Plan: | Loolaan 55 Driebergen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.DBGloolaan55-va01 |
Aan de Loolaan 70 was het voormalige autobedrijf van der Mispel gevestigd. De gronden waarop het beoogde plan betrekking waren in gebruik als parkeerterrein voor het autobedrijf. Aangezien het autobedrijf is verhuisd naar Bunnik komen deze gronden vrij voor herontwikkeling. De initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfsbestemming om te zetten naar een woonbestemming voor een twee-onder-één-kapwoning.
De realisatie van een woning past niet binnen het huidige bestemmingsplan, hierdoor wordt met voorliggend document het bestemmingsplan herzien. De nieuwe planologische kader worden toegelicht en er wordt ingegaan waarom de ontwikkeling kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De locatie is gelegen aan de noordwestzijde van Driebergen, tussen de A12 en de Loolaan. De Loolaan verbindt de belangrijkste ontsluitingswegen van Driebergen: de Hoofdstraat en de Arnhemse Bovenweg. Het perceel heeft als adres Loolaan 55. Op navolgende afbeelding is ligging van het plangebied aangegeven.
Luchtfoto met ligging plangebied.
Het perceel Loolaan 55 in Driebergen is gelegen in het bestemmingsplan "Woongebied Driebergen-Rijsenburg" dat op 10 juli 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad. Het perceel heeft de bestemming "Bedrijf" met de nadere aanduiding "Autobedrijf", zonder bouwvlak. Op het achterste deel van het terrein is een dubbelbestemming Zone Hoogspanningsleiding opgenomen. Deze zone wordt zoveel als mogelijk vrij gehouden van bebouwing ten behoeve van het onderhoud van de leidingen en ten behoeve van een goed leef- en woonmilieu. In het bestemmingsplan zijn verder geen afwijkingsmogelijkheden opgenomen die omvorming van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming mogelijk maken.
Bestemmingsplan Woongebied Driebergen-Rijsenburg met in rood het plangebied aangegeven
Het beoogde plan voorziet in het staken van de bedrijfsactiviteiten en het realiseren van een twee-onder-één-kapwoning. Deze woonfunctie sluit niet aan bij de huidige bedrijfsbestemming. Een herziening van dit bestemmingsplan is hiervoor nodig.
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
De bebouwingsstructuur kenmerkt zich als lintbebouwing op relatief smalle kavels. Aan de Loolaan staan voornamelijk woningen, die een grote verscheidenheid in verschijningsvorm kennen. De woontypologieën variëren van twee-onder-één-kapwoningen, vrijstaande woningen, rijwoningen tot beneden-bovenwoningen. Er is diverse bebouwing aanwezig waaronder bungalows, arbeiderswoningen en jaren '30 woningen. De woningen staan in een licht wisselende rooilijn en zijn gericht op de Loolaan.
Ter hoogte van het plangebied is de frontbreedte van de hoofdmassa's circa 11 meter breed waarbij de afstand tussen de woningen relatief smal is. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is 1 tot 3 meter.
De woningen hebben een wisselende bouw- en goothoogte waarbij de woning van nummer 53 een bouwhoogte heeft van circa 9 meter en een goothoogte van circa 6 meter en de woning van nummer 57 een bouwhoogte van circa 10 meter en een goothoogte van circa 4 meter.
Het perceel is ontsloten vanaf de Loolaan, waarbij ter hoogte van het plangebied een wegversmalling is gelegen. Verder zijn er enkele langsparkeerplaatsen aan de noord-westzijde van de Loolaan aanwezig. Het perceel is in gebruik geweest als parkeerterrein voor tweedehands auto's. Momenteel staat er incidenteel een auto geparkeerd en er is een kleine loods aanwezig. Centraal ligt er een asfaltweg met aan weerszijden grind. Er is op het terrein zelf geen beplanting aanwezig. Achter het terrein ligt het groene talud van de A12.
Luchtfoto plangebied in de omgeving
Huidige inrichting van het terrein Loolaan met grote diversiteit aan bebouwing
Woning Loolaan 53 Woning Loolaan 57
Het plangebied dat een bedrijfsbestemming heeft is gelegen in een woonomgeving. Aan weerszijden van het perceel staan woningen. Aan de overzijde van de Loolaan staan eveneens woningen met achter op deze percelen enkele bedrijven. Schuin tegenover het plangebied is het voormalige autobedrijf gelegen dat eveneens een bedrijfsbestemming heeft. De achterzijde van het perceel grenst aan de A12 dat op een talud is gelegen.
Binnen het plangebied wordt de aanwezige verharding verwijderd en binnen het plangebied wordt een twee-onder-een-kap woning of een vrijstaande woning gerealiseerd.
Voor de locatie zijn uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot de aspecten stedenbouwkundig inpassing, architectuur en de erfinrichting. Op navolgende tekening en referentiebeelden is een voorbeelduitwerking opgenomen. Deze sluiten aan bij de beschreven uitgangspunten. De uiteindelijke uitwerking vindt plaats bij de omgevingsvergunningaanvraag.
De volgende stedenbouwkundige uitgangspunten zijn bij het realiseren van een twee-onder-een kap woning of een vrijstaande woning van toepassing:
Er dient voldaan te worden aan de volgende architecturale uitgangspunten:
Voor de erfinrichting gelden de volgende uitgangspunten:
Voorbeelduitwerking en referentiebeelden Loolaan 55 (Bron Buro SRO 14-08-2014)
De ontwikkeling resulteert in een kwaliteitsverbetering van het gebied. Dit komt tot uitdrukking in een aantal aspecten. De verharding neemt fors af. Het aantal vervoersbewegingen neemt af. De bedrijfsbestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming die beter past in de huidige woonomgeving. Bij eventuele vervuiling in de grond vindt er een sanering plaats. Met het beoogde initiatief wordt als het ware een gat in de bebouwingsstructuur opgevuld.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft de realisatie van een twee woningen onder één kap. Deze ontwikkeling is dermate kleinschalig dat het geen raakvlak heeft met de Structuurvisie.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Na de eerste aanvulling van 1 oktober 2012 worden in het Barro vijftien onderwerpen beschreven zoals project Mainportontwikkeling Rotterdam, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat geen sprake is van een nationaal belang. Het Barro is verder voor dit plan niet van toepassing.
Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Het plan sluit aan op de ladder voor duurzame verstedelijking omdat het plangebied gesitueerd is in bestaand stedelijk gebied. Het plan voorziet in een transformatie van bedrijfsgrond naar woongrond. Doordat er sprake is van maximaal 2 woningen heeft het plan geen invloed op de actuele regionale behoefte. Stedenbouwkundig gezien zijn alleen deze woontypen goed inpasbaar. Bij de inpassing van de nieuwbouw is rekening gehouden met de omgeving. Tevens is er sprake van een goede bereikbaarheid van het plangebied zowel met de auto (nabij A12), als met de trein (nabij station Driebergen-Zeist) en bus (stopt in de Loolaan).
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2018. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is vastgesteld.
Planspecifiek
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn provinciale belangen vastgelegd. De belangen van toepassing voor de planlocatie laten zich vatten binnen het hoofdbelang; vitale dorpen en steden.
Het hoofdbelang vitale dorpen en steden streeft het optimaal gebruik van binnenstedelijke ruimte na. De provincie streeft naar het realiseren van ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren. Daar de planlocatie is gesitueerd binnen deze rode contour past de ontwikkeling binnen het provinciale beleid.
Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd de hiervoor genoemde Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de verordening worden regels gegeven over de ontwerpen bodem, cultureel erfgoed, landelijk gebied, natuur, recreatie, stedelijk gebied en watersysteem.
Planspecifiek
Het plangebied is aangewezen als stedelijk gebied. In artikel 3.1 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn met betrekking tot dit gebied regels opgenomen. Daarin is opgenomen dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten kan voor verstedelijking. Woningbouw is hierbij ook een vorm van verstedelijking.
In de PRV is het gebied tevens aangemerkt als infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug. In artikel 2.3 is aangegeven dat het gebied van belang is voor drinkwaterwinningen en de kwelstromen naar natuurgebieden. De grondwaterkwaliteit mag met het plan niet te worden verslechterd. Aangezien in onderhavig plan sprake is van een functieverandering van bedrijfsfunctie naar een woonfunctie zijn er geen negatieve gevolgen voor de grondwaterkwaliteit.
Voorts stelt de PRV een mobiliteitstoets verplicht. Dit betekent dat in de toelichting op een ruimtelijk plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben wordt opgenomen. Daarnaast moet worden beschreven of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan.
In paragraaf 4.3 is de mobiliteitstoets opgenomen en uit die toets blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk. Het plan is derhalve niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
De gemeenteraad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 de Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' vastgesteld. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het (ruimtelijk) beleid voor het hele grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de periode tot 2030.
De ambitie van de gemeente komt tot uiting in het gekozen motto: 'Groen dus vitaal'. Natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie zijn samen met de sociale kwaliteit van de dorpen het uitgangspunt. Voor wonen, economische ontwikkeling, sport en recreatie is ruimte als dat in het verlengde van het uitgangspunt gevonden kan worden. Behouden en versterken van de bestaande kwaliteiten is de drager van de vitaliteit van de gemeente. De gekozen ambitie is op twee manieren beleidsmatig uitgewerkt: via zes thema's en via gebiedsgericht beleid. Toekomstige ontwikkelingen worden aan dit beleid getoetst.
De zes thema's die in de structuurvisie worden genoemd zijn:
Om samenhang in het beleid te krijgen, wil de gemeente de ontwikkelingsrichting sturen met behulp van een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering.
Planspecifiek
Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de structuurvisiekaart weergegeven.
Uitsnede structuurvisiekaart
Het plangebied ligt binnen het gebied 'Bebouwing binnen rode contouren'. Het beleid voor het bebouwd gebied Driebergen-Rijsenburg is: 'Wij zien Driebergen-Rijsenburg in de toekomst als een levendig woon- en werkdorp dat op het terrein van duurzaamheid een zichtbare plek in het land inneemt. Wij willen voortdurend blijven zoeken naar mogelijkheden om zowel de woonfunctie als de werkfunctie te versterken'. Voor de vitaliteit van de dorpen is het daarnaast van groot belang dat er voldoende wordt gebouwd binnen de 'rode' contouren van de dorpen. De realisatie van twee woningen onder één kap aan de Loolaan draagt daardoor bij aan de vitaliteit van de kern Driebergen-Rijsenburg. Het plan is derhalve in lijn met het beleid van de Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'.
Het welstandsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de welstandsnota uit 2008. De nota beschrijft het welstandsbeleid en fungeert als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen (voorheen bouwvergunning). Welstandstoezicht wordt vooral gelegitimeerd vanuit het belang dat door de gemeente wordt gehecht aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bijdrage die gebouwen en bouwwerken geacht worden daaraan te leveren. Om dat belang op de juiste wijze te kunnen doorvertalen naar welstandscriteria, is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden.
Planspecifiek
Het plangebied valt binnen het deelgebied 'Dorpsbebouwing Loolaan/Sportlaan'. De volgende gebiedsgerichte criteria horen bij dit gebied:
Algemeen
Situering, massa en vorm
Massa en vorm
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
Bovenstaande criteria komen overeen met de stedenbouwkundige uitgangspunten die zijn opgenomen in paragraaf 2.2.1.
Bij ontwikkelingen is het van belang om te kijken of het gewenste beeld en gekozen woontypologieën aansluiten op de gemeentelijke woonvisie. Op 3 februari 2014 heeft de gemeenteraad de woonvisie 2013-2020 vastgesteld. De woonvisie 2013-2020 betreft een herijking/actualisatie van de woonvisie uit 2008. In de woonvisie 2013-2020 is bepaald, dat in de komende jaren de focus wordt gelegd op 4 speerpunten:
Planspecifiek
De locatie wordt ingevuld met twee woningen onder één kap. Aangezien het initiatief slechts 2 woningen betreft, kan worden gesteld dat dit niet tot nauwelijks effect heeft op de woningbouwbehoefte en -aanbod in Driebergen. Het plan is passend binnen de Woonvisie omdat de ontwikkeling slechts twee woningen in het duurdere segment toevoegt en daarmee voldaan wordt aan het uitgangspunt dat nog beperkt ruimte is voor dergelijke type woningen. In de woonvisie is namelijk ook opgenomen dat er in de komende jaren nog potentie is voor duurdere woningen, die is alleen kleiner dan in de goedkopere sector. Toevoegen van dergelijke woningen zal in kleine getallen moeten gebeuren.
Ten aanzien van de verkeerstechnische eisen en te hanteren parkeernormen heeft de gemeente het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan in juli 2010 vastgesteld. Het GVVP is een beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten.
De doelstelling met dit beleid betreft 'Het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid moet leiden tot een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en veilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente'.
Planspecifiek
De woningen worden conform naastgelegen percelen direct ontsloten op de Loolaan. De Loolaan staat in verbinding met de belangrijkste ontsluitingswegen van Driebergen: de Hoofdstraat en de Arnhemse Bovenweg. Daarmee is de locatie goed ontsloten.
De verkeersaantrekkende werking van de twee woningen is 2 x 7,8 vervoersbewegingen (auto's) per etmaal (publicatie 317: CROW Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). De voormalige bedrijfsfunctie heeft een hogere verkeersaantrekkende werking, circa 20 vervoersbewegingen (auto's) per etmaal betreft (is niet opgenomen in de publicatie 317, maar op basis van het huidig/voormalig gebruik). De ontwikkeling heeft daarmee geen effect op het aantal vervoersbewegingen.
Het plangebied is tevens goed bereikbaar met openbaar vervoer en fiets. In de Loolaan en aan de Hoofdstraat zitten bushaltes waar regelmatig een bus stopt. Ook is op 5 minuten fietsen het station Driebergen-Zeist te bereiken.
De parkeerbehoefte voor woningen in het segment koop/midden is 1,8 parkeerplaats per woning. De kavels zijn dermate groot dat hier voldoende ruimte beschikbaar is om dit op eigen terrein te realiseren. Voor de woningen is nog ruimte voor twee langsparkeerplaatsen.
Uit bovenstaande motivatie blijkt dat het plan uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect verkeer en parkeren.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Aangezien sprake is van een functiewijziging naar wonen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de bodemkwaliteit te bepalen. In bijlage 1 is het onderzoek opgenomen.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn zand. De bovengrond is bovendien matig humeus. De bovengrond is overwegend matig tot sterk puinhoudend en zwak kolengruishoudend.
Daarnaast is de ondergrond plaatselijk zwak kolengruis- en puin-/baksteenhoudend. Ter plaatse van 2 boringen is in het opgeboorde bodemmateriaal asbestverdacht plaatmateriaal waargenomen.
Voor het overige zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
De matig tot sterk puin- en zwak kolengruishoudende bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, koper, kwik, lood, zink, minerale olie, PCB en PAK. De zintuiglijk schone ondergrond is licht verontreinigd met kwik, lood en PAK.
Het aangetroffen plaatmateriaal is asbesthoudend (12-15% chrysotiel, hechtgebonden).
Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreiniging is mogelijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. Met betrekking tot de overige parameters is het grondwater niet verontreinigd.
Conclusie verkennend bodemonderzoek (NEN 5740)
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er, met betrekking tot de chemisch-analytische kwaliteit van de bodem, géén reden voor een nader onderzoek.
Conclusie aanvullend asbestonderzoek
Gelet op de aanwezigheid van asbesthoudende materialen in de bodem is een nader onderzoek naar asbest in bodem conform de NEN 5707:2003 "Bodem - Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en partijen grond" uitgevoerd (zie bijlage 2).
Op basis van de analyseresultaten en de zintuiglijke waarnemingen wordt de asbestverontreiniging in de grond binnen de onderzoekslocatie zowel in horizontale als in verticale richting als voldoende afgeperkt beschouwd. Gelet op het voormalige terreingebruik van de onderzoekslocatie (voertuigstalling) en het terreingebruik van de aangrenzende percelen (tuin) kan gesteld worden dat de asbestverontreiniging perceelsgebonden is.
De sterke asbestverontreiniging (concentraties groter dan de interventiewaarde) in de grond bevindt zich vanaf het maaiveld tot een diepte van gemiddeld 0,5 m -mv. De totale hoeveelheid asbest, en puinhoudende grond wordt ingeschat op circa 400 m³
De asbestverontreiniging (concentraties groter dan de maximale samenstellingswaarde) in de puinfundatie bevindt zich vanaf de onderzijde van de asfaltverharding tot een diepte van circa 0,35 m -mv. De totale hoeveelheid asbesthoudende puinfundatie wordt ingeschat op circa 85 m³.
Gelet op het feit dat sprake is van een overschrijding van de interventiewaarde voor de parameter asbest in bodem, is ter plaatse van het noordoostelijk terreindeel sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De verontreiniging is ontstaan door het toepassen van asbesthoudende materialen als terreinverharding waarschijnlijk in de jaren '60 van de vorige eeuw. Ter plaatse is sprake van een bestaand geval van ernstige bodemverontreiniging (voor asbest ontstaan voor 1 juli 1993). In dit geval is de zorgplicht niet van toepassing is.
Uit de milieuhygiënische beoordeling is gebleken dat er in de huidige situatie met betrekking tot de bodem geen sprake is van onaanvaardbare humane risico's.
Met het oog op de geplande herontwikkeling van de locatie ten behoeve van woningbouw wordt geadviseerd om een bodemsanering uit te voeren. Bij de omgevingsvergunningaanvraag zal een saneringsplan worden overlegd met het bevoegd gezag. Het ligt voor de hand om te saneren middels het afgraven tot een diepte van 0,5 meter en (gereinigd) af te voeren. Dit is ten behoeve van het aanleggen van de tuin en de fundering toch al noodzakelijk.
Op basis van de te verwachten kosten voor het saneren kan worden gesteld dat het plan uitvoerbaar is (zie paragraaf 6.1).
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. Op grond van artikel 1 van de Wgh zijn woningen geluidsgevoelige objecten.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 27 januari 2009 de Beleidsregel Hogere Waarden Wet Geluidhinder vastgesteld. In dit gemeentelijk beleid worden voorwaarden benoemd om indien nodig een ontheffing voor een hogere waarden te verkrijgen. Daarnaast is ook opgenomen dat de gemeente een maximale ontheffingswaarde voor weg- en railverkeerslawaai hanteert (inspanningsverplichting), namelijk voorkeurswaarde + 10 dB.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van spoorweglawaai op het traject Arnhem-Utrecht, het verkeer op de A12 en de Loolaan. Hiertoe is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In bijlage 3 is het onderzoek opgenomen.
Spoorweglawaai traject Arnhem-Utrecht
Ten noorden van het plangebied is de spoorlijn Utrecht – Arnhem gelegen. Een spoorweg die is aangegeven op de geluidplafondkaart, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg. De geluidsbelasting op de meest nabijgelegen GPP-punten bedraagt 65,6 dB. Hieruit blijkt dat de zonebreedte 300 meter bedraagt. Het beoogde bouwvlak ligt op iets meer dan 300 meter van de spoorlijn. Hierdoor bestaat er geen overlap met de geluidzone van de spoorlijn en het plangebied.
Volledigheidshalve is de geluidcontourenkaart ten gevolge van railverkeerslawaai van de provincie Utrecht geraadpleegd. Hieruit blijkt ook uit dat er geen overlap bestaat met de 50 dB contour van de spoorlijn en dat dus ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van spoorweglawaai. Er hoeft geen nader onderzoek naar railverkeerslawaai te worden verricht. Daar komt nog bij dat tussen het plangebied en het spoor de autosnelweg op een talud is gelegen met aan weerszijden een geluidsscherm van ten minste 5 meter hoog.
Wegverkeerslawaai Loolaan
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidsbelasting vanwege de A12 en Loolaan op de gevel van de nieuwe woning 58 dB bedraagt (incl. corr. Wgh, art. 110g) . Dit ligt boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar onder de maximaal te ontheffen geluidsbelasting (van 63 dB) uit de Wgh. Hierdoor is een ontheffing voor een hogere waarde mogelijk en nodig. De waarde blijft bovendien onder de maximale ontheffingswaarde van 58 dB die de gemeente als grens van de inspanningsverplichting stelt voor hogere waarden.
Wegverkeerslawaai A12
Uit de berekeningen ten behoeve van de autosnelweg A12, blijkt dat aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB (excl. corr. Wgh, art. 110g) wordt voldaan.
Ontheffing hogere waarden
De motivatie om mee te werken aan een ontheffing heeft betrekking op het opvullen van een open plek tussen bestaande woningen. Stedenbouwkundig gezien zal de woning in de voorgevelrooilijn van de naastgelegen bebouwing moeten komen te staan. In het akoestisch onderzoek is ingegaan op het treffen van maatregelen om het geluid te reduceren. Uit de maatregelstudie is gebleken dat deze om verkeerskundige, financiële en stedenbouwkundige gronden niet acceptabel zijn.
Voor het verlenen van een ontheffing is het noodzakelijk dat één zijde van de woning een geluidsluwe zijde betreft. In het onderzoek is berekend dat de geluidsbelasting op de achtergevel onder de voorkeurswaarde blijft. Hiermee voldoet het plan aan de (gemeentelijke) beleidseisen met betrekking tot het verlenen van een ontheffing.
Geconcludeerd kan worden dat voor het aspect spoorweg- en wegverkeerslawaai geen belemmeringen zijn en het plan uitvoerbaar is. De hogere waarde procedure loopt tegelijk met het bestemmingsplantraject.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3 ) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Aangezien het plangebied nabij de Rijksweg A12 is gelegen is inzage in de luchtkwaliteit van belang. De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en fijn stof voor het jaar 2015 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu, versie 2.30. In dit rekenmodel is het rekenhart STACKS geïntegreerd, welke voldoet aan de Regeling beoordeling. De hieruit voortgekomen concentraties zijn weergegeven in de figuren 1 t/m 3 (zie bijlage 4). Uit de figuren is af te leiden dat de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden.
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen. De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de grens van 60 microgram per m3, wat betekent dat voor het hele plangebied aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.
Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied niet boven de 31,3 microgram per m3 uitkomt, wordt aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan. Voor zeer fijn stof wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram per m3. Opgemerkt wordt dat de berekende concentraties hoger zullen uitvallen wanneer rekening wordt gehouden met de verhoging naar 130 km/h voor de A12, deze zijn nog niet verdisconteerd in de berekening. Het ligt echter niet in de lijn der verwachting dat met de snelheidsverhoging de grenswaarden zullen worden overschreden.
Uit het rekenmodel van de milieudienst (uit 2015) komt naar voren dat ter plaatse van het plangebied de concentratie stikstofdioxide 26-30 µg/m3 is en de concentratie fijn stof 22-24 ug/m3 bedraagt. Deze waarden liggen ruim onder het wettelijk niveau dat respectievelijk 40 µg/m3 en 31,3 µg/m3 is. De berekende waarden ten opzichte van de ambitiewaarden van de gemeente (respectievelijk 18-22 µg/m3 en 20-21 µg/m3) is een fractie hoger dan deze ambitiewaarden.
Deze ambitiewaarden zijn vastgelegd in het Milieukwaliteitsprofiel 'Wonen – buiten centrum' van het milieubeleidsplan 'Natuurlijk Duurzaam' van de gemeente Utrechtse Heuvelrug .
De waarden zijn een fractie hoger dan de ambitiewaarden uit het gemeentelijk beleid. De komende jaren neemt de luchtkwaliteit toe vanwege het schoner worden van de uitstoot van uitlaatgassen. Uit de prognoses van de omgevingsdienst blijkt dat de luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied de komende jaren met circa 2 µg/m3 per jaar verbetert. Dit zou betekenen dat binnen 2 tot 4 jaar de concentratie al voldoet aan de ambitiekwaliteit. Aangezien een bestemmingsplan een planhorizon heeft van 10 jaar, is er geen reden om de uitvoerbaarheid van het plan in twijfel te trekken.
Daarnaast is het plan aan te merken als 'klein' project, aangezien het plan voldoet aan de getalsmatige grenzen uit de regeling niet in betekende mate bijdragen. Het gaat immers om twee woningen (minder dan 1.500 huizen). Het plan draagt dus 'Niet-In-Betekende-Mate' bij aan de luchtkwaliteit.
Het bestemmingsplan wordt gezien het voorgaande uitvoerbaar geacht.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Met de voorgestelde bestemmingsherziening worden de bedrijfsactiviteiten gestaakt en komt er wonen voor terug. Hiermee neemt voor de omwonenden het woon- en leefklimaat toe.
Om inzicht te krijgen of omliggende bedrijven nadelige effecten ondervinden met het toevoegen van woningen is gekeken naar welke functies er in de nabijheid van het plan zijn gelegen. In de directe nabijheid van het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Tegenover het plangebied hebben de gronden achter de woning aan de Loolaan 58 een bedrijfsbestemming. Dit bedrijf heeft als activiteit het opslaan van automaterialen. Achter op het perceel van Loolaan 64 is een repro/grafisch centrum gevestigd. Beide bedrijven betreffen categorie 2 bedrijven. In de publicatie Bedrijven en Milieuzonering wordt tussen deze bedrijfsactiviteiten en een rustige woonwijk een richtafstand van 30 meter aangegeven. De geprojecteerde woning is op 33 meter gelegen van het dichtstbijzijnde bedrijf, dit ligt buiten de richtafstand.
Aan de Loolaan 70 was het voormalige autobedrijf gevestigd en is nog als zodanig bestemd. In de huidige situatie wordt deze ook als zodanig verhuurd. Deze bedrijfsactiviteiten zijn aan te merken als categorie 3.1 activiteiten. Hierbij geldt een richtafstand van 50 meter. De nieuwe woning is op circa 38 meter gelegen. Echter dient het bedrijf, net als de bedrijven aan de Loolaan 58 en 64, al rekening te houden met woningen die dichter op het bedrijf zijn gelegen dan de nieuw te bouwen woning. De bedrijven mogen volgens het Activiteitenbesluit niet meer dan 50 dB op een gevel van een woning produceren. De nieuwe woning hindert hierdoor niet de bedrijfsvoering van de bedrijven, aangezien er al woningen dichter bij de bedrijven aanwezig zijn, waar zij rekening mee dienen te houden.
Tot slot zijn er in de omgeving van het plangebied diverse bedrijven en een school gevestigd waardoor er een matige functiemenging is. In die zin is er sprake van een 'gemengd gebied' waardoor volgens de VNG brochure een kleinere afstand tussen de bedrijven en de woningen kan worden gehanteerd. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Hierdoor is voor categorie 3.1 bedrijven een afstand van 30 meter verantwoord en voor categorie 2 bedrijven 10 meter. Hieraan voldoet het plan ruimschoots.
Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de nieuwe woningen geen onevenredige hinder van de bedrijven zullen ondervinden en de bedrijven niet beperkt worden in hun bedrijfsvoering.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en de risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Met plaatsgebonden risico wordt bedoeld de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Via de Omgevingsdienst Regio Utrecht is voor de locatie vast te stellen of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een uitsnede van die kaart.
Bron Omgevingsdienst Regio Utrecht
Risicovolle inrichtingen of buisleidingen
Er zijn in de omgeving geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren de planlocatie kunnen belemmeren.
A12 en plasbrandaandachtsgebied
Ten noorden van de locatie ligt de rijksweg A12, die deel uitmaakt van het Basisnet Weg voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wat betekent het dat er geen plaatsgebonden risico contour van 10-6 is.
Langs het gedeelte van de A12 ter hoogte van de planlocatie moet een plasbrandaandachtsgebied (PAG) in acht genomen worden. Dit is een zone van 30 meter, gerekend vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. Binnen dit PAG moet bij de realisatie van kwetsbare objecten, zoals woningen, rekening gehouden worden met de effecten van een plasbrand ten gevolge van een incident op de A12. Dit uit zich in een verplichting om de keuze tot bouwen binnen de PAG met gewichtige redenen te onderbouwen. Het achterste deel van het perceel Loolaan 55 ligt binnen de PAG-zone. De bouwvlakken zijn zodanig gekozen dat deze niet binnen de PAG-zone vallen. Een risicoverminderend effect mag worden verondersteld van het in het kader van de recent gerealiseerde verbreding aan de A12 geplaatste geluidwerende scherm langs de A12. Dit scherm zal naar verwachting een afdammend effect kunnen hebben op de verspreiding van een plasbrand en daarmee het risico voor de te bouwen woningen kunnen beperken.
Het groepsrisico van de A12 is lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Het valt niet te verwachten dat door de op te richten woningen de personendichtheid zodanig zal wijzigen c.q. toenemen dat dit tot een berekenbare stijging van dat groepsrisico zal leiden. Het groepsrisico zal ook in de nieuwe situatie lager blijven dan 10% van de oriëntatiewaarde. Daarom is voor het plan geen verantwoordingsplicht van het groepsrisico nodig.
Conclusie
Met het bovenstaande kan worden gesteld dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is ten aanzien van het aspect externe veiligheid.
Het perceel ligt binnen de indicatieve veiligheidsafstand van de hoogspanningslijnen. De rijksoverheid adviseert voor de zekerheid (voorzorgsbeginsel) geen nieuwe verblijfsfuncties voor kinderen binnen deze indicatieve afstand toe te staan. Deze beleidsregel wordt ingegeven door publicatie van enkele statische onderzoeken. De resultaten wijzen op een mogelijke verhoging van het risico op leukemie bij kinderen tot 15 jaar bij een gemiddelde blootstelling van magnetische velden met een veldsterkte groter dan 0,4 MicroTesla. Een oorzakelijk verband tussen magnetische velden en leukemie bij kinderen is biomedisch niet aangetoond.
Het onafhankelijke Kennisplatform Electromagnetische velden van TNO, KEMA, RIVM, het Agenschap Telecom, ZonMw en GGD’s geeft de actuele stand van zaken weer met betrekking tot hoogspanningslijnen.
Er is in het kader van dit bestemmingsplan contact geweest met DNV-GL die aanvullende informatie verschafte. Het voorzorgsbeginsel en de ‘indicatieve’ afstanden zijn gebaseerd op enkele statische onderzoeken en ruime aannames, waarbij recente onderzoeken nog niet zijn meegewogen. In februari 2014 is een publicatie verschenen van een grootschalig onderzoek in Engeland (en daarvoor ook in Denemarken) met betrekking tot de relatie tussen het optreden van leukemie en andere vormen van kanker en de afstand van de woningen tot hoogspanningslijnen. Dit onderzoek analyseert als eerste het mogelijk verhoogde risico in verschillende tijdsperiodes.
De conclusie van het onderzoek is dat er geen verhoogd risico is gevonden. Gelet op de publicaties van de afgelopen jaren vindt het Kennisplatform dat dit onderzoek een belangrijk signaal is en een evaluatie van de beschikbare onderzoeken gewenst. Het Kennisplatform zal de Gezondheidsraad vragen om op korte termijn wetenschappelijk advies te geven over de onderzoeken in het licht van de maatschappelijke discussie. Bron voor het bovenstaande is www.kennisplatform.nl. Vanuit dit recente onderzoek en de inschatting dat de nieuwe bewoners op de hoogte zullen zijn van eventuele verhoogde risico's, is er geen reden om niet mee te werken aan voorliggend plan.
De bebouwingsvrije zone uit het huidige bestemmingsplan is in voorliggend plan overgenomen.
Wettelijk kader sinds april 2013
De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het bouwbesluit. De volgende eisen worden gesteld bij nieuwbouw en/of verbouwingen:
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Er geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.
Milieubeleidsplan Natuurlijk Duurzaam
Het milieubeleidsplan "Natuurlijk Duurzaam" 2009-2012 is op 24 september 2009 vastgesteld door de Raad. Het beschrijft de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:
1. duurzaamheid
2. gemeentelijke interne duurzaamheidszorg
3. klimaat, energie en duurzaam bouwen
4. kwaliteit van de leefomgeving
Het milieubeleidsplan stelt duurzaamheid voorop. Intern zet de gemeente in op duurzaamheid, maar ook buiten de gemeentelijke organisatie wordt dit gestimuleerd. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn en in 2015 wil de gemeentelijke organisatie energieneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.
De Gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft haar duurzaam bouwen beleid verwoord in het milieubeleidsplan “Natuurlijk Duurzaam”. Voor nieuwbouw streeft de gemeente een 25% scherpere EPC na dan wettelijk verplicht is. Per 1 januari 2011 streeft zij voor woningen dus naar een EPC = 0,45. Daarnaast wordt gestreefd naar een minimale gemiddelde GPR Gebouw score van 7.
Planspecifiek
Voor de ontwikkeling van het perceel aan de Loolaan 55 te Driebergen wordt gestreefd naar een GPR score van gemiddeld minimaal 7 en een EPC van 0,45.
Op omgevingsniveau past de gemeente gebiedsgericht milieubeleid toe. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitsprofielen) opgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitsprofielen toegepast.
Voor de ontwikkeling van woningen aan de Loolaan 55 te Driebergen is het milieukwaliteitsprofiel 'Wonen – buiten centrum' van toepassing, deze is opgenomen in bijlage 5. Bij de omgevingsvergunning zal rekening worden gehouden met de duurzaamheidseisen van dit milieukwaliteitsprofiel.
Met betrekking tot het bestemmingsplan zijn er geen belemmeringen te verwachten bij de uitvoerbaarheid van het plan.
In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen leidingen of kabels die extra aandacht vragen in voorliggend bestemmingsplan.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015 'Water voorop!' (vastgesteld op 28 oktober 2009). Het plan bestaat uit 3 delen, te weten: Strategie, Beleids- en uitvoeringsplan en een Achtergronddocument. Het deel Strategie betreft een beschrijving over hoe wordt ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen als klimaatverandering en verstedelijking. Het vormt de basis voor de uitvoeringsstrategie. In het Beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar vier beleidsthema's (veiligheid, voldoende water, schoon water en recreatie, landschap en cultuurhistorie) en 7 vernieuwende projecten. Het thema 'veiligheid' heeft met name te maken met het beleid ten aanzien van waterkeringen (primaire waterkeringen, regionale waterkeringen en overige waterkeringen), het voorkomen van overstromingen en het beperken van eventuele gevolgen. Bij de zorg voor het thema 'voldoende water' worden de volgende onderdelen onderscheiden:
Het thema 'schoon water' staat gelijk aan ecologisch gezond water. Dit gebeurt door aanpassing van de inrichting, het beheer en het onderhoud van watersystemen. Hierdoor verbetert de leefomgeving van mensen, dieren en planten. De veranderingen worden doorgevoerd via integrale gebiedsgerichte planvorming, in samenhang met maatregelen om andere doelen te halen. Dit wordt gedaan via integrale, gebiedsgerichte planvorming middels het opstellen van watergebiedsplannen.
Waterstructuurvisie
In de Waterstructuurvisie is de toekomstvisie van het Hoogheemraadschap weergegeven. Belangrijkste doelstelling is dat het water meer ruimte moet krijgen om het hoofd te bieden aan klimaatveranderingen. Het middel dat hiervoor wordt ingezet is het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Dit houdt in dat regenwater niet meteen wordt afgevoerd via het riool, maar wordt vastgehouden. Bijvoorbeeld door het in de grond te laten zakken of te verzamelen in sloten. Het bergen vindt plaats door het opslaan van overtollig water in speciale meren of aangewezen polders. Op die manier is er ook schoon water in voorraad voor droge tijden. Pas in het uiterste geval wordt meer gevraagd van de gemalen (afvoeren).
Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waterstructurele elementen aanwezig die aandacht vragen bij de planontwikkeling.
In de huidige situatie is het terrein voor een deel verhard (asfaltweg en een loods) en voor het overige deel ingericht met grind. De hoeveelheid verharding is in de huidige situatie circa 250 m2. Het grondvlak van het hoofdgebouw is maximaal 11 x 12 m = 132 m2. Het aantal bijbehorende bouwwerken is maximaal 60 m2 per woning, dus 120 m2. Daarnaast zal een deel van het perceel verhard worden. Dit is van te voren niet te bepalen, al zal dit niet veel meer zijn dan 50 m2 per woning zijn, dus 100 m2. Hiermee komt het aantal vierkante meters verharding op circa 350 m2. De toe te voegen verharding ten opzichte van de huidige situatie zal daarmee circa 100 m2 bedragen.
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden schrijft in haar beleid voor dat bij een toename van verharding in stedelijk gebied van meer dan 500 m2, compensatie in de vorm van open water vereist is. In onderhavig geval wordt dit oppervlak niet overschreden. Compenserende maatregelen zijn derhalve niet vereist. Bovendien zijn de percelen dusdanig groot dat er eventueel maatregelen te nemen zijn voor het infiltreren van water op eigen terrein. Het uitgangspunt is dan ook om het hemelwater eerst op eigen terrein op te vangen en te laten infiltreren. De bodem is hiervoor uitermate geschikt, gezien de zandgrond.
Bij het bouwen van de woningen zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.
De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.Het watertoetsproces voor het project Loolaan 55 is op 15-08-2014 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.
Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan (zie bijlage 6).
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Het plangebied bevindt zich in het stedelijk gebied. De beschermde gebieden liggen op ruime afstand van het plangebied. Er is hierdoor geen negatief effect op deze gebieden met betrekking tot de planontwikkeling.
Soortenbescherming
In het plangebied is geen beplanting of bebouwing aanwezig. Het terrein is compleet voorzien van asfalt en grind. Er staat alleen een klein schuurtje van kunststof plaatwerk, waar geen enkele mogelijkheid bestaat voor bijvoorbeeld vogels, vleermuizen etc. om het te gebruiken als nestgelegenheid. Er is hierdoor geen enkele aanleiding om te denken dat er schuilmogelijkheden zijn voor mogelijk beschermde fauna of ruimte voor beschermde flora. Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar op dit vlak.
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
De gemeente heeft archeologisch beleid ontwikkeld. Dit is vertaald in een beleidsadvieskaart. Hierop heeft het plangebied een lage verwachtingswaarde.
Ten aanzien van de archeologische waarde krijgt het gebied in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 5. Hiermee worden eventuele archeologische waarde in de bodem beschermd. Binnen de regels van deze dubbelbestemming is een drempelwaarde opgenomen wanneer aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Deze drempelwaarde is bij bodemingrepen dieper dan 30 cm over een oppervlakte van groter dan 10.000 m2. Aangezien de ingrepen voor het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken beperkt blijven tot maximaal 250 m2 is vanuit het gemeentelijk beleid geen aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Ten aanzien van het aspect archeologie is het plan uitvoerbaar.
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand <NL.IMRO.1581.DBGloolaan55-va01> met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleen, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is. Zo is in de bestemming 'Agrarisch' mogelijk gemaakt dat bepaalde bedrijfswoningen als zogenaamde 'plattelandswoningen' mogen worden bewoond, waarbij de bewoners geen functionele binding meer hoeven te hebben met het agrarische bedrijf op het perceel.
Afwijken van de gebruiksregels
Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het mogen uitoefenen van kleinschalige nevenactiviteiten (in de vorm van ambachtelijke bedrijvigheid, zoals de verkoop van zelfgemaakte kaas) in de bestemming 'Agrarisch'.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan je denken aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in de bestemming 'Natuur'.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).
De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.
In het plangebied zijn twee bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied twee dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.
De bestemming is bedoeld voor de gronden die een groene tuinuitstraling hebben. Deze bestemming is gerelateerd aan de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming mogen tuinen en daarbij behorende paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein worden gerealiseerd.
Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd binnen deze bestemming. In afwijking hiervan mogen wel erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen en bordessen vòòr de voorgevel van het aangrenzend hoofdgebouw en op zijgevels, welke zicht hebben op of gelegen zijn aan de zijde van een openbare weg of openbaar groen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de in het artikel genoemde vereisten. Deze vereisten zijn bedoeld om de privacy van omwonenden zoveel mogelijk te waarborgen.
Voor het bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) geldt dat zoveel mogelijk is aangesloten bij het vergunningvrij bouwen.
De bestemming Wonen - S 2 is bedoeld voor aaneengebouwde woningen. Met aaneengebouwde woningen worden rijwoningen en twee onder een kap woningen bedoeld. Het aantal woningen dat aaneen mag worden gebouwd staat aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Hieronder worden alleen de verschillen besproken.
De voorkeur gaat uit naar twee woningen onder één kap, echter behoort één vrijstaande woning ook tot de mogelijkheden. Dit is stedenbouwkundig ook goed inpasbaar. Hiermee ontstaat enige uitvoeringsvrijheid bij de uiteindelijke uitwerking.
De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook 2 dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermt wordt.
De dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding is bedoeld voor gebieden waar naast de daar voorkomende (enkel)bestemming(en) transport van elektrische energie plaatsvindt met de daarbij behorende voorzieningen en belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook is opgenomen uit veiligheidsoverwegingen. Daarom mogen binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding ' worden gebouwd. De toegestane oppervlakte en bouwhoogte zijn strikt opgenomen in het artikel. Hiervan kan het bevoegd gezag afwijken en een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bovenstaande ten behoeve van het bouwen ten dienste van de onderliggende (enkel) bestemming(en).
Om de veiligheid binnen de belemmeringenstrook te waarborgen is het tevens verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, diverse werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden (zoals graafwerkzaamheden) uit te voeren of te laten uitvoeren.
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.
Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:
Dubbelbestemming |
Archeologisch waardevol gebied | Regime |
Waarde - Archeologie 5 | Zones met een lage archeologische verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 10 hectare en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
In artikel 6 zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'.
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.
Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning of het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.
Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld.
In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. De volgende zaken komen aan bod:
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Voor de realisatie van dit plan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd met een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Alle kosten (waaronder planschade) zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Hierbij is ook rekening gehouden met de bekostiging van het saneren van de bodem (zie paragraaf 4.4.1). Gezien de gemaakte afspraken is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Omwonenden zijn op de hoogte gebracht middels een inspraakronde. Hierin hebben zij aangegeven geen overwegende bezwaren te hebben tegen het plan. Hiermee zijn de belanghebbenden voldoende geïnformeerd en is inspraak achterwege gelaten. Op het ontwerp bestemmingsplan hebben belanghebbenden de mogelijkheid gehad hun zienswijzen op het plan te kunnen geven.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 9 oktober 2015 tot en met 19 november ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.
Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.
Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.
De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting (1) en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek."
Ad voetnoot 1:
Repressieve toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestemmingsplan tot gevolg hebben dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Dat zelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding.