direct naar inhoud van 3.3 Water
Plan: Overberg, Eindseweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.bpAMReindseweg-va01

3.3 Water

3.3.1 Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het plangebied ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. De belangrijkste wateropgaven voor dit gebied zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit.

3.3.2 Waterplan 2010-2015 provincie Utrecht

Het Waterplan 2010-2015 van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie voor de periode van 2010 tot 2015. Met dit plan voldoet de provincie aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Het vervangt het Waterhuishoudingsplan 2005-2010, dat hiermee vervalt. Met de nieuwe Waterwet is het Waterplan, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De provincie Utrecht heeft taken op het gebied van waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van het water. In het beleid wordt uitgegaan van de kernwaarden duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking. In het Waterplan is het beleid vastgelegd. Bij het Waterplan hoort het Deelplan Kaderrichtlijn Water (KRW), met daarin de provinciale kaders voor de kwaliteit van oppervlaktewater en de maatregelen die de provincie zelf neemt ten aanzien van het grondwater.

Het plangebied heeft op basis van het Waterplan de functie 'landbouw'. De inrichting en het beheer in deze gebieden zijn primair gericht op landbouw. De bij deze functie horende doelstellingen zijn de volgende:

  • minimalisering van wateroverlast en vochttekorten middels de GGOR-systematiek in samenhang met de omgeving;
  • in veengebieden een maximale drooglegging van 60 cm (gemiddeld per peilvak);
  • in veengebieden geen vergroting van de drooglegging, tenzij dit noodzakelijk is voor het duurzaam uitoefenen van de functie;
  • voldoende mogelijkheden voor de structurele beschikbaarheid en aan- en afvoer van water;
  • voldoende mogelijkheden voor de aan- en afvoer van water voor bestrijding van vorstschade voor specifieke in de waterbeheerplannen opgenomen gebieden;
  • waterkwaliteit voldoet aan de geldende norm, ook in geval van overstorten en nooduitlaten;
  • verbeteren van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het watersysteem.
3.3.3 Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

Waterschap Vallei & Eem heeft de zorg voor het water in het gebied dat ligt tussen de Utrechtse Heuvelrug in het westen, de zuidelijke Randmeren in het noorden, de Veluwe in het oosten en de Nederrijn in het zuiden. Het waterschap geeft zijn taken vorm in drie programma's: Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater. Deze drie programma's worden in het Waterbeheersplan beschreven, voor de planperiode 2010-2015. Het programma 'Veilige dijken' betekent dat het waterschap zijn beheersgebied beschermt tegen overstroming vanuit het buitenwater, in dit geval de Nederrijn en de Randmeren. Het programma 'Voldoende en schoon water' gaat over de waterhuishouding, dat wil zeggen: over de wijze waarop het waterschap omgaat met het zichtbare oppervlaktewater en de nog veel grotere hoeveelheid onzichtbaar grondwater in het beheersgebied. Het doel is dat water beschikbaar is waar nodig, dat het van goede kwaliteit is en dat er geen overlast van ondervonden wordt. Het programma 'Zuivering afvalwater' houdt in dat het waterschap gebruikt en verontreinigd water en hemelwater dat in rioleringen wordt verzameld, adequaat zuivert voordat het op het oppervlaktewater wordt geloosd. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de kwaliteit van dat oppervlaktewater zo min mogelijk wordt beïnvloed. Het programma 'Zuivering afvalwater' levert daarmee een essentiële bijdrage aan het programma 'Voldoende en schoon water'.

3.3.4 Overleg waterschap

De watertoets is een procesinstrument en geen toets. Het houdt in dat het waterschap vanaf het begin bij de planvorming wordt betrokken en daarover advies kan geven. Een watertoets bestaat uit de volgende elementen:

  • De initiatieffase, waarin afspraken worden gemaakt tussen gemeente en waterschap (eventueel beleidsdocument);
  • De ontwerpfase, ontwerp van het plan en wateradvies door waterschap;
  • De besluitvormingsfase, de gemeente weegt het wateraspect af in de waterparagraaf;
  • De beoordelingsfase, het plan wordt beoordeeld.

Vooroverleg waterbeheerder

Het Waterschap Vallei & Eem is voor het plangebied verantwoordelijk voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater. De gemeente heeft het concept bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg voor advies beschikbaar gesteld aan het waterschap. Het waterschap heeft daarbij aandacht gevraagd voor de aanwezigheid van het rioolgemaal aan de Eindseweg in relatie tot dit plan. Tevens heeft het waterschap opgemerkt dat aangegeven dient te worden hoe wordt omgegaan met waterberging. De waterbergingsopgave (dakvlakken en openbare ruimte) dient geconcretiseerd te worden aan de hand van berekeningen (zowel voor kortdurende als langdurige buien).

In de navolgende paragraaf is de reactie van het waterschap verwerkt.

3.3.5 Situatie plangebied

Algemeen

Vinden er in een plangebied ruimtelijke ontwikkelingen plaats, waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of het waterbergend vermogen afneemt, dan moeten er maatregelen genomen worden om de negatieve effecten van deze ruimtelijke ontwikkelingen op de waterhuishouding te voorkomen. Uitgangspunt is dat deze maatregelen in het plangebied zelf plaatsvinden.

Het doel is het zoveel mogelijk afkoppelen van schoon hemelwater om deze vervolgens te infiltreren in de grond (de trits “vasthouden – bergen – afvoeren”). Daarbij geldt dat het hemelwater zoveel mogelijk op eigen terrein moet worden verwerkt. Het hemelwater (voor het zuidelijke gebied) mag dus niet worden aangesloten op het riool.

Vuilwater kan worden afgevoerd richting het riool. Het hemelwater moet in de bodem worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie moet voorkomen worden dat er schadelijke stoffen via bouwmaterialen als bijvoorbeeld zink, lood en koper in het water of de in de bodem terechtkomen. Uitgangspunt is dan ook om het geen uitlogende materialen te gebruiken.

Wateronderzoek

Door DHV is ten behoeve van onderhavige ontwikkeling een geohydrologisch onderzoek5 uitgevoerd. Het geohydrologisch onderzoek is opgenomen in de bijlage.

Uit het geohydrologisch onderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied bestaat uit een deklaag (0-0,5 m-mv) van goed doorlatend, zeer fijn, matig siltig, matig humeus zand. Hieronder bevindt zich een pakket van matig fijn zand waarin plaatselijk leem- en veenlagen zijn aangetroffen (op circa 3,0 m-mv). De geschatte GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) ligt van 0,6 tot 0,9 m-mv. Door het maaiveld plaatselijk op te hogen kan voldoende ontwateringsdiepte worden gerealiseerd.

De doorlatendheid van de bodem, met uitzondering van de lagen beneden 3,0 m-mv, is overal hoger dan 0,5 m/dag. Infiltratie van hemelwater is dus mogelijk in het plangebied. Door de lage GLG is het watervoerend houden van oppervlaktewater niet goed mogelijk in het plangebied. Berging in oppervlaktewater is daarom geen geschikte optie voor dit gebied.

Maatregelen waterberging en waterafvoer

De bestaande sloot in het westelijk deel van het plangebied wordt gedempt. Deze sloot wordt niet gevoed door hemelwater dat afstroomt van verhard oppervlak van het naastgelegen gebied. Hemelwater vanuit het plangebied wordt afgevoerd richting een te realiseren zaksloot ten noorden van de wijk, welke in verbinding staat met het omliggende watersysteem. Doordat het gebied lager ligt kan een groot gedeelte van het plangebied hemelwater bovengronds afvoeren richting de zaksloot. De gebieden

die niet bovengronds kunnen afvoeren richting de zaksloot, kunnen hemelwater afvoeren richting de riolering nabij de kruising Eindseweg/Haarweg. Het verhard oppervlak van deze gebieden is wel meeberekend in de benodigde waterberging. Middels een knijpconstructie wordt het peil in de zaksloot opgestuwd bij hevige neerslag. Langs een gedeelte van de sloot ligt een infiltratiezone waar ruimte is voor berging en infiltratie van hemelwater. De bodem van deze infiltratiezone moet 0,4 m boven de GHG liggen om hemelwater te kunnen infiltreren. De voorzieningen worden aangelegd door de ontwikkelaar. Het beheer en onderhoud wordt overgedragen aan de gemeente.

Het watersysteem wordt zodanig ontworpen dat het hemelwater bij de neerslagsituatie T=10 en T=100 probleemloos opgevangen, geïnfiltreerd en afgevoerd kan worden. Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het afvoerend oppervlak toe met 7.100 m2. Hierdoor ligt er een bergingsopgave van 327 m3. Dit betekent dat het waterpeil in de infiltratiezone (1.000 m2) stijgt tot 0,33 m.

De vuilwaterafvoer vanuit het gebied is berekend op 0,94 m3/h. De locatie waar het vuilwaterriool wordt aangesloten op het omliggende stelsel wordt nog nader bepaald.