direct naar inhoud van 3.1 Beleid
Plan: Overberg, Eindseweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.bpAMReindseweg-va01

3.1 Beleid

3.1.1 Rijksbeleid

Nota ruimte

De 'Nota Ruimte' (17 mei 2005/17 januari 2006) bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. De planologische beleidsuitspraken van de Vijfde Nota en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte zijn geïntegreerd in deze nota. In de nota Ruimte formuleert het Rijk de uitgangspunten, waarbij gemeentelijke bestemmingsplannen een centrale rol krijgen. Deze uitgangspunten bestaan uit de formulering van basiskwaliteiten en een Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). De RHS bestaat uit een 'rood' deel: economie, infrastructuur en verstedelijking, en een 'groen' deel: water, natuur en landschap. De centrale doelstellingen van de nota Ruimte zijn: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, de borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale waarden en de borging van veiligheid.

3.1.2 (Ontwerp-)structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Algemeen

In 2011 is de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ter inzage gelegd. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie vervangt, na inwerkingtreding, de Nota Ruimte. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden.

De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

  • 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
      • Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
      • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
      • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
      • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 2. Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
      • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
      • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarweg;
      • Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
      • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
      • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
      • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
      • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
      • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen: Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

3.1.3 Besluit algemene regels omgevingsrecht

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De hiervoor genoemde structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking.

In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen. Dit deel van het besluit is momenteel alleen nog in ontwerp gereed.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte; deze zal in het eerste kwartaal van 2012 worden vastgesteld. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie rijksbeleid

Op de ruimtelijk hoofdstructuurkaart is het plangebied niet aangegeven als nationaal belang, er zijn in de nota Ruimte, de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte of in het Barro geen aspecten die direct doorwerken in dit bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat, vanwege het lokale karakter, onderhavige ontwikkeling niet in strijd is met het rijksbeleid.

3.1.4 Provinciaal beleid

Streekplan Utrecht 2005-2015 (Beleidslijn nieuwe Wro)

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het 'Streekplan Utrecht 2005-2015' van 13 december 2004, de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

De begrippen kwaliteit, uitvoering en samenwerking vormen de rode draad in de structuurvisie van de Provincie Utrecht. Belangrijk uitgangspunt hierbij is het vinden van een evenwicht tussen leefkwaliteit en de druk op de ruimte. Beheerste groei en zorgvuldig ruimtegebruik moeten leiden tot creatieve oplossingen waarbij functies gecombineerd worden binnen het reeds bestaande bebouwde gebied.

De rode contouren op de structuurvisiekaart geven de grens aan waarbinnen verstedelijking moet plaatsvinden.

Onderhavige planlocatie ligt binnen de grenzen van de rode contour.

Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het plangebied binnen de aangegeven rode contour ligt en derhalve mogelijkheden biedt voor verdichting.

3.1.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft de structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' op 28 januari 2010 vastgesteld. In de visie staat een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving voorop, hetgeen moet worden bereikt door middel van een houding van bedachtzaamheid, een integrale belangenafweging, het hechten van een groot belang aan leefbaarheid en sociale samenhang en het bijdragen aan een duurzame omgeving. Een belangrijk thema in de structuurvisie is het thema 'leefbare dorpen'. In dit kader worden als belangrijke opgaven genoemd het versterken van de eigen identiteit per dorp, het behoud van levendige dorpsharten en het versterken van dorpsharten met samenhang in wonen en voorzieningen voor jong en oud. Voorzieningen dienen zoveel mogelijk geconcentreerd te zijn in 'centrumgebieden'.

Eén van de vijf andere centrale thema's binnen de visie is 'maatwerk voor wonen en werken'. Daarbij is het de opgave om het woningbouwprogramma voor inbreidingslocaties uit te voeren en voldoende ruimte voor wonen en werken te bieden binnen het 'saldo' van de rode contouren.

In de structuurvisie is het plangebied binnen het thema 'Maatwerk voor wonen en werken realiseren binnen het saldo van de rode contouren' aangeduid als mogelijke ontwikkelingslocatie voor woningbouw.

Woonvisie Gemeente Utrechtse Heuvelrug (24 april 2008)

Vertrekpunt voor de Woonvisie van de gemeente is het werken aan vitale kernen. Die vitaliteit rust op de volgende drie pijlers:

  • 1. dynamiek en groei, met respect voor het landschap
  • 2. een gemengde bevolking
  • 3. passend voorzieningenniveau, goede leefomgeving

Voor het nieuwbouwprogramma wordt uitgegaan van 30% woningen in de sociale sector en 70% woningen in de marktsector.

De bevolking van Overberg vormt een hechte sociale gemeenschap. De bevolking is gemiddeld relatief jong. Er zijn veel kinderen (tot 15 jaar en van 15 tot 25 jaar). Het aandeel 45-plussers en 65-plussers is juist relatief beperkt.

De woningvoorraad van Overberg bestaat geheel uit eengezinswoningen, en relatief veel koopwoningen. Er dienen zich enkele ontwikkelingskansen aan voor nieuwbouw.

Het dorp telt nauwelijks voorzieningen.

