direct naar inhoud van 3.2 Milieu
Plan: Overberg, Eindseweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.bpAMReindseweg-va01

3.2 Milieu

3.2.1 Bodem

Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied dient de milieuhygiënische geschiktheid van de bodem voor het beoogde gebruik te worden aangetoond. Door BOOT is daarom een bodemonderzoek uitgevoerd1 in de vorm van een bureau- en veldonderzoek. Het bodemonderzoek is als separate bijlage bijgevoegd. De bodem in het plangebied bestaat overwegend uit een licht humeuse zandlaag op een humusloos zandpakket, met plaatselijk een veenlaag. De grondwaterstand varieert van 0,87 tot 1,24 meter beneden maaiveld. De in het veld bepaalde zuurgraad (pH) en het geleidingsvermogen (Ec) wijken niet af van datgene wat van nature in de regio voorkomt. Tijdens het veldonderzoek zijn in één boring sporen van puin aangetroffen. Asbestverdacht materiaal is niet aangetroffen.

In een aantal mengmonsters van de bovengrond overschrijden de concentraties extraheerbare organohalogeen verbindingen (EOX), koper en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) de streefwaarden. De oorzaak van de verontreinigingen is onbekend. In de ondergrond zijn geen van de onderzochte stoffen met verhoogde concentraties ten opzichte van de streefwaarden aangetroffen. In het grondwater overschrijden de concentraties chroom en koper de streefwaarde.

Gezien de lichte verontreinigingen blijkt de gevolgde onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie onjuist. Nader onderzoek wordt echter niet noodzakelijk geacht, omdat de toetsingswaarden niet worden overschreden.

Conclusie

De bodemgesteldheid binnen het plangebied vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.

3.2.2 Geluid

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen waarvoor akoestisch onderzoek moet worden verricht. De geluidsbelasting van woningen wordt getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh).

Railverkeerslawaai

Uit het onderzoek2 naar de ligging van de contouren blijkt dat een deel van de woningen in het plangebied binnen de 55 dB-contour, vrije-veldsituatie, van spoorlijn Rhenen - Utrecht liggen, wanneer er geen rekening wordt gehouden met de afschermende werking van het geluidsscherm. Wanneer er wel rekening wordt gehouden met het geluidsscherm dan ligt het gehele plangebied buiten de 55 dB. Bij deze berekening is tevens geen rekening gehouden met de afschermende werking van de tussenliggende woningen. Wanneer deze afschermende werking wel wordt meegenomen dan zal de geluidsbelasting in het plangebied nog verder dalen. Het is dan ook aannemelijk dat de ambitiewaarde (en voorkeursgrenswaarde) van 55 dB niet wordt overschreden bij de woningen in het plangebied. De woningen liggen hierdoor akoestisch gunstig geprojecteerd ten opzichte van de spoorlijn Rhenen - Utrecht.

Wegverkeerslawaai

Uit het onderzoek blijkt dat de woningen buiten de 48 dB-contouren (zowel ambitiewaarde als voorkeursgrenswaarde), vrije-veldsituatie, van de Haarweg en de Eindseweg liggen. De ambitiewaarde (en daarmee de voorkeursgrenswaarde) van 48 dB wordt dan ook niet overschreden bij de woningen in het plangebied.

Het is derhalve aannemelijk dat de ambitiewaarde (en voorkeursgrenswaarde) van 55 dB niet wordt overschreden in het plangebied. De woningen liggen hierdoor akoestisch gunstig geprojecteerd ten opzichte van de omliggende wegen.

Conclusie

Aangezien de ambitiewaarde en de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden ten gevolge van zowel de omliggende wegen als de spoorlijn Rhenen - Utrecht zijn in het kader van de Wgh geen nadere acties nodig om de woningen te realiseren en vormt het aspect geluid geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.2.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu.

In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden.

Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Ministeriële Regeling niet in betekenende mate

In Overberg bestaat het voornemen om een agrarische bestemming om te zetten in een woonbestemming en circa 27 woningen te bouwen. Het aantal te realiseren woningen is kleiner dan 1.500. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Volgens de criteria uit de Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen kan er daardoor geen sprake zijn van een gevoelige bestemming langs drukke infrastructuur. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Intensieve veehouderij voor kippen

Aan de Eindseweg 17 is de intensieve veehouderij A. van Kruistum gesitueerd. Op 17 juni 2010 is een aanvraag voor een revisievergunning verleend. Het aantal dieren waar het om gaat, met de bijbehorende emissies is vermeld in tabel 1. De emissiefactoren voor fijn stof zijn afkomstig van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Stal   Aantal   Soort   Gram/dier/jaar   Gram/jaar   Gram/sec  
Stal G   19900   opfokhennen   30   597000   0.01893  
Stal H   20000   opfokhennen   30   600000   0.01903  
Stal F1   70   vleeskalveren   33   2310   0.00007  
Stal F2   70   vleeskalveren   33   2310   0.00007  
Stal D1   50   vleeskalveren   33   1650   0.00005  
Stal D   210   vleeskalveren   33   6930   0.00022  
Stal E   30   vr  jongvee   38   1140   0.00004  
Stal D2   47   melkkoeien   118   5546    
  1   fokstier   170   170   0.00018  

Tabel 1

Met ISL3a is een berekening gemaakt voor de concentraties fijn stof veroorzaakt door de veehouderij. Daarbij is getoetst op de gevels van 8 bestaande woningen en op twee hoekpunten van het bouwplan. De uitkomsten hiervan staan vermeld in tabel 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpAMReindseweg-va01_0004.jpg"

Tabel 2

De grenswaarden voor fijn stof zijn:

  • De jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes is maximaal 40 microgram/m3;
  • De daggemiddelde concentratie van 50 microgram/m3, mag maximaal 35 maal per kalenderjaar worden overschreden.

Uit de toetsing blijkt dat zowel ter plaatse van de bestaande als nieuw te bouwen woningen ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor fijn stof. Dit betekent dat er wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.

Toetsing plaatselijke luchtkwaliteit

De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning sprake is van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het Ministerie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2008, 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie

Er zijn vanuit de luchtkwaliteit geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

3.2.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Het plangebied is gelegen binnen een concentratiegebied als bedoeld in de Meststoffenwet. Binnen dergelijke gebieden moet de berekende geurbelasting op grond van de Wgv worden getoetst aan twee standaardnormen:

  • 3 odour units per m³ lucht voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom;
  • 14 odour units per m³ lucht voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

Voor dieren die niet zijn te herleiden tot odour units gelden de volgende minimale afstanden:

  • 100 meter voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom;
  • 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

In 2009 is een quickscan3 uitgevoerd, waarin de huidige geursituatie is vergeleken met mogelijke toekomstige geursituaties na uitbreiding van omliggende veehouderijen. Om inzicht te krijgen in de mate van geurhinder is zowel de voorgrondbelasting als de achtergrondbelasting relevant. De voorgrondbelasting ter plaatse van een geurgevoelig object is de geurbelasting die wordt veroorzaakt door de voor dat geurgevoelig object dominante veehouderij. De achtergrondbelasting is de totale geurbelasting ter plaatse van een geurgevoelig object veroorzaakt door alle veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object.

Uit de quickscan is gebleken dat zowel in de huidige als de toekomstige situatie sprake is van een goed leefklimaat in het plangebied uitgaande van de cumulatie van de geuremissie van veehouderijen in de omgeving (achtergrondbelasting). De voorgrondbelasting (= geur veroorzaakt door een individuele veehouderij) blijkt bepalend voor het leefklimaat ter plaatse. Uit de quickscan is gebleken dat de voorgrondbelasting wordt bepaald door de veehouderijen aan de Eindseweg 17 en Eindseweg 15.

Door ontwikkeling van het plangebied zal de grens van de bebouwde kom opschuiven. Hierdoor zal de geurcirkel van de paardenhouderij aan de Eindseweg 15 van 50 meter naar 100 meter worden vergroot. Daarnaast ligt de geurcirkel van 3 ou/m3 van Eindseweg 17 voor een groot deel over het plangebied. Daarmee is sprake van knelpunten voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied.

De Wgv geeft de gemeente de mogelijkheid om via een verordening lokaal geurbeleid vast te stellen. In de verordening kunnen andere waarden voor de geurbelasting en voor de vaste minimumafstanden met het oog op gewenste ruimtelijke ontwikkelingen worden gesteld (artikel 6 Wgv). Bij raadsbesluit van 1 februari 2010 is de „Verordening geurhinder en veehouderij, Eindseweg Overberg 2009 vastgesteld waarin de minimumafstand van 100 meter naar 50 meter is verkleind. Als onderbouwing van deze verordening is een gebiedsvisie 2 opgesteld waarin de motivering voor het lokale geurbeleid wordt verantwoord. Hiermee vormt Eindseweg 15 geen knelpunt meer voor de ontwikkeling van het plangebied.

Ten tijde van het opstellen van de gebiedsvisie lag de contour van Eindseweg 17 slechts voor een klein deel over het plangebied en leverde geen problemen op voor de ontwikkeling van het plangebied. Inmiddels heeft de veehouderij een nieuwe milieuvergunning aangevraagd en deze is ook verleend op 17 juni 2010. Omdat de woningen in het plangebied nog niet feitelijk aanwezig zijn, kon op het moment van besluitvorming op grond van de Wet geurhinder en veehouderij geen rekening worden gehouden met deze woningen. Het verlenen van deze milieuvergunning heeft als gevolg dat de nieuwe geurcirkel van Eindseweg 17 bijna over het gehele plangebied ligt. Daarom is onderzocht of het stellen van een andere waarde voor de geurbelasting een oplossing kan bieden. Vooruitlopend hierop is op 17 juni 2010 een aanhoudingsbesluit genomen om te voorkomen dat de veehouderij verder gaat uitbreiden.

In een verordening met aanvulling op de gebiedsvisie blijkt dat het stellen van een andere waarde voor de geurbelasting een oplossing biedt voor het knelpunt, terwijl nog steeds sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat. Deze verordening met aanvulling op de gebiedsvisie heeft gelijktijdig met het voorontwerpbestemmingsplan in ontwerp ter inzage gelegen. De raad heeft op 26 mei 2011 de Verordening geurhinder en veehouderij Eindseweg Overberg vastgesteld.

Rioolgemaal

Nabij de Eindseweg nr. 15 staat een rioolgemaal. Het rioolgemaal is een inrichting die onder het 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' (Activiteitenbesluit) valt. In dit besluit is onder de algemene zorgplicht regels opgenomen dat geuroverlast voorkomen, danwel zoveel mogelijk beperkt moet worden. Een rioolgemaal valt onder SBI code 3700. Dit betekent dat de richtafstand voor het aspect geur 30 meter is en voor geluid 10 meter. Doordat de dichtstbijzijnde te realiseren woning op 50 meter afstand staat wordt hieraan voldaan.

Conclusie

Door ontwikkeling van het plangebied zal de grens van de bebouwde kom opschuiven. Hierdoor zal de geurcirkel van de paardenhouderij aan de Eindseweg 15 van 50 meter naar 100 meter worden vergroot. Daarnaast ligt de geurcirkel van 3 ou/m3 van Eindseweg 17 voor een groot deel over het plangebied. Daarmee is sprake van knelpunten voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied.

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om binnen bepaalde grenzen af te wijken van de standaard geurnormen zoals gesteld in de Wgv. De gemeente heeft hiervan gebruik gemaakt en afwijkende normen vastgelegd in een gemeentelijke verordening waarbij de meest recente milieuvergunning van 17 juni 2010 het kader vormt. De onderbouwing hiervan is vastgelegd in een gebiedsvisie. De ontwerpverordening heeft gelijktijdig met het voorontwerp ter inzage gelegen en zal binnenkort worden vastgesteld. Hierin is de norm voor de geurbelasting ter plaatse van het plangebied verhoogd en is de minimumafstand verlaagd. Ontwikkeling van het plangebied is hiermee mogelijk, het leefklimaat ter plaatse is aanvaardbaar en de veehouderijen worden niet onaanvaardbaar in hun mogelijkheden beperkt. Ook het rioolgemaal levert vanwege de aan te houden afstand vanwege de factor 'geur' geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.

3.2.5 Bedrijven en milieuzonering

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de milieuzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Milieuzonering richt zich uitsluitend op de zonering van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) ten opzichte van gevoelige functies (zoals woningen). Het plan maakt de realisatie van gevoelige functies mogelijk in de vorm van woningen.

In de praktijk wordt voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting gezocht bij de afstanden genoemd in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG-uitgeverij, Den Haag, editie 2009). Deze VNG-publicatie geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.

In de publicatie worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel.

Het plangebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een 'gemengd gebied'. De dichtstbijzijnde bedrijven zijn een paardenhouderij aan de Eindseweg 15, een bouwbedrijf aan de Haarweg 15 en een voormalig aannemersbedrijf aan de Haarweg 17. Voor de paardenhouderij is in paragraaf 3.2.4 al aangetoond dat het plangebied buiten de invloedssfeer van dit bedrijf ligt.

Ten zuiden van het plangebied is aan de Haarweg 15 het bouwbedrijf Hardeman gevestigd. Door de Milieudienst Zuidoost-Utrecht is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting van het bedrijf op het plangebied4. Het eindadvies op basis van dit onderzoek is als separate bijlage bijgevoegd. In dit eindadvies is gesteld dat nieuwbouw mogelijk is op een afstand van minimaal 60 meter van de perceelgrens van het bouwbedrijf. Oorzaak van deze relatief grote afstand ligt in het gebruik van een buitenopslagplaats. Omdat deze plaats niet op het terrein van het bouwbedrijf zelf ligt maar op dat van de buurman, heeft de gemeente gevraagd te berekenen wat de minimaal mogelijke bouwafstand wordt als de buitenopslagplaats geheel komt te vervallen. Wanneer de buitenopslagplaats niet meer kan worden gebruikt en de bouwmaterialen voortaan binnen in de grote loods achter op het terrein worden opgeslagen, dan kunnen de nieuwe woningen op een afstand van minimaal 30 meter van de perceelgrens van het bouwbedrijf worden gebouwd. Maatgevend voor deze afstand zijn nog steeds de optredende piekgeluiden vanwege activiteiten met de heftruck, dit maal komend vanuit de grote loods achter op het terrein.

Op de inrichtingsschets van het plangebied zijn de dichtstbijzijnde woningen geprojecteerd op een afstand van 30 meter van de perceelgrens van het bouwbedrijf. In onderhavig bestemmingsplan wordt voor wat betreft genoemd perceel uitgegaan van het handhaven van de huidige situatie, waarbij ten aanzien van de buitenopslag handhavend wordt opgetreden ten gunste van de ter plaatse geldende bestemming 'wonen'.

Aan de Haarweg 17 was voorheen een aannemersbedrijf gevestigd. In de huidige situatie staat de bebouwing op het perceel leeg. Het bestemmingsplan laat bedrijvigheid in milieucategorie 1 of 2 toe. Voor zulke bedrijvigheid geldt een grootste richtafstand van 30 meter. Gelet op de gebiedstypering “gemengd gebied” kan deze afstand verkleind worden tot 10 meter. Daarmee vormt deze bestemming geen belemmering meer voor de woningbouwlocatie.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan mits het gebruik van de buitenopslagplaats ten noordwesten van bouwbedrijf Hardeman komt te vervallen.

3.2.6 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpAMReindseweg-va01_0005.jpg"

Uitsnede risicokaart (bron: provincie Utrecht)

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven en inrichtingen die een mogelijk risico vormen voor de ontwikkeling van kwetsbare objecten in het plangebied. Daarnaast vindt er in de omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen en water plaats en bevinden zich hier ook geen (aardgas)leidingen.

Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van 200 meter van de spoorlijn ten zuiden van het plangebied. Over dit traject worden echter geen gevaarlijke stoffen vervoerd. De spoorlijn vormt in het kader van externe veiligheid geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan. Nader onderzoek kan daarom achterwege blijven.

Toetsing milieubeleidsplan

In zowel de bestaande als de nieuwe situatie wordt voldaan aan de ambitiewaarden voor het aspect externe veiligheid van het milieukwaliteitsprofiel “Wonen buiten centrum”.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.

3.2.7 Elektromagnetische straling

De staatssecretaris van het ministerie van VROM heeft geadviseerd dat moet worden voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddeld magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Ten noorden van het plangebied loopt de hoogspanningslijn Veenendaal1-Driebergen. De specifieke zone voor deze lijn is niet berekend. De indicatieve zone is vastgesteld op twee keer 80 meter. Dit betekent dat nieuwe gevoelige bestemmingen, als woningen, waar kinderen verblijven niet op een afstand van minder dan 80 meter van het hart van de hoogspanningslijn mogen worden gebouwd of gevestigd. De noordgrens van het plangebied ligt op een afstand van circa 113 meter van het hart van de hoogspanningslijn.

Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat de in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen kunnen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.

Het aspect elektromagnetische straling levert daarmee geen belemmeringen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.

3.2.8 Duurzaamheid

Bij duurzaam bouwen worden bouwwerken op een wijze gerealiseerd waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast en een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd. In elke fase van het bouwproces dient rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen.

Wettelijk kader

Met name het aspect 'energie in de gebruiksfase' is in wetgeving verankerd. In het bouwbesluit zijn eisen opgenomen ten aanzien van de te behalen energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Voor woningen is de eis op dit moment 0,8. In 2011 wordt deze verlaagd naar 0,6. Voor andere gebruiksfuncties gelden andere normen. Voor de vele andere aspecten van duurzaam bouwen is niets vastgelegd in wetgeving.

Gemeentelijk beleid

Het milieubeleidsplan 2009-2012 is op 24 september 2009 vastgesteld door de raad. De gemeente Utrechtse Heuvelrug werkt voor duurzaam bouwen met het instrument 'GPR Gebouw'. In dit milieubeleidsplan staat dat gemiddeld minimaal een 7,0 gescoord moet worden op de thema's van 'GPR Gebouw' (versie 4), met minimaal een 7,0 voor het thema energie. Daarnaast geldt een 25% verscherpte EPC ten opzichte van de wettelijke norm.

Gesteld kan worden dat voorliggend bestemmingsplan de uitvoering van het bovenstaande niet in de weg staat. Bij de uitwerking van de plannen zal bovenstaand streven in acht worden genomen.