Plan: | Langbroekerdijk 15B - Driebergen-Rijsenburg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.DGBlangbroekrdk15b-VA01 |
Initiatiefnemer is voornemens de agrarische bedrijfsbebouwing aan de Langbroekerdijk 15B geheel te saneren. In totaal wordt er circa 800 m2 aan bijgebouwen gesloopt. Door het slopen van deze bebouwing komt er ruimte vrij voor het realiseren van een nieuwe vrijstaande woning. De realisatie van de vrijstaande woning is echter niet mogelijk op grond van de huidige agrarische bestemming. Op 24 juni 2021 is dit initiatief voorgelegd aan de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de vorm van een principeverzoek, met het doel te achterhalen of de gemeente Utrechtse Heuvelrug bereid is om principemedewerking te verlenen aan een bestemmingswijziging ten behoeve van wonen. Op 6 september 2021 heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug in het principebesluit aangegeven in beginsel positief te staan tegenover de voorgenomen plannen.
Het plangebied ligt in de gemeente Utrechtse Heuvelrug en ligt ten zuidwesten van de kern Driebergen-Rijsenburg. De locatie ligt in het buitengebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug in het Langbroekerweteringgebied.
Het plangebied is gelegen aan de Langbroekerdijk 15B en het bijbehorende perceel te Driebergen-Rijsenburg. Het plangebied is gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Driebergen-Rijsenburg, sectie C, perceel 2626 en perceel 3358. De percelen hebben een totale oppervlakte van 7.405 m². In de navolgende figuren is de ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur: Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)
Figuur: Uitsnede kadastrale kaart met ligging plangebied (bron: perceelloep.nl)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug op 7 mei 2020.
In het bestemmingsplan kent het plangebied zowel de enkelbestemming 'Wonen - B1' als de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden'.
De voor Wonen - B1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorend:
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden' zijn bestemd voor:
met daarbij behorend:
Verder kent het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5'. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
Daarnaast gelden er twee functieaanduidingen, namelijk 'specifieke vorm van agrarisch - kwelafhankelijke vegetatie' en 'specifieke vorm van agrarisch - open landschap'.
Tot slot kent een deel van het plangebied de gebiedsaanduiding 'milieuzone - stiltegebied'. De bestaande woning is gelegen in een bouwvlak. De overige agrarische bebouwing die gesloopt zal worden is niet gelegen in een bouwvlak.
Figuur: Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De plannen zijn strijdig met het vigerende bestemmingsplan omdat de bestemming 'Agrarisch met waarden' geen woningen toestaat.
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
In de huidige situatie bevindt zich op het perceel een vrijstaande woning van twee bouwlagen. De woning heeft een omvang van 13,5 bij 7 meter, dus een grondgebonden oppervlakte van 94,5 m2. Achter de woning bevinden zich agrarische gronden. Daarnaast bevinden zich op het perceel diverse agrarische bijgebouwen en verhardingen. De agrarische bebouwing functioneert hoofdzakelijk als opslagschuur en caravanstalling. De bijgebouwen hebben een gezamenlijk oppervlakte van circa 800 m2. Het perceel is toegankelijk via een inrit vanaf de Langbroekerdijk.
Figuur: Weergave van de Langbroekerdijk 15B gezien vanaf de Langbroekerdijk (bron: Google Streetview, april 2021)
Initiatiefnemer is voornemens om de locatie Langbroekerdijk 15B met omliggende gronden te herontwikkelen. Ten behoeve van het plan is een landschappelijke inpassing opgesteld. Deze is bijgevoegd in bijlage 1 van deze toelichting.
De huidige agrarische bebouwing, met een gezamenlijk oppervlakte van circa 800 m2, wordt gesloopt. Welke bebouwing dit precies betreft is weergeven op onderstaand figuur en is eveneens bijgevoegd als bijlage 2 van deze toelichting. Met een voorwaardelijke verplichting wordt juridisch geborgen dat de extra woning gebruikt kan worden wanneer deze bebouwing gesloopt dan wel verwijderd zal zijn.
Figuur: Te slopen bebouwing Langbroekerdijk 15B (bron: Bureau Maris)
In plaats van deze agrarische bebouwing wordt een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. De te realiseren woning krijgt een omvang van 16 bij 9 meter, dus een grondgebonden oppervlakte van 144 m2. De nieuwe woning krijgt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 10 meter. De te realiseren woning is op zodanige wijze gepositioneerd dat deze in lijn is met de achterlijn van de bebouwing op het naastgelegen perceel van de zuiderburen. Hierdoor ontstaat er vanaf de nieuwe woning een uitzicht over het achtergelegen landschap.
De reeds bestaande vrijstaande woning blijft behouden. De nieuwe woning is op eenzelfde wijze georiënteerd als de bestaande woning. Ten behoeve van de woningen wordt tussen de woningen één nieuw bijgebouw gerealiseerd. Het bijgebouw wordt haaks op de woningen, over de kavelgrens tussen beide woningen, gebouwd. Het bijgebouw krijgt een omvang van 8 bij 17 meter, een grondgebonden oppervlakte van 136 m2. Het bijgebouw krijgt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 5 meter. Tevens worden bij beide woningen twee buitenruimten in de vorm van een terras gerealiseerd. Deze terrassen worden dusdanig gerealiseerd dat elke woning een buitenruimte in de zon en in de schaduw heeft.
Figuur: Landchappelijke inpassing (bron: Bureau Maris)
De bestaande inrit blijft behouden. Er wordt echter een mandelige weg aangelegd. Deze mandelige weg splitst zich op het perceel. Met het linker gedeelte van de mandelige weg blijven de achterliggende agrarische gronden, welke niet tot de planlocatie behoren, toegankelijk voor de betreffende agrariër. Deze agrariër kan met recht van overpad gebruik maken van de mandelige weg.
Het rechter gedeelte van de mandelige weg zorgt ervoor dat ook de nieuwe woning bereikbaar is. Dit is weergegeven in onderstaande situatiekaart welke ook is bijgevoegd in bijlage 3. Daarnaast is bij beide woningen voldoende ruimte voorzien om parkeren op eigen terrein op te lossen.
Figuur: Situatietekening gewenste situatie (bron: Bureau Maris)
Het streven is om het zicht op het achtergelegen open landschap zoveel mogelijk te behouden. Dit wordt gedaan door de onderlinge plantafstand en de hoogte tussen de bomen in dit achtergelegen landschap op zodanige wijze uit te voeren, dat er zicht blijft op het landschap tussen de bomen door.
Daarnaast worden met het voorgenomen plan een doorkijkje vanaf de weg naar het achtergelegen gebied gecreëerd. Tevens wordt een deel van de bestaande beplanting behouden in het plangebied. Ook wordt een deel van het bestaand opgaand groen rondom de woningen aangevuld met nieuw groen. Op die manier worden de twee percelen van de woningen van elkaar gescheiden.
De ambitie is zoveel mogelijk energieneutraal te bouwen. Conform huidige wet- en regelgeving wordt de nieuwe woning gasloos uitgevoerd.
Initiatiefnemer is voornemens om de locatie Langbroekerdijk 15b met omliggende gronden te herontwikkelen. In ruil voor één nieuwe vrijstaande woning en één bijgebouw worden alle agrarische opstallen, met een oppervlakte van circa 800 m2 gesloopt. Met het slopen van de agrarische opstallen en de nieuwe inrichting van het perceel wordt een kwaliteitsslag gemaakt voor het perceel en de directe omgeving.
De voorgenomen ontwikkelingen hebben namelijk een positieve invloed op de woonbeleving van de huidige en toekomstige bewoners en het landschap aan de Langbroekerdijk. Met het voorgenomen plan wordt het perceel heringericht en wordt het landschap verfraaid. De bestaande wilgen, berken en de haag blijven behouden. Deze haag doet tegelijkertijd dienst als erfafscheiding tussen het agrarische pad en de woonkavels. Aan de noordzijde van het perceel worden knotwilgen geplant welke dienst doen als landschappelijke erfafscheiding. De bestaande rij van knotwilgen aan de zuidoostzijde worden aangevuld en doorgetrokken naar de achterkant van het perceel, zodat er een landschappelijke erfafscheiding wordt gevormd tussen de woonkavels en de zuiderburen. Door een nieuwe haag, met een maximale hoogte van 2 meter, aan te planten tussen de beide woonkavels, worden deze van elkaar gescheiden wat privacy geeft. Door de onderlinge plantafstand tussen de knotwilgen aan de achterzijde van het perceel, wordt het zicht op het landschap onder en tussen de bomen door behouden. Daarnaast blijft het zicht op het open landschap behouden door de bomen te clusteren in het noorden van het perceel. Door streeksoorten en inheemse beplanting toe te passen wordt daarnaast de biodiversiteit vergroot en ontstaat er een vertrouwd landschapsbeeld. Daarmee worden de landschappelijke kwaliteiten met het realiseren van het voorgenomen plan hersteld en versterkt. Om de landschappelijke waarden zoveel mogelijk te beschermen heeft het grootste gedeelte van het plangebied de bestemming 'Agrarische met waarden' toegekend. De woonbestemming ligt enkel op de gronden waar dit benodigd is. Ook het oppervlaktewater aan de voorzijde van het perceel wordt beschermd door de bestemming 'Water' op te nemen. Op die manier kan het overgrote gedeelte van het perceel onbebouwd blijven en worden de landschappelijke waarden beschermd en versterkt. Hiermee levert het planvoornemen een kwaliteitswinst op voor het perceel en haar omgeving.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.
De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van twaalf woningen. De toevoeging van één vrijstaande woning achter het perceel aan de Langbroekerdijk 15B te Driebergen-Rijsenburg wordt op basis van jurisprudentie niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Er hoeft derhalve geen laddertoets plaats te vinden.
Conclusie
Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet benodigd is.
De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door Provinciale Staten op 10 maart 2021 en op 1 april 2021 in werking getreden. De provincie Utrecht is, vooruitlopend op de Omgevingswet, aan de slag gegaan met de uitvoering van het omgevingsbeleid, zoals beschreven is in de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie geeft aan hoe de provincie Utrecht wenst dat de provincie er in 2050 uitziet.
De Omgevingsvisie gaat over de fysieke leefomgeving. Dit omvat alle aspecten van de fysieke leefomgeving op, onder en boven de grond. De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is uitgewerkt in thema's en gebieden.
Het betreft de volgende beleidsthema's:
Voor het voorgenomen plan zijn de volgende thema's uit de Omgevingsvisie direct relevant.
Planspecifiek
Stiltegebied
Het intensieve gebruik van onze leefomgeving zorgt voor steeds meer geluidhinder, terwijl de behoefte aan rust en ontspanning groot is. Stiltegebieden vervullen een rol in die behoefte. Behalve voor de rustzoekende inwoner, is stilte ook van belang voor de beleving van het landschap en natuur. In de provincie Utrecht zijn 14 stiltegebieden aangewezen. In deze gebieden handhaaft de provincie de rust die aanwezig is. Ook wil de provincie Utrecht waar mogelijk bijdragen aan behoud van gebieden waar de geluidsbelasting relatief laag is in de nabijheid van steden.
Ter bescherming van de stiltegebieden neemt de provincie regels in de omgevingsverordening op. Hiermee beperkt de provincie Utrecht geluid producerende activiteiten. De ligging in een stiltegebied heeft geen invloed op het plan.
Beschermingszone drinkwaterwinning
Drinkwaterbedrijven en overheden zijn samen verantwoordelijk voor het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening. Dit wordt ook wel de ‘zorgplicht drinkwater’ genoemd. Voor de bescherming van de bestaande drinkwaterwinningen in de provincie Utrecht heeft de provincie een beschermingszone drinkwaterwinning. Vanwege de bevolkingsgroei en de toenemende bedrijvigheid heeft de provincie tot 2050 extra drinkwater nodig, waarvoor oppervlakte- en grondwater wordt onttrokken. Hiervoor ontwikkelt de provincie Utrecht samen met de drinkwaterbedrijven nieuwe grondwaterwinningen en breidt de provincie bestaande grondwaterwinningen uit.
Het is van belang om daarnaast een deel van het grondwater te beschermen, om ook de groei van de drinkwatervraag op te kunnen vangen op de langere termijn en in extreme situaties (zoals nu nog niet voorziene extra sterke bevolkingsgroei of een veel hoger verbruik per persoon). Daartoe beschermt de provincie Utrecht het gebied dat de strategische grondwatervoorraad genoemd wordt (in onder andere de landelijke Structuurvisie Ondergrond (STRONG) wordt dit de Aanvullende Strategische Voorraden genoemd). Bij onttrekkingen uit deze grondwatervoorraden geldt als uitgangspunt dat deze voorraden niet worden uitgeput. Het beoogde plan is relatief kleinschalig en zal geen invloed hebben op de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater voor drinkwaterwinning.
Overstroombaar gebied
Eén van de belangrijkste risico’s van klimaatveranderingen in de delta Nederland is een overstroming. In de Richtlijn Overstromingsrisico (ROR) hebben alle Europese lidstaten afspraken gemaakt om de overstromingsrisico’s te beperken. De provincie zorgt voor de overstromingsrisicokaarten. De provincie Utrecht geeft het overstroombaar gebied aan, waarbinnen de provincie met gemeenten, waterbeheerders en de Veiligheidsregio Utrecht samenwerkt aan de gevolgenbeperking bij overstromingen. Daarnaast is in de Omgevingsverordening een regel opgenomen om in overstroombaar gebied rekening te houden met overstromingsrisico’s.
Landschap Rivierengebied
Het landschap Rivierengebied heeft een langgerekte opbouw. Er zijn door de fysieke ondergrond en het menselijk gebruik daarvan vijf deelgebieden ontstaan. De deelgebieden lopen vrijwel overal geleidelijk in elkaar over. Het plangebied bevindt zich in het deelgebied 'Langbroek'. Hierbij gelden de volgende ambities vanuit de provincie:
De ontwikkelingen ter plaatse van het plangebied hebben geen gevolgen voor het karakteristieke profiel van de Langbroekerwetering. Het beleefbaar maken van de oude cultuurhistorische lijn richting kasteel Sterkenburg met in het midden op het oude tracé een wandelpad, zorgt voor een betere beleving van het gebied.
CHS-Historische buitenplaatszone
Cultuurhistorische waarden van de leefomgeving wil de provincie Utrecht beschermen en benutten door ze beter zichtbaar en beleefbaar te maken en door ze te gebruiken als dragers en aanjagers van ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij stimuleert de gemeente ook de inzet van kunst en creatief ontwerp. In de Omgevingsverordening vraagt de provincie gemeenten rekening te houden met de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en te omschrijven hoe zij daarmee omgaan. De bijlage Cultuurhistorie van de Omgevingsverordening bevat een beschrijving van de specifieke kenmerken en kernkwaliteiten van de verschillende zones bij de erfgoedthema’s. Daarnaast biedt de provincie makers van omgevingsplannen en andere geïnteresseerden met de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHAT) een schat aan cultuurhistorische informatie en inspiratie.
De historische buitenplaatszones staan onder hoge druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf. De provincie Utrecht biedt in de Omgevingsverordening ruimte voor ontwikkeling, gericht op het creëren van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen. Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt en van de buitenplaats zelf het uitgangspunt. In de Leidraad behoud door ontwikkeling op historische buitenplaatsen heeft de provincie dit beleid nader uitgewerkt. In paragraaf 4.7 wordt verder ingegaan op het aspect cultuurhistorie.
Landbouwgebied
Het beleid van de provincie Utrecht is in principe gericht op het duurzaam toekomstperspectief geven aan de agrarische bedrijven. Daar waar de bouwpercelen gunstig liggen ten opzichte van de goede landbouwgrond is in het geval een agrarisch bedrijf stopt, het behoud van een agrarisch bouwperceel voor de landbouw wenselijk. Door het grote aantal bedrijven dat stopt en de soms ongunstige ligging van bouwperceel ten opzichte van veldpercelen is dit echter vaak niet haalbaar. Als een agrarisch bouwperceel geheel vrijkomt is het beleid van de provincie gericht op sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing. De provincie Utrecht biedt via de Omgevingsverordening in het landelijk gebied ruimte voor de bouw van één tot drie woningen (ruimte-voor-ruimte). Daarbij is het uitgangspunt dat alle bedrijfsmatige bebouwing moet worden gesloopt. Naar mate er meer wordt gesloopt, is er meer ontwikkelruimte. De provincie Utrecht hanteert hiervoor standaard normen. Hiervan kan door gemeenten worden afgeweken, indien een evenredige kwaliteitswinst anders dan sloop van gebouwen wordt bereikt. Zo ontstaat ruimte voor maatwerk: bijvoorbeeld meer dan één tot drie woningen, woningen op een andere plek dan het agrarisch bouwvlak, combineren van sloop van meerdere bouwvlakken of vestiging van een groter niet-agrarisch bedrijf. De provincie Utrecht monitort het gebruik van de regels en het daarin geboden maatwerk en past dit zo nodig aan voor een groter doelbereik.
Bij de beoordeling van evenredige kwaliteitswinst, anders dan door sloop, kunnen onder andere de volgende aspecten een rol spelen: herstel van landschapselementen, versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur (agrarisch cultuurlandschap), oplossingen voor de wateropgave, realisering van wandel- en recreatievoorzieningen, de verbetering van het woonmilieu in een aangrenzende kern en extra, compact gebouwde woningen die aantoonbaar in een plaatselijke woningbehoefte voorzien. De beoordeling of sprake is van meer ruimtelijke kwaliteit is primair een verantwoordelijkheid van de gemeente. Gemeenten kunnen een eigen afweging maken om een andere, evenredige vorm van ruimtelijke kwaliteitswinst mogelijk te maken. De provincie Utrecht faciliteert gemeenten graag bij de invulling van het kwaliteitsbegrip. De provincie stimuleert daarbij de samenwerking tussen gemeenten, bijvoorbeeld om tot uitwisseling van sloopmeters te komen. Daarmee voorkomt de provincie Utrecht verrommeling en draagt de provincie bij aan ontstening.
Conclusie
Er is geen sprake van strijd met de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht.
De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door Provinciale Staten op 10 maart 2021 en op 1 april 2021 in werking getreden. De interim omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten. Regels over bijvoorbeeld een vergunningplicht gelden ook voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers.
Planspecifiek
Voor het voorgenomen plan zijn de regels in de interim omgevingsverordening relevant die betrekking hebben op het stiltegebied, de beschermingszone drinkwaterwinning, het overstroombaar gebied, landschap Rivierengebied, CHS-Archeologisch waardevolle zone en landbouwgebied. Deze aspecten zijn reeds behandeld in paragraaf 3.2.1.
Stiltegebied
Onderstaande afbeelding toont dat een deel van het plangebied is gelegen in een stiltegebied. Met betrekking tot stiltegebieden stelt artikel 9.25 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen het stiltegebied regels dient te bevatten die rekening houden met de doestellingen voor het geluidsniveau bedoeld in artikel 9.24 van de Interim omgevingsverordening.
Het plangebied wordt gebruikt voor bewoning, met eventueel beroep aan huis, waardoor er geen sprake is van strijdigheid met dit artikel uit de Interim omgevingsverordening. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim omgevingsverordening.
Figuur: Uitsnede kaart 'Wonen, werken en recreëren kaart 4' met aanduiding plangebied
(Bron: Interim Omgevingsverordening)
Beschermingszone drinkwaterwinning
Onderstaande figuur toont dat het plangebied is gelegen in een beschermingszone drinkwaterwinning met een kwetsbare strategische grondwatervoorraad. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 3.7 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan geen activiteiten toelaat en geen bestemmingen en regels bevat die een risico vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie. Zoals eerder aangegeven betreft het voorgenomen plan een woonfunctie met daarnaast een agrarische functie, wat geen verontreinigingsrisico met zich mee brengt. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim omgevingsverordening.
Figuur: Uitsnede kaart 'Ondergrond en bodemkaart 1' met aanduiding plangebied (Bron:
Interim Omgevingsverordening)
Overstroombaar gebied
Navolgende figuur laat zien dat het gehele plangebied is gelegen in een overstroombaar gebied. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 2.10 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan bestemmingen en regels bevat die rekening houden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven. Door een goed bedachte locatiekeuze en inrichting kunnen gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. In dit kader is de ‘Handreiking Overstromingsrobuust Inrichten’ opgesteld. Bij het verdere ontwerp van de nieuwbouw wordt rekening gehouden met de richtlijnen zoals gesteld in de handreiking om gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.
Figuur: Uitsnede kaart 'Watersysteem kaart 2' met aanduiding plangebied (Bron: Interim
Omgevingsverordening)
Landschap Rivierenland
Onderstaande figuur toont dat het plangebied is gelegen in het Landschap Rivierengebied. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 7.9 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan bestemmingen en regels bevat ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten en geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.
Het landschap Rivierengebied heeft een langgerekte opbouw. Er zijn door de fysieke ondergrond en het menselijk gebruik daarvan vijf deelgebieden ontstaan. De deelgebieden lopen vrijwel overal geleidelijk in elkaar over. Het plangebied bevindt zich in het deelgebied 'Langbroek'. Hierbij gelden de volgende ambities vanuit de provincie:
De kernkwaliteiten van het landschap Rivierenland zijn als volgt:
Zoals eerder aangegeven omvat voorliggend plan slechts de ontwikkeling van één nieuwbouwwoning en wordt er circa 800 m2 agrarische bebouwing met bijbehorende voorzieningen, bestaande uit een opslagloods, caravanstalling en schuurtjes, gesloopt. Daarnaast worden de omliggende gronden nader ingericht ten behoeve van de (cultuurhistorische) landschappelijke- en natuurwaarden. De ontwikkelingen ter plaatse van het plangebied hebben geen gevolgen voor het karakteristieke profiel van de Langbroekerwetering. Het beleefbaar maken van de oude cultuurhistorische lijn richting kasteel Sterkenburg met in het midden op het oude tracé een wandelpad, zorgt voor een betere beleving van het gebied. Het halfopen landschap aan de Langbroekerwetering wordt behouden en er is geen sprake van aantasting van de kwelzone. Geconcludeerd wordt dat er geen kernkwaliteiten worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de Interim omgevingsverordening.
Figuur: Uitsnede kaart 'Cultuurhistorie en landschap kaart 2' (Bron: Interim
Omgevingsverordening)
CHS-Historische buitenplaatszone
Onderstaande figuur toont een uitsnede van de kaart 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' van de Interim Omgevingsverordening. Hieruit blijkt dat de planlocatie gelegen is in een historische buitenplaatszone. Op basis van de regels die gelden voor deze gronden, artikel 7.7 en 7.8 van de Interim omgevingsverordening, wordt gesteld dat een bestemmingsplan rekening dient te houden met de waarden van de Cultuurhistorisch waardevolle hoofdstructuur. Daarnaast dienen er regels gesteld te worden ter bescherming en benutting van deze waarden.
In de toelichting op artikel 7.7 is opgenomen dat bij het behouden van archeologische waarden behoud in situ (in de bodem) het uitgangspunt is, conform het Verdrag van Valletta en de Erfgoedwet. Wanneer behoud in situ niet mogelijk is, kan behoud ex situ (opgraving) uitkomst bieden. Om de archeologische waarden die in de bodem liggen te behouden is het belangrijk om zowel bekende als aantoonbaar te verwachten waarden te beschermen. Het regelen van een onderzoeksplicht bij ingrepen vanaf een bepaalde omvang en verstoringsdiepte zijn hier een geschikt middel voor. In artikel 9.1 lid 1 sub a Erfgoedwet (overgangsrecht tot inwerkingtreding Omgevingswet) is standaardoppervlaktemaat 100 vierkante meter, maar hier mag gemotiveerd van worden afgeweken. Voor de dieptegrens is geen wettelijke standaard ingesteld. De provincie Utrecht gaat uit van de gemiddelde bouwvoordiepte van 30 centimeter (de bouwvoor is de bewerkte bovenlaag van de bodem). Ook hier kan gemotiveerd een andere norm worden gehanteerd.
Onderzoek in het Kromme Rijn-gebied naar de dikte van de bouwvoor en de diepteligging van archeologische waarden (RAAP-rapport 3308) toonde aan dat archeologische waarden in dit gebied meestal direct onder de bouwvoor liggen. De bouwvoordikte/verstoorde bovenlaag varieert vooral van 10 tot 50 centimeter, met een paar uitschieters tot anderhalve meter, waarbij dit soms zelfs binnen één perceel sterk verschilt. Het rapport toont aan dat het stellen van een dieptegrens die op lokaal niveau effectieve bescherming biedt én ruimte biedt waar dat kan, om maatwerk vraagt.
In de toelichting van artikel 7.8 is beschreven dat binnen de Historische buitenplaatszone is aangegeven dat een beperkte hoeveelheid verstedelijking is toegestaan om het behoud van historische buitenplaatsen ondersteunen. Dit wijkt af van het in artikel 9.2 opgenomen verstedelijkingsverbod voor het Landelijk gebied. Binnen de andere onderdelen van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en in situaties waar de verstedelijking niet bijdraagt aan de ondersteuning van het militair erfgoed of de buitenplaatszone, is verstedelijking in het landelijk gebied alleen mogelijk op basis van Artikel 9.2 Verstedelijkingsverbod landelijk gebied van deze verordening.
Voor de buitenplaatsen is de ‘Leidraad behoud door ontwikkeling op historische buitenplaatsen, een handreiking voor proces en realisatie’ (juli 2014) opgesteld. Deze leidraad biedt buitenplaatseigenaren (initiatiefnemers) en gemeenten houvast bij het opstellen en beoordelen van ontwikkelplannen die een bijdrage moeten leveren aan het duurzame behoud van historische buitenplaatsen. De leidraad helpt om de mogelijkheden en regels uit de verordening te vertalen naar plannen voor de buitenplaatsen. In de leidraad staat een stappenplan (ontwikkelladder) voor de ontwikkeling van een plan. Wanneer alle stappen zijn doorlopen en deze niet volstaan om te komen tot een structureel gezonde exploitatie, pas dan komen mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen op de buitenplaats aan de orde. De leidraad uit 2014 wordt vernieuwd.
Onderhavig plangebied ligt in een gebied met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5'. De onderzoeksgrens van 100.000 m2 wordt echter niet overschreden en archeologisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk. In paragraaf 4.8 wordt nader op het aspect 'archeologie' ingegaan.
Figuur: Uitsnede kaart 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' (Bron: Interim Omgevingsverordening)
Ruimte-voor-Ruimte
Onderhavig plangebied valt binnen het gebied waar 'Functiewijziging van (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ("ruimte voor ruimte")' mogelijk is, oftewel, de ruimte-voor-ruimteregeling zoals genoemd in artikel 9.11 van de Interim omgevingsverordening. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 9.11 lid 1 van de Interim omgevingsverordening dat de bouw van nieuwe woningen is toestaan indien alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 750 m2 tot 2.500 m² aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Er gelden voor de 'ruimte voor ruimte' regeling vier voorwaarden waaraan voldaan moet worden.
Ten eerste mag het bouwperceel niet optimaal gesitueerd en uitgerust zijn voor de grondgebonden landbouw. Het plangebied ligt nabij meerdere woonbestemmingen. Daarnaast gelden volgens het vigerende bestemmingsplan op de planlocatie diverse functieaanduidingen welke het perceel minder geschikt maken voor grondgebonden landbouw. Daarmee wordt voldaan aan deze eerste voorwaarde. De tweede voorwaarde heeft betrekking op de te slopen oppervlakte bedrijfsbebouwing. In onderhavig geval wordt circa 800 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt. Er wordt dus voldaan aan de sloop van minimaal 750 m² aan bedrijfsbebouwing. Daarnaast wordt de nieuwe woning landschappelijk ingepast, wat leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit.
Ten derde moet de nieuwe woning gesitueerd worden binnen het voormalige bouwperceel. Het is mogelijk dat een woning buiten het voormalige bouwperceel gesitueerd wordt, wanneer dit leidt tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Hiertoe is de omvang van de woonbestemming zoveel mogelijk beperkt. In het vigerende bestemmingsplan heeft de woonbestemming een oppervlakte van circa 3.300 m2. In de toekomstige situatie krijgt de woonbestemming een oppervlakte een oppervlakte van circa 2.850 m2. Door de sanering van de agrarische opstallen neemt het verharde oppervlak op het perceel per saldo af, waardoor het hemelwater makkelijker via de bodem geïnfiltreerd kan worden. Daarnaast worden door middel van de landschappelijke inpassing landschapselementen hersteld en versterkt, evenals de cultuurhistorische hoofdstructuur. Op die manier wordt de ruimtelijk kwaliteit gerealiseerd.
Tenslotte mogen agrarische bedrijven niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. Er liggen nabij het plangebied geen agrarische bouwvlakken ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijvigheid. Omliggende agrarische bedrijven worden niet in de bedrijfsvoering beperkt. Dit wordt tevens beargumenteerd in paragraaf 4.3.6.
Hiermee wordt voldaan aan de vier voorwaarden welke gesteld worden in artikel 9.11 van de Interim omgevingsverordening.
Inhoudsmaat nieuwe woning
In artikel 9.4 van de Interim omgevingsverordening is gesteld dat de maximale inhoudsmaat van woningen in het landelijk gebied goed inpasbaar moeten zijn. In de toelichting op dit artikel is aangegeven dat gedacht moet worden aan een inhoudsmaat van 600 tot 800 m³. De nieuwe woning krijgt een een maximale inhoudsmaat van 800 m3. De standaardregels van de gemeente Utrechtse Heuvelrug staan in het buitengebied een woning met een maximale inhoudsmaat van 600 m3 toe. De inhoudsmaat van 800 m3 voor de nieuwe is afgestemd met zowel de gemeente Utrechtse Heuvelrug als de provincie Utrecht. De reden dat hier een woning met deze inhoud mogelijk is, is omdat de woning landschappelijk wordt ingepast en er sprake is van kwaliteitswinst wanneer het plan gerealiseerd wordt. Oude, vervallen opstallen worden verwijderd terwijl de landschappelijke kwaliteiten worden hersteld en versterkt. Dit is reeds beargumenteerd in paragraaf 2.3. Door deze kwaliteitsverbetering is het bij uitzondering mogelijk een woning met een inhoudsmaat van 800 m3 te realiseren. De bestaande woning behoudt de bestaande inhoud. Dit is ook op een dergelijke manier geborgen in de regels van het bestemmingsplan. Op die manier wordt de bebouwing op het perceel zo veel als mogelijk beperkt.
Hiermee wordt voldaan aan hetgeen wat gesteld wordt in artikel 9.4 van de Interim omgevingsverordening.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in lijn met de regels uit de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' vastgesteld. In de visie staat een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving voorop, hetgeen moet worden bereikt door middel van een houding van bedachtzaamheid, een integrale belangenafweging, het hechten van een groot belang aan leefbaarheid en sociale samenhang en het bijdragen aan een duurzame omgeving.
Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met de volgende thema's:
Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samenhangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering ontwikkeld. De kaart heeft een landschappelijke onderlegger en is gebaseerd op versterking van de bestaande situatie en de hieraan gekoppelde gemeentebrede thema's.
Figuur: Uitsnede structuurvisiekaart met aanduiding plangebied (bron: Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal')
Het plangebied is gelegen in de 'Gemengde zone met landbouw' (zone 3.4). Dit ligt in het Langbroekerweteringgebied, wat een uniek en samenhangend gebied is. Er zijn grote kansen voor geïntegreerde ontwikkeling van landbouw, natuur, recreatie, cultuurhistorie, wonen, zorg, enzovoort. De gemeente wil deze kansen ook echt de ruimte geven.
Omgevingsvisie Utrechtse Heuvelrug
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft haar Omgevingsvisie nog niet vastgesteld. Wel is er in 2019 een Hoofdlijnennotitie Omgeving vastgesteld die een eerste aanzet vormt tot de Omgevingsvisie voor Utrechtse Heuvelrug. De Omgevingsvisie (richtjaar 2035) wordt straks de visie op de fysieke leefomgeving voor de langere termijn. In de Hoofdlijnennotitie wordt alvast de hoofdrichting aangegeven op een aantal grote vraagstukken. Ten aanzien van het thema ‘buitengebied’ wordt onder meer het volgende aangegeven:
“Zo zetten we in op ruilverkaveling, alternatief gebruik van vrijkomende bebouwing en maken we transformatie naar woon- zorg-, recreatiefuncties en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk.”
Conclusie
Het plangebied is gelegen in een gemengde zone, zoals is aangeduid op de structuurvisiekaart. In deze gemengde zone zijn er kansen voor onder andere ontwikkeling van wonen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van een nieuwe woning en is in lijn met de gemeentelijke structuurvisie. Ook is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de in voorbereiding zijnde omgevingsvisie.
In augustus 2018 heeft de gemeenteraad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug de woonvisie 'Woonvisie 2018-2022' vastgesteld. Met deze woonvisie wordt richting gegeven aan demografische ontwikkelingen, veranderingen in de samenleving en wetgeving op het gebied van wonen. Voor deze woonvisie zijn prognoses tot 2040 gebruikt, maar de focus ligt op de komende 4 jaar (t/m 2022).
De woonvisie behandeld de drie hoofdthema's 'woningmarkt in beweging', 'thuis in de wijk' en 'duurzaam wonen'.
Woningmarkt in beweging
De inwoners van de gemeente Utrechtse Heuvelrug moeten goed kunnen wonen in een veilig een prettige omgeving waar genoeg woningen zijn. Om dit te bereiken moeten er voldoende geschikte woningen zijn en moeten er genoeg nieuwbouwwoningen opgeleverd worden. Hierbij wordt voortgebouwd op de afspraken uit het raadsprogramma, zijnde:
Thuis in de wijk
De kwetsbare inwoners van de gemeente moeten zoveel mogelijk in staat zijn de regie over hun eigen leven te voeren. Ze moeten in een geschikte woning wonen waar ondersteuning dicht bij huis te krijgen is. Ze moeten volwaardig deel kunnen nemen aan de lokale samenleving.
Duurzaam wonen
De gemeente Utrechtse Heuvelrug wil een klimaatneutrale gemeente worden. De uitstoot binnen de gemeentegrenzen moet in de toekomst nul zijn. Het verduurzamen van de particuliere en sociale woningvoorraad zal een essentiële bijdrage leveren aan dit doel.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Woonvisie 2018 - 2022. Met de realisatie van een nieuwe vrijstaande woning wordt de doorstroming bevorderd. Het initiatief betreft een ruimte-voor-ruimte project waarmee de ruimtelijke kwaliteit aanzienlijk verbeterd. Tot slot is het de ambitie om de nieuwe woning zoveel mogelijk energieneutraal te bouwen, conform huidige wet- en regelgeving gasloos. Waar mogelijk worden de daken voorzien van zonnepanelen. Materiaalkeuzes zullen uitsluitend duurzaam zijn. Het beoogde plan voldoet aan de ambities van de Woonvisie.
Nota Ruimtelijke kwaliteit, herziening 2017
De gemeentelijk nota ruimtelijke kwaliteit beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit "bouwen". In de nota is de gemeente opgedeeld in verschillende deelgebieden. Voor elk deelgebied gelden specifieke welstandscriteria.
Het doel van het beleid is het leveren van een bijdrage aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. De nota ruimtelijke kwaliteit legt vast op welke wijze toezicht plaatsvindt, op grond van welke uitgangspunten en criteria.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente in 'Coulisselandschap Langbroekerwetering', deelgebied 5 van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
Welstandsbeleid
Voor het welstandsbeleid is in dit deelgebied de versterking van de natuurwaarden in en de landschappelijke kwaliteiten richtinggevend. Naast de beschermende en conserverende bepalingen van de Monumentenwet kan welstandsbeleid worden ingezet om de sfeer van het zeer afwisselend kleinschalig open landschap te behouden. De welstandstoets zal extra aandacht besteden aan speciale bebouwingskenmerken.
Algemeen:
Situering:
Massa en vorm:
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik:
Tevens gelden voor onder andere de Langbroekerdijk aanvullende welstandscriteria. Deze zijn als volgt:
Situering:
Massa:
Conclusie
Onder meer bovenstaande welstandscriteria hebben als uitgangspunt gefungeerd bij het ontwikkelen van het project. De erfopzet is met betrokken partijen besproken aan de intaketafel. Hieruit is het definitieve stedenbouwkundig kader ontstaan, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting.
De overige aspecten uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit spelen een rol bij de beoordeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwplan door de welstandscommissie. Bij verdere uitwerking van de plannen zal aangesloten worden op de genoemde welstandscriteria.
Provincie
Provinciale Omgevingsverordening (Mobiliteitstoets)
De provincie vindt het van belang dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) voor alle verkeersvormen sprake is van een goede en tijdige ontsluiting. De provincie wijst er daarbij op dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een verstorend effect kunnen hebben op het functioneren van het verkeersnetwerk in de directe nabijheid. In dat geval zullen er extra maatregelen nodig om deze verstoring niet op te laten treden. Om het bovenstaande te bewerkstelligen stelt de provincie bij elke ruimtelijke ontwikkeling een mobiliteitsscan verplicht. Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase) wordt nagegaan of de ontwikkeling leidt tot een verstoring van het functioneren van het verkeersnetwerk. Indien dit het geval is, is op grond van artikel 4.1 van de provinciale omgevingsverordening het verplicht de zogenaamde mobiliteitstoets te doen.
Gemeente
Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (GVVP)
Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld (GVVP). In het GVVP is het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid opgenomen. Doelstelling van het GVVP is te zorgen voor een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Blijkens het GVVP kunnen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang in principe alleen plaatsvinden op goed bereikbare plaatsen. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient dan ook getoetst te worden aan het GVVP. De gemeente gebruikt het GVVP bij het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Parkeren
Conform de CROW-normen geldt voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied van een weinig stedelijk gebied een minimale parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning. Het aandeel bezoekers maakt onderdeel uit van deze norm. Er is op eigen terrein voldoende ruimte om parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren.
Verkeersgeneratie
De nieuw te bouwen woning krijgt een uitrit aan de Langbroekerdijk. Omdat de huidige agrarische schuren geen actieve gebruiksfunctie hebben, wordt in de huidige situatie uitgegaan van een verkeersgeneratie van 0,0 mvt/etmaal. In de toekomstige situatie zal de verkeersgeneratie 7,8 - 8,6 mvt/etmaal bedragen conform de CROW-normen. Dit betekent dat er een beperkte toename zal zijn van het aantal verkeersbewegingen.
Conclusie
Daar er voldoende ruimte op eigen terrein beschikbaar is voor het realiseren van parkeerplaatsen, vormt het aspect parkeren geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Ondanks dat er een beperkte toename is in het aantal verkeersbewegingen wordt aangenomen dat dit niet leidt tot problemen met de verkeersafwikkeling in het plangebied wegens de goede ontsluiting via de Langbroekerdijk.
Rijk
Milieu Effect Rapportage (M.E.R.)
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.
De bouw van woningen is een activiteit die voorkomt op de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994. Categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage noemt de activiteit 'aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject', waaronder ook de realisatie van woonruimte wordt verstaan. Het beoogde plan gaat uit van de toevoeging van één nieuwe woning, achter de bestaande woning. De drempelwaarde van 2.000 woningen worden niet overschreden. Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft echter ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De vraag of een ontwikkeling een stedelijk ontwikkelingsproject is in de zin van het Besluit m.e.r. hangt volgens de jurisprudentie af van de omstandigheden van het geval, waarbij onder andere de aard en omvang van de ontwikkeling een rol spelen.
Conclusie
In het beoogde plan zal er één nieuwe woning worden gerealiseerd. Er kan worden gesteld dat een dergelijke ontwikkeling naar aard en omvang niet is te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit M.e.r. Het besluit is op deze ontwikkeling niet van toepassing en er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht. Een vormvrije m.e.r. beoordeling is hierbij van toepassing en voorliggend hoofdstuk voorziet in deze beoordeling.
Provincie
Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021
Op 7 december 2015 is het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021 vastgesteld. Dit is het beleidsplan wat de wettelijke provinciale taken zijn omtrent bodem, water en milieu voor de periode van 2016 - 2021. Hierin stelt de provincie vier prioriteiten:
Deze prioriteiten hebben een beleidsinsteek opgeleverd die veel meer dan voorheen gericht is op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. Hierbij neemt de provincie Utrecht de rol op zich om te verbinden, te stimuleren of te regisseren. Gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
Hierbij streeft de provincie naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden. Daarnaast streeft de provincie naar bodem-, water-, en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied. Ook streeft de provincie naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden. Als laatste streeft de provincie Utrecht naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.
Conclusie
Het voorgenomen plan leidt tot een verbetering van de leefkwaliteit. Er worden agrarische schuren gesloopt, waardoor de bebouwing in het buitengebied afneemt. De verharding neemt per saldo niet toe door het realiseren van een nieuwe woning.
Gemeente
Programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal' (2017)
De gemeente heeft het programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal' opgesteld. De gemeente Utrechtse Heuvelrug wil namelijk een leidende positie innemen in duurzame ontwikkelingen en is steeds op zoek gaan naar de meest waardevolle duurzaamheidsambitie.
Om dit te bereiken zijn de volgende vijf doelen opgesteld:
Ruimtelijke ontwikkelingen worden tevens gerelateerd aan milieukwaliteitsprofielen die voor verschillende typen omgevingen zijn geformuleerd.
Gebiedsgericht milieubeleid
De gemeente Utrechtse Heuvelrug werkt met gebiedsgericht milieubeleid. De gemeente is daarvoor opgedeeld in gebiedstypen. Bij elk gebiedstype hoort een milieukwaliteitsprofiel met bijbehorende kenmerkende kwaliteiten die bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst. Gezien de ligging van de planlocatie in het buitengebied van Driebergen, is voor de beoogde ontwikkeling het profiel 'Landelijk gebied - verwerving van functies' van toepassing.
Dit gebied wordt erg gewaardeerd omdat het mooi is, veelal rustig, groen en uit ecologisch en cultuurhistorisch oogpunt waardevol. Daarnaast is het ook een economisch waardevol gebied, zowel voor de agrarische bedrijven, als voor de verspreidde bedrijvigheid die hier aanwezig is. Deze kwaliteiten staan onder druk vanwege de toenemende verkeersdrukte (o.a. het recreatieve verkeer), en een toename van de bebouwing. Er bestaat een gevaar voor verrommeling van het landschap.
In onderstaande milieuparagrafen worden bovenvermelde milieuaspecten getoetst aan dit profiel.
Rijk en provincie
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald.
De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Bodemkwaliteit plangebied
Verkennend bodemonderzoek
Het plangebied kent momenteel de bestemmingen 'Wonen - B1' en 'Agrarisch met waarden'. Ten behoeve van de beoogde nieuwbouw is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door BOOT, welke is bijgevoegd in bijlage 4. Hierin is ook onderzoek gedaan naar mogelijke asbest in de bodem.
Uit het verkennend bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Gezien het feit dat de ondergrondse tank bekend is bij de Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) en deze (gedeeltelijk) onder bebouwing is gelegen, is het waarschijnlijk niet mogelijk de ondergrondse tank te verwijderen. Omdat de tank (gedeeltelijk) onder bebouwing is gelegen en al is gereinigd, geldt er geen verwijderingsplicht voor de ondergrondse tank.
Conclusie
Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige perceel.
Doordat de agrarische schuren worden gesloopt, is ten behoeve van de sloopwerkzaamheden een asbestinventarisatie uitgevoerd door Demolition Management. De rapportage van de asbestinventarisatie is bijgevoegd in bijlage 5.
In totaal zijn er drie bouwwerken geïnventariseerd, namelijk de opslagloods, de caravanstalling en een schuurtje.
Uit de asbestinventarisatie is gebleken dat er één asbesthoudende toepassing op de onderzochte locatie is aangetroffen. Daarnaast zijn er twee asbestverdachte toepassingen aangetroffen die na analyse niet asbesthoudend bleken te zijn.
De caravanstalling en de schuurtjes bestaan uit hout en stalen damwandprofielplaten. Er zijn hier geen asbestverdachte toepassingen aangetroffen.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er geen beperking voor de geplande werkzaamheden op de onderzochte locatie.
Binnen het onderzoeksgebied kan het gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf vrij afbakenen of afschermen rond de te verwijderen bron, daarbij rekening houdend met het doel van de inventarisatie.
Conclusie
Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige perceel. Er wordt een sloopmelding gedaan voor aanvang van de sloopwerkzaamheden.
Rijk en provincie
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone.
Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidsgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde).
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom en in de geluidzone van de Langbroekerdijk. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting. Het plangebied is niet gelegen binnen geluidzones van spoorwegen of industrieterreinen. Voor het bepalen van de geluidsbelasting binnen het plangebied voor zover dit wordt veroorzaakt door relevant wegverkeer, is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door SPA WNP. In het akoestisch onderzoek is de situatie beoordeel aan de hand van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid. De onderzoeksrapportage is bijgevoegd in bijlage 6.
Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe woning een geluidbelasting zal ondervinden van maximaal 42 dB vanwege het verkeer op de Langbroekerdijk. Dit is lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Deze wet vormt geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe woning.
De geluidbelasting, zonder aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder, bedraagt maximaal 47 dB. Dit betekent dat volgens het Bouwbesluit, de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale ventilatievoorzieningen die voldoen aan een geluideis van Rq;a = 0 dB) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.
Conclusie
Het aspect geluid levert geen beperkingen op voor dit plan.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.
Daarnaast worden er bestemmingen benoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling, de zogenaamde gevoelige bestemmingen. Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen, maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM), d.w.z. hoogstens 3%, bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Deze grens wordt concreet gelijk gesteld aan een woonwijk van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg. Dit plan valt onder deze grens.
Luchtkwaliteit plangebied
Uit de luchtkwaliteitskaarten van de Omgevingsdienst Utrecht (ODRU) blijkt het volgende:
Indicator | Grens- waarden | Huidige kwaliteit | Ambitie kwaliteit | Situatie 2018 | Situatie 2030 | WHO advies- waarden |
NO2 [µg/m3] |
40 µg/m3 | 20 - 22 µg/m3 | 18 - 22 µg/m3 | 14 - 16 µg/m3 | 10 - 12 µg/m3 | 10 µg/m3 |
PM10 [µg/m3] |
31,2 µg/m3 | 21 - 22 µg/m3 | 20 - 21 µg/m3 | 19 - 20 µg/m3 | 16 - 17 µg/m3 | 15 µg/m3 |
PM2,5 [µg/m3] | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | 12 - 12,5 µg/m3 | 10 - 10,5 µg/m3 | 5 µg/m3 |
Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt er aan de grenswaarden en ambitie kwaliteit getoetst zoals deze door de gemeente zijn neergelegd in het programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal', welke wordt besproken in paragraaf 4.3.1.
Uit de tabel blijkt dat in het plangebied de grenswaarden niet worden benaderd. De concentratie stikstofdioxide (NO2) in het plangebied was in 2018 tussen de 14 - 16 µg/m3, waarmee werd voldaan aan de huidige ambitiekwaliteit. Ten opzichte van de huidige kwaliteit is er sprake van een lichte verslechtering, waardoor de waarden net binnen de ambities uit het milieubeleidsplan vallen. In 2030 zullen deze waarden naar verwachting zijn teruggebracht naar een concentratie stikstofdioxide tussen de 10 - 12 µg/m3, waardoor de WHO advieswaarde van 10 µg/m3 wordt benaderd.
Voor fijnstof (PM10) werd in 2018 al voldaan aan de ambitiekwaliteit uit het milieubeleidsplan. De huidige kwaliteit is iets verminderd waardoor het net buiten de ambities valt uit het milieubeleidsplan. De verwachting is dat in 2030 de hoeveelheid fijnstof sterk is gedaald waardoor wordt voldaan aan de kwaliteitsambitie. Op dat moment wordt er net niet voldaan aan de WHO advieswaarde voor wat betreft fijnstof.
Zeer fijn stof (PM2,5) wordt niet behandeld in het milieubeleidsplan van de gemeente, maar wordt voor de volledigheid wel toegelicht. In zowel 2018 als in 2030 wordt er niet voldaan aan de WHO advieswaarde van 5 µg/m3. Ten opzichte van de situatie in 2018, is er in 2030 wel sprake van een kwaliteitsverbetering.
Figuur: Luchtkwaliteitskaart NO2 (2018) (bron: Geoloket ODRU)
Figuur: Luchtkwaliteitskaart PM10 (2018) (bron: Geoloket ODRU)
Figuur: Luchtkwaliteitskaart PM2,5 (2018) (bron: Geoloket ODRU)
De toevoeging van een vrijstaande woning leidt niet in betekenende mate tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere milieubelastende functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is en dient beoordeeld te worden of ter plaatse van in de nabijheid gelegen gevoelige functies, zoals woningen sprake blijft van een adequaat woon- en leefmilieu. Bij het bepalen hiervan kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009 worden gehanteerd. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:
VNG handreiking
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van de bedrijven en anderzijds de gevel van een woning. De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken.
De meest voorkomende categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies in een rustige woonwijk/buitengebied zijn weergegeven in navolgende tabel.
Om te voorkomen dat hinder ontstaat moet tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen (zoals woningen) voldoende afstand in acht genomen worden. Voor het bepalen van deze afstanden wordt getoetst conform de VNG Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) en de Wet milieubeheer. De richtafstanden gelden in beginsel tussen de perceelsgrens van een bedrijf enerzijds en de gevel van een - in een rustige woonwijk gelegen - woning anderzijds. Bij functiemenging kan worden afgeweken van deze afstanden.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling gaat uit van de sanering van alle schuren die zich momenteel op het perceel bevinden. Nadat deze opstallen verwijderd zijn, zal er een nieuwe woning worden achter de bestaande woning aan de Langbroekerdijk 15B. Omdat een woning een gevoelige functie is, zal moeten worden nagegaan of de woning mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functie in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
Onderhavig plangebied is gelegen in een gebied dat zich laat karakteriseren als rustig buitengebied. In de directe omgeving bevinden zich immers hoofdzakelijk onbebouwde agrarische gronden en verspreid liggende vrijstaande reguliere burgerwoningen.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen milieubelastende functies. De dichtstbijzijnde bedrijfsbestemming bevindt zich op circa 650 meter afstand. In beginsel zijn hier bedrijven met een maximale milieucategorie 2 toegestaan. De richtafstand van 30 meter wordt daarmee niet overschreden.
Er liggen nabij het plangebied geen agrarische bouwvlakken ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijvigheid. Omliggende agrarische bedrijven worden niet in de bedrijfsvoering beperkt.
Mogelijk kunnen er wel beperkingen optreden door het gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen (en drift) op de omliggende percelen als gevolg van de uitbreiding van de woonbestemming en de toevoeging van een extra woning.
De huidige wet- en regelgeving biedt geen eisen, normen en/of criteria voor het beschermen van mensen of omwonenden die zich in de buurt van de toepassingslocaties bevinden. Het is echter gebruikelijk om in bestemmingsplannen een regeling op te nemen, waarbij een afstand van 50 meter wordt gehanteerd. Dit betekent dat er een richtafstand van 50 meter gehanteerd dient te worden om te toetsen of bespuiting van aanwezige boomgaarden niet tot een afbreuk van het woon- en leefklimaat leidt. Dit geldt specifiek voor fruit- en boomteelt omdat bij deze teelt in vergelijking met andere gewassen chemische bestrijdingsmiddelen op een grotere hoogte worden toegepast. Hierdoor treedt drift op en kunnen op grotere afstand van het gewas negatieve effecten optreden voor gevoelige functies. Voor akker- en tuinbouwgewassen is de drift zeer beperkt. Ook het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen bij grasland is zeer beperkt.
In een straal van 50 meter rondom de beoogde nieuwbouwwoning is er geen sprake van fruit- of boomteelt. Dit betekent dat er aan de richtafstand van 50 meter wordt voldaan. Omdat de drift bij akker- en tuinbouwgewassen zeer beperkt is, wordt aangenomen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de locatie van de nieuwe woning.
Andersom leidt de bouw van de nieuwe woning niet tot belemmeringen voor naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
Conclusie
Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader tot op heden nog de circulaire risiconormering transport gevaarlijke stoffen. Voor ondergrondse buisleidingen is het wettelijk kader vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is het risico uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico zijn de cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. De kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is, mag dus niet groter zijn dan 1 op een miljoen. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden. In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding.
Planspecifiek
Een woning betreft een kwetsbaar object, zodat de nieuwbouw getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Figuur: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: risicokaart.nl)
Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Bedrijven – Overige veiligheidswetgeving
Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico. Propaantanks zijn in het bedrijvenbestand van de Omgevingsdienst in dit gedeelte van de gemeente Utrechtse Heuvelrug niet bekend.
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water
Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de buurt van het plan.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Er moet rekening worden gehouden met transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Op circa 250 meter ten noorden van de planlocatie bevindt zich een buisleiding van Gasunie. Gezien de ruime afstand tussen de planlocatie en de buisleiding, vormt dit geen belemmering.
Het meest waarschijnlijke en meest voorkomende incident, is beschadiging van de buisleiding door grondwerkzaamheden. Hierbij kan aardgas uitstromen, maar aangenomen wordt dat door snel en accuraat optreden van alle betrokkenen (o.a. Gasunie, omwonenden) de ontstane gaswolk niet tot ontbranding komt. Omdat het hierbij gaat om een reukloos gas, zal een lekkage door omwonenden moeilijk ontdekt worden. Pas als men de lekkage ziet of hoort onderneemt men actie.
Het ergst denkbare scenario is een grote breuk in de aardgastransportleiding, die explosief tot ontbranding komt, waardoor een fakkelbrand ontstaat. Bij dit scenario is tot in de wijde omgeving de explosie merkbaar en kunnen er tot 430 meter (1% letaliteitgrens) personen overlijden. De 100% letaliteitsafstand bedraagt 175 m.
Het plangebied bevindt zich buiten de 100% letaliteitsafstand, maar doch binnen de 1% letaliteitsafstand van de nabijgelegen hogedruk aardgasleiding A-510. Formeel dient het groepsrisico berekend te worden conform artikel 12, lid 1, onder a en b, in combinatie met artikel 12, lid 3, Bevb.
Het plangebied bevindt zich buiten de 100% letaliteitsafstand doch binnen de 1% letaliteitsafstand van de nabijgelegen hogedruk aardgasleiding A-510. Formeel dient het groepsrisico berekend te worden conform artikel 12, lid 1, onder a en b, in combinatie met artikel 12, lid 3, Bevb. Het plangebied is gelegen buiten de 100% letaliteitsafstand. Daarom kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Bij een beperkte verantwoording wordt gekeken naar de aspecten van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Beperkte verantwoording
Het plan voorziet in de realisatie van een woning. De woning biedt schuilgelegenheid aan personen buiten de de woning, waardoor er voldoende mogelijkheid is om voor het gevaar te schuilen of het gevaar te ontvluchten door naar binnen te gaan.
Bestrijdbaarheid
Het plangebied en de bronnen zijn vanuit diverse richtingen goed bereikbaar voor de brandweer. Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Bij een instantaan ongeval kunnen de hulpdiensten echter geen mensen redden die zich binnen de 100% letaliteitscontour van de risicobron bevinden, ongeacht hun zelfredzaamheid. De hittestraling is te intens voor de hulpdiensten om veilig te kunnen werken.
Pas na het doven van de fakkelbrand kunnen de hulpdiensten het rampgebied veilig betreden. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. Van belang is dat het risico op een ongewenst voorval zoveel mogelijk wordt beperkt. Dit betekent dat de buisleiding met rust wordt gelaten of werkzaamheden in de directe nabijheid van de buisleiding alleen worden uitgevoerd onder toezicht van een deskundige, zodat de kans, dat er iets mis gaat, klein is.
Zelfredzaamheid
Binnen het plangebied zijn er mogelijkheden voor personen om zich in tegenovergestelde richting van de aardgasbuisleiding te begeven. Bij een instantaan ongeval is het echter niet mogelijk voor mensen, die binnen de 100% letaliteitscontour verblijven, om veilig te vluchten uit het rampgebied, dit vanwege de intense hitte. Het plan is in hoofdzaak bestemd voor zelfredzame personen. Bij een evacuatie zijn zij zelf in staat zich in veiligheid te brengen. Aanwezigen, die minder of niet-zelfredzaam zijn, kunnen met behulp van zelfredzame personen vluchten. Bij een eventuele fakkelbrand zijn de personen in het plangebied in eerste instantie op zichzelf aangewezen, doordat een fakkelbrand niet geblust kan worden door de brandweer. Bij een fakkelbrand nabij het plangebied is het advies om binnen te blijven/te schuilen.
Geconcludeerd kan worden dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor de planontwikkeling. Aangezien het om een relatief beperkte ontwikkeling gaat (één extra woning) is het niet aannemelijk dat het groepsrisico significant zal toenemen. Het groepsrisico blijft na planrealisatie onder de oriëntatiewaarde. Er is dan ook geen sprake van een ontwikkeling die kan leiden tot een toename van het groepsrisico met meer dan 10 %. Om die reden heeft de Veiligheidsregio Utrecht beoordeeld dat er geen er geen extra maatregelen genomen hoeve te worden. Het groepsrisico is verantwoord.
Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Conclusie
Vanuit het thema externe veiligheid is er geen sprake van belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
De Gemeente Utrechtse Heuvelrug is een groot voorstander van duurzame ontwikkeling / bouwen en wil dit graag actief ondersteunen in haar ruimtelijke beleid. Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en het gebouw een lange levensduur heeft. Dit kan door bijvoorbeeld meer flexibiliteit in gebruik in te bouwen of door een beter op het gebruik afgestemde materiaalkeuze.
Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.
Wetgevend kader
De wettelijke eisen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. Per 1 januari 2021 is het bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid veranderd en aangescherpt. Deze zijn als volgt:
Conclusie
De initiatiefnemer is zich bewust van de visie van zowel de gemeente Utrechtse Heuvelrug alsmede de provincie Utrecht. Er is nog geen gedetailleerd ontwerp gemaakt van de toekomstige bebouwing. De initiatiefnemer zal bij het ontwerpproces rekening houden met de bovenstaande regelgeving en ambities. De nieuwe woning krijgt conform huidige wet- en regelgeving geen gasaansluiting. De daken worden waar mogelijk voorzien van zonnepanelen en de woning wordt extra geïsoleerd waardoor er sprake is van een zogenaamde nul op de meter-woning. Daarnaast worden uitsluitend duurzame materialen gebruikt bij het realiseren van het voorgenomen plan.
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2015 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m². De initiatiefnemer kan op twee manieren aantonen te voldoen aan het Bouwbesluit:
De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het bouwbesluit van 2012. Aanvullend op deze eisen heeft de Gemeente Utrechtse Heuvelrug haar duurzaam bouwen beleid verwoord in het milieubeleidsplan "Natuurlijk Duurzaam" (2009).
Het voorgenomen plan levert een bijdrage aan het streven naar efficiënt ruimtegebruik en is gericht op een duurzame versterking van het landelijk gebied.
Conclusie
Bij de realisatie van de woning zal voldaan worden aan de wettelijke eisen met betrekking tot energie en duurzaam bouwen.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Conclusie
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn. Bij eventuele graafwerkzaamheden zal een klic-melding uitgevoerd worden.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies- één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 18 maart 2022 is het Nationaal Water Programma 2022-2027 vastgesteld.
Het Nationaal Water Programma geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050. Met dit programma zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe programma dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Provincie
Het waterbeleid van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie. Het plangebied heeft in het provinciale waterbeleid de functie 'landelijk gebied' waarvoor specifieke doelstellingen gelden. Deze doelstellingen vinden hun neerslag in waterbeheerplannen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027: Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam
Op 22 december 2021 is het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam' van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft de ambities en inzet om de waterdoelen voor de komende zes jaar. Het waterschap wil transparant, doelmatig en effectief bijdragen aan gezond leven in een toekomstbestendig gebied. Klimaatadaptatie, de energietransitie, circulariteit, bodemdaling, droogte en biodiversiteit hebben allemaal een watercomponent en vraagt om betrokkenheid van het waterschap.
Het waterschap gaat zich extra inspannen om water een meer sturende rol in de ruimtelijke inrichting te geven, zodat het gebied meer voorbereid kan worden op de toekomst. Hierbij wordt wordt samen gekeken met de partners van het waterschap. Daarnaast wil het waterschap extra inspanning leveren op de zuiveringen voor een gezond oppervlaktewater en op het termijn sluiten van regionale water- en grondstofkringlopen.
Regionaal
Convenant afkoppelen
In november 2015 is de jongste versie van het convenant "Afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug" getekend tussen de provincie Utrecht, 10 gemeenten met grondgebied op de Utrechtse Heuvelrug en de waterschappen Vallei & Eem en HDSR. In dit convenant zijn afspraken gemaakt over welke verharde oppervlakken wel en niet kunnen worden afgekoppeld, afhankelijk van het risico van vervuiling van het grondwater. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen afkoppelen binnen en buiten het grondwaterbeschermings-gebied van de drinkwaterwinningen op de Utrechtse Heuvelrug. Voor dakoppervlakken geldt in dit convenant, dat zowel binnen als buiten het grondwaterbeschermingsgebied deze zonder aanvullende voorzieningen kunnen worden afgekoppeld. Voor andere oppervlakken kunnen aanvullende eisen worden gesteld waarvoor het convenant als richtlijn geldt.
Gemeente
Waterplan Heuvelrug
In februari te Utrechtse Heuvelrug samen met Waterschap het lokale waterbeleid vastgelegd. Verder sluit het waterplan aan bij het waterplan van de provincie Utrecht en het waterbeheerplan van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
De waterdoelen van het waterplan richten zich op de volgende speerpunten:
Alle nieuwe ontwikkelingen worden, afhankelijk van de ligging, aan een van deze streefbeelden en de daarbij behorende omschrijving, getoetst.
Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP)
Op 18 mei 2017 heeft de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug het “Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2020" vastgesteld. In dit plan heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug samen met Waterschap Vallei en Veluwe en Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden het rioleringsbeleid vastgelegd.
Beleidsmatig zijn er geen veranderingen ten opzichte van het voorgaande plan (VGRP 2012-2015):
Alle nieuwe ontwikkelingen worden, afhankelijk van de ligging, aan de doelstellingen van het GRP getoetst.
Beleid hemel- en afvalwater
Voor het hemelwater streeft de gemeente naar het zoveel mogelijk ter plaatse vast houden van water. Dit betekent dan dat het hemelwater niet langer het riool ingaat maar lokaal wordt geborgen in de bodem en/of oppervlaktewater.
Dit levert zowel voordelen op voor het milieu als de economie. Het helpt om verdroging van gebied te bestrijden en voorkomt dat schoon oppervlaktewater vies wordt. Verder verbetert de werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Deze werkt beter als rioolwater minder vermengd is met regenwater.
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Lokale Adaptatie Strategie (LAS)
In februari 2022 is de Lokale Adaptatie Strategie (LAS) van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. In de toekomst dient men rekening te houden dat het klimaat verandert. De LAS heeft als doel om richting bestuur en gemeentelijke organisatie duiding te geven hoe de gemeente Utrechtse Heuvelrug invulling wil geven aan de doelstellingen uit de Regionale Adaptatie Strategie. In de LAS wordt ingegaan op thema's als water, hitte en waterveiligheid. Per thema wordt ook beschreven hoe de gemeente dit wil doen.
Tevens zijn in de LAS tien maatregelen opgenomen hoe bij nieuwbouw omgegaan dient te worden het klimaatadaptatie. Klimaatadaptatie verft een nieuwe opgave voor de inrichting van het gebied. Zo dient bij nieuwbouw onder andere rekening gehouden worden dat een bui van 70 mm/uur op het eigen terrein worden verwerkt. Daarnaast is het gebruik van uitloogbare bouwmaterialen niet toegestaan. Ook is het streven om verharding en groen zodanig in te richten, dat het (schone) hemelwater waar mogelijk afstroomt naar het groen en hier optimaal wordt verwerkt.
Watertoets
Gezien de ligging van het plangebied op de Utrechtse Heuvelrug zijn er op dit moment naar verwachting geen problemen met de waterhuishouding. Het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 500 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Voor infiltratie van hemelwater vanaf verharde oppervlakken hanteert het hoogheemraadschap een ja, mits-principe. Door het aanleggen van bovengrondse voorzieningen, zoals wadi’s en greppels, wordt een versnelde afvoer naar oppervlaktewater voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden bij de bouw van de woningen geen uitlogende materialen toegepast.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (bijlage 9) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het slopen van diverse bijgebouwen en het bouwen van één extra woning en twee bijgebouwen ter plaatse van het perceel Langbroekerdijk 15B te Driebergen-Rijsenburg. Het deel van het plangebied waar de nieuwe woning en de bijgebouwen zijn gesitueerd, is in de huidige situatie al voor een groot deel verhard en er is een veelheid aan agrarische opstallen op het perceel aanwezig. Als gevolg van de sloop- en bouwwerkzaamheden voorziet het plan in een afname van 520 m2 verharding. Er wordt namelijk 800 m2 aan agrarische opstallen gesloopt. De nieuwe woning krijgt een grondgebonden oppervlak van 144 m2, en het nieuwe bijgebouw krijgt een grondgebonden oppervlak van 136 m2. Tenslotte wordt een deel van de gronden heringericht ten behoeve van terrassen en een nieuwe ontsluitingsweg naar de woningen. Ondanks deze verhardingen, zal er een afname zijn van de verharding ten opzichte van de huidige situatie.
Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het hoogheemraadschap beperkt van belang. Op basis van de ingevoerde gegevens blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: ""het standstill beginsel"". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt, hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen.
Het hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, namelijk de naastgelegen sloot. Omdat er per saldo sprake is van een afname van het verharde oppervlak en er geen sprake is van een toename aan verharding kleiner dan 500 m2 in stedelijk of 5.000 m2 in landelijk gebied, hoeft deze afvoer niet te worden gecompenseerd.
Ook zijn de leggerkaarten van het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden geraadpleegd om inzicht te krijgen in de primaire en regionale waterkeringen en oppervlaktewateren in de omgeving van het plangebied.
Figuur: Uitsnede leggerkaart primaire waterkeringen met aanduiding plangebied (bron: Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden)
Figuur: Uitsnede leggerkaart regionale waterkeringen met aanduiding plangebied (bron: Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden)
Figuur: Uitsnede leggerkaart oppervlaktewateren (bron: Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden)
Uit de leggerkaarten blijkt dat in de omgeving van het plangebied een primaire watergang gelegen is. Deze primaire watergang kent de bestemming 'Water' op de verbeelding. Ook wordt duidelijk dat er in de directe omgeving van het plangebied zowel primair als tertiair oppervlaktewater aanwezig is. De nieuwe woning en de bijgebouwen worden op ruime afstand van de primaire watergang gerealiseerd. Ook worden er geen werkzaamheden uitgevoerd nabij de tertiaire watergangen, met uitzondering van het aanleggen van beplanting overeenkomstig de landschappelijke inpassing. Omdat voor tertiair oppervlaktewater geen beschermingszone geldt, is er geen sprake van negatieve gevolgen voor de aanwezige watergangen.
Tenslotte is het plan getoetst aan de maatregelen voor nieuwbouw zoals deze zijn opgenomen in de LAS. Het plan vindt niet plaats op een locatie waar dit vanuit waterhuishoudkundig oogpunt niet gewenst is. Een bui van 70 mm kan op eigen terrein verwerkt worden. De Langbroekerwetering, waar het plangebied onderdeel van is, bestaat uit kleigronden met een hoge grondwaterstand, waardoor infiltratie niet altijd mogelijk is. Hevigere regenbuien kunnen leiden tot wateroverlast aan de woningen. Het is daarom van belang dat de woningen voldoende hoog, minimaal 30 centimeter boven de as van de weg) worden gerealiseerd. Water kan ook worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Tevens wordt gekeken naar alternatieve manieren om hemelwater op te vangen, bijvoorbeeld regentonnen. Bij de aanvraag van de bouwvergunning kan tevens gekeken worden naar de invulling van de daken van de woningen, bijvoorbeeld met sedum of zonnepanelen. Tenslotte worden geen uitloogbare materialen gebruikt.
Conclusie
Er worden vanuit waterhuishoudkundige overwegingen geen bezwaren verwacht tegen onderhavig initiatief.
Rijk
Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Samen met andere vormt deze wet het beschermingsrecht voor zowel soorten als gebieden. De wet richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, ook wel Natura 2000-gebieden genoemd. Daarmee wordt op nationaal niveau invulling gegeven aan de Europese richtlijnen.
Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, waarin belangrijke flora en fauna voorkomen. De wet bepaalt dat projecten en plannen, die de kwaliteit van Natura 2000-gebieden kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Als er geen schade optreedt, kan vergunning worden verleend. Is dit wel het geval, kan vergunning alleen worden verleend als aan verschillende eisen wordt voldaan. Bij ruimtelijke ingrepen dient altijd te worden nagegaan of een vergunning nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet.
Voorts regelt de wet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
De natuurbeschermingswet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het nationale netwerk van natuur (NNN) is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, maakt onderdeel uit van deze structuur. Zowel het Rijk als de Provincie wensen het NNN netwerk te behouden en verder te ontwikkelen. In de Provinciaal Ruimtelijke Verordening (PRV) is dan ook een beschermingsregime opgenomen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen significant nadeel opleveren voor de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN netwerk.
Beschrijving natuur en landschap
Plantoetsing
Voor het bepalen van eventuele effecten op de natuurlijke waarden is in september 2021 een Quickscan flora en fauna uitgevoerd door Otte Groenadvies. De conclusies van het onderzoek zijn hieronder samengevat. De quickscan is als bijlage 7 toegevoegd. Hieronder worden de uitkomsten van de quickscan samengevat.
Natuurnetwerk Nederland
De planlocatie ligt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. De dichtstbijzijnde NNN-gebieden liggen aan de overzijde van de weg. De GC ligt op circa een kilometer ten noorden van de planlocatie. De ingrepen vinden plaats buiten deze provinciaal beschermde gebieden en hebben geen effect op de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen. Nader onderzoek naar externe effecten is niet nodig.
Wet natuurbescherming - onderdeel gebiedsbescherming
In de omgeving van de planlocatie ligt een Natura 2000 gebieden, namelijk de Rijntakken (gebiedsnummer 38) op circa tien kilometer ten zuidoosten van de planlocatie. Per 1 juli 2021 heeft er een wetswijziging plaatsgevonden, de wetgeving heeft betrekking op de partiële vrijstelling bouwen, slopen en aanleggen. De aanlegfase bij het bouwen en slopen van diverse bouwwerken is vrijgesteld van vergunningplicht voor wat betreft stikstof. Het opstellen van AERIUS-berekeningen voor de aanlegfase is niet meer nodig (Rijksoverheid, 2021). Gezien de aard van de herontwikkeling en de afstand tot de Natura 2000-gebieden, wordt een toetsing van de voorgenomen herontwikkeling aan de instandhoudingsdoelstellingen van deze Natura 2000-gebieden niet noodzakelijk geacht.
De ontwikkeling betreft een verandering van functie waarde nieuwe functie, één extra woning. Met het realiseren van de voorgenomen neemt de verkeersgeneratie zeer beperkt toe, namelijk met 7,8 - 8,6 mvt/etmaal . De nieuwe woning zorgt niet voor extra uitstoot, aangezien deze woning geen gasaansluiting krijgt. Conform het document 'Instructie gegevensinvoer voor AERIUS Calculator 2020' van BIJ12 heeft een gasloze woning gebouw een stikstofemissie gelijk aan nul. Een Aerius-berekening wordt dan ook overbodig geacht.
Wet natuurbescherming - onderdeel soortenbescherming
Gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een bomenverordening opgesteld waarin wordt beschreven welke bomen vergunning plichtig zijn en welke hiervan zijn uitgesloten. Hierbij wordt o.a. rekening gehouden met de boomwaarde. In deze verordening worden geen monumentale bomen opgenomen (Gemeente Utrechtse Heuvelrug, 2013). Met de ruimtelijke ontwikkeling worden er geen bomen gekapt, er hoeft geen vergunning worden aangevraagd.
Binnen het onderzoeksgebied zijn geen beschermde planten aangetroffen. Recente waarnemingen van beschermde plantensoorten ontbreken eveneens. In combinatie met de voedselrijke omstandigheden in de omgeving en het ontbreken van zeer specifieke biotopen waar beschermde planten worden aangetroffen, is aanwezigheid van beschermde vaatplanten uit te sluiten. Nader onderzoek naar vaatplanten is niet nodig.
Op de planlocatie worden tijdens de ruimtelijke ontwikkeling geen bomen gekapt. Er hoeft geen vergunning worden aangevraagd, negatieve effecten zijn uitgesloten.
Steenmarter: Het bijgebouw van de schuur is in potentie geschikt als verblijfplaats voor de steenmarter. Verblijfplaatsen van steenmarter zijn beschermd. Nader onderzoek op deze soort is maatwerk, veelal wordt deze uitgevoerd op basis van waarnemingen op de locatie. Deze kan plaatsvinden tijdens nader onderzoek op overige soorten.
Vleermuizen: Wat betreft vaste verblijfplaatsen van vleermuizen is nader onderzoek noodzakelijk. Onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen bestaat uit meerdere bezoeken. De onderzoeken vinden plaats in de perioden 15 mei - 15 juli en 15 augustus - 30 september, waarna mogelijk een ontheffing bij de provincie Utrecht moet worden aangevraagd (Netwerk Groene Bureaus, 2021)
Huismus: Voer twee gerichte veldbezoeken uit in de periode van 1 april tot en met 15 mei met een tussenliggende periode van minimaal 10 dagen, waarna mogelijk een ontheffing bij de provincie Utrecht moet worden aangevraagd (BIJ12, 2017).
Effecten op beschermde soorten en soortgroepen waarvoor geen vrijstelling geldt, zijn uitgesloten omdat er geen aanwijzingen zijn dat dergelijke soorten binnen invloedssfeer van de werkzaamheden voorkomen.
Tijdens het broedseizoen zijn broedgevallen van algemene broedvogels in de omgeving van het plangebied te verwachten. Bezette nesten mogen nooit vernield worden. Verstoring is alleen toegestaan wanneer deze geen invloed heeft op de overleving van ouders en jongen. De piek van het broedseizoen ligt in de periode half maart-half juli, maar eerdere en latere broedgevallen komen voor.
Ten aanzien van alle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt dat men zich dient te houden aan de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden.
Wanneer tijdens werkzaamheden toch beschermde soorten worden aangetroffen dienen werkzaamheden tijdelijk te worden stilgelegd en wordt contact opgenomen met een inzake deskundige. Overleg met de deskundige moet duidelijk maken hoe met de ontstane situatie kan worden omgegaan.
Naar aanleiding van de resultaten van de uit te voeren nader onderzoeken naar vleermuizen en steenmarter kan worden bepaald of, en zo ja, welke compenserende maatregelen noodzakelijk zijn om de voorgenomen herinrichting te kunnen verwezenlijken.
Nader onderzoek
Gelet op voorgaande dient er nader onderzoek plaats te vinden voor wat betreft vleermuis en steenmarter. Dit nader onderzoek naar vleermuis en steenmarter is uitgevoerd door Otte Groenadvies. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8. Uit de resultaten van dit nader onderzoek is gebleken dat er geen verblijfplaatsen of essentieel foerageergebied zijn van vleermuizen en steenmarters zijn waargenomen. Negatieve effecten op vleermuizen en steenmarters zijn uitgelosten. Een ontheffing op de Wet natuurbescherming of het treffen van aanvullende maatregelen is niet nodig.
Voorts geldt dat bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde aan de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming) moet worden voldaan. Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Regio
Beeldkwaliteitsplan Kromme Rijngebied +
Dit beeldkwaliteitsplan gaat in op de ruimtelijke samenhang van de bebouwing met de omgeving, de erfinrichting en de beeldkenmerken van het landschap. Het is opgesteld voor een aantal gemeentes, waaronder de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het beeldkwaliteitsplan maakt onderscheid in drie verschillende deelgebieden: veenweidegebied, Utrechtse Heuvelrug en Kromme Rijngebied. Het plangebied ligt aan de rand van het Kromme Rijngebied (Langbroekerweteringgebied).
Uitsnede kaart Beeldkwaliteitsplan Kromme Rijngebied + (www.krommerijnlandschap.nl)
Het gebied laat zich onder andere typeren door een middeleeuwse opstrekkende slagenverkaveling, een uniek coulissenlandschap van langgerekte bossen en weiden en een systeem van hoofdontginningen, achterkaden en dwars erop liggende landgoedlanen en zuwes. Landschappelijk gezien is het Kromme Rijngebied een zeer fraai en waardevol landschappelijk gebied met een herkenbaar coulissenlandschap. De zone kenmerkt zich door lange zichtlijnen dwars op de heuvelrug en cultuurhistorisch waardevolle ontginningsassen met boerderijen en ridderhofsteden uit de middeleeuwen.
In voorliggend plan wordt hier zoveel mogelijk rekening mee gehouden door onder andere de landschappelijke inpassing, waarbij de verkaveling met bijbehorende zichtlijnen wordt versterkt. De bestaande wilgen en berken aan de noordwestzijde worden aangevuld met een nieuwe boom en een haag. Naast dat deze boom en haag de zichtlijnen van het landschap versterken, doen deze tevens dienst als erfafscheiding tussen het agrarische pad en de woonkavels. De bestaande knotwilgen aan de zuidoostzijde worden aangevuld en doorgetrokken naar de achterkant van het perceel, zodat er een landschappelijke erfafscheiding wordt gevormd tussen de woonkavels en het zuidelijk gelegen perceel. Door nieuw groen aan te planten tussen de beide woonkavels, worden deze kavels van elkaar gescheiden wat privacy geeft. Door de onderlinge plantafstand blijft er zicht op het landschap onder en tussen de bomen door.
Tevens worden de bomen geclusterd in de noorden van het perceel, waardoor het open landschap behouden blijft. Tenslotte wordt door het toepassen van streeksoorten en inheemse beplanting de biodiversiteit vergroot en ontstaat er een vertrouwd landschapsbeeld.
Conclusie
Het plangebied ligt in een coulissenlandschap met lange zichtlijnen. Bij het beoogde plan wordt rekening gehouden met deze kenmerken en dit wordt waar mogelijk versterkt. Hierdoor zullen de huidige natuurlijke waarden en kenmerken van het gebied worden behouden en worden versterkt.
Gemeente
Groenstructuurplan
In het groenstructuurplan staat omschreven hoe men het belangrijkste groen in de dorpen duurzaam in stand wil houden en zo de hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving te behouden en te versterken. Daarbij is het behoud van de eigen identiteit van de kernen een belangrijk uitgangspunt. Bij nieuwe ontwikkelingen in de dorpen is met dit Groenstructuurplan het belangrijkste openbare groen binnen de dorpen in beeld en kan daar dus rekening mee worden gehouden. Daarnaast geeft het Groenstructuurplan belangrijke richtlijnen voor specifieke beleidsvraagstukken. Het Groenstructuurplan beschrijft het groenbeleid in hoofdlijnen.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug onderscheid drie verschillende waardes binnen de groenstructuur. Dit zijn 'Stedenbouwkundige waarde', 'Cultuurhistorische waarde' en 'Ecologische waarde'. Als een groene structuur bijdraagt aan de stedenbouwkundige structuur van een dorp, wijk of buurt, heeft het stedenbouwkundige waarde. Denk bijvoorbeeld aan laanbomen langs een belangrijke uitvalsweg. De cultuurhistorische waarde wordt bepaald door de relatie die het element heeft met de ontstaans- of ontwikkelingsgeschiedenis van de omgeving. Een groenelement heeft ecologische waarde als het een bijdrage levert aan de natuurwaarden in de omgeving.
Conclusie
Het groenstructuurplan maakt onderscheid verschillende plangebieden. De planlocatie is niet gelegen binnen één van de in het Groenstructuurplan gedefinieerde plangebieden, waardoor het groenstructuurplan niet relevant is voor de beoogde ontwikkeling.
Rijk
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de huidige regelingen gelden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Het plangebied kent de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5'. De beoogde ontwikkeling blijft onder de onderzoeksgrens van 100.000 m2. Een archeologisch onderzoek is daarom niet benodigd. Dit wordt verder uiteengezet in paragraaf 4.8.
Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Conclusie
Op basis van de Erfgoedwet bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Provincie
Cultuur- en erfgoedprogramma 2020-2023
In het Cultuur- en erfgoedprogramma van de provincie Utrecht wordt het beleid ten aanzien van cultuurhistorie en erfgoed beschreven. Het beleid is erop gericht om erfgoed en cultuur beleefbaar te maken, zorg te dragen voor cultuur en erfgoed en bewoners te onderwijzen aan de hand van erfgoed en cultuur. Dit wordt gedaan om onder meer cultuurhistorische waardevolle landschappen en archeologische zones te verankeren in het ruimtelijk beleid en monumenten in stand te houden en te beheren.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling zal geen schade toebrengen aan cultuurhistorische waardevolle landschappen en archeologische zones. De cultuurhistorische waardevolle landschappen worden met de beoogde ontwikkeling versterkt door middel van de landschappelijke inpassing.
Door streeksoorten en inheemse beplanting toe te passen wordt namelijk de biodiversiteit vergroot en ontstaat er een vertrouwd landschapsbeeld. De zichtlijnen op het open landschap worden behouden. Door de onderlinge plantafstand tussen de bomen blijft er zicht op het landschap onder en tussen de bomen door.
Nota Erfgoed in het Groen
Deze beleidsnota heeft als doelstelling het behoud, de versterking en de ontwikkeling van het cultuurhistorische erfgoed. Het cultuurhistorisch erfgoed wordt onderverdeeld in 'monumenten', 'archeologie' en cultuurlandschap. Deze beleidsnota is voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug extra belangrijk door de aanwezigheid van de vele historische buitenplaatsen met monumentaal groen en sporen, het groot aantal grafheuvels en de zeer hoge archeologische verwachtingswaarde.
Conclusie
Bij het voorgenomen plan is geen sprake van een rijksmonument dan wel een gemeentelijk monument. Ondanks de hoge dichtheid van rijks- en gemeentelijke monumenten liggen er in de omgeving van het plangebied geen monumenten die worden aangetast door het voorgenomen plan. Wanneer er gekeken wordt of er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object of een beschermd dorpsgezicht dan kan worden geconcludeerd dat dit niet aanwezig is. Ook zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle buitenplaatsen of cultuurhistorische molens. Er kan daarom worden gesteld dat de Nota Erfgoed in het Groen geen belemmeringen geeft voor de beoogde ontwikkeling.
Wettelijk kader
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de huidige regelingen gelden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Gemeente
Navolgende figuur toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Hieruit blijkt dat er voor het plangebied sprake is van een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit komt grotendeels overeen met de dubbel bestemmingen die het plangebied kent ten aanzien van archeologie ('Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5').
Figuur: Uitsnede archeologische beleidskaart met aanduiding plangebied (Bron: gemeente Utrechtse Heuvelrug, 2019)
Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geldt een onderzoeksverplichting wanneer er sprake is van bodemingrepen dieper dan 30 centimeter onder maaiveld met een oppervlakte van 1.000 m2. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geldt een onderzoeksverplichting wanneer er sprake is van bodemingrepen dieper dan 30 centimeter onder maaiveld met een oppervlakte van 100.000 m2.
De beoogde ontwikkeling voorziet in het slopen van enkele bijgebouwen en de bouw van een nieuwe woning. Bij deze sloop- en bouwwerkzaamheden wordt de onderzoeksgrens niet overschreden. Mogelijk vinden er ingrepen plaats dieper dan 30 centimeter de grond, maar deze hebben ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geen oppervlakte van 1.000 m2. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' vinden geen graafwerkzaamheden plaats met een oppervlakte van 10.000 m2.
Om de mogelijk aanwezige waarden in het gebied te beschermen, zijn in het voorliggende bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen. Deze dubbelbestemmingen borgen dat bij eventuele toekomstige (gewijzigde) ingrepen die de vastgestelde grenzen in het bestemmingsplan overschrijden, er alsnog onderzoek plaatsvindt.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling vindt plaats op beschermd archeologisch gebied. Echter, de onderzoeksgrenzen van respectievelijk 1.000 m2 en 10.000 m2 worden niet overschreden. Nader onderzoek in het kader van archeologie is niet benodigd.
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.DGBlangbroekrdk15b-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).
De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.
In het plangebied zijn twee enkelbestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied twee dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.
Algemeen
In het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost is een uitwerking gemaakt van de wijze waarop de ruimtelijke en de milieuproblematiek in dit gebied wordt aangepakt. Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 3.3 van dit bestemmingsplan. Het Reconstructieplan schrijft een zonering voor die gericht is op het reguleren van de ontwikkelingen rond de intensieve veehouderij. Er zijn drie zones beschreven: landbouwontwikkelingsgebieden, extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden. In extensiveringsgebieden ligt de nadruk op wonen en natuur. In de landbouwontwikkelingsgebieden ligt de nadruk voor al op intensieve productielandbouw. De verwevingsgebieden zijn bedoeld om een combinatie mogelijk te maken van de bovengenoemde functies. Deze zones zijn in het bestemmingplan verder uitgewerkt in de bestemmingen Agrarisch en Agrarisch met waarden.
Agrarisch met waarden
In het agrarisch verwevingsgebied en het extensiveringsgebied wordt de bestemming Agrarisch met waarden toegepast. Dit zijn gebieden die hoge landschappelijke en/of natuurwaarden herbergen. Hier wordt agrarische bedrijvigheid wel toegestaan, maar de landschapswaarden worden daarbij zoveel mogelijk beschermd. Dit geldt voor extensiveringsgebied in sterkere mate dan voor het verwevingsgebied. Door deze bescherming is het een uitgebreider artikel, met diverse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Op deze wijze wordt ook ander gebruik en met name minder belastend gebruik voor de omgeving, meer gestimuleerd zoals van agrarisch naar wonen.
Voor de intensieve veehouderij geldt dat deze alleen is toegestaan als er een aanduiding is opgenomen op de verbeelding.
Wijzigingsbevoegdheden
Gezien de wens om het landschap te ontwikkelen in de gebieden waar deze bestemming van toepassing is, is ervoor gekozen om diverse wijzigingsbevoegdheden op te nemen. Hierdoor wordt het gemakkelijker om andere functies dan agrarische functies mogelijk te maken in het gebied en hoeft niet eerst een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. De nadruk ligt bij de bestemming Agrarisch met waarden dus beduidend minder op intensief agrarisch gebruik en meer op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de bescherming hiervan.
Wijziging naar 'Natuur'
De gemeente wil de groene uitstraling bewaken en stimuleren. Hiervoor is deze wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze bevoegdheid is bedoeld om de agrarische bestemming om te kunnen zetten naar de bestemming 'Natuur' mits er natuurontwikkeling zal plaatsvinden, de op het perceel aanwezige agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd en de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden deze wijziging wensen.
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Binnen de bestemming zijn gronden aanwezig met voor de gemeente belangrijke landschaps- en natuurwaarden. Om deze waarden te beschermen is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, diverse werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren. In het artikel is een heldere opsomming van dergelijke werken of werkzaamheden benoemd, waarbij het met name gaat om het verwijderen of beschadigen van landschaps- of natuurwaarden.
Algemeen
In het plangebied komen diverse typen woningen voor. Dit onderscheid in woningtype komt tot uiting in verschillende woonbestemmingen.
Voor het buitengebied worden twee woonbestemmingen gebruikt. Er wordt onderscheid gemaakt in:
Dit onderscheid in woonbestemmingen zorgt ervoor dat woningtypen niet kunnen worden uitgewisseld en dat de gewenste stedenbouwkundige structuur wordt gehandhaafd.
Hieronder worden de woonbestemmingen uitgelegd. Om in de uitleg niet in herhaling te vallen wordt eerste woonbestemming (Wonen - B1) volledig besproken. Bij de opvolgende bestemmingen wordt aangegeven waar de verschillen zitten.
Wonen - B1
Functies
Binnen de bestemming Wonen - B 1 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
Bouwmogelijkheden
De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:
Algemeen
In algemene zin wordt bepaald dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming Wonen - B 1 mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Er mag niet meer dan één woning binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw in het bouwvlak moet worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij er op het bouwvlak een maximaal bebouwingspercentage staat aangegeven. Met dit percentage wordt de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw begrensd.
Voor de woningen is een generieke maximale inhoud aangegeven van 800 m³. Hierop zijn twee uitzonderingen mogelijk. In bestaande gevallen is de grotere bestaande inhoud toegestaan. Ook is het mogelijk dat een grotere inhoud wordt toegestaan via een binnenplanse afwijking.
Voor de goot- en bouwhoogte is in de regels een standaard hoogte gegeven.
Als hoofdgebouwen afgedekt worden met een kap, dan moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.
Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Op basis artikel 2 lid 4 van bijlage II van het Bor is het bouwen van een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak vergunningvrij. Voor het bouwen van een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel, zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen. Hierbij is grotendeels aangesloten bij de criteria uit de Welstandsnota.
Bijbehorende bouwwerken
Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorenden bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.
De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:
Overige bouwwerken
Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.
Afwijken van de bouwregels
Binnen de bestemming 'Wonen - B1' is een aantal voor het buitengebied specifieke afwijkingsbevoegdheden opgenomen.
Afwijken van de inhoudsmaat woning
Het bevoegd gezag kan afwijken van de voorgeschreven inhoudsbepaling van een woning. De inhoud mag dan met maximaal 15% worden vergroot tot een maximum van 800 m³. Deze vergroting moet zorgvuldig in het landschap worden ingepast.
Specifieke gebruiksregels
Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.
Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten Bedrijf aan huis. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.
De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.
Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.
Afwijken van de gebruiksregels
Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het hoofdgebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen.
De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook twee dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.
Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:
Dubbelbestemming |
Archeologisch waardevol gebied | Regime | |
Waarde - Archeologie 4 | Zones met een middelhoge archeologische verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. | |
Waarde - Archeologie 5 | Zones met een lage archeologische verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 10 hectare en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet onder de vrijstelling;
- graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;
- het zorgvuldig ruimen van (individuele) graven op de gemeentelijke begraafplaatsen.
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.
Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.
Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.
Binnen de aanduiding milieuzone - stiltegebied geldt dat de gronden mede zijn aangewezen voor het behoud van stilte.
In dit artikel is een opsomming gemaakt van de bedrijfs- en overige activiteiten die binnen deze gronden mogelijk zijn gemaakt middels de enkelbestemmingen. Deze activiteiten mogen het stiltegebied niet wezenlijk nadelig beïnvloeden.
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.
Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het gebruik als woning in de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming is opgenomen. Deze regeling is echter niet van toepassing op bedrijfswoningen. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen. Het gebruik dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.
Op grond van artikel worden grondgebonden zonnepanelen reeds toegestaan tot een maximum oppervlak van 50 m2. Deze afwijkingsbevoegdheid maakt het mogelijk om nogmaals maximaal 50 m2 te realiseren indien aangetoond kan worden dat deze nodig zijn in verband met de energiebehoefte van een warmte koude opslaginstallatie (wko) of warmtepominstallatie.
Op grond van artikel 12.5 wordt het toegestaan dat bouwgrenzen, goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen mag worden overschreden indien is aangetoond dat dit noodzakelijk is voor het isoleren van een gebouw (bijvoorbeeld in het kader van “nul op de meter”).
Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. In de gesloten anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over kostenverhaal. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.
Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken instanties. De provincie Utrecht en de Veiligheidsregio Utrecht hebben een vooroverlegreactie gegeven. Naar aanleiding van de reactie van de provincie is de onderbouwing van van het verstedelijkingsverbod op basis van artikel 9.11 ('ruimte voor ruimte') beter onderbouwd. Daarnaast is de woonbestemming op de verbeelding verkleind naar aanleiding van de reactie van de provincie. De vooroverlegreactie van de Veiligheidsregio Utrecht heeft geleid tot enkele tekstuele aanpassingen van de toelichting. Ook Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft een vooroverlegreactie gegeven. Naar aanleiding van deze reactie is de primaire watergang in het gebied bestemd als 'Water'. Tevens is de waterparagraaf aangevuld met de Lokale Adaptatie Strategie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
De omwonenden zijn door de initiatiefnemer geïnformeerd over het planvoornemen. De initiatiefnemer heeft de omwonenden de aangepaste plannen voorgelegd. De omwonenden hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de voorgenomen plannen.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Langbroekerdijk 15B - Driebergen-Rijsenburg' heeft vanaf 9 september 2022 tot en met 21 oktober 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is gedurende deze termijn in de gelegenheid gesteld om een mondelinge of schriftelijke zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen bij de gemeente. Na de zienswijze periode is enkel de rapportage van het nader onderzoek ingevoegd. Hierop is de toelichting van het bestemmingsplan aangevuld, maar zijn de regels en verbeelding niet aangepast.