Het indicatieve woningbouwprogramma tot 2017 voor Overberg wordt gesteld op 30 woningen. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkelingen in het plangebied passen binnen dit aantal.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP)

Het GVVP is op 28 januari 2010 vastgesteld. De doelstelling is dat het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid moet leiden tot een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten.

Alle wegen die niet zijn aangewezen als stroomweg, gebiedsontsluitingsweg of wijkontsluitingsweg zijn aangewezen als erftoegangsweg. Bij erftoegangswegen is de voornaamste functie het bereikbaar maken van de aanliggende woningen. De verblijfsfunctie heeft de prioriteit. Fietsers rijden tussen het overige verkeer. Het verkeer heeft bijna altijd een bestemming in het gebied waardoor het langzaam rijdt. De wegen worden zodanig ingericht dat hard rijden nauwelijks mogelijk is. Hierdoor is spelen op straat mogelijk.

Bij nieuwbouw worden de CROW-normen voor parkeren gehanteerd. Hierbij wordt de minimale parkeernorm voor een weinig stedelijk gebied gehanteerd. Het parkeren moet binnen het te ontwikkelen gebied worden gerealiseerd. Bij de ontwikkeling van woonwijken moet het parkeren zoveel mogelijk ondergronds, in gebouwde voorzieningen en minimaal op parkeerterreintjes plaatsvinden. Het binnen een nieuwbouwplan clusteren van auto's op één of meerdere parkeerterreintjes heeft de voorkeur boven het verspreid parkeren in het gehele plan. Eén centrale parkeerplaats voor de hele woonwijk levert uiteindelijk minder autoritten op en vooral bij korte ritten (die het meest milieuvervuilend zijn) wordt eerder de fiets gepakt.

Welstandsnota

De gemeente Utrechtse Heuvelrug beschikt over een welstandsnota (14 november 2007). Op grond van de welstandsnota ligt het plangebied in de deelgebieden 'Dorpsbebouwing Overberg' en 'Overgangsgebied Gelderse Vallei'.

De gevarieerdheid van de dorpsbebouwing in Overberg is groot en dient als basiskenmerk te worden aangemerkt. De bestaande bebouwing is het kwalitatieve referentiepunt, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.

Voor de overgangsgebieden is het beleid van de gemeente gericht op het behouden en versterken van de landschappelijke kenmerken van deze gebieden.

De bouwaanvraag wordt aan de redelijke eisen van welstand getoetst. De resultaten worden opgenomen in de uiteindelijke omgevingsvergunning. Omdat het project de bestaande ruimtelijke structuur doorbreekt, zijn voor het gebied aanvullende welstandseisen geformuleerd in een beeldkwaliteitplan. Dit beeldkwaliteitplan wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan door de raad vastgesteld.

Milieubeleidsplan “Natuurlijk Duurzaam” 2009-2012

Het milieubeleidsplan “Natuurlijk Duurzaam” 2009-2012 is op 24 september 2009 vastgesteld door de Raad. Het beschrijft de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:

  • 1. duurzaamheid;
  • 2. gemeentelijke interne duurzaamheidszorg;
  • 3. klimaat, energie en duurzaam bouwen;
  • 4. kwaliteit van de leefomgeving.

Het milieubeleidsplan stelt duurzaamheid voorop. Intern zet de gemeente in op duurzaamheid, maar ook buiten de gemeentelijke organisatie wordt dit gestimuleerd.

In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn en in 2015 wil de gemeentelijke organisatie energieneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.

Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw®. GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 6 (bouwbesluit niveau/minimaal) tot 10 (zeer goed). Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie. Bij zogenaamde “kansrijke” projecten, waarbij bijvoorbeeld meer dan 50 woningen gebouwd worden of waar de gemeente een grondpositie heeft, geldt een GPR score van minimaal 8. Voor het plan Eindseweg geldt een GPR score van 7 en een 25% verscherpte EPC.

Op omgevingsniveau past de gemeente gebiedsgericht milieubeleid toe. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitsprofielen) opgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitsprofielen toegepast. Het gebiedstype dat voor dit bestemmingsplan van toepassing is: “Wonen – buiten centrum”. Een uitgebreide beschrijving van de ambities is te vinden in het milieubeleidsplan.

In de verschillende milieuparagrafen worden de milieuaspecten getoetst aan het milieukwaliteitsprofiel “Wonen-buiten centrum” van het milieubeleidsplan.

3.1.6 Conclusie gemeentelijk beleid

De ontwikkeling van het plangebied aan de Eindseweg past binnen de doelstellingen van de gemeente. De locatie is aangewezen als ontwikkelingslocatie voor woningbouw. Minimaal 30% van de woningen wordt in de sociale sector gerealiseerd. Daarnaast maakt het plan gebruik van ruimte binnen de rode contour rond een kern, in plaats van uitbreiding, waardoor natuur- en landschapswaarden behouden blijven. Het parkeren vindt binnen het plangebied plaats, op eigen erf of geclusterd op twee kleine parkeerterreinen. Met de ontwikkeling van het plangebied wordt ten slotte een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte.