direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Doornse Gat, Doorn
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.DOOdoornsegat-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

De inleiding van het bestemmingsplan bevat de volgende onderdelen

1.1 Aanleiding en doelstelling

Het recreatieterrein Doornse Gat ligt in een voormalige zandafgraving aan de noordzijde van de weg Doorn-Leersum (N225). Het Doornse Gat maakte aan het begin van de 20e eeuw deel uit van heide-velden, die de Utrechtse Heuvelrug tot die tijd bedekten. Er werd her en der grind gegraven voor het onderhoud van de wegen en zand voor klein verbruik in de omgeving. Gedurende een aantal jaren heeft er een zandsteenfabriekje gestaan. Na beëindiging van de ontzanding is het terrein ingericht voor dagrecreatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdoornsegat-ON01_0001.png"

Afbeelding 1: kaart van het plangebied (rode kader) aan de Leersumsestraatweg te Doorn

In de omliggende bossen zijn gemarkeerde wandel- en ruiterroutes uitgezet. Vanuit het Doornse Gat zijn er vier gemarkeerde wandelroutes die gevolgd kunnen worden. Het Doornse Gat vormt als groene entree van het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug een in vele opzichten aantrekkelijke startplaats.

Ontwikkeling Recreatieconcept

Het Recreatieschap Utrechtse Heuvelrug, Vallei- en Kromme Rijngebied (verder: Recreatieschap) is eind 2018 opgeheven en is het terrein overgedragen aan Staatsbosbeheer. De exploitatiekosten zijn daarmee ook voor rekening van de eigenaar. Voor dit dagrecreatieterrein is daarom al in 2012 middels een openbare inschrijving gezocht naar een ondernemer die de ontwikkeling, exploitatie en het beheer op zich wil nemen. Er is een recreatieconcept ontwikkeld dat enerzijds oog heeft voor de aanwezige natuurwaarden, anderzijds voldoende verdiencapaciteit genereerd om het terrein te kunnen beheren.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

De ontwikkeling is voorzien in het Doornse Gat aan de Leersumsestraatweg 9a te Doorn in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Op onderstaande afbeelding 2 is de ligging van het Doornse Gat weergegeven in de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdoornsegat-ON01_0002.png"

Afbeelding 2: de gemeente Utrechtse Heuvelrug en de globale ligging van het Doornse Gat (aangegeven met roze vlak).

1.3 Geldende plannen

Ter plaatse van het Doornse Gat in Doorn geldt momenteel het bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011' en aanvullend het paraplu bestemmingsplan 'Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening'. In eerstgenoemde bestemmingsplan heeft het plangebied reeds de bestemming 'Recreatie' met de nadere bestemming 'dagrecreatieterrein'. Binnen de gebruiksvoorschriften van de bestemming mogen er op het perceel maximaal 50 m2 aan gebouwen worden gerealiseerd.

In het paraplu bestemmingsplan 'Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening' staan parkeernormen en het voorzien van een behoefte aan ruimte voor laad- en losruimte indien dat gezien het gebruik van het bouwwerk noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdoornsegat-ON01_0003.png"

Afbeelding 3: uitsnede uit bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011'

Het ontwikkelde recreatieconcept past niet binnen het bestemmingsplan. Het voorziet namelijk onder meer in een horecagelegenheid. Een gebouw ten behoeve van horeca behoort niet tot de mogelijkheden omdat er reeds 50 m2 aan gebouwen aanwezig zijn op het perceel en het gebruik als horeca in strijd is met het bestemmingsplan. Daarnaast is het bouwen van opslaggebouwen, een theater en een klimbos niet passend binnen de regels uit het bestemmingsplan. Het realiseren van een belevingspad en speelbos behoort wel reeds tot de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Om het horecaconcept mogelijk te maken dient gezien voorgaande dan ook een bestemmingsplanprocedure gevoerd te worden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.

Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.

Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.

In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.

Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Na beëindiging van de ontzanding is het terrein ingericht voor dagrecreatie. Het gebied is vrij toegankelijk van zonsopgang tot zonsondergang. Voor caravans is het terrein toegankelijk van 1 april tot 31 oktober. Honden mogen er worden uitgelaten maar moeten worden aangelijnd. Het Doornse Gat beschikt over een dagcamping die alleen bedoeld is voor het opzetten van een tent of het plaatsen van een caravan overdag of ter controle van het materiaal. Er zijn dus geen overnachtingen toegestaan.


Het terrein beschikt over diverse speelvoorzieningen, een zandhelling/speelheuvel en picknicktafels. Sinds enkele jaren is er een nieuw, hygiënisch, afvalsysteem in gebruik. De vuilnisbakken zijn nu gesloten bakken. Het afval wordt in een ondergrondse ruimte verzameld die enkele keren per jaar wordt leeggezogen. Dit levert een schoner terrein op.


In de omliggende bossen zijn vier gemarkeerde wandelroutes uitgezet. Het Doornse Gat vormt als groene entree van het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug een in vele opzichten aantrekkelijke startplaats. Het terrein was tot 1 januari 2018 in handen van de gemeenschappelijke regeling recreatie-schap en is nu in eigendom van Staatsbosbeheer

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdoornsegat-ON01_0004.png"

Afbeelding 4: De huidige situatie van het recreatieterrein aan de Leersumsestraatweg te Doorn

2.2 Projectbeschrijving

Nieuwe economische dragers

De traditionele beheersvormen bieden vandaag de dag onvoldoende garantie voor het voortbestaan van het dagrecreatieterrein. De traditionele bronnen van inkomsten zijn sterk verminderd. De terugtredende overheid biedt geen zekerheid meer voor een structurele financiële ondersteuning van het beheer op de lange termijn. Door de intensivering van het recreatieve gebruik van het recreatieterrein wordt de eigenaar geconfronteerd met kostenposten zoals gastheerschap, natuurslijtage en gewijzigd bosbeheer.


Bij het uitblijven van nieuwe bronnen van inkomsten is de toekomst van het recreatieterrein onzeker. Om de jaarlijkse kosten van onderhoud te kunnen dekken is het niet uitgesloten dat het dagrecreatieterrein, of delen daarvan, wordt gesloten. Dit wordt door zowel de eigenaar als de gemeente onwenselijk geacht. Om het dagrecreatieterrein te behouden zijn er nieuwe economische dragers noodzakelijk. Met deze nieuwe functies worden inkomsten verworven die ingezet kunnen worden voor het beheer en onderhoud van het dagrecreatieterrein.

Intentie overeenkomst

De gemeente Utrechtse Heuvelrug en de initiatiefnemer hebben op 6 juli 2016 een intentie overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn vastgelegd over nieuwe economische dragers voor het dagrecreatieterrein met als doel duurzame instandhouding van het terrein en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van zowel het dagrecreatieterrein als de omgeving. De intentie overeenkomst bevat een visie op het dagrecreatieterrein en een aantal wederzijdse inspanningsverplichtingen. Vastgelegd is dat de initiatiefnemer in het kader van deze overeenkomst in samenspraak met de Gemeente:

  • a. een plan ontwikkelen dat beantwoordt aan de doelstelling het Doornse Gat te revitaliseren en duurzaam te behouden als dagrecreatieobject voor de toekomst;
  • b. dit plan in de vorm van een (concept) ruimtelijk kader aanleveren, dat ter vaststelling aan de raad van de Gemeente kan worden voorgelegd en dat de basis vormt voor een herziening van het bestemmingsplan of een planologische omgevingsvergunning;
  • c. met inachtneming van de hierna genoemde plandocumenten en specifieke randvoorwaarden dient het ruimtelijk kader in elk geval te bevatten:
    • 1. een horeca- en een recreatieconcept, gericht op dagrecreatie;
    • 2. een globale invulling van de velden, die aansluit op de visie 'Speel & Chillbos';
    • 3. voorzieningen voor verkeer en parkeren.


Op basis van de intentieovereenkomst zou een ruimtelijk kader worden opgesteld. Gedurende de voorbereiding daarvan is gezamenlijk besloten over te gaan tot het opstellen van een bestemmingsplan. Hiervoor is een vervolgovereenkomst (anterieure overeenkomst) gesloten tussen initiatiefnemer en gemeente.


Beoogde ontwikkelingen

In voorliggend bestemmingsplan worden de ontwikkelingen uit de overeenkomst juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Het plangebied is goed bereikbaar met de auto omdat het is gelegen aan de N225 en beschikt over voldoende parkeergelegenheid. De nieuwe exploitant van het recreatieterrein wil een toeristisch overstappunt (verder: TOP) maken waar fiets- en wandelroutes samenkomen. In het horecagebouw kunnen bezoekers drinken en eten. In het concept om van de locatie een TOP te maken worden de navolgende activiteiten voorgesteld:

  • 1. Horeca;
  • 2. Recreatie en educatie (belevingspad, theaterkuil, speelbos en een klimbos);
  • 3. Evenementen
  • 4. Natuur
  • 5. winkel ondergeschikt en ten behoeve van de dagrecreatieve voorziening

Deze activiteiten worden hieronder nader toegelicht.

Horeca

In Het Doornse Gat komt een nieuwe horecagelegenheid met daarbij behorende voorzieningen. Het horecagebouw krijgt een oppervlakte van 352 m2 en een goothoogte van 5 meter en een nokhoogte van 8 meter. Het gebouw wordt duurzaam uitgevoerd, met respect voor haar plek in de natuur. Derhalve is gekozen voor het plaatsen van het gebouw op een momenteel intensief gebruikt recreatieveld. Bij het gebouw komt nog een extra toiletgebouw voor dagrecreanten. Het horecagebouw wordt bereikbaar via een nieuwe toegangsweg met een afvalstraat en een opslaggebouwtje aangrenzend aan die weg. Verder komen op het terrein nog twee kapschuren te behoeve van opslag. Bij het horecagebouw komt nog een onverhard terras, zodat dagrecreanten ook in de buitenlucht van een hapje en drankje kunnen genieten. Op onderstaande afbeelding is duidelijk gemaakt waar de verschillende functies en gebouwen komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdoornsegat-ON01_0005.png"

Afbeelding 5: locatie verschillende functies en gebouwen

Recreatie en educatie

Er zullen een aantal voorzieningen worden ingericht voor recreatie en educatie, deze voorzieningen (met uitzondering van de gebouwen) zijn binnen de huidige bestemming mogelijk.

Met respect voor de natuur wordt een klimbos gerealiseerd binnen de huidige recreatieve bestemming. Voor opslag en instructie is boven op de heuvel een gebouw van 70 m2 meter voorzien.

In een zandplaat van het Doornse Gat zal een theateropstelling worden gerealiseerd. Naast de natuurlijke inrichting van het ‘theater’ zelf, komt er een gebouw van 50 m2 meter bij de locatie. Daarnaast wordt het mogelijk een (tijdelijke, demontabele) overkapping te plaatsen.

Bij de parkeerplaats is in de huidige situatie een gebouw gesitueerd. Het gebouw heeft een oppervlak van 72 m2. Deze zal binnen de dagrecreatieve bestemming nader worden aangeduid als winkel. De winkel staat uitsluitend ten dienste van de dagrecreatieve bestemming.

In de bestaande bos gedeelten van het recreatieterrein wordt het selectief mogelijk natuurlijk te spelen, er worden mogelijk enkele kleine elementen (klimtoestel, touwbanen, evenwicht en klauterdingen) toegevoegd.

Aanvullend op de mogelijke uitbreiding van het mountainbike- en routenetwerk op de Utrechtse Heuvelrug wordt er mogelijk in het Doornse Gat ook een onverhard pad aangelegd. Waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande natuurwaarden.

Voor de beleving van de natuur wordt een blotevoetenpad gerealiseerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de aanwezige natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdoornsegat-ON01_0006.png"

Afbeelding 5: locatie klimbos en theater

Evenementen

Evenementen en bijeenkomsten maken een onlosmakelijk onderdeel uit van onze samenleving. Het Doornse Gat is een plek waar dergelijke ontmoetingen uitstekend zijn te organiseren en faciliteren. Zeker gezien de goede bereikbaarheid, de oppervlakte van het terrein en het intensieve dagrecreatie gebruik wat er momenteel ‘dagelijks’ plaatsvindt. Het bestemmingsplan voorziet dan ook niet in een verruiming van de mogelijkheden tot het houden van evenementen. Er worden binnen het plangebied zones aangewezen waarbinnen een differentiatie van evenementen wordt mogelijk gemaakt.

Natuur

Het Doornse Gat is volledig gesitueerd binnen het Natuurnetwerk Nederland (hierna NNN) maar op dit moment een intensief gebruikt dagrecreatieterrein waar natuur ondergeschikt is. In het nieuwe concept wordt de natuurkwaliteit leidend voor nieuwe ontwikkelingen. Vanuit het natuuronderzoek zijn kansen geformuleerd voor het versterken van aanwezige natuurwaarden en het ontwikkelen van nieuwe kansen. Zo wordt het beheer rond de bestaande intensieve grasvelden extensiever, met kruidenrijke vegetatie. Hiervan blijft ca. 25% jaarrond behouden.

Rond de theaterkuil wordt het bestaande soortenrijke grasland gehandhaafd. De noordhelling wordt versterkt ten behoeve van onder andere de zandhagedis en daarom afgesloten voor bezoekers door een natuurlijke overgangszone.

Als compensatie voor de nieuwe verhardingen in de vorm van wegen en gebouwen wordt de noordelijke lus van het bestaande verharde wandelpad door het gebied (van ca. 620 meter lang en 1,8 meter breed) verwijderd. Dit wandelpad heeft een totale oppervlak van 1.116 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdoornsegat-ON01_0007.png"

Afbeelding 6: te verwijderen wandelpad (aangeduid met grijs).

Verder is in nauw overleg met de huidige beheerder een beheer-, onderhouds- en toezichtplan opgesteld. Beheer aan het terrein zal erop gericht zijn de natuurwaarden te versterken. Bovenstaande beschreven uitbreiding van de recreatieve mogelijkheden en de wijze van het beheer zijn samengevat in het inrichting en beheerplan, zie bijlage .

Door het vastleggen van routes, het zoneren van de diverse speelvoorzieningen, de specifieke maatregelen ter verbetering van de ecologische omstandigheden (extensief beheer van graslanden, inrichten noordhelling als biotoop voor de zandhagedis) en de ruime compensatie van de aantasting van verlies aan oppervlakte door toename bebouwing wordt zo een meerwaarde voor het NNN gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 in werking getreden. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het rijkrichting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.


In de NOVI heeft het Rijk 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven benoemd. De eerste drie nationale belangen zijn van een ander, meer overkoepelend karakter, dan de overige. Het betreft:

  • 1. bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.

De 21 nationale belangen komen samen in vier prioriteiten die het Rijk in de NOVI heeft gesteld:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Planspecifiek

Binnen het plangebied spelen in de principe de nationale belangen geen rol. De ontwikkeling van het plangebied draagt wel bij (op lokaal niveau) aan een een goede leefomgevingskwaliteit (belang 3), omdat het plan ziet op creeren van meer recreatiemogelijkheden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Planspecifiek

In paragraaf 3.1 van de toelichting is een aantal van de nationale belangen benoemd. Binnen het plangebied spelen deze belangen, met uitzondering van het door het Rijk geformuleerde belang van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, geen rol. Het belang van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming is door het Rijk door vertaald in de zogenaamde ladder van duurzame verstedelijking. Paragraaf 3.1.3 van de toelichting gaat hier nader op in.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Als uitwerking van Nationaal Belang 13 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit, is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De ladder is in artikel 3.1.6 van het Bro opgenomen. Lid 2 is daarin als volgt omschreven:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Planspecifiek

Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een horecagebouw en daarbij behorende terras. De realisatie van een horecagebouw is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Een toets aan de Ladder is daarom noodzakelijk. Er dient te worden beoordeeld of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt afgestemd op de actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien. Die behoefte kan zowel zien op de omvang als de kwaliteit van de nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het terrein is na de beëindiging van de zandafgraving reeds in gebruik als dagrecreatieterrein. Op het terrein zijn op diverse plaatsen verspreid in totaal 50 m2 aan gebouwen voor recreatie opgenomen waaronder toiletgebouwen en een winkel. De bestaande bebouwing en de bouw- en gebruiks-mogelijkheden van het perceel zijn niet toereikend om een nieuw horecagebouw te realiseren. Op het bestaande recreatieterrein zijn reeds voldoende parkeerplaatsen aanwezig. Er is tevens reeds een knooppunt van wandel- en fietspaden aanwezig. Het is tevens gewenst om een klimpark te realiseren waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande bomen. Uit het Programma Economische ontwikkelingen van de gemeente Utrechtse Heuvelrug blijkt dat er o.a. een behoefte is om de vrijetijdsmogelijkheden te vergroten en de kwaliteit van de recreatieve voorzieningen te verbeteren. Er vindt een (gewenste) upgrate plaats op een bestaand dagrecreatieterrein en daarom hoeft er niet gezocht te worden naar een ander bestaand dagrecreatieterrein.

Als gevolg van het project nemen de activiteiten en de toeristische mogelijkheden in het gebied dus toe. Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat de realisatie van het horecagebouw op het perceel voorziet in een actuele kwalitatieve en kwantitatieve behoefte.

Bestaand stedelijk gebied

Voorts moet worden aangetoond in hoeverre die behoefte niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien.

Het Bro definieert het bestaand stedelijk gebied als: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.


Gelet op de huidige ruimtelijke structuren, de huidige situatie, de bestemming die het plangebied nu heeft en de genoemde definities, kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet in het bestaand stedelijk gebied is gelegen. Wellicht bestaat er binnen het bestaand stedelijk gebied geringe ruimte voor de voorziene horeca activiteiten maar niet in combinatie met de dagrecreatie die mogelijk is op het aangrenzende recreatieterrein. Binnen bestaande stedelijk gebied is het hier gekozen concept een horecagelegenheid ter ondersteuning van de daghoreca en de natuurbeleving niet mogelijk, omdat binnen dat gebied niet de noodzakelijke ruimte voor de gewenste dagrecreactie en natuur aanwezig is.

Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, het Mobiliteitsplan en het Afwegingskader Uitbreidingslocaties voor wonen.

De provincie wenst blijkens de visie dat de provincie Utrecht het groene, gezonde en slimme middelpunt van Nederland blijft, ook in 2050. Daarbij staat de Provincie voor een flinke uitdaging: het aantal inwoners, woningen, banen en verplaatsingen groeit fors. Het grondgebied is te klein om al deze ruimtevragers los van elkaar een plek te bieden. De grootste opgave van de Provincie is de vraag hoe zij de verschillende functies ruimtelijk met elkaar kunnen combineren.

Met zeven beleidsthema’s geeft de Provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van onze gezonde en veilige leefomgeving om te komen tot een inclusieve en circulaire provincie Utrecht in 2050. Een provincie:

  • 1. waarin stad en land gezond zijn;
  • 2. die klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • 3. waarin duurzame energie een plek heeft;
  • 4. met vitale steden en dorpen;
  • 5. die duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • 6. met een levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • 7. die een toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.

Planspecifiek

Dagrecreatie

In het beleidsthema waarin stad en land gezond zijn, constateert de Provincie dat het van belang is dat de fysieke leefomgeving een plezierige samenleving waar iedereen volwaardig aan kan deelnemen en dat met het beleid van de Provincie op het gebied recreatie en toerisme hieraan wordt bijgedragen. De Provincie wil voor 2030 dat:

  • De recreatiezones en -terreinen voor bezoekers en inwoners optimaal worden benut en beleefd en dat deze zones daar waar mogelijk worden uitgebreid.
  • De vindbaarheid, bereikbaarheid en toegankelijkheid van het vrijetijdsaanbod is toegenomen.

Natuur

Ten aanzien van natuur geeft de Provincie in haar visie het volgende aan:

Natuur levert een belangrijke bijdrage aan maatschappelijke functies zoals een aantrekkelijk en kwalitatief hoogwaardig landelijk en stedelijk gebied. Natuur is van grote waarde voor onze inwoners en hun gezondheid, bijvoorbeeld doordat natuur mogelijkheden biedt voor recreatie en het beleven van rust en stilte, natuur zorgt voor verkoeling en sponswerking bij wateroverlast en droogte, en natuur zuivert (drink)water en lucht. Het is tevens een belangrijke vestigingsfactor. En natuur zorgt ervoor dat er niet alleen ruimte is voor mensen, maar ook voor planten en dieren.

De provincie stuurt blijkens haar Omgevingsvisie op een robuust natuurnetwerk van hoge kwaliteit. De provincie streeft naar een natuur die vitaal is. Hiertoe zetten ze in op een robuust natuurnetwerk van voldoende schaal en veerkracht, het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De Provincie ontwikkelt, beschermt en verbindt natuurgebieden van voldoende omvang en samenhang tot aaneengesloten gebieden van hoge kwaliteit die tegen een stootje kunnen. Het NNN is daarbij een belangrijk leefgebied voor bedreigde en beschermde soorten.

De provincie staat blijkens de visie geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toe die een negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang van de NNN. Voor de bescherming van het NNN handhaaft de Provincie het het nee-tenzij principe.

De provincie geeft wel aan dat het NNN eveneens een belangrijke recreatieve functie heeft die zij willen behouden en waar nodig versterken. Dit mag volgens de Provincie echter niet leiden tot een toenemende versnippering van de leefgebieden van beschermde soorten in het NNN. Over bovenlokale dagrecreatieterreinen, wat het Doornse gat is, schrijft de provincie dat de bovenlokale dagrecreatieterreinen het natuurnetwerk versterken. Dit zijn recreatieterreinen die deel uitmaken van het robuust natuurnetwerk. Deze groene recreatieterreinen zijn vooral bedoeld voor recreatie, maar hebben ook een verbindende functie tussen verschillende natuurgebieden ten behoeve van de ontwikkeling van stabiele populaties van kwetsbare plant- en diersoorten.

Toetsing plan

De ontwikkeling van het recreatieterrein past binnen de Omgevingsvisie van de Provincie. De natuur op het recreatieterrein wordt versterkt door onder meer zones aan te leggen waar natuur wordt gestimuleerd en recreatie niet meer mogelijk is. In een van die zones komt leefgebied van een bedreigde soort voor, namelijk de zandhagedis. De horecagelegenheid en andere voorzieningen versterken verder de dagrecreatieve mogelijkheden op het terrein, zodat het dagrecreatieve terrein beter kan worden benut en de inwoners de provincie optimaal kunnen genieten van het terrein.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening

Tegelijk met de Omgevingsvisie is op 10 maart 2021 de Interim Omgevingsverordening (hierna de Omgevingsverordening) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De Omgevingsverordening is op 1 april 2021 in werking getreden en vervangt onder meer de Provinciaal Ruimtelijke Verordening.

In de Omgevingsverordening zijn regels voor de fysieke leefomgeving opgenomen. In de Omgevingsverordening wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening geeft regels met betrekking tot onder meer de onderwerpen bodem, water, duurzaamheid, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.

Planspecifiek

Landelijk gebied en bovenlokaal recreatieterrein

Bij toetsing aan de Omgevingsverordening volgt dat het plangebied valt binnen de aanduiding 'landelijk gebied'. Artikel 9.2 stelt dat nieuwe vormen van verstedelijking niet toelaatbaar zijn bij de gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied', tenzij op grond van een ander deel van de Verordening verstedelijking wel is toegestaan. Bij het toevoegen van een horecavoorziening aan het recreatieterrein is sprake van verstedelijking in de zin van artikel 9.2. Het recreatieterrein Doornse Gat betreft echter ook een bovenlokaal dagrecreatieterrein en hiervoor geldt ook artikel 9.20 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel is in afwijking van het verstedelijkingsverbod uit artikel 9.2 verstedelijking toegestaan als:

  • de recreatieve waarde van het gebied wordt versterkt;
  • de voorzieningen noodzakelijk zijn voor duurzame exploitatie van het bestaande bovenlokale dagrecreatieterrein; en
  • de voorzieningen zo veel mogelijk op één plek worden geconcentreerd, op zodanige wijze dat nabij gelegen natuurgebieden worden ontzien.


Het plan voldoet aan de hierboven gegeven randvoorwaarden. Door realisatie van horecavoorziening wordt de recreatieve waarde van het gebied versterkt. Deze horecavoorziening is ook noodzakelijk voor de duurzame exploitatie van het terrein, omdat in de huidige situatie geen verdienmodel voor het terrein bestaat. Het terrein en de parkeerplaatsen zijn vrij toegankelijkheid en de vormen van dagrecreatie op het terrein zijn beperkt. De gemeente is daarbij in beginsel van mening dat die vrije toegankelijkheid behouden moet blijven en dit geen verdienmodel kan vormen. Verder worden de horecavoorzieningen op één plek geconcentreerd, waar de natuurwaarde beperkt is, omdat dit deel van het recreatieterrein intensief werd gebruikt.

Cultuurhistorie

Verder ligt het plangebied in de Omgevingsverordening in het gebied dat is aangewezen als 'cultuurhistorische hoofdstructuur - Historische buitenplaatszone'. Artikel 7.7 uit de Omgevingsverordening borgt dat in een bestemmingsplan de kernkwaliteiten van deze zone worden beschermd. De waardes in de historische buitenplaatszone liggen met name in:

  • de samenhang van parkstructuren, hoofdhuizen en bijgebouwen;
  • de zichtassen en zichtrelaties tussen buitenplaatsen en de omgeving;
  • de kenmerken van de buitenplaatszone in relatie tot het onderliggende landschap.

Het recreatieterrein Doorsne gat kent deze waardes niet en aantasting van die waardes is dan ook niet aan de orde.

Landschap

Het plangebied valt tevens binnen het Kernkwaliteiten Landschap Utrechtse Heuvelrug. Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug geldt dat de volgende kernkwaliteiten dienen te worden behouden:

  • Robuuste eenheid
    De Utrechtse Heuvelrug is het op een na grootste bosgebied van Nederland, robuust en aaneengesloten. De afwisseling van bos met open heidevelden, stuifzanden, landgoederen met lanen en kleine akkercomplexen zorgt voor een intiem landschap met grote mogelijkheden voor recreatie.
  • Reliëfbeleving
    De Utrechtse Heuvelrug kent een rijke variatie in reliëfvormen, van grote hoogteverschillen op korte afstand, tot uitgebreid microreliëf. Het reliëf zorgt voor vergezichten en oriëntatiepunten in het gebied en in de wijde omgeving.
  • Extreme historische gelaagdheid
    Het gebied kent een rijke historie met grote veranderingen door de tijd heen. Als een van de oudste bewoonde gebieden van de provincie herbergt het gebied een schat aan cultuurhistorie, met een rijke agrarische en militaire geschiedenis en vele landgoederen, buitenplaatsen, gezondheidsinstellingen en recreatieve functies. Steeds weer zijn er sporen gewist en nieuwe bijgekomen.

Binnen het plangebied blijft het aanwezige bos en aanwezige reliëf behouden. Ook blijft het terrein een dagrecreatief terrein. De kernkwaliteiten blijven derhalve behouden.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied is op grond van de Verordening aangewezen als Natuurnetwerk Nederland. Binnen NNN kunnen volgens de Omgevingsverordening onder zeer strikte voorwaarden nieuwe bestemmingen worden toegestaan die ontwikkelingen behelzen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang van het NNN.

Artikel 6.3. van de Interim Omgevingsverordening (hoofdstuk 6.1) geeft richting aan de wijze waarop met ontwikkelingen dient te worden omgegaan. In het eerste lid van dit artikel worden de mogelijke uitzonderingen benoemd:

  • a. Ruimtelijke ontwikkelingen vanwege een groot openbaar belang;
  • b. Ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot aantasting worden gecompenseerd binnen een met die ruimtelijke ontwikkeling samenhangend gebied en met dusdanige activiteiten dat de uitvoering van die activiteiten gezamenlijk binnen 10 jaar resulteert in een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor het natuurnetwerk Nederland voor wat betreft kwaliteit, oppervlakte en samenhang.
  • c. Ruimtelijke ontwikkelingen die beperkt worden gewijzigd of toegevoegd.


In lid 3 wordt expliciet benoemd dat aantasting slechts mogelijk is wanneer deze wordt beperkt en tijdig wordt gecompenseerd. Er wordt daarom beoordeeld welk effect het bestemmingsplan heeft op de aantasting van het Natuurnetwerk Nederland. De ontwikkelingen die vervolgens leiden tot aantasting moeten gecompenseerd worden binnen een met de ruimtelijke ontwikkeling samenhangend gebied en leiden tot een duidelijk aantoonbare meerwaarde. Voor wat betreft de oppervlakte geeft de verordening duidelijk aan op welke manier compensatie moet plaatsvinden (artikel 6.5 Interim omgevingsverordening). De meerwaarde die gerealiseerd moet worden is nader omschreven in de toelichting bij artikel 6.3.

Op grond van artikel 6.3 lid 1b is het mogelijk om een bestemmingsplan vast te stellen dat leidt tot een aantasting van het NNN. Er moet echter binnen 10 jaar een meerwaarde voor het NNN worden gerealiseerd en er moet voldaan worden aan de voorwaarden die volgen uit artikel 6.3 lid 3 en lid 4.

Ten eerste betekent dit dat de aantasting van het NNN zoveel mogelijk moet worden beperkt.

In de toelichting op artikel 6.3 is omschreven hoe de meerwaarde voor het NNN kan worden bepaald. Daarbij moet aangetoond worden dat op gebiedsniveau binnen tien jaar meerwaarde voor het NNN kan worden gecreëerd. Het gaat hierbij om een verbetering van:

  • 1. De wezenlijke kenmerken en waarden, te weten
    • a. Bestaande en potentiële waarden van het ecosysteem
    • b. Robuustheid en aaneengeslotenheid van het NNN
    • c. De aanwezigheid van bijzondere soorten
    • d. De verbindingsfunctie van het gebied voor soorten en ecosystemen
  • 2. De oppervlakte van het NNN.
  • 3. De samenhang van het NNN.

In een aparte rapportage, een NNN-toets, van Elerwoude is aangetoond dat aan artikel 6.3 lid 3 en lid 4 van de Omgevingsverordening wordt voldaan. Het rapport is als bijlage 2 bijgevoegd. Het rapport is hieronder kort samengevat.

De ontwikkeling is mogelijk

Het realiseren van de plannen betreft een nadere uitwerking van de huidige bestemming recreatie (dagrecreatie) en het toevoegen van de “specifieke vorm van recreatie – horeca”. De uitwerking van de recreatieve functie zit niet per se in het uitbreiden van de oppervlakte, maar vooral in het nader beschrijven en zoneren van de functionaliteit. Deze ontwikkeling heeft derhalve geen effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Door het beter zoneren van het terrein en het beleefbaar maken van de natuur wordt natuurbeheer een belangrijk uitgangspunt voor het nieuwe concept. Hierdoor wordt binnen het Doornse Gat de mogelijkheid gecreëerd voor het extensiveren van recreatie in een deel van het gebied.

Door het realiseren van een horecapaviljoen en enkele opslagfaciliteiten neemt het oppervlakte bebouwd gebied toe. Deze oppervlakte kan worden gezien als een afname van het NNN – overig en wordt binnen het plangebied gecompenseerd.

De samenhang van het NNN wordt door het aanvullen van de recreatieve functie niet aangetast. Er kan worden aangenomen dat het realiseren van voorzieningen de druk op omliggende gebieden verminderd door het concentreren van recreatie rond de voorzieningen in het Doornse Gat.

Gelet op het feit dat er in het bestemmingsplan maatregelen worden geborgd die de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN versterken (vastleggen routes, zoneren speelvoorzieningen), de specifieke maatregelen ter verbetering van de ecologische omstandigheden (extensief beheer van graslanden, inrichten noordhelling als biotoop voor de zandhagedis) en de ruime compensatie van de aantasting van verlies aan oppervlakte door toename bebouwing wordt een meerwaarde voor het NNN gerealiseerd.

Meerwaarde voor het NNN

  • De volgende concrete maatregelen zorgen voor meerwaarde voor het NNN in het gebied:
  • Uitbreiding en verbetering van de ecologisch waardevolle noordhelling
  • Ecologische opwaardering van de hoger gelegen zuidoosthoek, o.a. bestrijding van de daar woekerende Amerikaanse Vogelkers
  • Een minder abrupte overgang van bos naar gazon door het aanplanten van inheemse struiken waardoor een zoomvegetatie ontstaat.
  • Toevoegen van een aantal boomgroepen op de open velden.
  • Toevoeging van bloem- en kruidenrijke randzones rondom de gazons in combinatie met een aangepast maaibeleid
  • Lokale verbetering (verschraling) van het op het oostelijke plateau gelegen grasveldje t.b.v. de bloem- en kruidenrijke vegetatie met een voor insecten aangepast maaibeleid.
  • Aanleg van een poel in het gebied.
  • Ruime oppervlakte compensatie door verwijderen verharding.

Borgen natuurkwaliteit

In het bestemmingsplan wordt de natuurkwaliteit van het gebied geborgd in de regels en de verbeelding. Een aantal ecologisch waardevolle zones worden herbestemd als natuur (zie Figuur 7). In het bestemmingsplan is daarnaast per locatie aangegeven welke maximale oppervlaktes mogen worden bebouwd.

De oppervlakte compensatie en de maatregelen die de ecologische kwaliteit waarborgen worden middels een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan opgenomen.

Daarnaast zal een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de provincie en de initiatiefnemer gesloten worden. Dit houdt in dat de gronden niet voor andere doeleinden worden gebruikt dan voor de ontwikkeling en instandhouding van de nieuwe natuur, en dat er geen acties worden uitgevoerd die de ontwikkeling of instandhouding in gevaar brengen of verstoren.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling niet strijdig is met de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Utrechtse Heuvelrug

De gemeenteraad heeft op 3 juli 2023 de omgevingsvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De Omgevingsvisie is een lange termijnvisie op hoofdlijnen voor de fysieke leefomgeving. Deze visie draait om balans: hoe kunnen we tegelijkertijd onze mooie, groene omgeving versterken, onze dorpen vitaal houden en klaar staan voor de opgaven van de 21e eeuw?

In de omgevingsvisie zijn verschillende ambities benoemd. De ambities zijn opgestld vanuit een drietal kernprincipes:

  • 1. Kwalitatief hoogwaardige leefomgeving

hieronder wordt verstaan een Robuuste natuur, Ruimte voor recreatie en toerisme, Waardevolle cultuurhistorie en archeologie en Kwaliteit van de leefomgeving

  • 2. Vitale dorpen

hieronder wordt verstaan: Prettig wonen voor jong en oud, Bedrijvigheid in en rond de dorpen, Gezonde en betrokken inwoners, Vrije tijd en voorzieningen, een veilige leefomgeving en Openbare ruimte en groen in de dorpen

  • 3. Toekomstgericht

hieronder wordt verstaan: Een toekomstbestendige economie, Klimaatbestendige omgeving, Duurzame energie, Duurzaam bereikbaar, Duurzame voedselproductie combinaties, goede randvoorwaarden en kiezen voor verbetering en kwaliteit.


Toetsing plangebied

Het Doornse Gat wordt in de omgevingsvisie bij het onderdeel 'Heuvelrug' benoemd als belangrijk onderdeel van de aanwezige recreatiemogelijkheden in de gemeente. Voorts wordt in de visie ten aanzien van ambities voor natuur het volgende aangegeven:

Hier ligt een opgave om de biodiversiteit te versterken, bijvoorbeeld het aanpassen van de vegetatie aan de verandering van het klimaat en het aanleggen van ecologische verbindingen.

Ten aanzien van de ambities voor recreatie wordt het volgende aangegeven: We verbeteren de huidige zonering, zodat er een betere balans ontstaat tussen gebieden waar recreatie goed mogelijk is en gebieden die rustig of zelfs helemaal afgesloten zijn omwille van de natuur. We zetten daarnaast in op kwaliteitsverbetering van de recreatieparken.

Voorliggend plan is in de bestaande situatie bestemd als recreatie en is ook feitelijk een belangrijk onderdeel van de recreatiemogelijkheden van de inwoners van de gemeente. Voorliggend plan houdt een versterking van de recreatieve mogelijheden in. De effecten van deze versterking zijn tegelijkertijd zorgvuldig ecologisch afgewogen. Dit heeft tot specifieke planregels geleid over gebruiksmogelijkheden van o.a. de horeca en van de evenementen. Daarnaast heeft het ook tot gerichte voorgeschreven ecologische verbetermaatregelen geleid. Dit is nader toegelicht in paragraaf 4.6 Groen, natuur en landschap.

Het plan is daarmee overeenstemming met de omgevingsvisie om recreatie en natuur zorgvuldig op elkaar af te stemmen.

3.3.2 Milieubeleidsplan 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaat neutraal' Programma 2017-2022

De gemeenteraad heeft het programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal' opgesteld voor 2017 tot 2022. Naast de aanpak en het uitvoeringsprogramma van 2017, bevat dit programma de strategische milieubeleidsdoelen die geldend zijn van 2017 t/m 2022. Het programma richt zich op het versterken en verbinden van initiatieven uit de samenleving op het gebied van duurzaamheid en klimaat, waarbij vijf doelen centraal staan:

  • 1. Klimaatneutrale gemeente in 2035
  • 2. Kwaliteit leefomgeving (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid)
  • 3. Duurzame mobiliteit
  • 4. Duurzame economie
  • 5. Duurzame en klimaatneutrale organisatie

Het programma stelt de samenleving, waaronder ondernemers, inwoners en bezoekers, als belangrijk middel om de doelen voor een duurzame en klimaatneutrale gemeente te realiseren. Daarnaast wordt er ook ingezet op regionale partners. Op gebouwniveau streeft de gemeente naar het werken met het instrument GPR Gebouw.

Planspecifiek

In paragraaf 4.1.3 van de toelichting wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.

Hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid

4.1 Beeldkwaliteit

Nota Ruimtelijke kwaliteit

In 2017 heeft de gemeente de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. Deze nota bevat het welstandsbeleid van de gemeente opgesteld in 2008. De nota beschrijft het welstandsbeleid en fungeert als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen (voorheen bouwvergunning). Welstandstoezicht wordt vooral gelegitimeerd vanuit het belang dat door de gemeente wordt gehecht aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bijdrage die gebouwen en bouwwerken geacht worden daaraan te leveren. Om dat belang op de juiste wijze te kunnen doorvertalen naar welstandscriteria, is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden.

Onderhavig plangebied valt binnen het deelgebied 'Beboste Heuvelrug'. Dit is een gebied dat bestaat uit de aaneengesloten bossen ten noorden van de route N225. Het ontworpen landschap met de boscomplexen van grote buitenplaatsen uit de zeventiende en achttiende eeuw is het meest in het oog springende kenmerk. Structuren en complexen uit de negentiende en de vroege twintigste eeuw bestaan uit buitenplaatsen met hun bijgebouwen. In de loop der tijd zijn er (dienst)woningen, defensiebebouwing en recreatieve bebouwing bijgekomen. De bebouwing in het bos van de Heuvelrug is verspreid en solitair van karakter. De beboste Heuvelrug beslaat een groot deel van het gemeentelijk grondgebied. De bebouwingsdichtheid in het bos is echter zeer laag. De bebouwing staat zonder uitzondering verscholen tussen de begroeiing van het bos. Dit komt door de relatief verre ligging vanaf doorgaande wegen. De bouwmassa's zijn vrijstaand en hebben een gevarieerde plaatsing op de kavels.

De oorspronkelijkheid van de bebouwing is herkenbaar. Er hebben weinig veranderingen plaatsgevonden. De mate van toepassingen van detailleringen en kleuren en materialen is eveneens verschillend. Wel is er een lichte overeenkomst in het gebruik van natuurlijke materialen als hout en baksteen en donkere, aardkleuren in combinatie met (gebroken) wit. Verder komt pleisterwerk aan gevels in lichte kleuren, (gebroken) wit, veel voor. Verspreid over de Heuvelrug ligt een grote diversiteit aan cultuurhistorische waarden (zoals grafheuvels en herinneringsmonumenten) die doorgaans verscholen in de bossen liggen. Karakteristiek aan bebouwing op dit deel van de Heuvelrug is de vrije setting en individualiteit. Voor het gebied gelden de volgende welstandscriteria:

Algemeen:

  • De bouwwerken passen bij de hierboven beschreven karakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouw- massa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.
  • Bij verbouw dienen de oorspronkelijke kenmerken als uitgangspunt.

Massa en vorm:

  • De bebouwing is vrijstaand.
  • De woningen zijn voorzien van een kap.


Detaillering, kleur- en materiaalgebruik:

  • De hoofdkleuren zijn gedekte (aard)kleuren.
  • De oorspronkelijkheid van bestaande bebouwing dient behouden te blijven, nieuwbouw dient hierbij aan te sluiten.
  • Bestaande detaillering, kleuren en materialen worden bij (ver)bouw gepaard.
  • Kleurgebruik en detaillering van aan- en uitbouwen passen bij de hoofdmassa.


Conclusie

Bij de beoordeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwplan wordt het bouwplan door de welstandscommissie getoetst aan de welstandsnota. Desalniettemin kan worden geconcludeerd dat voorliggend bestemmingsplan aansluit bij de genoemde welstandscriteria.

4.2 Verkeer en parkeren

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2010)

Het doel van het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan (GVVP) is driedelig:

  • 1. Beleidskader:

Het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer.

Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten;

  • 2. Prioritering:

Het GVVP geeft prioriteiten aan voor investeringen van de gemeente in verkeer en vervoer. Er is duidelijkheid en transparantie over de projecten, zowel voor de financiering als de planning;

  • 3. Integraal beleid:

Het GVVP brengt samenhang tussen de verschillende onderdelen van het verkeers- en vervoerbeleid en tussen dit beleid en andere beleidsterreinen (o.a. natuur en landschap, milieu, ruimtelijke ontwikkeling, werk en economie).

De doelstelling van het plan luidt als volgt: "Het gemeentelijk verkeers- en vervoerbeleid moet leiden tot een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en veilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente."

De ontwikkeling sluit aan op het gestelde in het GVVP. Het recreatieterrein bevindt zich in de nabijheid van een openbare weg. Deze weg kan zowel door gemotoriseerd als door fietsverkeer worden gebruikt. Er worden geen extra erftoegangswegen gerealiseerd ten behoeve van de ontwikkeling. Het realiseren van extra oppervlakteverharding is uitgesloten.

Parkeerbeleid auto en fiets

De gemeenteraad heeft op 21 februari 2022 de parkeerbeleidsnota 2021 vastgesteld. In deze nota zijn de in nieuwe parkeerkencijfers voor zowel fiets en auto van het CROW opgenomen. Verder is de mogelijkheid voor de initiatiefnemer opgenomen om tot het afkopen van parkeerplaatsen over te gaan. Om die reden wordt er, anders dan in het GVVP 2010, een geografisch onderscheid gemaakt in parkeernormen per gebied.

Huidige situatie

Op dit moment zijn er op deze zo’n 150 parkeerplaatsen beschikbaar voor bezoekers die naar het Doornse Gat komen. Er is naast dit parkeerterrein nog een overloop voor circa 30 parkeerplaatsen. Ook kan er beneden in de kuil zelf geparkeerd worden op verschillende locaties. Voor dit advies wordt er uitgegaan van 50 parkeerplaatsen die tijdens normale openingsdagen beschikbaar zijn in de kuil. Dit brengt het totaal op circa 230 beschikbare parkeerplaatsen. Verderop is nog een parkeerterrein in het bezit van Natuurmonumenten en wordt voor deze berekening buiten beschouwing gelaten.

Uit de tellingen blijkt dat de huidige parkeervraag laag is. Op de meeste dagen ligt de piek van het aantal auto’s op het terrein rond de 20 à 25. De hoogste intensiteit die is gemeten ligt op 35 voertuigen op vrijdag 7 juli tussen 10:00 en 11:00 uur. De heropening van het Doornse Gat vanaf 13 juli heeft niet tot een significante toename geleid van het aantal voertuigbewegingen of het aantal aanwezige voertuigen tegelijkertijd.

In 2023 is door de provincie Utrecht onderzoek gedaan naar de bezoekersaantallen van recreatiegebieden. Voor de Kaapse Bossen / Doornse Gat is voor het jaar 2022 een bezoekersaantal van 395.000 bezoekers gemeld. In dit bezoekersaantal zit ook het aantal voor de naastgelegen Kaapse Bossen. Door de nieuwe ontwikkeling zal het aantal bezoekers mogelijk stijgen, de verwachting is echter niet dat dit significant is. Door de geplande ontwikkeling is er straks namelijk minder ruimte in de kuil voor dagrecreatie. Het bruto oppervlak van het terrein neemt namelijk niet toe, maar wordt enkel anders gebruikt. Het klimbos en de horeca zullen zorgen voor een toename van het aantal bezoekers, maar het aantal dagrecreanten zal afnemen.

Toekomstige situatie

In het nieuwe plan worden er functies toegevoegd aan het bestaande terrein. Op dit moment wordt er uitgegaan van de volgende functies met bijbehorend grondoppervlak:

  m2   Gebruikte norm   Norm parkeren     Benodigd  
Horeca   1852   Cafe/bar/cafetaria   6,0   Per 100 m2   111,2  
Theaterkuil   560   Theater / schouwburg   10,5   Per 100m2   58,8  
Klimbos / speelbos   17570   Attractie- en pretpark   4,0   Per hectare   7,0  
Winkel   72   Buurtsupermarkt   3,3   Per 100m2   2,4  
                Totaal   179  

De nieuwe ontwikkelingen hebben volgens onze Parkeerbeleidsnota een parkeervraag van 179. Deze parkeervraag komt bovenop het bestaande parkeerterrein, omdat het een nieuwe ontwikkeling betreft.

Hier is met betrekking tot het klimbos een lage parkeernormering gebruikt, namelijk die van een attractiepark. Attractieparken zijn over het algemeen veel groter dan het te ontwikkelen terrein waardoor ze een relatief lage parkeernorm per hectare hebben.

Voor de horeca wordt het gehele terras meegerekend, ook als dit onverhard zou worden. De norm is namelijk gebaseerd op het bruto vloeroppervlak, dus inclusief ruimtes zoals opslag, keuken en terras.

De nieuwe parkeervraag van 179 komt theoretisch bovenop de maximaal 35 aanwezige voertuigen tijdens de meetperiode. Dit maakt een totale parkeerbehoefte van 214 parkeerplaatsen. Aangezien veel bezoekers voor meerdere voorzieningen tegelijk zullen komen, zal dit echt een piekbelasting zijn op mooie zomerse dagen. Het huidige parkeerterrein met overloopcapaciteit en mogelijkheid tot parkeren in het Doornse Gat zelf zal de nieuwe vraag goed op moeten kunnen vangen.

Evenementen

Tijdens evenementen op het terrein zal de parkeervraag tijdelijk hoger zijn dan de piek zoals hierboven berekend. Per losstaand evenement wordt er vanuit mobiliteit bekeken of de parkeervraag binnen de bestaande capaciteit past, of dat er extra maatregelen moeten worden getroffen. Dit is per evenement en de doelgroep daarvan verschillend. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de inzet van pendelbussen, het stimuleren van fietsgebruik of een overeenkomst met omliggende perceelbeheerders. Dit zal dan in de evenementenvergunning worden opgenomen.

Parkeren fietsen

Naast de parkeernormen voor de auto dient conform de parkeerbeleidsnota 2021 eveneens te worden voorzien in voldoende fietsparkeerplaatsen. De parkeernorm voor fietsen is het aantal fietsen dat gestald dient te worden. De fietsparkeernormen zijn landelijk volop in ontwikkeling. Nog niet voor elke voorziening zijn er al kentallen beschikbaar. Derhalve is voor voorliggend plan op sommige punten maatwerk toegepast.

  Oppervlak (m2)   Gebruikte norm   Norm parkeren   Eenheid   Eenheid  
Horeca   1842   Restaurant (eenvoudig)   7,0   per 100 m2   129  
Theaterkuil   560   Theater   10,0   per 100 m2   56  
Klimbos / speelbos   17.570   Maatwerk   7,0   per hectare   12  
Winkel   72   Buurtsupermarkt   1,6   per 100 m2   1  
        Totaal   198  

In totaal bedraagt de parkeerbehoefte voor de fiets 198 parkeerplaatsen. Er is op het terrein voldoende ruimte om deze aantallen fietsen te stallen.

Verkeersgeneratie en verkeersveiligheid

De verkeersgeneratie kan in beginsel bepaald worden aan de hand van de CROW kengetallen. Er is conform de parkeerbeleidsnota uitgegaan van een niet stedelijk zone gelegen in het buitengebied. Bij een aantal functies is maatwerk toegepast vanwege het ontbreken van een CROW kengetal. Er dient vermeld te worden dat bij het bepalen van de verkeersgeneraties is uitgegaan van een worst-case scenario. Er is tevens geen rekening gehouden met weersomstandigheden en seizoen. In werkelijkheid zal de verkeersgeneratie dan ook lager uitpakken dan navolgend is bepaald.

Horeca

Voor horeca is geen CROW kengetal aanwezig voor de verkeersgeneratie. Derhalve wordt op basis van de beoogde bedrijfsvoering en de parkeernorm de verkeersgeneratie inzichtelijk gemaakt.

Voor de horeca zijn afgerond 129 parkeerplaatsen benodigd. Door de beoogde ontwikkeling van het Doornse Gat zullen veel bezoekers er langere tijd doorbrengen en niet alleen specifiek voor de horeca komen. Daarom gaan wij voor de berekening van de verkeersgeneratie uit van een worst-case scenario waarbij alle parkeerplaatsen ten behoeve van de horeca gebruikt worden en een roulatie (turnover) van twee keer per dag plaatsvindt. Dan is er sprake van het volgend aantal unieke auto bezoekers:

  • 129 auto's x 2 keer roulatie = 258 unieke auto bezoeken per etmaal

In totaal komt het aantal gemotoriseerde vervoersbewegingen uit op:

  • 258 x 2 (heen en terug) = 516 vervoersbewegingen per etmaal

Theaterkuil

Voor de theaterkuil wordt aangesloten bij de norm voor een Theater / schouwburg. De verkeersgeneratie per 100 m2 bvo bedraagt 14 bewegingen per etmaal. Voor de theaterkuil bedraagt het totaal aantal vervoersbewegingen daarmee:

  • (560 / 100) x 14 = 78,4 vervoersbewegingen per etmaal

Klimbos / speelbos

Voor het klimbos / speelbos is geen kengetal aanwezig voor de verkeersgeneratie. Derhalve wordt op basis van de beoogde bedrijfsvoering en de parkeernorm de verkeersgeneratie inzichtelijk gemaakt.

Het klimbos / speelbos kan gebruikt worden gedurende de hele dag. Voor het klimbos / speelbos zijn afgerond 7 parkeerplaatsen benodigd.

Uitgaande van een worst-case scenario waarbij alle parkeerplaatsen ten behoeve van het klimbos / speelbos gebruikt worden en een roulatie (turnover) van 3 keer per dag plaatsvindt, is er dan sprake van het volgend aantal unieke auto bezoekers:

  • 12 auto's x 3 keer roulatie = 36 unieke auto bezoekers per etmaal

In totaal komt het aantal gemotoriseerde vervoersbewegingen uit op:

  • 36 x 2 (heen en terug) = 72 vervoersbewegingen per etmaal

Winkel

Voor de winkel wordt aangesloten bij de norm voor een Buurtsupermarkt. De verkeersgeneratie per 100 m2 bvo bedraagt 84,9 vervoersbewegingen per etmaal. Voor de winkel bedraagt het totaal aantal vervoersbewegingen daarmee:

  • (72/ 100) x 84,9 = 61,1 vervoersbewegingen per etmaal

Navolgend het totaal overzicht van de verkeersgeneratie. Bovenop de totale verkeersgeneratie komen dan ook nog de piekbelastingen van de evenementen die mogelijk worden gemaakt.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Eenheid  
Horeca   516   per etmaal  
Theaterkuil   78,4   per etmaal  
Klimbos / speelbos   72   per etmaal  
Winkel   61,1   per etmaal  
Totaal   727,5   per etmaal  

Voor voorliggend plan hoeft de omliggende verkeersstructuur niet aangepast te worden, er kan gebruik worden gemaakt van de bestaande wegenstructuur en er hoeven geen nieuwe in- of uitritten vanaf de N225 gerealiseerd te worden.

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect Verkeer en parkeren geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Milieu

4.3.1 Milieu algemeen

Milieubeleidsplan Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal

Milieubeleidsplan 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal' is vastgesteld op 12 oktober 2017. De Utrechtse Heuvelrug wil een gemeente zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren. Niet alleen nu, maar ook over 50 of 100 jaar. We willen een leidende positie innemen in duurzame ontwikkelingen en steeds op zoek gaan naar de meest waardevolle duurzaamheidsambitie. Om dit te bereiken zetten we in op de volgende vijf doelen:

  • 1. Klimaatneutrale gemeente in 2035: binnen de gemeentegrenzen wekken we evenveel duurzame energie op als we gebruiken;
  • 2. Kwaliteit leefomgeving (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid):een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving voor de huidige en toekomstige inwoners;
  • 3. Duurzame mobiliteit: de negatieve impact van mobiliteit op de leefomgevingskwaliteit (met name op lucht, geluid) van onze gemeente vermindert, in 2035 is alle mobiliteit in de gemeente klimaat-neutraal, en in de mobiliteit wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van hernieuwbare duurzame grondstoffen (groene stroom, groen gas, waterstof, etc.);
  • 4. Duurzame economie: een gezonde, duurzame en klimaatvriendelijke lokale economie, waarin het ontwikkelen en aanbieden van duurzame producten rendabel is en waarbij inwoners en gasten kunnen kiezen voor duurzame consumptie;
  • 5. Duurzame en klimaatneutrale organisatie: het realiseren van een duurzame organisatie en van een klimaatneutrale organisatie. Een klimaatneutrale organisatie betekent voor ons een CO2-neutrale organisatie.

Op gebouwniveau streeft de gemeente naar het werken met het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 7 (minimaal niveau) tot 10 (zeer goed) waarvoor geldt dat voor het thema energie voor woningbouw een GPR-score van 7 overeenkomt met het bouwbesluit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie.

4.3.2 Bodem

Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (2008) dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Uit het bodeminformatiesysteem van de Omgevingsdienst blijkt dat de locatie onverdacht is op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden aangeleverd voor de geplande nieuwbouw omdat het een verblijfplaats van mensen betreft.


Conclusie

Op basis van informatie uit het bodeminformatiesysteem van de Omgevingsdienst blijkt dat de locatie onverdacht is op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Op voorhand bestaan er geen belemmeringen voor de realisatie van een horecagebouw die binnen het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.3.3 Geluid

Wet geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting. Er worden echter geen geluidgevoelige bestemmingen met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

Stiltegebieden

Aan de overzijde van de N225 ligt het stiltegebied Overlangbroek. De geplande ontwikkeling ligt op ruim 300 meter van de bufferzone van dit stiltegebied. Gezien deze afstand zullen de ontwikkelingen naar verwachting geen negatieve invloed hebben op dit stiltegebied.

Conclusie

Geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.

4.3.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.


Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/ m³. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/ m³ maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.


Naast de grenswaarde PM10 en NO2 geldt sinds 1 januari 2015 dat voor PM2,5 de jaargemiddelde grenswaarde niet meer dan 25 µg/m³ (microgram per kubieke meter) mag bedragen. Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit.


Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/ m³. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.


Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.


Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

Beoordeling luchtkwaliteit

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

Onderzoek - Berekening luchtkwaliteit

Middels de NIBM rekentool van Infomil is een berekening gemaakt. Daaruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling een maximale bijdrage voor verkeer van 0,07 NO2 in µg/m3 en 0,02 PM10 in µg/m3 oplevert. Deze waarde blijft ruimschoots onder de grens voor Niet in betekende mate van 1,2 µg/m3. De voorgenomen ontwikkeling is aan te merken als een project dat 'Niet in betekenende mate' bijdraagt op de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor wordt voldaan aan de gestelde normen van de Wet luchtkwaliteit.


Omdat grote groepen personen op het recreatieterrein aanwezig zullen zijn, is verder nog beoordeeld op de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de grenswaarden voor PM10 en PM2,5 (fijn stof). Hiertoe is het het kaartmateriaal van de RDU Utrecht gebruikt. Uit dat kaartmateriaal blijkt dat de jaargemiddelde concentraties voor PM10 in 2018 tussen de 18 - 19 µg/m3 bedroeg en PM2,5 in 2019 tussen de 11,5 - 12,0 µg/m3 bedroeg. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor deze stoffen.

Conclusie

Zowel vanuit de Wet luchtkwaliteit als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3.5 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (van bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen (goed woon- en leefklimaat) en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009), de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet geurhinder.

Effecten bestemmingsplan

In onderstaande tabel 4.4.4.1 is inzichtelijk gemaakt welke afstanden gelden tot het horecagebouw aan het Doornse Gat te Doorn.
afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdoornsegat-ON01_0008.png" Tabel: Functies met bijbehorende VNG-richtafstanden

Zoals blijkt uit tabel 4.4.4.1 zijn er op basis van de te realiseren nieuwe functie geen belemmeringen ten opzichten van gevoelige objecten. De meest dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van ruim 285 meter, daar waar minimaal 10 meter noodzakelijk is.

4.3.6 Externe veiligheid

Extern veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen waarbij een bepaalde groep slachtoffers valt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers.

Binnen de plaatsgebonden risicocontouren bestaat een bepaald risico te overlijden als gevolg van een calamiteit. Binnen de PR 10-6-contour gelden harde bouwrestricties: kwetsbare objecten zijn niet toegestaan en (beperkt) kwetsbare objecten alleen onder zwaarwegende belangen. De hoogte van het groepsrisico wordt niet alleen bepaald door de aard van de risicobron, maar ook door het aantal aanwezige personen binnen het invloedgebied daarvan (zie afbeelding 19). Bij veel ruimtelijke besluiten moet de hoogte van dit groepsrisico verantwoord worden. Dit noemt men de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

Wanneer verantwoorden ?

In de wet is geregeld wanneer het groepsrisico verantwoord moet worden. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer bij het nemen van een bepaald ruimtelijk besluit sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde. Voor inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en hogedruk aardgastransportleidingen geldt dat verantwoording van het groepsrisico altijd verplicht is wanneer binnen het invloedgebied van een risicobron een bepaald ruimtelijk besluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdoornsegat-ON01_0009.png"

Bevi-inrichtingen

In de nabije omgeving van het plangebied is één Bevi-inrichting aanwezig. Het gaat hier om het LPG-tankstation aan de Amersfoortsestraatweg 10 te Maarn. Voor deze inrichting is de grootte van de PR 10-6-contour en het invloedsgebied weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdoornsegat-ON01_0010.png"

De PR 10-6-risicocontour van het LPG-tankstation reikt niet tot het plangebied. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de ontwikkelingen van het plan.

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de het LPG-tankstation. Voor deze locatie hoeft het groepsrisico daarom niet nader beschouwd te worden.

In de omgeving van het plangebied bevindt zich geen hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie.

Transport gevaarlijke stoffen

De N229 van Bunnik naar Wijk bij Duurstede ligt op grote afstand van het plangebied. De kenmerken van het transport van gevaarlijke stoffen over de N229 zijn weergegeven in onderstaande tabel.


afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdoornsegat-ON01_0011.png"


Ten aanzien van de N229 wordt voldaan aan de normen van het plaatsgebonden risico. Het plangebied, waar de ontwikkeling van een beperkt kwetsbaar object is beoogd, ligt buiten het invloedsgebied van de N229.
In de nabijheid van het plangebied vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen over water plaats. De spoorlijn Utrecht - Arnhem ligt op 3200 meter van het plangebied. Het invloedsgebied van een toxische scenario is 4000 meter.


Bereikbaarheid

Het plangebied is vanaf de Leersumsestraatweg goed te bereiken. Het vluchten kan via deze weg naar twee kanten.


Zelfredzaamheid

Het plangebied valt binnen het bereik van een WAS-paal (waarschuwings- en alarmeringssysteem). Er kan ook gebruik gemaakt worden van NL-ALERT (htpp://www. Crisis.nl/nl-alert).


Effecten bestemmingsplan

De meest dichtstbijzijnde risicobron bevindt zich aan de Leersumsestraatweg 23, op een afstand van ruim 300 meter. Het betreft het vakantiepark Bonte Vlucht, waar een propaantank aanwezig is. De risicocontour reikt niet tot in het plangebied.


Elektromagnetische straling

Ten aanzien van hoogspanningslijnen zijn deze op voldoende afstand gelegen om geen negatieve invloed te hebben op het plangebied. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.


Conclusie

Er zijn voor de geplande ontwikkeling geen ruimtelijke belemmeringen vanuit externe veiligheid te verwachten.

4.3.7 M.e.r.


Het plangebied betreft reeds een bestaand recreatieterrein waar met het voorliggend bestemmingsplan een horecagebouw wordt mogelijk gemaakt. Verwacht wordt dat het bezoekersaantal voor de nieuwe functie in een worstcase scenario de grens van 250.000 extra bezoekers niet zal overschrijden. Hiermee blijft het bezoekersaantal ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. Hierin staat namelijk een bezoekersaantal van 500.000 of meer. Dat de voorgenomen activiteit onder de drempelwaarde ligt is al een belangrijke aanwijzing voor de conclusie dat geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. De toetsing aan de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling moet in dat licht worden bezien en zal dan ook met name gericht zijn op bijzondere situaties in of om het plangebied. De selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling zijn:

  • 1. Kenmerken van het project;
  • 2. Plaats van het project;
  • 3. Kenmerken van het potentiele effect van het project.



1. Kenmerken van het project

Binnen het huidige recreatieterrein het Doornse Gat wordt een horecagebouw inclusief een educatie-ruimte gerealiseerd. Daarnaast wordt er een speelbos, een klimbos en een theaterkuil gerealiseerd en zal er natuureducatie gaan plaatsvinden. Tevens zal er met de exploitatie zorg worden gedragen voor het beheer en onderhoud.


2. Plaats van het project

Het plangebied bevindt zich op een afstand van ongeveer 4 kilometer van het Natura 2000-gebied Kolland & Overlangbroek.


3. Kenmerken van het potentiële effect van het project

Negatieve effecten zijn niet te verwachten op de Natura 2000- en NNN-gebieden. Het plangebied betreft een bestaand recreatiegebied met voldoende parkeerplaatsen waar alleen een horecagebouw aan wordt toegevoegd en enkele recreatieve voorzieningen waaronder een klimbos en een theaterkuil. Ook is in het kader van dit bestemmingsplan op de aspecten externe veiligheid, mobiliteit, luchtkwaliteit, geluid, bodem, milieuzonering, water, ecologie en archeologie getoetst of uitvoering van het bestemmingsplan leidt tot negatieve milieueffecten. Op geen van deze aspecten blijkt sprake van belangrijke nadelige milieueffecten. Met het uitvoeren van deze milieuonderzoeken is voldaan aan alle wettelijke vereisten. Voor het bestemmingsplan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Het project kan namelijk worden gezien als een activiteit die voorkomt in het Besluit milieueffectrapportage 1994 onder categorie D11.2. "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen is m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer".


Aan de drempelwaarden wordt echter niet voldaan waardoor voor dit project een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is gekoppeld aan het besluit over het bestemmingsplan. De vormvrije m.e.r.-beoordeling geeft antwoord op de vraag of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Daarbij kunnen de volgende twee situaties optreden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) nodig.
  • Belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen niet worden uitgesloten: er moet een m.e.r.- beoordelingsprocedure worden doorlopen of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.-procedure.


Bij de beslissing dient rekening te worden gehouden met de in bijlage III van de EU-richtlijn aangegeven omstandigheden. Deze zijn:

  • kenmerken van de activiteit;
  • plaats waar de activiteit wordt verricht; en
  • kenmerken van de gevolgen van de activiteit.


Voor het project Doornse Gat te Doorn is geen vormvrije m.e.r. beoordeling noodzakelijk. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject.

4.3.8 Duurzaamheid

Gemeentelijk beleid
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft haar beleid rond klimaat, energie en duurzaam bouwen verwoord in het Milieubeleidsplan "Natuurlijk duurzaam Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal". In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn.

Voor nieuwbouw streeft de gemeente naar een minimale gemiddelde GPR Gebouw score van 7. Bij kansrijke projecten is de ambitie een GPR Gebouw score van 8.


Kansen om duurzaam en toekomstgericht bouwplan te realiseren

Er zijn een aantal aantrekkelijke maatregelen om duurzaam en toekomstgericht bouwplan te realiseren, bijvoorbeeld door toepassing van:

  • a. Zongericht bouwen: zo ecologisch en economisch mogelijk optimaal profijt uit de zon te halen. Zongericht bouwen combineert optimaal wooncomfort en duurzaam bouwen.
  • b. Extra isolatie (bijv. gevel Rc= minimaal 5 m2K/W) en een uitstekende naad- en kierdichting(Qv10: </= 0,4 dm3/s.m2).
  • c. Een warmtepomp in plaats van HR-ketel: een warmtepomp is een toekomst bestendige techniek die het gebruik van gas overbodig maakt. Bodem als energiebron heeft een beter rendement dan een luchtwarmtepomp waarmee in de zomer koeling uit bodem kan worden benut. De investeringskosten zijn nog groter maar de energiekosten worden wel structureel lager. In combinatie met PV-panelen kan de benodigde energie voor de warmtepomp van externe bronnen op jaarbasis tot een minimum beperkt worden. Wanneer geen gebruik van gas wordt gemaakt dalen de structurele kosten voor het vastrecht en energiebelasting gas. Koken op gas maakt plaats voor koken op inductie waarmee ook het binnenmilieu en de veiligheid verbeterd.
  • d. Een vraaggestuurde ventilatiesysteem met warmteterugwinning: door gebruik te maken van warmteterugwinning in de mechanische luchtafvoer en/of sturing op basis van gebruik van de ruimtes (CO2) wordt energie bespaart.
  • e. Zonnecollector: een zonnewarmte systeem kan optimaal jaarlijks circa 50% van de warmtapwater behoefte verzorgen. Een combinatie van de zonnecollector met een warmtepomp is ideaal door de structurele verhoging van het rendement van de warmtepomp en hiermee de energiebehoefte van de warmtepomp. Ook zal de warmtepomp een langere levensduur hebben door dat deze alleen nodig is als er onvoldoende zonnewarmte beschikbaar is.
  • f. PV-panelen: door elektriciteit duurzaam op het eigen horecagebouw op te wekken kan worden bespaart op inkoop en elektriciteit en de energiebelasting.


GPR Gebouw
Met GPR Gebouw wordt inzichtelijk gemaakt waarmee de duurzaamheid van het plan kan worden verbeterd. Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema's: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10.


Conclusie
De initiatiefnemer van het plan heeft aangegeven dat het horecagebouw zal voldoen aan de duurzaamheidsambities van de gemeente. Bij de uiteindelijke omgevingsvergunning voor het bouwen zal dit getoetst worden.

4.4 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die tot een belemmering leiden

4.5 Water

Het bodem- en waterprogramma 2022-2027

Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is een uitwerking van de provinciale ambities voor de bodem en het water uit de provinciale Omgevingsvisie. Onderdeel van het programma is het wettelijk verplichte Regionaal Waterplan onder de Waterwet. Het programma beschrijft hoe de provincie samen met partners wil werken aan ambities uit de Omgevingsvisie, welke beleidskeuzes we maken en hoe we hier uitvoering aan willen geven en streven naar een robuust bodem- en watersysteem. Het programma gaat over duurzaam gebruik van de ondergrond, circulariteit, schoon oppervlaktewater, schone bodem en schoon grondwater, voldoende water, waterveiligheid en energie uit bodem en water.

Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016 - 2021' Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan. Het plan bestaat uit 3 delen, te weten: Strategie, Beleids- en uitvoeringsplan en een Achtergronddocument. Het deel Strategie betreft een beschrijving over hoe wordt ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen als klimaatverandering en verstedelijking. Het vormt de basis voor de uitvoeringsstrategie. In het Beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar vier beleidsthema's (veiligheid, voldoende water, schoon water en recreatie, landschap en cultuurhistorie) en 7 vernieuwende projecten. Het thema 'veiligheid' heeft met name te maken met het beleid ten aanzien van waterkeringen (primaire waterkeringen, regionale waterkeringen en overige waterkeringen), het voorkomen van overstromingen en het beperken van eventuele gevolgen. Bij de zorg voor het thema 'voldoende water' worden de volgende onderdelen onderscheiden:

  • wateroverlast
  • watertekort;
  • grond- en stedelijk waterbeheer;
  • gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), watergebiedsplannen en peilbesluiten;
  • verdroging van de natuur.

Het thema 'schoon water' staat gelijk aan ecologisch gezond water. Dit gebeurt door aanpassing van de inrichting, het beheer en het onderhoud van watersystemen. Hierdoor verbetert de leefomgeving van mensen, dieren en planten. De veranderingen worden doorgevoerd via integrale gebiedsgerichte planvorming, in samenhang met maatregelen om andere doelen te halen. Dit wordt gedaan via integrale, gebiedsgerichte planvorming middels het opstellen van watergebiedsplannen.

Waterstructuurvisie Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

In de Waterstructuurvisie is de toekomstvisie van het Hoogheemraadschap weergegeven. Belangrijkste doelstelling is dat het water meer ruimte moet krijgen om het hoofd te bieden aan klimaatveranderingen. Het middel dat hiervoor wordt ingezet is het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Dit houdt in dat regenwater niet meteen wordt afgevoerd via het riool, maar wordt vastgehouden. Bijvoorbeeld door het in de grond te laten zakken of te verzamelen in sloten. Het bergen vindt plaats door het opslaan van overtollig water in speciale meren of aangewezen polders. Op die manier is er ook schoon water in voorraad voor droge tijden. Pas in het uiterste geval wordt meer gevraagd van de gemalen (afvoeren).

Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug

Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.

Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:

  • afkoppelen en infiltreren van regenwater: de zandige Utrechtse Heuvelrug biedt veel mogelijkheden voor infiltratie van water van nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing in de grond;
  • beleving en cultuur: de landgoederen en Stichtse Lustwarande zijn beeldbepalend, en water vervult daar een eigen functie in;
  • natuur en ecologie: op allerlei plaatsen kan de natuur en ecologie in en om het water verbeterd worden. Eerst moet gekeken worden welk water een belangrijke functie vervult hierin;
  • beheer en onderhoud: het is nodig om het beheer van watergangen en dat van erlangs gelegen wegen goed op elkaar af te stemmen.

Convenant en Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug

Het convenant 'Leidraad afkoppelen en infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug' is op 27 januari 2010 door twaalf overheden en drinkwaterbedrijf Vitens getekend. Het convenant dat gaat over het afkoppelen en infiltreren van afstromend hemelwater op de Utrechtse Heuvelrug, is op 26 november 2015 geactualiseerd. Het streven is om diffuse bronnen terug te dringen, zoals het gebruik van uitlogende materialen. In het convenant is een beslisschema opgenomen waarmee kan worden bepaald of en op welke wijze hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem (geïnfiltreerd).

Lokale adapatiestrategie

Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad de Lokale Adaptatie Strategie vastgesteld. Met dit document willen we onze doelen voor een klimaatadaptieve en waterrobuuste gemeente vaststellen en de strategie om deze doelen te realiseren. Aanleiding voor vaststellen van de lokale Adaptatie Strategie zijn de klimaatverandering, waardoor de temperaturen hoger worden, de regenbuien worden heftiger en komen vaker voor en tegelijkertijd zien we langere periodes van extreme droogte. Hiernaast vorm de Nationale Omgevingsvisie de aanleiding, die stelt, dat we onze omgeving in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig moeten hebben ingericht. In de strategie worden de volgende beleidskeuzes gemaakt:

  • 4. Houden we het hemelwater optimaal vast op de plek waar het valt. We hanteren hiervoor de norm van minimaal 50 mm (nu 30) en waar mogelijk 70 mm van een heftige bui van 70 mm in een uur.
  • 5. Hebben we de openbare ruimte zo ingericht dat bij extreem hevige neerslag van 70 mm in een uur geen schade optreedt aan bebouwing, infrastructuur en aan vitale voorzieningen en dat bij een bui van 90 mm in een uur de vitale voorzieningen blijven functioneren (hoofdwegen, drinkwater en energie).
  • 6. Vindt er geen negatieve beïnvloeding van de waterkwaliteit plaats als gevolg van riooloverstorten vanuit gemengd rioolstelsel.
  • 7. Is het verschil in gevoelstemperatuur tussen bebouwd en (agrarisch) landelijk gebied maximaal 5 graden.
  • 8. Behouden we de huidige hoeveelheid schaduw in de dorpen.
  • 9. We vragen onze inwoners om ook in 2050 hun woonomgeving klimaatadaptief te hebben ingericht. Hiervoor hebben we een hemelwaterverordening opgesteld


Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een beknopt watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.


De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Hieronder volgt de inhoudelijke toetsing van het plan aan de enkele 'waterthema's', zoals die beschreven staan in de Handreiking Watertoets. Toetsing aan deze thema's levert de watertoets op.


Wateroverlast

Toename van verharding heeft tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet versnelde afvoer worden voorkomen (bijvoorbeeld infiltratie of grasdaken) of gecompenseerd (graven extra waterberging).

Voorliggend plan maakt gebruik van de huidige parkeerterreinen en wegen. Er worden vanwege verschillende gebouwen en wegen extra verhardingen in het gebied aangebracht. Er zal echter ook een verhard wandelpad worden verwijderd. Per saldo, zoals blijkt uit onderstaande tabel, zal het oppervlakte aan verharding afnemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdoornsegat-ON01_0012.png"

Watercompensatie is dan ook niet noodzakelijk

Hemelwater

Het hemelwater van het nieuw te realiseren gebouwen zal worden afgekoppeld in niet via het riool worden afgevoerd.

Afvalwater

Het afvalwater van het horecagebouw wordt aangesloten op de in het gebied aanwezige riolering. Ook het afvalwater van de toiletten wordt op de riolering worden aangesloten. De twee overige sanitair gebouwen zijn niet aangesloten op de bestaande riolering. Zij zullen echter de functie van sanitairgebouw verliezen en behoeven daarmee niet te worden aangesloten.

Waterkwaliteit

Het tegengaan van riooloverstorten door de afkoppeling van hemelwater komt de waterkwaliteit ten goede. Het ontstaan van (nieuwe) vervuilingsbronnen dient zoveel mogelijk te worden voorkomen om vervuiling van grond- en oppervlaktewater te beletten. Het toepassen van niet-uitloogbare bouw-materialen voorkomt dat het hemelwater, dat wordt afgekoppeld naar het oppervlaktewater, wordt vervuild. In verband hiermee zal bij de bouw van de nieuwe gebouwen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen worden gebruikt.

4.6 Groen, natuur en landschap

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet kent een regeling voor de bescherming van soorten en een regeling voor gebiedbescherming (natura-2000 gebieden). Hieronder wordt kort ingegaan op beide regelingen.

Soorten

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, Een ontheffing is alleen nodig als mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt leiden tot overtreding van Wnb.

Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen. Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • I. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • II. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • 1. de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • 2. de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • III. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • 1. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • 2. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Utrechtse Heuvelrug is de provincie Utrecht het bevoegd gezag voor de Wnb. De provincie handhaaft in haar Omgevingsverordening Utrecht de vrijstelling voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden voor de soorten die ook al vielen onder de vrijstelling in de Flora- en faunawet voor algemeen voorkomende soorten.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Natuuronderzoek
Om te beoordelen of de beoogde ontwikkelingen nadelige effecten heben op beschermde soorten is een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd door Achterberg Ecologie & Natuurfotografie in samenwerking met P4N Duurzaamheid en Natuur, zie bijlage 3. In het onderzoek is beschreven welke maatregelen toegepast moeten worden om de natuur binnen het plangebied te behouden en te versterken. Deze maatregelen zijn vertaald in de inrichtingstekening Doornse Gat dat als Bijlage 2 bij de regels is opgenomen. In artikel 4.3.3 is middels een voorwaardelijke verplichting geborgd dat enkel de uitbreiding van de horeca toegestaan is als de maatregelen uit Bijlage 2 uitgevoerd zijn. Op deze wijze is de natuurverbetering van het Doornse Gat geborgd. Daarnaast zijn in het naturonderzoek ook voorwaarden opgenomen waaraan voldaan moet worden op de bestaande natuur afdoende te blijven beschermen. Deze voorwaarden zijn onder andere input geweest voor het opstellen van de evenementenregeling in artikel 4.3.2. Uitgangpsunt hierbij is dat het bestaande aantal evenementen toegestaan wordt en dat er geen ruimte voor uitbreiding is. Tevens zijn de openingstijden van het terrein en de horeca opgenomen in artikel 4.3.1 gebasseerd op het natuurwaardenonderzoek.

Het natuurwaardenonderzoek heeft een duidelijke relatie met de NNN-toets die uitgevoerd is voor dit bestemmingsplan, zie Bijlage 2 bij de toelichting en nader beschreven is in paragraaf 3.2.2. Het natuurwaardenonderzoek moet dus in samenspraak met de NNN-toets bezien worden.

Natura 2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Kolland & Overlangbroek (vogelrichtlijn / habitatrichtlijn) ligt op 4,18 kilometer afstand tot het plangebied. Het gebied heeft overbelasting van stikstof. Detentiele belasting vanuit voorliggend plan kan enkel een toename van stikstofdepostie inhouden. Daarom is voor voorliggend plan een Aeriusberekening uitgevoerd om te bepalen of de stikstofdepositie onder de wettelijke norm van 0,00 mol/ha/j blijft. De berekening met toelichting is opgenomen als bijlage 4. De conclusie van de berekening luidt:

'Het effect vanuit de gebruiksfase en de bouwfase op Natura 2000-gebieden is 0,00 mol N/ha/j. Vanuit het aspect stikstof ontstaat er geen belemmering voor voorliggend plan. Het Pdf-bestand van berekening is als bijlage toegevoegd in deze rapportage. Tevens is het GML-bestand als separate bijlage meegeleverd.'

4.7 Cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening.

Wanneer er in het kader van het bestemmingsplan geen milieueffectrapportage, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, wordt opgesteld dient in het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop is rekening gehouden met de in het plangebied voorkomende cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten (art 3.16 lid 5 sub a Bro). Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Het plangebied en de omgeving hebben geen bijzondere cultuurhistorische waarden.


Geconcludeerd wordt dat er vanuit het oogpunt van cultuurhistorie geen belemmering zijn voor het realiseren van het horecagebouw en andere voorzieningen in het plangebied.

4.8 Archeologie

Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische (verwachtings)waarden bij de planvorming te betrekken.


Beleidskaart Archeologie gemeente Utrechtse Heuvelrug

In april 2013 is door de gemeenteraad een nieuwe 'Beleidskaart Archeologie' vastgesteld. Op de kaart zijn verschillende archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. Er is gekozen voor vijf typen archeologie-gebieden waarin verschillende regels voor bescherming van archeologisch erfgoed gelden. De archeologische waarden die bijdragen aan de identiteit en het karakter van de gemeente zijn daarbij het belangrijkst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DOOdoornsegat-ON01_0013.png"

Volgens de gemeentelijke Beleidskaart Archeologie hebben een deel van de gronden een zeer hoge archeologische verwachtingszone, een deel bufferzone zeer hoog of hoge verwachting en een deel van de gronden geen verwachting. Voor gronden met geen archeologische verwachtingswaarden gelden vanuit de archeologische monumentenzorg geen onderzoeksverplichting. Zowel het nieuwe horeca-gebouw, het sanitairgebouw, de weg naar het horecagebouw als de nieuwe opslagruimte worden nieuw gerealiseerd op gronden waar geen archeologische resten worden verwacht met geen archeologische waarden. Voor gronden met een zeer hoge verwachting (Waarde Archeologie 1) is het streven gericht op behoud in situ. Onderzoeksverplichting bij ingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een oppervlakte groter dan 50 m2. Op gronden in deze dubbelbestemming wordt geen bouwwerk opgericht en er worden geen graafwerkzaamheden verricht.


Voor gronden met de bufferzone zeer hoog of hoge verwachting (Waarde - Archeologie 2) is het streven gericht op behoud in situ. Onderzoeksverplichting bij ingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een oppervlakte groter dan 100 m2. Op gronden in deze dubbelbestemming wordt geen bouwwerk opgericht en er worden geen graafwerkzaamheden verricht.


Voor gronden met de bufferzone zeer hoog of hoge verwachting (Waarde - Archeologie 3) is het streven gericht op behoud in situ. Onderzoeksverplichting bij ingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een oppervlakte groter dan 150 m2. Op gronden in deze dubbelbestemming wordt geen bouwwerk opgericht en er worden geen graafwerkzaamheden verricht.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.DOOdoornsegat-VO01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeks-resultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

De verbeedling is opgesteld waarbij het voldoet aan de SVBP en IMRO standaarden die gelden voor het opstellen van bestemmingsplannen. De gronden waar de bestemmingen en aanduidingen van toepassing zijn zoals die zijn openomen in de regels, en voor zover nodig toegelicht in paragraaf 5.3, zijn weergegven op de verbeelding.

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk II (artikelen 3 tot en met 8) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk III (artikelen 9 tet en met 13) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk IV (artikelen 14 en 15)bevat de overgangs- en slotregel.

Regels in verband met de bestemmingen

De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • voorwaardelijke verplichting.

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.

Bouwregels

De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de goot- en bouwhoogten.

Specifieke gebruiksregels

Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan je denken aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in de bestemming 'Recreatie'.

Voorwaardelijke verplichting

Het kan voorkomen dat een bepaald gebruik van gronden kan worden toegestaan, mits er maatregelen worden genomen om hinder naar de omgeving te voorkomen. In voorliggend plan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen twee jaar na vaststelling van het bestemmingsplan landschappelijke verbeteringen uitgevoerd moeten zijn om de natuurwaarden van het gebied te versterken. Hiermee wordt het versterken van het recreatieve aanbod gecombineerd met het versterken van de natuurwaarden.

5.3 Bestemmingen

In het plangebied zijn twee bestemmingen en vier dubbelbestemmingen opgenomen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.

5.3.1 Natuur

De bestemming 'Natuur' wordt gebruikt voor gebieden waar landschappelijke en natuurwaarden van belang zijn. Deze bestemming is bedoeld om deze waarden in stand te houden, te herstellen of te ontwikkelen. Agrarisch medegebruik in de vorm van beweiding is toegestaan. De betreffende gebieden hebben een groene uitstraling met landschaps- en/of natuurwaarden. De bestemming Natuur is aan twee delen van het recreatieterrein waarin ingezet op natuurontwikkeling gegeven. Deze gebieden worden exclusief voor natuur en is recreatie niet meer toegestaan. Vanwege voorgaande is het ook uitgesloten om in deze gebieden bouwwerken te bouwen.

Omgevingsvergunning ter bescherming natuur / landschap

Om te voorkomen dat de landschappelijke en natuurwaarden onevenredig worden aangetast is een verbod opgenomen om zonder omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Deze werkzaamheden hebben dan betrekking op het mogelijk aantasten of veranderen van natuur- en landschapselementen.

5.3.2 Recreatie

Het merendeel van gronden van het recreatieterrein krijgt de bestemming 'Recreatie'. Het terrein is erop gericht het gebied aantrekkelijk te houden voor met name recreatief medegebruik in de dagrecreatieve sfeer, zoals wandelen en fietsen. Er dient daarbij voorkomen te worden dat de bestaande en/of nog te ontwikkelen natuurwaarden in het plangebied in het gedrang komen. Voor zowel de te realiseren en de te handhaven gebouwen is een nadere aanduiding opgenomen waar de gebouwen uitsluitend gerealiseerd mogen worden. Voor specifiek gebruik is tevens middels een nadere aanduiding aangegeven waar dit alleen mag plaatsvinden.

Zo is een gebouw ten behoeve van het beheer en onderhoud alleen toegestaan bij de aanduiding 'opslag'. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van recreatie – horeca' is een horecagebouw met horeca in de categorie 1 van de bij deze regels behorende bijlage Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – detailhandel' is één winkel toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'theater' is een openlucht theater toegestaan.

Evenementen categorie 1 en 2 mogen alleen gehouden worden bij de nadere aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – evenemententerrein'. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van recreatie - klimbos' is een klimbos toegestaan. Het blote voetenpad is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van recreatie - blotevoetepad toegestaan. Een gebruik als parkeerterrein is ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' na zonsondergang toegestaan. Overdag is op het gehele terrein parkeren toegestaan.

In de bouwregels van de bestemming Recreatie staat aangeven dat alleen ter plaatse van het bouwvlak een hoofdgebouw gerealiseerd mag worden. In de verbeelding staan de goot- en bouwhoogten opgenomen. Voor de overige bijbehorende bouwwerken onder meer voor opslag is een aparte bouwregeling opgenomen.

Tevens staan in de bouwregels opgenomen voor bouwwerken geen gebouwen zijnde.

In de specifieke gebruiksregels staat een voorwaardelijke verplichting die borgt dat de horecagelegenheid pas in gebruik mag genomen worden als de natuur is aangelegd en het verharde wandelpad is verwijderd. Dit borgt dat de meerwaarde voor de natuur eerst wordt gecreëerd.

5.4 Dubbelbestemmingen

De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook vier dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.

5.4.1 Waarde - Archeologie

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.


Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:


Dubbelbestemming  
Archeologisch waardevol gebied   Regime  
Waarde - Archeologie 1   Zones met een zeer hoge archeologische verwachting (b.v. beschermde landgoederen, grafheuvels en oude wegen en paden)   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 50 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 2   Zones met een zeer hoge archeologische verwachting (Bufferzone)   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 3   Zones met een hoge archeologische verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 150 m2 en dieper dan 30 cm - onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  

In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet onder de vrijstelling;

- graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;

- het zorgvuldig ruimen van (individuele) graven op de gemeentelijke begraafplaatsen.

5.4.2 Waarde - Ecologie

De dubbelbestemming Waarde - Ecologie is bedoeld om de landschaps- en natuurwaarden van de gronden in stand te houden en te beschermen. Deze bestemming geldt naast de onderliggende (enkel) bestemming en is van toepassing op gebieden die binnen het Natuur Netwerk Nederland (NNN) vallen. Naast de geldende bouwregels van de enkelbestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van de bestemming Waarde - Ecologie worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken die volgens de andere bestemmingen mogen worden gebouwd. Dit om onevenredige aantasting van de belangen van de landschaps- en natuurwaarden te voorkomen.

In het artikel is een vergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren of uit te laten voeren van een aantal werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zoals het afgraven en verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem, het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen, etc. In het artikel zijn er zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregel

Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

5.5.2 Algemene bouwregels
5.5.2.1 Bestaande situatie

In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.

5.5.2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.

5.5.3 Algemene gebruiksregels
5.5.3.1 Verboden gebruik

In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.

5.5.4 Algemene afwijkingsregels
5.5.4.1 Algemeen

Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.

5.5.5 Overgangs- en slotregels

Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder f Bro dient de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen te worden aangetoond. De ontwikkelingen betreffen een particulier initiatief. Het terrein was tot 1 januari 2018 in handen van de gemeenschappelijke regeling recreatieschap. Tussen de ontwikkelaar en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee is het kostenverhaal verzekerd en vervalt de exploitatieverplichting. Vanuit economische uitvoerbaarheid zijn er geen belemmeringen voor het plan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg en inspraak
In het kader van vooroverleg wordt het voorontwerp van het bestemmingsplan "Doornse Gat" toegezonden aan de diverse instanties, die volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening bij de planvorming dienen te worden betrokken. Met belanghebbenden uit de omgeving en belangenorganisaties zijn meerdere overleggen gevoerd, zie bijlage 5 voor de verslaglegging van die overleggen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat gedurende het planproces een wijziging van intiatiefnemers heeft plaatsgevonden.
Het participatietraject heeft geleid tot enkele aanpassingen van het plan. Zo zal de bedachte mountainbikeroute niet doorgaan en zijn enkele beheersmaatregelen om de Flora en Fauna te versterken overgenomen. Mocht in de toekomst er toch behoefte zijn aan aanleg van een mtb-route in het Doornse Gat, dan zal daarvoor een aparte vergunningprocedure gevolgd moeten worden.


Zienswijzen

Na de verwerking van de overlegreacties wordt het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Van de eventueel te ontvangen zienswijzen wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan.

6.3 Handhaving

Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmings-plannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken. De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.

Repressieve toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestem-mingsplan tot gevolg hebben dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Dat zelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve hand-havingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding