Elke diersoort en elk type landbouw laat zich vertalen in Nederlandse Grootte Eenheden (NGE). De NGE wordt gebruikt voor verschillende doelen, zoals statistieken en bedrijfseconomisch onderzoek. Ook dient het voor heffingen, regelgeving (Laser, Ministerie van LNV, maar ook provincies en gemeenten) en bij de uitvoering van wetgeving. De NGE is een maat waarmee de economische omvang van agrarische activiteiten wordt weergeven.

Het gaat in alle gevallen van typeringen en normeringen om algemene benaderingen van agrarische bedrijven. Het zijn slechts indicatoren. Deze gestandaardiseerde vorm van het bepalen van bedrijfsomvang is minder geschikt wanneer een bedrijf niet standaard te werk gaat. Aan de Gasteveldsdijk 6 kan hiervan gesproken worden, aangezien hier sprake is van een volledig biodynamische agrarische bedrijfsvoering.

Desalniettemin kan ook hier op basis van de NGE een aantal volwaardige arbeidskrachten worden afgeleid. Er wordt daarbij dus geen rekening gehouden met de exacte bedrijfsvoering, zoals gangbare landbouw/veeteelt of een biodynamische aanpak. Gemiddeld geldt echter dat voor een NGE van circa 48 één volwaardige arbeidskracht staat. Bij een arbeidsintensiever bedrijf, zoals bij een biodynamische bedrijfsvoering in voorliggend geval, zal de NGE per volwaardige arbeidskracht eerder lager liggen.

Voor de Gasteveldsdijk 6 kan de volgende invulling worden gegeven op basis van de dieraantallen:

Categorie   Aantal   NGE per eenheid   NGE totaal  
A1: melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar

 
65   1,204   78,26  
A3: vrouwelijk jongvee tot 2 jaar

 
45   0,254   11,43  
A6: vleesstieren en overig vleesvee van
circa 8 tot 24 maanden (roodvleesproductie)
 
49   0,130   6,37  
Varkens: opfokzeugen en -beertjes, 20-50 kg

 
15   0,058   0,87  
E2: legkippen en (groot-)ouderdieren
van legrassen
 
249   0,003   0,747  
Totaal:   97,67  


Met een totaal NGE van ongeveer 97, kan worden aangegeven dat er, op basis van een gemiddelde NGE per volwaardige arbeidskracht van 48, ruimte is voor 2 volwaardige arbeidskrachten. Dit laat nog buiten beschouwing de biodynamische bedrijfsvoering welke gehanteerd wordt. Ook laat het buiten beschouwing het landbeheer van circa 127 hectare, waarvan een deel gebruikt wordt voor akkerbouw.

Hiermee wordt aangetoond dat de noodzakelijkheid van de tweede bedrijfswoning ook op basis van deze methode is aangetoond. Nogmaals wordt hierbij de kanttekening gegeven dat deze benadering achterwege laat de specifieke bedrijfsvoering welke juist hier zorgt voor de noodzakelijkheid van de tweede bedrijfswoning.

Wijzigingsbevoegdheid

In het ter plaatse geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een tweede bedrijfswoning mogelijk te maken. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Een voorwaarde is dat is aangetoond dat er sprake is van een noodzakelijk en intensief toezicht gedurende 24 uur per dag dat slechts door twee volwaardige arbeidskrachten kan worden verricht en dat het bedrijf duurzame werkgelegenheid biedt aan twee volwaardige arbeidskrachten. Op basis van het hierboven gegeven van deze zienswijzenota is inmiddels aangetoond dat er sprake is van een noodzakelijk en intensief toezicht gedurende 24 uur per dag dat door slechts twee volwaardige arbeidskrachten kan worden verricht. De vereisten vanuit de biodynamische bedrijfsvoering zorgen hiervoor. Er is daarnaast sprake van een duurzame werkgelegenheid die het bedrijf biedt voor twee volwaardige arbeidskrachten. Juist op dit punt heeft het bedrijf in de laatste jaren zich gericht op aanvullende activiteiten om het bedrijf levensvatbaar te houden. Verder zal de tweede bedrijfswoning dienst doen voor de toekomstig bedrijfsopvolger. Daarmee wordt dus tevens bijgedragen aan de levensvatbaarheid en daarmee duurzame werkgelegenheid van het bedrijf.

3.5.10 Conclusie gemeentelijk beleid

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is in overeenstemming met de relevante gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Besluit Milieueffectrapportage

4.1.1 Wettelijk kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • 1. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • 2. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • 3. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Onderdeel van de passende beoordeling vormt de ADC-toets. De ADC-toets houdt een onderzoek in naar Alternatieven, het aantonen van Dwingende redenen van openbaar belang en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen.

4.1.2 Situatie plangebied

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Korenburgerveen en is gelegen op een afstand van circa 1.800 meter. Uit een voor deze ontwikkeling uitgevoerd stikstofonderzoek blijkt dat uitvoering van dit plan niet leidt tot negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Het betreffende onderzoek is in Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

Het toevoegen van één (bedrijfs)woning op perceelsniveau, wordt niet als zodanig genoemd in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage genoemde kolommen 3 en 4. Woonactiviteiten worden alleen genoemd in relatie tot een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij meer dan 2000 woningen worden gebouwd (onderdeel D11.2 van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage). In dit geval is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht is dan ook niet aan de orde (ook geen vormvrije m.e.r.-beoordeling).

4.1.3 Conclusie

Een milieueffectrapportage, zowel -plicht, -beoordeling als -vormvrij, is niet aan de orde nu geen sprake is van een stedelijke ontwikkelingsproject en geen passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Derhalve vormt het Besluit Milieueffectrapportage geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Archeologie en Cultuurhistorie

4.2.1 Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.

Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

4.2.2 Situatie plangebied

Archeologie

Zoals in paragraaf 1.3 reeds vermeld is op het plangebied het parapluplan Archeologie van toepassing. Het parapluplan voorziet in een aangepast vergunningstelsel ten aanzien van het archeologiebeleid en vervangt de archeologische dubbelbestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen, waaronder Buitengebied Oost Gelre 2011 en bijbehorende Reparatieplannen. Binnen het parapluplan hebben de gronden in het plangebied de bestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2', 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3'. De gronden met een archeologische dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

Belangrijk is om te noemen dat het plan alleen voorziet te bouwen c.q. aanleggen ter plaatse van het met de dubbelbestemming aangeduide gebied 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3'. In deze dubbelbestemming is opgenomen dat werkzaamheden dieper dan 30 cm onder maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 1.000 m² vergunningplichtig zijn.

Onderhavig plan voorziet in substantieel minder werkzaamheden dan de grens van 1.000 m². Er geldt derhalve geen vergunningplicht en een archeologisch onderzoek wordt daarom dan ook niet relevant geacht voor de ontwikkeling.

Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).

Het voorliggend bestemmingsplan tast de cultuurhistorische waarden niet aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.

4.2.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. De archeologische bestemming blijft gehandhaafd. De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.3 Bodem

4.3.1 Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

4.3.2 Situatie plangebied

De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft in het kader van de ontwikkeling geadviseerd ten aanzien van het aspect bodem. Dit is gedaan op twee onderdelen: (1) voor het planologisch-juridisch bestendigen van de al aanwezige B&B, (2) en voor het mogelijk maken van een tweede bedrijfswoning. Op beide onderdelen concludeert de ODA dat er geen aanleiding is om een afwijkende bodemkwaliteit te verwachten. In het kader van de bestemmingsplanprocedure wordt het uitvoeren van een bodemonderzoek niet nodig geacht. Ten aanzien van de tweede bedrijfswoning wordt de bodemkwaliteit geschikt geacht voor de toekomstige bodemfunctie als wonen. De adviezen van de ODA zijn als Bijlage 3 en Bijlage 4 bijgevoegd bij deze toelichting.

4.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Water

4.4.1 Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.

Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:

  • De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
  • Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
  • Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.

4.4.2 Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'normale procedure' van toepassing is. Op basis van de locatie en gegeven antwoorden blijkt dat waterschapsbelangen worden geraakt. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

De plannen zijn voor advies naar het waterschap toegestuurd en reeds besproken op 10 maart 2023. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste aspecten.

Het plangebied ligt nabij een watergang

Tegen de oostzijde van het plangebied ligt een watergang van het waterschap. Het onderhoudspad hiervoor loopt aan de buitenzijde ten opzichte van het plangebied. Alsnog is met het waterschap afgestemd dat minimaal 50 cm afstand gehouden moet worden vanaf de bovenkant van het talud van de watergang, zodat deze beschermt blijft. Maaien en ploegen is in deze zone van 50 cm niet toegestaan.

Er wordt water aangelegd, gedempt of aangepast

In het plangebied is reeds een waterpoel aangelegd ten behoeve van de berging van hemelwater, alsook het creëren van een locatie welke voorziet in meer biodiversiteit in het plangebied. Het waterschap wijst erop dat de poel niet aangepast wordt zodat deze dichter dan 50 cm uit de insteek van de watergang komt te liggen. De poel mag niet in verbinding gebracht worden met de watergang.

Overige zaken
Hemelwaterinfiltratie (vasthouden van regenwater) wordt geadviseerd. Het waterschap wijst hiermee op het tegengaan van toekomstige wateroverlast en het vasthouden van water op eigen terrein. Met het plan voorziet de waterpoel in voldoende infiltratie, vooral in het meest problematisch aangewezen gebied ten aanzien van wateroverlast (de zuidoosthoek van het plangebied). Verder wordt met het plan extra groen aangelegd. Het pad ten behoeve van de tweede bedrijfswoning wordt daarnaast semi-verhard aangelegd.

4.4.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande, waarbij de adviezen van het waterschap opgevolgd worden, vormt het aspect water geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Geluid (Wet geluidhinder)

4.5.1 Wettelijk kader

Voor de beoordeling van het onderwerp geluid gelden bij ruimtelijke besluiten de volgende uitgangspunten:

  • 1. voldoen aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh) voor wat betreft geluidzones rondom wegen, spoorwegen en industrieterreinen);
  • 2. het niet belemmeren van bedrijven in de omgeving;
  • 3. het garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • 4. voldoen aan de eisen uit gemeentelijk geluidbeleid.

Punt 1 komt hier aan bod. Punten 2 t/m 4 komen aan bod in paragraaf 4.8 Bedrijven en milieuzonering.

Wet geluidhinder (Wgh)

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.5.2 Situatie plangebied

Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.

Industrielawaai

In de omgeving van het plan bevinden zich geen gezoneerde industrieterreinen. Het onderdeel industrielawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.

Wegverkeerslawaai

In de omgeving van het plan bevinden zich wegen met een wettelijk zone. Voor wegen geldt de zonebreedte opgenomen in onderstaande tabel (tabel 1). Binnen deze zonebreedte moet akoestisch onderzoek aantonen dat het wegverkeerslawaai op de gevel van de woning voldoet aan de grenswaarde uit de Wet geluidhinder.

Zonebreedte voor een weg, bestaande uit   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
een of twee rijstroken of twee sporen   200 meter   250 meter  
drie of meer rijstroken of drie of meer sporen   350 meter   400 meter  

Tabel 1: zonebreedte op basis van gebiedstypologie en aantal stroken of sporen

De Gasteveldsdijk is een 60 km/uur weg in buitenstedelijk gebied met een zonebreedte van 250 meter (een of twee rijstroken). De nieuwe bedrijfswoning ligt binnen de geluidzone van deze weg. Voor (bedrijfs)woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone geldt een voorkeurswaarde van ten hoogste 48 dB.

De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft op basis van voorgaande een advies uitgebracht over de gevolgen van de Wet geluidhinder op de nieuwe bedrijfswoning. Dit advies is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting.

Uit de indicatieve berekening van de ODA - gebaseerd op 1.200 motorvoertuigen per etmaal, 60 km/uur, standaard asfalt en een standaard verdeling van licht, middel en zwaar verkeer - bedraagt de geluidbelasting op de gevel 47 dB na het toepassen van 5 dB aftrek. De berekening is weergeven in onderstaande afbeelding (afbeelding 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2041-VG01_0009.png"

Afbeelding 7: gevelbelasting zonder 5 dB aftrek (1,5 m hoogte 50 dB en 4,5 m hoogte 52 dB) 

De tweede bedrijfswoning is toegestaan op grond van de Wet geluidhinder voor wat betreft wegverkeerslawaai. Een akoestisch onderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd en er hoeft geen hogere grenswaarde toegepast te worden.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid (Wgh) vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Wettelijk kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.6.2 Situatie plangebied

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling heeft de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) advies uitgebracht ten aanzien van luchtkwaliteit. Het advies is als Bijlage 7 toegevoegd bij deze onderbouwing. Dat advies is hieronder tevens gegeven.

Op en rondom deze locatie is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Een dergelijke grenswaarde betreft de wettelijke norm voor concentraties van stoffen in de lucht.

De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) is in dit geval van toepassing. De aanvraag heeft betrekking op 1 woning. De grens in de regeling ligt bij 1.500 woningen met een enkele ontsluitingsweg of 3.000 woningen met twee ontsluitingswegen. De aanvraag blijft daar ruimschoots onder. Een berekening van de gevolgen voor de luchtkwaliteit is daarom niet nodig.

De ruimtelijke procedure heeft geen betrekking op de ontwikkeling van een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.

De locatie ligt bovendien op een afstand van:

  • meer dan 300 meter van een rijksweg;
  • meer dan 50 meter van een provinciale weg.

Alleen bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden nodig. Nu dit niet aan de orde is, hoeft geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit plaats te vinden.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Natuurbescherming

4.7.1 Wettelijk kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

In de volgende paragraaf wordt voor het plangebied eerst ingegaan op gebiedsbescherming en vervolgens op soortenbescherming.

4.7.2 Situatie plangebied

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

De locatie ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt ten zuidoosten van het plangebied op circa 1.800 meter afstand. Dit betreft het Natura 2000-gebied “Korenburgerveen”.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2041-VG01_0010.png"

Afbeelding 8: ligging plangebied in relatie tot Natura 2000-gebieden

Het bestemmingsplan dat het gebruik van een tweede bedrijfswoning, kaasmakerij en biotel mogelijk maakt is een plan als bedoeld in de Wet natuurbescherming. Om die reden is het noodzakelijk om af te wegen of er significante effecten op Natura 2000-gebied kunnen plaatsvinden. Van directe negatieve effecten (bijv. geluid/verlichting) op Natura 2000-gebied is gelet op de onderlinge afstand geen sprake. Naast directe negatieve effecten dient tevens de mogelijke toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Hiervoor is een stikstofonderzoek (m.b.v. de AERIUS Calculator) uitgevoerd voor zowel de bouw- als gebruiksfase van de ontwikkeling. Het onderzoek is als Bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting.

Het onderzoek onderbouwt dat voor zowel de bouw- als de gebruiksfase er geen significante effecten op Natura 2000-gebieden aan de orde zijn. Samengevat heeft dit plan geen significante effecten op Nederlandse of Duitse Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling is niet aan de orde. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van dit plan.

Gelders Natuurnetwerk

De gebieden van het Natuurnetwerk Nederland worden in de provincie Gelderland het Gelders Natuurnetwerk genoemd. In het Gelders Natuurnetwerk komen twee natuurcategorieën voor: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO).

Het GNN bestaat uit alle bestaande natuur en een zoekgebied voor nog te realiseren nieuwe natuur. In het GNN geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. Er zijn enkele uitzonderingen mogelijk. Dat zijn ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor - overtuigend gemotiveerd – geen alternatieven bestaan. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het Gelders Natuurnetwerk in stand blijft (het nee, tenzij principe). Dat betekent dat hier geen ruimte is voor nieuwe projecten die de aanwezige en potentiële natuurwaarden significant aantasten.

De GO is een gebied waar partners en partijen worden uitgenodigd om actief 'groene' doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning. Afhankelijk van het type en de schaal van de ontwikkeling vraagt de provincie om een (extra) bijdrage te leveren aan de GO.

Het plangebied ligt niet in het GNN of in een GO. Derhalve vormen dezen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In dit geval is door Staring Advies een Quickscan natuurtoets uitgevoerd. Hieronder wordt de conclusie van dit rapport samengevat. De volledige rapportage is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting.

Quickscan natuurtoets

De quickscan heeft uitgewezen dat:

  • nestlocaties of vaste verblijfplaatsen van vogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, zijn uit te sluiten in het plangebied;
  • het plangebied in geringe mate geschikt is als leefgebied voor grondgebonden zoogdiersoorten en voor de eekhoorn, de steenmarter en kleine marterachtigen zijn geen vaste verblijfplaatsen of functioneel leefgebied aanwezig;
  • het plan geen negatieve effecten heeft op het foerageergebied of de vliegroutes van vleermuizen en er geen potentiële verblijfplaatsen zijn binnen de onderzochte gebieden;
  • er geen geschikt leefgebied is voor beschermde amfibieën, reptielen, vissen en/of ongewervelde dieren;
  • voor algemene amfibieënsoorten als de bruine kikker, de gewone pad en de kleine watersalamander in Gelderland een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen;
  • geconcludeerd kan worden dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is, maar dat wel rekening gehouden moet worden met broedvogels en de algemene zorgplicht.

Bij werkzaamheden en activiteiten dient altijd rekening te worden gehouden met broedvogels. De werkzaamheden moeten buiten het broedseizoen (globaal tussen 15 maart – 15 juli) worden uitgevoerd of ruim voor aanvang van het broedseizoen gestart worden en/of er dient te worden voorkomen dat broedvogels zich lokaal vestigen. Broedgevallen buiten deze periode zijn ook beschermd.

Bij werkzaamheden en activiteiten dient in het kader van de zorgplicht rekening te worden gehouden met kwetsbare en niet mobiele soorten, zoals amfibieën en de egel. Tijdens de werkzaamheden aangetroffen individuen moeten voorzichtig worden verplaatst naar een veilige locatie buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden.

4.7.3 Conclusie

Het aspect natuurbescherming, zowel gebieds- als soortenbescherming, vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dat betekent in dit geval dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Belemmeren van bedrijven in de omgeving

Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen milieugevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Bedrijven moeten ten aanzien van deze objecten voldoen aan de afstanden en normen ten aanzien van geluid, geur, gevaar en stof. Het realiseren van milieugevoelige objecten dichter naar de bedrijven kan een beperking voor de bedrijven betekenen. Of deze beperking ook leidt tot directe gevolgen voor de bedrijfsvoering, dient te worden vastgesteld. In dergelijke gevallen is onderzoek nodig welke belasting het bedrijf op het plangebied heeft. Blijkt uit het onderzoek dat de bedrijven ook in de nieuwe situatie kunnen voldoen aan de gestelde normen, dan is in feite voldaan aan dit punt. De bedrijven worden dan immers door de ruimtelijke ontwikkeling niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Afgewogen moet worden of er in en om milieugevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Dit aspect speelt wanneer milieugevoelige objecten enerzijds en hinder producerende objecten als bedrijven en wegen anderzijds in elkaars nabijheid worden gerealiseerd. Om hierover een goed oordeel te kunnen vormen dient te worden bepaald wanneer sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bij ruimtelijke plannen verder moet worden gekeken dan de normen uit diverse wetten. De VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" is hiervoor een hulpmiddel. Wanneer aan de richtafstanden van deze publicatie wordt voldaan is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wordt niet voldaan aan de richtafstanden dan dient de situatie nader onderzocht en afgewogen te worden.

Bij de afweging of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ook in een nieuwe situatie aanwezig blijft, wordt derhalve de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering betrokken.

4.8.2 Situatie plangebied

Aan de hand van het hiervoor gegeven wettelijk kader is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Het plangebied ligt in het buitengebied. Wat betreft geur geldt voor een eigen bedrijfswoning dat deze géén bescherming krijgt tegen de eigen stallen. De Wet milieubeheer, en dus de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), regelt namelijk uitsluitend de gevolgen van een inrichting (in dit geval een veehouderij met nevenactiviteiten) voor de omgeving. Voor wat betreft geluid geldt dezelfde afweging ten aanzien van de Wet milieubeheer. Het eigen bedrijf wordt derhalve niet belemmerd en de bedrijfswoning heeft een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wanneer gekeken wordt naar het eigen bedrijf.

Voor andere bedrijven moet deze afweging nog wel plaatsvinden. Een bedrijfswoning is wel een gevoelig object wanneer het om andere bedrijven gaat dan waar de bedrijfswoning bij hoort. In onderhavig geval is dat alleen het nabijgelegen bedrijf aan de Gasteveldsdijk 8. Dit is een intensieve veehouderij. De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft voor de aspecten geur en geluid onderzoek gedaan naar de situatie. Deze onderzoeken zijn bijgevoegd als Bijlage 6 en Bijlage 9 bij deze toelichting. Ten aanzien van het aspect geur is het advies uitgegeven op basis van de toen geldende vergunning voor de Gasteveldsdijk 8 te Lievelde. Op 5 december 2023 is een nieuwe vergunning aangevraagd. Hierbij is een geurberekening gevoegd. Deze toont aan dat er ter plaatse van de tweede bedrijfswoning sprake is van een voorgrondbelasting van 8,0 ouE/m³. Vanuit de geldende wet- en regelgeving, in dit geval de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), geldt op basis van artikel 3 aanhef en lid 1 dat een omgevingsvergunning met betrekking tot een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht (ouE/m³). Nu in voorliggend geval sprake is van een voorgrondbelasting van 8 ouE/m³ vanuit het agrarisch bedrijf aan de Gasteveldsdijk 8 te Lievelde, kan aangegeven worden dat (1) de tweede bedrijfswoning de aangevraagde situatie niet belemmerd (2) nog genoeg geurruimte biedt voor eventuele uitbreiding. Derhalve is er geen sprake van een onevenredige aantasting van de belangen van bedrijven in de omgeving.

Ten aanzien van geur wordt geconcludeerd dat:

  • de woning voldoet aan de minimumafstand van 50 meter tot de intensieve veehouderij aan de Gasteveldsdijk 8;
  • de woning voldoet aan de mininumafstand van 100 meter tot andere agrarische bedrijfsactiviteiten dan het huisvesten van dieren, zoals bijvoorbeeld een mestbassin van 350 m²;
  • de woning voldoet aan de geldende geurnorm van 14 odour units/m³;
  • de milieukwaliteit - de relatie tussen geurbelasting en geurbeleving - in de klasse 'redelijk goed' valt;
  • het woon- en leefklimaat ten aanzien van geur aanvaardbaar is;
  • het agrarisch bedrijf aan de Gasteveldsdijk 8 niet in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd.

Ten aanzien van geluid wordt geconcludeerd dat:

  • de woning voldoet aan de minimumafstand van 50 meter tot de intensieve veehouderij aan de Gasteveldsdijk 8;
  • het woon- en leefklimaat ten aanzien van geur aanvaardbaar is;
  • het agrarisch bedrijf aan de Gasteveldsdijk 8 niet in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd.

4.8.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Ter plaatse van de nieuwe bedrijfswoning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden bedrijven in de omgeving, specifiek Gasteveldsdijk 8, niet in haar bedrijfsvoering belemmerd.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen.

Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

4.9.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Een uitsnede van de Risicokaart rondom het plangebied is weergeven in onderstaande afbeelding (afbeelding 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2041-VG01_0011.png"

Afbeelding 9: uitsnede Risicokaart rondom plangebied (blauwe cirkel)

Te zien is dat er geen risico's in de directe omgeving van het plangebied zijn. De weergeven risico's liggen allemaal op ruime afstand. De windturbines in het zuiden liggen op ongeveer 800 meter afstand. De hoogspanningsverbinding in het oosten ligt op ongeveer 1.200 meter afstand. De N18 ten westen en noordwesten ligt op ongeveer 950 meter afstand. Er wordt in alle gevallen voldaan aan de afstanden op grond van het Bevi, Bevt en Bevb.

4.9.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10 Geur

4.10.1 Wettelijk kader

Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgh) een toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgh) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor geldt minimaal aan te houden afstanden.

Gemeentelijke verordening

Een gemeente kan middels een geurverordening de normen wijzigen. De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden. Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de waarden in onderstaande tabel (tabel 2) als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij.

Ligging geurgevoelig object
 
Geurnorm
 
Minimumafstand
 
Gevel-tot-gevel-
afstand
 

Binnen bebouwde kom Groenlo
 

5 ou/m³  

100 meter  

50 meter  

Binnen bebouwde kom Lievelde en Vragender  

7 ou/m³  

100 meter  

50 meter  

Binnen bebouwde kom overige kernen
 

3 ou/m³  

100 meter  

50 meter  

Buiten bebouwde kom
 

14 ou/m³  

50 meter  

25 meter  

Tabel 2: geurnormen en minimum afstanden gemeentelijk beleid

Voor woningen en andere geurgevoelige objecten bij veehouderijen geldt in het buitengebied een minimumafstand van 50 meter. Dit is inclusief woningen en andere geurgevoelige objecten die daar op na 19 maart 2000 geen deel meer van uitmaken. Ook voor woningen en andere geurgevoelige objecten die op of na 19 maart 2000 zijn gebouwd in samenhang met de beëindiging van de veehouderij geldt deze minimumafstand van 50 meter.

4.10.2 Situatie plangebied

De tweede bedrijfswoning komt op ongeveer 220 meter van de meest nabijgelegen intensieve veehouderij te liggen, namelijk het agrarisch bedrijf aan de Gasteveldsdijk 8 te Lievelde. Andere intensieve veehouderijen liggen op meer dan 500 meter afstand. Ten aanzien van de mogelijkheden van aangrenzende bedrijven wordt dus alleen gesproken over de veehouderij aan de Gasteveldsdijk 8.

Ten aanzien van deze veehouderij is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van belangen. De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft hierin geadviseerd. Dit advies is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.

Dit advies is uitgegeven op basis van de toen geldende vergunning voor de Gasteveldsdijk 8 te Lievelde. Op 5 december 2023 is een nieuwe vergunning aangevraagd. Hierbij is een geurberekening gevoegd. Deze toont aan dat er ter plaatse van de tweede bedrijfswoning sprake is van een voorgrondbelasting van 8,0 ouE/m³. Vanuit de geldende wet- en regelgeving, in dit geval de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), geldt op basis van artikel 3 aanhef en lid 1 dat een omgevingsvergunning met betrekking tot een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht (ouE/m³). Nu in voorliggend geval sprake is van een voorgrondbelasting van 8 ouE/m³ vanuit het agrarisch bedrijf aan de Gasteveldsdijk 8 te Lievelde, kan aangegeven worden dat de woning voldoet aan de geldende geurnorm van 14 odour units/m³.

Al met al wordt geconcludeerd dat:

  • de woning voldoet aan de minimumafstand van 50 meter tot veehouderijen;
  • de woning voldoet aan de geldende geurnorm van 14 odour units/m³;
  • de milieukwaliteit - de relatie tussen geurbelasting en geurbeleving - valt in de klasse 'redelijk goed';
  • het woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect geur is aanvaardbaar.

4.10.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre

De gemeente Oost Gelre beschikt over een eigen nota 'Parkeernormen gemeente Oost Gelre'. Deze nota is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma. In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.

Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.

De basis voor deze nota 'Parkeernormen gemeente Oost Gelre' is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

4.11.2 Situatie plangebied

De ontwikkeling maakt een tweede bedrijfswoning en een kaasmakerij mogelijk. Daarnaast wordt de bestaande nevenactiviteit van de B&B bestendigd. Voor de tweede bedrijfswoning en de B&B gelden verkeersaantrekkende werkingen. Voor de kaasmakerij geldt juist het tegenovergestelde.

Kaasmakerij

De kaasmakerij zal leiden tot een afname aan vrachtverkeersbewegingen omdat het bedrijf de gehele melkproductie (250.000 kg melk) zelf gaat verwerken. Hierdoor behoeven vrachtwagens niet meer regelmatig te komen. Door dat er wat extra verpakkingsmateriaal aangevoerd zal worden (een bestelbus per maand) zijn er wellicht wat meer lichte verkeersbewegingen. Er wordt geen extra personeel aangetrokken voor de kaas, maar de opzet is juist om met de nieuwe kaasmakerij meer melk te verwerken met dezelfde arbeid als in de oude situatie. Per saldo heeft de kaasmakerij derhalve een positief effect op het aspect verkeer en parkeren.

Bedrijfswoning

De bedrijfswoning zal evenens geen grote verkeersaantrekkende werking hebben. Uitgegaan wordt van de parkeernota van de gemeente, waardoor voor een vrijstaande woning in het buitengebied 2,4 parkeerplaatsen verplicht zijn. Gelet op de ruime opzet van het (gehele) agrarische erf kan hier ruimschoots aan voldaan worden en zal dit geen problemen opleveren.

B&B

De B&B heeft meer verkeersaantrekkende werking. Voor wat betreft het overnachten is de doelgroep minder lokaal. Derhalve is te verwachten dat hier auto's geparkeerd moeten worden. Hetzelfde geldt voor laad- en losactiviteiten t.b.v. de verblijfsrecreatie. De B&B bestaat uit 5 kamers waarin mensen kunnen verblijven. Logischerwijs is er per kamer een parkeerplaats benodigd. Daarnaast is een parkeerplaats benodigd voor laad- en losactiviteiten.

Voor wat betreft het aanbieden van ontbijt, lunch en diner is de doelgroep meer lokaal. Een groot deel van de bezoekers bezoekt per fiets het restaurant. Verder kent de B&B geen volledige bezetting en is het kleinschalige restaurant niet dagelijks geopend. Het agrarisch erf is voor de nevenactiviteiten slechts geopend op vrijdag- en zaterdagmiddag (13:00 - 17:00 uur). Een extra 2 parkeerplaatsen voor het kleinschalig restaurant - bovenop de parkeerplaatsen t.b.v. verblijf in de B&B - zullen dan ook met zekerheid voldoende zijn voor het beoogde gebruik.

Totaal parkeernorm

In totaal geldt op basis van het voorgaande een parkeernorm van 8 parkeerplaatsen bij de B&B en 2,4 bij de bedrijfswoning. In beide gevallen geldt dat het (gehele) agrarische erf ruimschoots kan voldoen aan dit ruimtebeslag ten aanzien van parkeren.

Verkeersontsluiting

Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat de verkeersgeneratie vanwege de ontwikkeling minimaal is ten opzichte van de huidige (referentie) situatie. Het verkeer blijft ontsloten worden op de aangrenzende Gasteveldsdijk. Dit betreft een 60 km/uur weg met twee rijrichtingen. Deze weg is van voldoende omvang om de veranderde verkeersgeneratie af te wikkelen. Er is voldoende ruimte op en naast de weg zodat auto's, trekkers en vrachtwagens elkaar kunnen passeren waar nodig. Ook fietsers kunnen veilig gepasseerd worden. De aansluiting van de Gasteveldsdijk 6 op de weg is ruim aangelegd. De inrit biedt voldoende ruimte voor voertuigen om zich veilig op te stellen alvorens de weg ingeslagen wordt. Er wordt dan ook geconcludeerd dat de verkeersveiligheid niet in het geding komt.

4.11.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.12 Kabels en leidingen

4.12.1 Situatie plangebied

Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en leidingen. Met een zogenaamde klic-melding krijgt initiatiefnemers alle kabel- en leidinginformatie, zodat graafschade en gevaarlijke situaties worden voorkomen.

4.12.2 Conclusie

Voor aanvang van de werkzaamheden zal een klic-melding worden gedaan. Het aspect kabels en leidingen vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In dit hoofdstuk worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit 4 hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de landelijke standaard (SVBP2012). Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten (artikel 2)

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving 

Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals agrarisch met waarden en wonen.

Bouwregels 

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien van toepassing wordt verwezen naar bouwvlakken, maatvoering en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels 

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels 

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels 

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden (artikel 3)

Deze bestemming is voornamelijk bedoeld voor grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij aandacht is voor het behoud van landschappelijke- en natuurwaarden. Binnen de bestemming is een bouwvlak aangewezen waarbinnen agrarische bedrijfsgebouwen tot stand gebracht mogen worden en blijven. Binnen het vlak zijn twee bedrijfswoningen toegestaan ten dienste van het ter plaatse aanwezige agrarische bedrijf. Tot slot geeft de bestemming mogelijkheid tot het uitvoeren van nevenactiviteiten bij het ter plaatse aanwezige agrarische bedrijf. Specifiek zijn in dit geval drie nevenactiviteiten benoemd: een kaasmakerij, een B&B inclusief restaurant, en een boerderijwinkel (ondergeschikte detailhandel). In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is een regeling opgenomen ter verzekering van de landschappelijke inpassing.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2 (artikel 4)

Dit artikel zorgt voor het behoud en bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3 (artikel 5)

Dit artikel zorgt voor het behoud en bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling (artikel 6)

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (artikel 7)

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent bouwen langs wegen en water en ondergronds bouwen.

Parkeerregelgeving (artikel 8)

Deze bepaling regelt een minimale parkeervereiste bij een aanvraag omgevingsvergunning op dit plan.

Algemene gebruiksregels (artikel 9)

Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

Aglemene afwijkingsregels (artikel 10)

Deze bepaling bevat de mogelijkheid om van de bouwregels en maatgeving af te wijken onder bepaalde voorwaarden.

Algemene wijzigingsregels (artikel 11)

De regels onder dit artikel maken het mogelijk om de bestemming te wijzigen ten behoeve van werken of wonen, en het verwijderen van de in artikel 4 en 5 opgenomen archeologische bestemmingen.

Overige regels (artikel 12)

Onder dit artikel worden de regels gegeven voor het afgeven van omgevingsvergunningen ten behoeve van het uitvoeren van werken of van werkzaamheden op gronden waar een vergunningplicht geldt op basis van één van de archeologische bestemmingen (artikelen 4 en 5).

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 13)

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel (artikel 14)

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Specifieke regels voor deze ontwikkeling

5.3.1 Tweede bedrijfswoning

Binnen het bouwvlak is een aanvullende maatvoering opgenomen ten behoeve van een extra bedrijfswoning. Deze tweede bedrijfswoning is gelet op het bedrijf ter plaatse noodzakelijk. Het een en ander is onafhankelijk onderzocht en aangetoond. Het onafhankelijk advies is bijgevoegd als Bijlage 10 bij deze toelichting.

5.3.2 Nevenactiviteiten

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' (artikel 3) zijn mogelijkheden opgenomen voor het gebruiken van de gronden ten behoeve van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf. Deze zijn op de plankaart specifiek begrensd op de beoogde locaties. Verder worden ze in de bestemmingsomschrijving verder begrensd qua maximaal toegestaan grondoppervlakte.

Er is mogelijkheid opgenomen voor het in uitvoering hebben van een boerderijwinkel (ondergeschikte detailhandel), waarbij minimaal 50% van de omzet komt uit producten van de op hetzelfde perceel aanwezige agrarisch bedrijf. Deze nevenactiviteit heeft een maximaal gezamenlijk grondoppervlakte van 90 m².

Verder is er een kaas- en zuivelmakerij opgenomen, waarbij 100% van de te verwerken melk van het agrarisch bedrijf komt dat op hetzelfde bouwvlak gevestigd is. Deze nevenactiviteit heeft een maximaal gezamenlijk grondoppervlakte van 25 m².

Tot slot is een bed & breakfast inclusief restaurant (kleinschalige horeca) opgenomen. In het kleinschalig restaurant mogen ontbijt, lunch en diner aangeboden worden, zowel voor gebruikers van de bed & breakfast, als andere bezoekers. Deze nevenactiviteit heeft een maximaal gezamenlijk grondoppervlakte van 250 m².

5.3.3 Landschappelijke inpassing

Voorwaarde van de ontwikkeling is het uitvoeren van een landschappelijk inpassingsplan, zodat het erf en de directe omgeving landschappelijk versterkt worden. Dit landschappelijk inpassingsplan is zowel bij de toelichting als bij de regels toegevoegd (respectievelijk Bijlage 1 en Bijlage 3). Binnen de bestemmingsregels Agrarisch met waarden - Landschapswaarden (artikel 3) is onder de specifieke gebruiksregels (3.4) opgenomen dat onder strijdig gebruik wordt verstaan het niet in stand brengen en houden van het landschappelijk inpassingsplan. Op deze manier wordt verzekerd dat het plan wordt uitgevoerd en in stand wordt gehouden zoals tussen initiatiefnemer en gemeente is afgesproken tijdens de procedure.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Overleg (art. 3.1.1 Bro)

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan is de ontwikkeling besproken met de vooroverlegpartners. Hieronder worden de reacties uit het vooroverleg weergegeven.

Waterschap Rijn en IJssel

Het ontwerp plan is op basis van artikel 3.1.1. Bro overlegd met het Waterschap Rijn en IJssel. De resultaten van dit overleg zijn opgenomen in dit plan, specifiek in het onderdeel 4.4 Water.

Provincie Gelderland

Met het plan is geen sprake van een provinciaal belang. Er komen ook geen provinciale belangen in het geding, zoals aangegeven in het onderdeel 3.4 Provinciaal beleid. Het plan is ter informatie aangeboden bij de provincie.

6.1.2 Buurtdialoog

Voor het plan is, overeenkomstig de door het gemeentebestuur bekrachtigde werkafspraken, geen inspraak door de gemeente georganiseerd. Initiatiefnemer heeft zelf een informatieavond georganiseerd waarop de plannen zijn toegelicht bij omwonenden. Een verslag hiervan is als Bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd.

6.1.3 Zienswijzen

Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat het ontwerp voor een periode van zes weken ter inzage heeft gelegen. Een ieder kon gedurende deze periode een zienswijze indienen. Het ontwerp heeft van 15 december 2023 tot en met 25 januari 2024 ter inzage gelegen. Er is een zienswijze ingediend. Deze zienswijze wordt behandeld in de zienswijzenota welke als Bijlage 12 bij deze toelichting is gevoegd. Op basis van de zienswijze zijn er wijzigingen doorgevoerd in het plan. Deze worden tevens benoemd in de nota. De zienswijze geven echter geen aanleiding om het plan niet vast te stellen. Het plan wordt derhalve gewijzigd vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, op grond van artikel 3.1 Wro en artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), dient onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om het verhaal van plankosten zeker te stellen.

Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft voor de gemeente Oost Gelre geen financiële consequenties. De plannen komen voor risico van de initiatiefnemer. Ten aanzien hiervan is met initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten.