direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Broekbergen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Broekbergen betreft een 18e eeuwse historische buitenplaats met monumentaal hoofdhuis en historische stijltuin aan de zuidrand van Driebergen op de grens van de heuvelrug-'bergen' en de 'broek'-landen van de Langbroekerwetering. In 1875 werd hier het klooster Arca Pacis gevestigd waarna op Broekbergen een monumentale toren, kapel en monumentale tuinmuren werden gerealiseerd en het hoofdhuis in 1912 werd vergroot. In de zestiger jaren is het klooster aanzienlijk uitgebreid tot in totaal 54 slaapkamers plus 30 grotere (werk)kamers voor de 50-60 zusters die op het complex permanent woonden en werkten. Na de sluiting van het klooster in 1996 vestigde zich het burnout-centrum Daidalos op de locatie. In 2007 moest Broekbergen, dat inmiddels in zeer slechte staat verkeerde, op last van de bank verkocht worden wegens financiële problemen van Daidalos.

Het eigendom is in 2008 overgegaan naar de huidige eigenaarsfamilie. Zoals bij veel historische kloostercomplexen en buitenplaatsen is het een moeizame uitdaging om een passende herbestemming te vinden waardoor de hoge kosten van de restauratie en onderhoud bekostigd kunnen worden. Op zoek naar een nieuwe functie voor het terrein met een totaal oppervlak van ruim 2 ha en circa 2.430 m2 bebouwing, heeft de huidige eigenaar in 2008 - 2009 als eerste stap uitgebreide historische onderzoeken laten uitvoeren naar de bebouwing en de historische tuinontwerpen.

Op basis daarvan is door restauratiearchitect Verlaan&Bouwstra samen met tuinhistoricus Patricia Debie een Masterplan uitgewerkt voor de restauratie van Broekbergen als 18e-eeuwse buitenplaats met respect voor de kloosterperiode. Het Masterplan heeft daarbij als uitgangspunten de restauratie en reconstructie van de historische Rococo-tuin en Copijn-landschapsstijltuin en het restaureren van het rijksmonumentale hoofdhuis, toren en tuinmuren en de historische tuinontwerpen. Belangrijk onderdeel bij de restauratie en reconstructie van de historische tuinen is dat de niet passende bebouwing uit de zestiger jaren grotendeels gesloopt zal worden. De bebouwing zal worden vervangen door passende nieuwbouw met als werktitels 'Koetshuis', een 'Orangerie' en een 'Bouwhuis'. Om een financieel gezonde exploitatie van de locatie te kunnen garanderen en de restauratie en het onderhoud van de rijksmonumenten en historische tuinen te kunnen bekostigen gaat het Masterplan uit van gemengde gebruiksmogelijkheden voor de bebouwing. Hierbij zullen maximaal twintig (zorg)woningen c.q. appartementen mogelijk worden gemaakt in de bebouwing. En net als bij andere buitenplaatsen in de gemeente, worden de exploitatiemogelijkheden aanzienlijk verbeterd, door tevens een deel van de bebouwing (maximaal 1.500 m2) te kunnen verhuren als (luxe) kantoorruimte.

In het geldende bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Maatschappelijke Voorzieningen' met een compact bouwvlak. De gewenste functies en wijziging van de bebouwing passen niet binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied uit 2004. Teneinde de voor buitenplaatsen typerende 'korrelstructuur' te verkrijgen, dient het bestaande bouwvlak opgesplitst te worden. Tevens is een bestemmingsherziening noodzakelijk zodat de buitenplaats toekomstbestendig wordt doordat de op dat moment best beschikbare huurinkomsten verworven kunnen worden. Daartoe is een nieuwe bestemmingsregeling nodig waarbij wonen en (beperkt) kantoorverhuur mogelijk wordt gemaakt.

Het Masterplan is in 2012 als principeverzoek voor de gewenste bestemmingsplanherziening voorgelegd aan de gemeente. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft, na consultatie van de provincie, op 2 april 2013 aangegeven dat ze een positieve grondhouding hebben. Wel heeft de gemeente aan de initiatiefnemer een aantal randvoorwaarden meegegeven.

Om de ontwikkelingen uit het Masterplan mogelijk te maken is een herziening van het geldende bestemmingsplan nodig.

Leeswijzer

In hoofdstuk 2 zullen de bestaande situatie en de gewenste toekomstige ontwikkeling worden beschreven. Hoofdstuk 3 geeft kort een overzicht van het van toepassing zijnde ruimtelijk beleid. Hoofdstuk 4 beschrijft de randvoorwaarden en beperkingen die op basis van milieu gelden. De wijze van bestemmen is opgenomen in hoofdstuk 5. De uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ligging en begrenzing plangebied

De Historische Buitenplaats Broekbergen maakt deel uit van het lint van buitenplaatsen gelegen langs de zuidwestelijke rand van de Utrechtse Heuvelrug. Dit lint, 'Stichtse Lustwarande' geheten, omvat een lange reeks van meer dan honderd buitenplaatsen en landgoederen en strekt zich uit van De Bilt tot Rhenen.

Broekbergen is gelegen aan het Kloosterlaantje aan de zuidrand van Driebergen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen C 4035 en C 3806. Aan de noordwest, noordoost- en zuidoostzijde wordt het plangebied begrensd door een rijksmonumentale tuinmuur. Ten noordoosten van deze muur bevindt zich een boomkwekerij met één dienstwoning. Ten zuidoosten van deze muur is weiland gelegen. Doordat de gehele achtertuin ommuurd is, ligt het terrein als een groene enclave in haar omgeving. Aan de zuidwestzijde grenst het plangebied aan enkele bebouwing dat voorheen tot de buitenplaats behoorde, zoals de voormalige landgoedtuinderij en daarbij behorende schuur.

Aan de noordwestzijde vormt het Kloosterlaantje de begrenzing van het plangebied, met aan de andere zijde van deze weg gelegen de historische buitenplaats 'Dennenburg'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0001.png"

Globale ligging plangebied, bron: Google Earth

2.2 Huidige situatie

2.2.1 Geschiedenis

In de vijftiende-eeuw wordt melding gemaakt van de boerenhofstede Broekbergen. In de zeventiende-eeuw is dat de Lusthof Broekbergen geworden. In 1755 wordt een herenhuis gebouwd. Dit huis bestaat uit een souterrain met hierboven een bel etage en een afgeplat schilddak. Het krijgt een symmetrische indeling en aan de voorzijde een centrale entree onder een gebogen kroonlijst.

Ten noorden van het huis wordt rond 1789 een modieuze Rococo tuin aanleggen, met slingerende paden met S- en C-vormen. De nieuwe tuin wordt ingepast in de reeds aanwezige formele aanleg. Tussen 1815 en 1820 volgt een wijziging en wordt de tuin voorzichtig in vroege landschapsstijl gebracht. Tot slot krijgt de tuin rond 1860 een aanleg in late landschapsstijl.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0003.png"

Tuinontwerp Broekbergen van Copijn uit 1860

Vanaf 1875 wordt Broekbergen ter beschikking gesteld aan de congregatie van de zusters Benedictinessen, waarna meerdere uitbreidingen volgen om Broekbergen geschikt te maken als klooster 'Arca Pacis' (Ark van de Vrede). In 1879 krijgt het huis een vleugel aan de westzijde en in 1883 een neogotische kapel met klokkentoren. Ook wordt het complex ommuurd, passend bij het gesloten karakter van de orde. In 1912 wordt het hoofdhuis ingrijpend verbouwd door de bekende RK-architect Tepe, waarbij het wordt voorzien van een extra verdieping en een uitbreiding aan de voorzijde, met een trapgevel in neorenaissance stijl.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0004.jpg"

Voorgevel hoofdhuis Broekbergen

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0005.png"

Luchtfoto bebouwing Kloostercomplex in 1981

In de jaren 1964 - 1965 krijgt het klooster een aanzienlijke wijziging met als doel om deze een minder gesloten karakter te geven. Hierbij worden de vleugel en de 'Tepe'-kapel afgebroken en vervangen door twee carrés en een nieuwe kapel. Alleen het hoofdhuis, klokkentoren en tuinmuren blijven staan. Met de wijziging biedt het klooster plaats aan ruim vijftig kloosterlingen en gasten, die er konden wonen, bidden en werken.

Vanwege de terugloop van het aantal Benedictinessen verliest het klooster in 1996 haar functie en wordt Broekbergen te koop aangeboden. Vanaf 1997 vestigt Daidalos zich in het complex, om het te gebruiken als burnout-centrum. Elf jaar later wordt de buitenplaats particulier eigendom.

2.2.2 Aanwezige bebouwing

Op de buitenplaats Broekbergen zijn de volgende objecten gelegen:

Object   Adres   Status  
Hoofdgebouw (1755 - 1912)   Kloosterlaantje 1   Rijksmonument  
Klokkentoren (1883)   Kloosterlaantje bij 1   Rijksmonument  
Tuinmuur (laat 19e eeuw)   Kloosterlaantje bij 1   Rijksmonument  
Historische tuin- en parkaanleg   Kloosterlaantje bij 1   Waardevol object  
Opbaarhuisje (vermoedelijk 1897)   Kloosterlaantje bij 1   Waardevol object  
Kapel (jaren 60)   Kloosterlaantje bij 1   Waardevol object  
Beeld Maria met kind (rond 1900)   Kloosterlaantje bij 1   Waardevol object  
Beeld Jozef (rond 1900)   Kloosterlaantje bij 1   Waardevol object  
Retraitegebouw (jaren 60)   Kloosterlaantje bij 1   -  

Het totaal oppervlak aan bebouwing bedraagt circa 2.430 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0006.png"

2.2.3 Huidige staat

De congregatie van de zusters Benedictinessen die tot 1996 Broekbergen bewoonden, hebben de laatste periode van hun verblijf weinig onderhoud aan de gebouwen en de tuin gepleegd. Ook in de jaren daarna is door burnoutcentrum Daidalos geen restauratie uitgevoerd.

De nieuwe eigenaarsfamilie heeft ter voorkoming van grotere schade, vooruitlopend op het Masterplan het casco van het hoofdhuis en de toren alvast moeten laten restaureren. Met name de in de zestiger jaren van de vorige eeuw aangebouwde carrés en kapel zijn in slechte staat. In het hoofdhuis zijn vele authentieke elementen bewaard gebleven; latere verbouwingen verstoren echter het oorspronkelijke karakter of hebben dat teniet gedaan, zodat een grondige vervolgrestauratie nodig is.

Van de oorspronkelijke tuinaanleg zijn de sterke zichtassen vanuit het hart van het hoofdhuis nog aanwezig; ook de oude padenstructuren zijn nog herkenbaar. Op het terrein bevinden zich een aantal karakteristieke oude bomen. De tuin is echter zeer verwilderd, met veel dood hout en uitgegroeide bomen.

2.3 Voorgenomen plannen

Ontwikkelingsvisie en waardestelling Buitenplaats Broekbergen

Voor het herstel van de tuin en herbestemming van de gebouwen is de 'Ontwikkelingsvisie en waardestelling Buitenplaats Broekbergen' door Architektenburo Verlaan en Bouwstra in samenwerking met Debie en Verkuijl Restauratie Tuinarchitecten BNT opgesteld.

Waardestelling tuin en bebouwing

In deze visie is onder andere een waardering van de buitenplaats en bebouwing opgenomen. Hieruit komt voor de buitenplaats de volgende te behouden elementen naar voren:

  • zichtassen vanuit het hoofdhuis over het Kloosterlaantje naar de bebouwing van Driebergen en over het Broekbergenpad naar de Langbroekerwetering;
  • behoud van de monumentale beeldbepalende bomen uit de Rococo en de Landschapsstijl periode;
  • water is van belang als restant van de karakteristieke slingervijver uit de Late Landschapsstijl;
  • het historische bos met haar verborgen Rococo-slingerpadenstructuur is van cultuurhistorisch belang als relict van het voormalige bosquet (hakhoutbos omzoomd met hagen en/of geschoren bomen) uit de Rococo-periode;
  • de open plek, herkenbaar aan de begraafplaats, is vooral van belang als centrale open plek van alle stijlperiodes. In de Rococo als 'allée d'enfilade' (aaneen geschakelde kabinetten c.q. open ruimten in het bos). In de Vroege Landschapsstijl als twee afzonderlijke kabinetten. En in de Late Landschapsstijl als zichtruimte in noord-zuid richting;
  • de bebouwing (hoofdhuis, kapel en toren) maken de verschillende tijdlagen zichtbaar waarmee de huidige buitenplaats haar identiteit heeft gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0008.png"

Waarderingskaart Buitenplaats (links) en bebouwing (rechts)

Aan de aanwezige bebouwing zijn de volgende waarderingen gekoppeld:

  • het hoofdhuis heeft door de cultuurhistorische waarde en de kenmerkende ontwikkelingen van dit gebouw, een hoge monumentenwaarde waardoor behoud noodzakelijk is;
  • de klokkentoren heeft een hoge monumentenwaarde en van cultuurhistorische waarde vanwege de uitdrukking van het Rooms-Katholieke kloostercomplex Arca Pacis. Daarnaast bepaalt deze toren sterk het silhouet van het totale complex in de landelijke omgeving. Behoud is dus noodzakelijk;
  • de in 1896 gebouwde tuinmuur is van cultuurhistorische waarde als bewaard voorbeeld van een omheinde aanleg die uitdrukking geeft aan de beslotenheid van het Rooms-Katholieke kloostercomplex Arca Pacis;
  • de twee kloostercarrés hebben grote inbreuk gemaakt op het tuinontwerp van Henri Copijn (Late Landschapsstijl, 1860). Met name de karakteristieke slingervijver van dit ontwerp is hierdoor komen te vervallen. Mede hierdoor hebben deze twee carrés een negatieve monumentenwaarde, waardoor vervanging wenselijk is.

Ontwikkelingsvisie tuin

Op basis van de analyse en de wensen van de huidige eigenaar is een ontwikkelingsvisie voor de tuin opgesteld.

Door de aanwezigheid van markante beeldbepalende elementen uit de verschillende stijlperiodes ontstaat er een bijzonder ontwerpuitgangspunt: een combinatietuin waarbij alle stijlperiodes inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Hiermee kan ook de storende aanbouw vervangen worden door passende nieuwbouw, waarmee Broekbergen ook in een eigentijds tijdsbeeld meegenomen wordt naar de 21e eeuw.

In het zuidelijk deel van de tuin wordt de inrichting volgens de Late Landschapsstijl hersteld, waarbij de zichtlijnen vanuit het hoofdhuis over de slingervijver weer worden hersteld. Doordat de ommuring de historische zichtlijnen van de buitenplaats naar het achterliggende landschap blokkeert, dienen hier passende muuropeningen te worden gemaakt.

In het noordelijk deel van de tuin worden elementen van de, voor Nederland, unieke Rococotuin hersteld, waarbij de oorspronkelijke slingervijver van Henri Copijn hersteld kan worden. Hier kan nieuwbouw in de vorm van een oranjerie en een menagerie worden ingepast.

De centrale zichtas door het huis dient weer in noord- en zuid-richting naar de omgeving versterkt en hersteld te worden. De sfeer in de tuin zal niet alleen worden bepaald door de herstelde padenstructuur, slingervijver en het bebouwingsensemble. Met de nieuw toe te voegen beplanting zal een hedendaagse interpretatie gegeven worden aan de hierboven beschreven stijltuinen waarbij de historische context gerespecteerd maar ook vooral geherinterpreteerd wordt. De toegepaste beplanting kan hiermee een nieuwe benadering van deze historische tuin geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0009.png"

Concept Masterplan Buitenplaats Broekbergen

Ontwikkelingsvisie bebouwing

Er is een spanning tussen de bestaande carrés met binnenhoven en het park. De binnenhoven met de omliggende bebouwing vormen een inbreuk op het monumentale park. Het is gewenst om een groot deel van de recente (jaren 60) bebouwing rond de binnenhoven te slopen en de kapel als waardevol object te behouden. Het hoofdhuis komt daardoor aan het park te liggen en het park kan hersteld worden. De vervangende nieuwe gebouwen worden gerealiseerd op locaties die de restauratie van historische tuinen niet in de weg staan.

De nieuwe gebouwen, die morfologisch duidelijk ondergeschikt zijn aan het hoofdhuis zullen vormgegeven worden op basis van typologieën, die te herkennen zijn in de bij buitenplaatsen en landgoederen bekende bijgebouwen. Hierbij wordt gedacht aan een drietal gebouwen met als werktitels koetshuis, oranjerie en bouwhuis.

Het koetshuis was van oudsher een bijgebouw dat bestemd was voor het onderbrengen van de koetsen en de paarden. Het bouwwerk is vaak relatief eenvoudig in verhouding met het hoofdhuis en bestond vaak uit een hoge begane grond etage met grote openslaande deuren voor de paarden en de koetsen. De kap werd gebruikt voor de opslag van hooi en ander voer, maar ook werden hier dikwijls de personeelsverblijven ondergebracht zodat ook deze tweede laag van ruime omvang is en is voorzien van hijsluiken, dan wel vensters.

Een oranjerie is een gebouw dat in de 18e en 19e eeuw in de tuin van een landhuis, buitenplaats werd geplaatst en gebruikt werd voor de opslag van sinaasappelbomen en andere voor vorst kwetsbare planten en gewassen. Het oranjerie bestaat doorgaans uit een enkele, maar zeer hoge, bouwlaag waarbij de gevels zo veel mogelijk zijn opengewerkt met grote glazen vensters, om zonlicht en daarmee ook warmte naar binnen te halen. De oranjerie werd veelal gezien als een vertrek behorende tot de verblijfsruimten van de bewoners van het hoofdhuis. De vormgeving is daarom veel verfijnder dan die van bijvoorbeeld het koetshuis of bouwhuis, die in de hoofdzaak alleen door personeel bezocht werden.

Het bouwhuis was van oudsher een bijgebouw dat bestemd was voor de exploitatie en het onderhoud van de buitenplaats. Het bouwwerk is vaak relatief eenvoudig in verhouding met het hoofdhuis en bestond vaak uit een hoge begane grond etage met grote openslaande deuren voor de werktuigen. De kap werd gebruikt voor de opslag van materialen, maar ook werden hier dikwijls de personeelsverblijven ondergebracht zodat ook deze tweede laag van ruime omvang is en is voorzien van hijsluiken, dan wel vensters.

Masterplan

Restauratie- en ontwikkelplannen bebouwing

Op basis van de ontwikkelingsvisie is het Masterplan uitgewerkt. In het Masterplan is een visie op de restauratie uiteengezet waarin is vastgelegd dat de rijke geschiedenis van het complex in het resultaat van de restauratie afleesbaar moet zijn. Een belangrijk uitgangspunt bij de restauratie is bovendien dat Broekbergen als historische buitenplaats (periode ca.1700-1875) wordt gerestaureerd met respect voor de kloosterperiode (1875 - 1996).

Het voornemen gaat daarom uit van het behoud van de uit historisch en architectonisch oogpunt waardevolle bebouwing. Waarbij ook gelet wordt op de samenhang van de te behouden onderdelen.

Concreet zullen de volgende ontwikkelingen plaatsvinden ten aanzien van de bebouwing op de buitenplaats:

  • Sloop van het grootste deel van de bestaande bebouwing van de 1e en 2e carré;
  • Renovatie van het voorplein bij het hoofdhuis en de klokkentoren, passend bij de monumentale uitstraling van Broekbergen.
  • Behoud van het bestaande oppervlakte aan bebouwing. Deze zal worden ingevuld met de volgende bebouwing en functies:
    • 1. Restauratie van het rijksmonumentale hoofdhuis op basis van de situatie in 1912 en realisatie van 2 woonappartementen plus een kantoor van maximaal 710 m2 of de realisatie van 4 woonappartementen zonder kantoor.
    • 2. Nieuwbouw van een bouwhuis in het noordoosten van de buitenplaats, voor maximaal drie levensloopbestendige woningen of zorgwoningen.
    • 3. Nieuwbouw van een oranjerie centraal op de buitenplaats, voor maximaal één woning of zorgwoning.
    • 4. Nieuwbouw van een koetshuis nabij de kapelzaal, voor maximaal 6 levensloopbestendige woonappartementen of zorgwoningen.
    • 5. De klokkentoren en tuinmuur worden gerestaureerd.
    • 6. De kapelzaal zal worden ingericht ten behoeve van zes levensloopbestendige woonappartementen of een kantoor van maximaal 790 m2.
    • 7. Tevens worden het bestaande retraitegebouwtje van circa 50 m2 en het lijkopbaarhuisje van circa 10 m2 behouden en gerestaureerd.
    • 8. De bijzondere begraafplaats wordt verplaatst naar het eiland.

De vormgeving en uitwerking van de nieuwbouw (oranjerie, bouwhuis en koetshuis) betreft een nadere uitwerking en zal in afstemming met de welstandscommissie worden uitgewerkt.

Niet alle opties zullen in willekeurige samenstelling mogelijk worden gemaakt. Door initiatiefnemers worden twee verschillende varianten voor de totale ontwikkeling haalbaar geacht.

  • Woningvariant: restauratie Buitenplaats Broekbergen met de ontwikkeling en realisering van 100% levensloopbestendige bewoning: twintig wooneenheden.
  • Woon- en kantoorvariant: ontwikkeling en realisering van twaalf levensloopbestendige wooneenheden in combinatie met 1.500 m2 voor kantoordoeleinden.

Per gebouw zijn de voorgenoemd opties in onderstaande tabel schematisch uitgewerkt.

  Variant 1   Variant 2  
    Wonen   Woon+kantoor  
Hoofdhuis   4 app.   2 app. en 710 m2 kantoor  
Kapelzaal   6 appartementen   790 m2 kantoor  
Koetshuis   6 app.   6 app.  
Oranjerie   1 woning   1 woning  
Bouwhuis   3 woningen   3 woningen  
Totaal   20 wooneenheden   12 wooneenheden en 1.500 m2 kantoor  

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0010.png"

Inrichtingsschets Masterplan Buitenplaats Broekbergen

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0011.png"

Inrichting voor- en zijtuin bij hoofdhuis buitenplaats Broekbergen

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0012.png"

Gevel aanzicht hoofdhuis

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0014.png"

Impressie mogelijke vormgeving koesthuis

 afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0015.png"

 afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0016.png"

Visualisaties mogelijke vormgeving bouwhuis en omgeving

(links foto huidige situatie, rechts visualisatie)

Herstelplan tuin

Tot de oudste elementen van het park rond Broekbergen, behoort de unieke Rococo tuin, waarschijnlijk aangelegd door de toenmalige eigenaar Johan Carel van der Muelen in de periode dat hij burgemeester van Utrecht
was (1789-1811). De tuin is daarna diverse malen aangepast aan de heersende stijl van de tijd, het laatst vermoedelijk door tuinarchitect Henri Copijn, die de tuin omvormde naar de, in de tweede helft van de negentiende-eeuw gebruikelijke, Landschapsstijl met een kenmerkende slingervijver. In de kloosterperiode zijn door de omringende tuinmuur en de bebouwingsuitbreidingen de karakteristieke 'Copijn elementen' deels verloren gegaan. Het herstelplan zal zo veel mogelijk rechtdoen aan de historische ontwikkeling van de tuin en de open ruimten, waterpartijen en zichtlijnen herstellen.

Concreet worden de volgende activiteiten uitgevoerd ten behoeve van het herstel van de tuin:

  • Restauratie van het noordelijk deel van de tuin op basis van het Rococo-tuinontwerp van 1789 en van het zuidelijk deel op basis van het Landschapsstijl-ontwerp van Henri Copijn. Onderdeel hiervan vormt het herstellen van de slingervijver.
  • Herstel van de lange zichtas vanuit het hoofdhuis over het Kloosterlaantje richting Driebergen en de lange zichtas over het Broekbergenpad naar de Langbroekerwetering.
  • Herstel zichtas van hoofdhuis over slingervijver naar de Gooijerwetering.
  • Verplaatsing bijzondere begraafplaats naar het eiland in de slingervijver als familiebegraafplaats.

Natuurontwikkeling

De versterking van de vitaliteit van de vele historisch waardevolle bomen op en langs het terrein en het vergroten van de biodiversiteit zijn belangrijke doelstellingen van de restauratie en renovatie van Broekbergen. Er zullen geen karakteristieke historisch waardevolle bomen worden gekapt. Met selectieve kap, snoei en herplant, met name ook van stinzeplanten, die behoren bij de historische buitenplaatsen, zullen flora en fauna op het landgoed worden verrijkt.

Ontsluiting en parkeren

Op de afbeelding van het Masterplan is de beoogde ontsluiting met paarse lijnen weergegeven. De hoofdontsluiting van de buitenplaats vindt plaats via de bestaande oprit aan de zuidzijde van de buitenplaats. Vanuit hier is zowel het hoofdhuis, als ook de kapelzaal en koetshuis bereikbaar.

Tevens biedt deze ontsluiting toegang tot meerdere parkeerlocaties waarvan drie parkeerterreinen in 1996 reeds zijn vergund. Uitgangspunt bij de parkeerlocaties is het concentreren bij de bebouwing, waarbij de historische parktuin zo veel mogelijk wordt ontzien.

In de Masterplan-tekening zijn de volgende parkeervoorzieningen beoogd (59 parkeerplaatsen totaal):

  • 15 op het voorterrein langs het klompenpad;
  • 10 achter de kapelzaal;
  • 9 op het voorplein voor het hoofdhuis;
  • 9 aan westzijde hoofdhuis;
  • 6 bij retraitegebouw bij de zijpoort;
  • 6 naast het koetshuis;
  • 4 nabij het bouwhuis.

Voor de volledige ontwikkeling is een parkeerbalans opgesteld, deze wordt uitgebreid besproken in paragraaf 4.6.

De bestaande toegangspoort naar het Kloosterlaantje zal zowel gebruikt worden voor de restauratie van de tuinen als voor het bouwverkeer en ontsluiting van de oranjerie en bouwhuis zoals met de paarse pijlen aangegeven in de Masterplan-tekening.

2.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het initiatief is het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Driebergen-Rijsenburg, vastgesteld op 16 september 2004, van toepassing. Binnen dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Maatschappelijke Voorzieningen', inclusief een bouwvlak met de aanduiding 'beschermd monument'. Specifiek voor het Kloosterlaantje 1 en 2 is als doeleindenomschrijving het volgende opgenomen: wonen, gezondheidszorg, therapie, tijdelijk nachtverblijf.

Ten aanzien van de bebouwing wordt aangegeven dat de oppervlakte van de gebouwen met ten hoogste 20% van het totaaloppervlak van de bestaande bebouwing mag worden uitgebreid. Het maximale toegestane totale bebouwde oppervlak van Kloosterlaantje 1 binnen het bestaande bouwvlak van 3.300 m2, bedraagt hiermee maximaal 2.883 m2.


afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0017.png"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitengebied


Afwijking ten opzichte van de huidige bestemming

De realisatie van het Masterplan wijkt op een aantal onderdelen af van het bestemmingsplan, namelijk:

  • Bouwvlak: de totale oppervlakte aan bebouwing van het Masterplan past niet binnen het bestaande bouwvlak. De oppervlakte aan bestaande bebouwing wordt herverdeeld over de buitenplaats om de kenmerkende 'korrelstructuur' te kunnen realiseren.
  • Bestemming/functies: binnen de maatschappelijke bestemming zijn niet alle functies mogelijk die nodig zijn voor toekomstbestendige huurinkomsten van de buitenplaats. De bestemming zal moeten worden aangepast naar een bestemming 'Wonen' waar ook kantoorruimte tot 1.500 m2 mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk zal kort het relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod komen.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.


Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Het voorgestane gebruik past dus binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.


Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. 

De Ladder dient onder andere te worden toegepast op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij de toets aan de Ladder zijn de volgende aspecten van belang:

  • is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
  • de stedelijke ontwikkeling ligt buiten bestaand stedelijk gebied
  • het provinciaal belang.

In paragraaf 2.3 'Voorgenomen ontwikkeling' is een tweetal varianten beschreven voor de ontwikkeling van de buitenplaats. In variant één is uitgegaan van maximaal 20 woningen, waarvan 12 appartementen; in variant twee van maximaal 12 woningen, waarvan 6 appartementen en 1.500 m2 kantoorruimte. Op basis van deze varianten is de behoefte onderzocht aan wonen en kantoren, zie respectievelijk bijlagen 2 en 3.

Op basis van het onderzoek, zoals opgenomen in bijlage 2, geldt voor de functie wonen:

  • op basis van de uitgevoerde analyses dat er binnen de marktregio de komende tien jaar in kwantitatieve zin nog behoefte is aan ongeveer 4.925 woningen. Het plan voorziet daarmee in een additionele kwantitatieve behoefte in de marktregio voor de komende tien jaar.
  • Op basis van voorgaande analyse is de conclusie getrokken dat er binnen de marktregio als gevolg van demografische ontwikkelingen een toenemende vraag is naar appartementen en nultredeproducten. Het plan past daarmee goed bij de kwalitatieve behoefte aan levensloopbestendige (zorg) woonappartementen in de marktregio.

Op basis van het onderzoek, zoals opgenomen in bijlage 3, geldt voor de functie kantoor:

  • uit de confrontatie van vraag en aanbod in het verzorgingsgebied (kwantitatief én kwalitatief) blijkt dat er behoefte is aan toevoeging van kantoorruimte. Er zullen geen onaanvaardbare effecten (leegstand) elders voordoen.

Op basis van voornoemde onderzoeken 'Laddertoets wonen' (bijlage 2) en 'Laddertoets kantoor' (bijlage 3) kan worden geconcludeerd dat het bouwplan voorziet in een behoefte en dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.2 Nota Belvedère

In 1999 is, als een gezamenlijk product vanuit vier ministeries, de nota Belvedère, een beleidsnota over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting gepresenteerd. Het plangebied valt binnen het gebied 'Kromme Rijngebied en Heuvelrug'.

In deze Nota wordt een visie gegeven op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan, en wordt aangegeven welke maatregelen daartoe moeten worden genomen. Het vergunnen van het masterplan past dus binnen de Nota Belvedère.

3.1.3 Natuurschoonwet 1928

De Natuurschoonwet (NSW) is in 1928 tot stand gekomen. Het betreft een instrumentarium dat gecreëerd is ter bevordering en instandhouding van natuurschoon. Zowel de particuliere eigenaar, als de overheid ondervindt belangrijke voordelen van deze wet. Het belangrijkste voordeel voor de landgoedeigenaar is de instandhouding van het landgoed als eenheid, waarbij de fiscale faciliteiten ofwel tegemoetkomingen wettelijk zijn geregeld. Vanuit de overheid bestaat de zekerheid dat er een wettelijke bescherming is voor het natuurschoon en dat er een grote stimulans bevat om het landgoed open te stellen voor het publiek.

De buitenplaats Broekbergen is gerangschikt als Landgoed in het kader van Natuurschoonwet (NSW) in de categorie Historische Buitenplaatsen.

Het masterplan past binnen de Natuurschoonwet.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (herijking 2016)

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) heeft de provincie Utrecht haar ruimtelijke beleid vastgelegd voor de komende 15 jaar. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is door PS vastgesteld op 12 december 2016. Dit is een herijkte versie van de PRS zoals die door PS was vastgesteld op 4 februari 2013.

De rode draad van de PRS is het behoud van het evenwicht tussen mens, milieu en markt. Daarbij gaat het om deze drie samen en in samenhang. De sterkte van de regio wordt bepaald door de zwakste schakel. In Utrecht moet er ruimte zijn voor:

  • voldoende en divers woningaanbod en een goed voorzieningenniveau, met inbegrip van het culturele aanbod;
  • bereikbaarheid;
  • een concurrerend vestigingsmilieu voor de kennis- en creatieve bedrijven;
  • aantrekkelijke en beleefbare natuur en landschappen;
  • een leefomgeving die duurzaam is en anticipeert op klimaatverandering.

Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS)

Met het ruimtelijk erfgoedbeleid wil de provincie bijdragen aan het behouden, versterken en beleefbaar maken van cultuurhistorie in de provincie Utrecht. Dit resulteert in een strategie van enerzijds het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en anderzijds het sturen van ruimtelijke ontwikkelingen vanuit de samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten ter plaatse. Daarbij is 'behoud door ontwikkeling' het uitgangspunt.

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) vormt de basis van dit beleid. Voor het borgen van het gehele palet aan cultuurhistorische waarden binnen de CHS maakt de provincie gebruik van het overleg met gemeenten.

In het ruimtelijk beleid schenkt de provincie aandacht aan cultuurhistorie vanuit de volgende waarden:

  • Maatschappelijke waarde: erfgoed is pas erfgoed als mensen er die betekenis aan toekennen. De waarde van erfgoed wordt dus mede bepaald door wat in de beleving van overheden, maatschappelijke middenveld en burgers als relevant wordt gezien.
  • Economische waarde: erfgoed draagt bij aan het waarde behoud en de waardevermeerdering van omliggend vastgoed. Erfgoed versterkt de aantrekkingskracht van een gebied en is een belangrijke drager voor de verdienmogelijkheden in de recreatieve en toeristische sector.
  • Wetenschappelijke waarde: kennis over cultuurhistorische waarden vormt een belangrijke basis van ons ruimtelijk beleid. De wetenschappelijke waarde van het Utrechtse cultureel erfgoed is vastgelegd in de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht.

Dit cultuurhistorisch beleid is vastgelegd binnen de kaart 'cultuurhistorie', waarbinnen 'historische buitenplaatszone' een apart thema is. Het plangebied is gelegen binnen deze zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0018.png"

Uitsnede kaart 'cultuurhistorie', Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028 (herijking 2016)

Historische buitenplaatszone

Voor de historische buitenplaatszones is het beleid van de provincie enerzijds veiligstellen en anderzijds ruimte bieden voor ontwikkeling van een bijzondere opgave. De historische buitenplaatszones staan onder hoge druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf. De provincie wil, voor zover dit past binnen het overige ruimtelijk beleid, ruimte bieden voor ontwikkeling, gericht op het creëren van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen. Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt het uitgangspunt.

De provincie Utrecht kent een relatief groot aantal historische buitenplaatsen (270), vaak bij elkaar gelegen in zones met specifieke kenmerken. Het meest bekend zijn de gordels langs de Vecht en de Stichtse Lustwarande, maar ook bij Paleis Soestdijk (Laagte van Pijnenburg), in de stadsrand van Utrecht (Amelisweerd, De Haar), in het landelijk gebied (Valleilandgoederen, Langbroekerwetering) en langs infrastructuur (Amersfoortseweg) komen dergelijke concentraties voor.

De ontstaansgeschiedenis van deze historische buitenplaatszones is uitermate divers. Ook de huidige ruimtelijke dynamiek en bijbehorende opgaven verschillen sterk qua karakter en qua intensiteit. Het aantal en de rijke schakering aan buitenplaatsen en landgoederen is beeldbepalend voor de provincie Utrecht. De buitenplaatsen zijn belangrijke kwaliteitsdragers in hun gebied, verhogen de waarde van de omgeving en hebben een economische waarde in de vrijetijdseconomie.

Natuurnetwerk Nederland

Sinds enkele jaren gebruikt het Rijk de naam Natuurnetwerk Nederland (NNN), voor wat tot dusverre de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heette. De provincie Utrecht gebruikt deze nieuwe naam vanaf de Herijking van de PRS. Deze nieuwe naam leidt niet tot andere begrenzing of ruimtelijk beleid. Het NNN is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. De provincie wil het NNN in Utrecht behouden en verder ontwikkelen. Hiervoor beschermt de provincie deze gebieden en wil de provincie tot 2021 1506 hectare nieuwe natuurgebieden realiseren. De provincie zorgt er voor dat zich geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van ons NNN. Dit doet de provincie via het beschermingsregime 'nee, tenzij'. Als er sprake is van significante aantasting, dan mag de voorgenomen ontwikkeling niet doorgaan, tenzij deze voldoet aan enkele randvoorwaarden. Dit tenzij heeft betrekking op ontwikkelingen met redenen van groot openbaar belang. Indien dit aangetoond wordt, er geen reële alternatieven zijn, en de negatieve effecten zoveel mogelijk beperkt worden, is de ontwikkeling wel mogelijk. De overblijvende effecten moeten dan wel gecompenseerd worden door realisatie van nieuwe natuur elders.

Om te komen tot zowel een ontwikkelingsgerichte omgang met het NNN, als tot een betere ruimtelijke bescherming, benoemt de provincie een aantal instrumenten. Onder voorwaarden worden ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij het functioneren van het NNN niet wordt aangetast of zelfs wordt verbeterd. De volgende instrumenten zijn beschikbaar:

  • uitbreiding van geringe omvang bij bestaande functies. Kleinschalige ontwikkelingen in het NNN zijn mogelijk mits ze aansluiten aan een bestaande andere functie èn ze op al verstoord terrein plaats vinden;
  • plussen en minnen. Het negatieve effect van een ontwikkeling kan met voor natuur positieve ingrepen worden opgeheven zodat er geen sprake is van een significante aantasting van het NNN;
  • herbegrenzing van het NNN. Bij kleinschalige ontwikkelingen kan het instrument herbegrenzing worden ingezet, mits dit leidt tot een gelijkwaardige of betere kwaliteit van het NNN en de oppervlakte van het NNN niet vermindert;
  • saldobenadering. Toe te passen bij een combinatie van ontwikkelingen die in een gezamenlijk ruimtelijk plan worden opgepakt en die per saldo een meerwaarde voor natuur opleveren.

Het noordelijk deel van de buitenplaats Broekbergen met uitzondering van de voormalige moestuin, is gelegen binnen de op de kaart 'natuur' aangeduide grond voor het Natuurnetwerk Nederland. In paragraaf 4.4 zal verder worden ingegaan op het natuuronderzoek dat in het kader van de NNN (voorheen EHS) heeft plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0019.png"

Uitsnede kaart 'Natuur', Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)

Leidraad Behoud door Ontwikkeling op Historische Buitenplaatsen

Het behoud van het cultuurhistorisch landschap is voor de provincie belangrijk. En niet alleen vanuit cultuurhistorisch oogpunt: op veel buitenplaatsen vind je bijvoorbeeld veel natuur of kan je mooi wandelen. Maar door groeiende kosten en teruglopende subsidies komt het duurzaam behoud van veel buitenplaatsen in de knel. De provincie geeft in haar beleid ruimte om ontwikkelingen mogelijk te maken. Hiervoor is in de provinciale ruimtelijke structuurvisie en verordening vastgesteld dat buitenplaatsen die in de zogenaamde buitenplaatsenzone liggen meer mogelijkheden krijgen voor ontwikkelingen, mits deze bijdragen aan het duurzaam behouden van cultuurhistorische waarden.

In de leidraad Behoud door ontwikkeling op historische buitenplaatsen is uitgewerkt hoe gemeenten en eigenaren kunnen omgaan met ontwikkelingsmogelijkheden. Het is belangrijk dat nieuwe ontwikkelingen significant en duurzaam bijdragen aan het terugdringen van de tekorten op de exploitatie van de buitenplaats. Maar voordat er nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moeten eerst alle andere mogelijkheden om de exploitatie in evenwicht te brengen onderzocht zijn. Dit systeem heet de Buitenplaatsen-ladder en heeft de volgende treden:

  • 1. Zijn er besparingen in beheer en onderhoud mogelijk?
  • 2. Zijn er meer en/of alternatieve inkomstenbronnen denkbaar?
  • 3. Zijn er ontwikkelmogelijkheden binnen de bestaande gebouwen?

Pas daarna komen nieuwe rode ontwikkelingen in beeld.

ad 1. Zoals reeds in paragraaf 2.2 is aangegeven, was bij aankoop in 2007 de staat van zowel de bebouwing als de tuin al tientallen jaren slecht onderhouden en was er niet gerestaureerd. Dit maakt het noodzakelijk om grondig te investeren. Dit is niet op te lossen middels besparingen in beheer en onderhoud. Gezien de zeer slechte staat kon de restauratie van de toren, het casco en buitenzijde van het Hoofdhuis en delen van de tuinmuren niet langer worden uitgesteld ter voorkoming van grote gevolgschades, en moest voorfinanciering worden aangetrokken.

Ook is onderdeel van het Masterplan dat de restauratie van bestaande gebouwen en de passende vervangende nieuwbouw zoveel mogelijk energieneutraal en duurzaam zal plaatsvinden, zonder aantasting van de monumentale kwaliteit, dat wil zeggen. Er zijn 60m2 zonnepanelen op het platte dak van het Hoofdhuis geplaatst die niet zichtbaar zijn vanaf het maaiveld. Gebruik zal worden gemaakt van de nieuwste isolatietechnieken en technieken op het gebied van warmtepompsystemen: de in de zomer ingevangen zonnewarmte zal worden opgevangen in de grondbodem om die vervolgens in de winter via een warmtepomp te gebruiken om de gebouwen via vloer- en wandverwarming te verwarmen.

ad 2. In de afgelopen tijd hebben meerdere functies plaatsgevonden op de buitenplaats, zie paragraaf 2.2, maar geen daarvan hebben tot een langdurig economisch rendabele situatie geleid, waarin zowel de tuin als de bebouwing goed is onderhouden.

Voor de restauraties worden diverse subsidies aangevraagd, maar deze zullen niet toereikend genoeg zijn voor het achterstallige onderhoud en renovatie van zowel het hoofdhuis als het tuinpark. De vervangende nieuwbouw zal moeten voorzien in deze resterende financiering.

ad 3. Gebruik maken van de bestaande bebouwing is in het geval van de niet bij de buitenplaats passende en vervallen carré-bebouwingen uit 1964 voor het grootste deel niet wenselijk. Het is wel wenselijk om het hoofdhuis te ontwikkelen voor een nieuwe functie met 2 of 4 wooneenheden en de Kapelzaal met een deel van de aangrenzende carré kan als kantoor worden herontwikkeld. Echter is dit helaas niet voldoende om de gehele restauratie en onderhoudskosten van de buitenplaats te dragen.

De economische onderbouwing van de exploitatie van de buitenplaats is beoordeeld, zie bijlage 1. Aangenomen kan worden dat met nieuwbouw van koetshuis, bouwhuis en oranjerie en (verdere) restauratie/verbouwing van het hoofdhuis en kapel, bij beide varianten, een duurzame exploitatie (waarbij de uitgaven en de inkomsten in evenwicht zijn) en beheer van de Buitenplaats mogelijk wordt, waarbij de voorliggende restauratieopgave door de eigenaar ter hand kan/ zal worden genomen en nieuwbouw en restauratie naar verwachting binnen 5 jaar nadat benodigde vergunning(en) onherroepelijk zijn geworden kunnen worden gerealiseerd.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 - 2028 (herijking 2016)

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) heeft de provincie Utrecht haar ruimtelijke vastgelegd voor de komende 15 jaar. De PRV is net als de PRS in 2013 vastgesteld en in 2016 herijkt.

Kantoorlocaties

De provincie heeft met het vaststellen van de PRS en de PRV de eerste stappen gezet om te komen tot een herstel van de balans tussen vraag en aanbod op de kantorenmarkt in de provincie. Het kantoorbeleid is ondergebracht in het hoofdstuk betreffende stedelijk gebied, maar geldt voor het gehele provinciale grondgebied.

In artikel 4.3 van de PRV is bepaald dat een ruimtelijk plan geen bestemmingen en regels mag bevatten die voorzien in nieuwvestiging van zelfstandige kantoren. Hierop worden vier uitzonderingen beschreven, waarvan één de transformatie naar zelfstandige kantoren tot een maximum bvo van 1.500 m2 per gebouw betreft.

Onderhavig plan maakt transformatie naar in totaal maximaal 1.500 m2 kantoorruimte mogelijk in het bestaande hoofdhuis en de bestaande kapelzaal. Hiermee wordt voldaan aan de regels van de PRV (herijking 2016).

Historische buitenplaatszone

Het plangebied is gelegen binnen de Historische buitenplaatszone. In de Historische buitenplaatszone is behoud door ontwikkeling het uitgangspunt. Er is ruimte voor ontwikkelingen gericht op het creëren van economische kostendragers indien deze bijdragen aan het herstel en versterking van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone. Hierbij kan gedacht worden aan kleinschalige stedelijke (of stedelijk gelieerde) functies c.q. bebouwing.

De cultuurhistorische waarde van de historische buitenplaatszone ligt met name in:

  • de samenhang van parkstructuren, hoofdhuizen en bijgebouwen;
  • de zichtrelaties tussen buitenplaatsen en de directe omgeving;
  • de kenmerken van de buitenplaatszone in relatie tot het onderliggende landschap.

De PRV stelt dan ook dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, mits bij de historische buitenplaatszone is voldaan aan de volgende voorwaarde: de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone wordt behouden en versterkt. Het voornemen sluit dan ook aan bij het provinciaal beleid ten aanzien van historische buitenplaatsen.

Stichtse Lustwarande

In de bijlage Cultuurhistorie worden de diverse zones besproken, het plangebied behoort tot de zone Stichtse Lustwarande. De buitenplaats Broekbergen is één van de buitenplaatsen die is opgenomen in de lijst met opgenomen buitenplaatsen.

De Stichtse Lustwarande is een brede buitenplaatszone op de zuidflank van de Heuvelrug, tussen Utrecht en Rhenen. De ruim honderd buitenplaatsen hebben zich voornamelijk in een drietal zones in de gradiënt van laag naar hoog geformeerd:

  • Voornamelijk in de natte kleizone aangelegde zeventiende- en achttiende-eeuwse grote, formele buitenplaatsen, veelal als verbouwing/vernieuwing van middeleeuwse ridderhofsteden en bestaande uithoven. Voor de parkaanleg is gebruik gemaakt van oudere verkavelingen, waarbij lange zichtlijnen soms tot ver over de hogere stuwwal werden doorgetrokken.
  • Tussen de Arnhemse Bovenweg en de N237 - N225 op de rand van het zand gelegen negentiende-eeuwse buitenplaatsen in landschappelijke stijl. Aan de zuidzijde van de N237 - N225 lagen de overplaatsen. Op de hogere zandgronden werden de schaarse veedriften ten behoeve van nieuwe lanenstelsels rechtgetrokken en is de kale heide bebost met park- en jachtbossen, eind negentiende-eeuw gevolgd door productiebossen.
  • Vroeg twintigste-eeuwse buitenplaatsen hoger op de Heuvelrug langs de N227.

De Stichtse Lustwarande kent een afwisseling van open (weiden, overplaatsen) en gesloten (parken, bossen) delen. Kenmerkend zijn de ontworpen zichtrelaties (zichtlijnen of panorama's) vanaf de weg op de hoofdhuizen en vanuit de hoofdhuizen op het omliggende park, de overplaats en het landschap. Structurerende onderdelen van deze zichtrelaties zijn bosschages, uitzichtpunten en gewelfde gazons, evenals voor de landschapsparken kenmerkende slingerende lanen, waterpartijen en tuinelementen (bruggen, theekoepels, follies). Formele buitenplaatsen hebben hun toegang als centrale zichtlaan haaks op het huis. De buitenplaatsen zelf zijn meestal enigszins verhoogd gelegen, symmetrisch opgezette, blokvormige gebouwen, georiënteerd op de weg maar op enige afstand daarvan. De bijgebouwen zijn daaraan ondergeschikt, zowel qua maatvoering als qua ligging. De parkaanleg is meestal dwars op de zuidflank van de Heuvelrug georiënteerd, met een kenmerkende opeenvolging van park, parkbos en productiebos.

Natuurnetwerk Nederland

Conform de PRS herijking 2016 is de NNN gelegen in het noordelijk deel van de buitenplaats Broekbergen. Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels die de wezenlijke kenmerken en waarden beschermen, in stand houden en ontwikkelen. Een ruimtelijk plan bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.

In paragraaf 4.4 zal verder worden ingegaan op het natuuronderzoek dat in het kader van de NNN (voorheen EHS) heeft plaatsgevonden.

Stiltegebied
Negatieve beïnvloeding van de geluidsbelasting kan zich voordoen bij toevoeging van nevenfuncties bij agrarische bedrijven, functiewijziging van beëindigde agrarische bedrijven en bij ontwikkelingen ter plaatse van bestaande niet-agrarische bedrijven. Voorkomen moet worden dat hierdoor een toename plaatsvindt van de geluidsbelasting in het stiltegebied, anders dan ten gevolge van de gebiedseigen geluiden. Bestaande functies (ook de stilteverstorende functies) binnen het stiltegebied kunnen blijven bestaan. Binnen het stiltegebied blijven ontwikkelingen die bij het gebied horen, zoals agrarische activiteiten en stille vormen van recreatie mogelijk. Het beleid is erop gericht dat mensen en dieren stilte kunnen ervaren. Het instellen van stiltegebieden is hierbij een belangrijk hulpmiddel.

Het laantje voor Broekbergen valt onder het stiltegebied. Het voorliggende plan regelt alleen het al bestaande gebruik, zijnde de 15 parkeerplaatsen langs het Klompenpad. Dit bestaande gebruik is uitgezonderd van de regelgeving over het stiltegebied.

3.2.3 Thematische Structuurvisie Kantoren 2016 - 2027 (TSK)

De aanleiding voor het vaststellen van de Thematische Structuurvisie Kantoren (verder: TSK) is de grote leegstand op de kantorenmarkt in de provincie Utrecht. De provincie heeft de wens om niet benutte plancapaciteit terug te dringen en de kansen op bestaande kantorenlocaties (herontwikkeling, transformatie, functiewijziging) te vergroten. Dit heeft geleid tot het vaststellen van de Provinciale Aanpak Kantorenleegstand (PAK). Het TSK beschrijft het provinciale ruimtelijke beleid met betrekking tot de reductie van in vigerende bestemmingsplannen opgenomen planologische overcapaciteit voor de nieuwbouw van kantoren en de vernieuwing, herbestemming en transformatie van leegstaande kantoren in de provincie Utrecht. Daarnaast beschrijft de TSK de te nemen maatregelen om de leegstand van kantoren te verminderen.

In 2012 heeft de provincie, in nauwe samenwerking met alle gemeenten met grotere en kleinere kantorenlocaties, een uitgebreid onderzoek laten uitvoeren naar de toekomst van deze locaties. Per locatie is de plancapaciteit, die in bestaande ruimtelijke plannen is vastgelegd, in beeld gebracht. Vervolgens is per locatie vastgesteld hoever deze capaciteit zal moeten worden gereduceerd om deze in overeenstemming te brengen met de berekende nieuwbouwbehoefte tot 2030.

De provincie zal door middel van een inpassingsplan de nog niet gerealiseerde plancapaciteit reduceren tot de behoefte aan toe te voegen kantoorruimte tot en met 2027 op de locaties waar deze plancapaciteit is gelegen.

De Thematische structuurvisie kantoren kent geen aanvullende beleidskaders voor kleinschalige kantoorlocaties, zoals die in voorliggend voornemen is opgenomen. Op het voornemen blijft dan ook het beleid uit de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening (2013) van toepassing. Het voornemen maakt geen nieuwe kantoor locatie met meer dan 1.500 m2 bvo mogelijk.

Conclusie

Het voornemen sluit aan bij het provinciaal beleid ten aanzien van het herstel en het versterken van de cultuurhistorische en landschappelijk waarden van de buitenplaatsen. Daarnaast is het voornemen niet in strijd met de provinciale regels ten aanzien van (nieuwe) kantoorlocaties. Het voornemen laat uitsluitend een kleinschalige kantoorfunctie in bestaande gebouwen toe.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal'

Op 28 januari 2010 is de Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal' vastgesteld. De structuurvisie geeft conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de hoofdlijnen van het (ruimtelijk) beleid voor het hele grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de periode tot 2030. De ambitie van de gemeente komt tot uiting in het gekozen motto 'Groen dus vitaal'. Natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie zijn, samen met de sociale kwaliteit van de dorpen, het uitgangspunt.

In het overleg met het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug wil de gemeente voor de historisch waardevolle landgoederen aansturen op een duidelijke keuze voor cultuurhistorie bij de beheerplannen (bij beschermde historische buitenplaatsen is dit zelfs verplicht). Met betrekking tot het gebruik van de landgoederen en buitenplaatsen geniet particuliere bewoning de voorkeur. Daarom sluit het initiatief goed aan bij deze Structuurvisie 2030.

3.3.2 Erfgoed in het Groen

Als beleidskader voor het behoud, de versterking en de ontwikkeling van erfgoed dat aanwezig is binnen de gemeente heeft de gemeente de nota 'Erfgoed in het groen' in april 2011 opgesteld. In de nota is het gemeentelijk beleid voor de periode 2010-2015 beschreven. De taken en doelen die de gemeente op het gebied van erfgoed gesteld heeft, worden daar uitgebreid beschreven. Met betrekking tot landgoederen en buitenplaatsen wordt aangegeven dat om de beschermde landgoederen en buitenplaatsen ook op de lange termijn bestaanszekerheid te geven, er aandacht nodig is voor de specifieke problematiek rondom instandhouding van de gebouwen en beheer van het groen. De Stichtse Lustwarande en landgoederen en buitenplaatsen vragen om nieuw of aanvullend beleid en planvorming. Tevens is er behoefte aan meer ruimte in het bestemmingsplan voor nieuwe mogelijkheden voor landgoederen.

Bij landgoederen en buitenplaatsen geldt altijd maatwerk.

Het Masterplan past dus bij de nota 'Erfgoed in het groen'.

3.3.3 Buitens op de Heuvelrug

De beleidsnota 'Buitens op de Heuvelrug' is op 1 maart 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Landgoederen en buitenplaatsen bepalen voor een belangrijk deel het karakter van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Instandhouding van deze cultuurhistorisch waardevolle objecten, die gekoesterd worden door zowel eigenaren als inwoners als bezoekers van buiten onze gemeente, dient voorop te staan.

In deze nota zijn enkele beleidskeuzes geformuleerd, waarvan de beleidskeuze '(Flexibiliteit in) bestemmingsplannen' met name voor voorliggend initiatief van belang is.

(Flexibiliteit in) bestemmingsplannen

Omdat de instandhouding van veel buitenplaatsen onder druk staat, is er vanuit de eigenaren een duidelijke wens om nieuwe functies op buitenplaatsen mogelijk te maken. Dit kan door het gebruik van bestaande gebouwen, maar ook is er vraag naar nieuwbouw. De mogelijkheid om dit soort plannen te realiseren is afhankelijk van een aantal factoren, zoals de specifieke opbouw van de buitenplaats of het landgoed, de situering daarvan en het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Gebleken is dat bestemmingsplannen deels gedateerd zijn en dat er binnen de diverse bestemmingsplannen verschillende regels worden gehanteerd voor deze complexen. Ook is geconstateerd dat diverse bestemmingsplannen beperkend zijn. Vaak blijkt dat de beperking in een bestemmingsplan dusdanig is dat deze nieuwe initiatieven, die juist bijdragen aan de instandhouding van historische buitenplaatsen en landgoederen, in de weg staat. Om deze reden wordt door eigenaren gepleit voor meer flexibiliteit in bestemmingsplannen en gezien deze gesignaleerde behoefte, heeft de gemeente flexibiliteit in bestemmingsplannen als beleidskeuze geformuleerd.

In het geval van een landgoed of een buitenplaats is veeleer sprake van een samenstel van verschillende functies, die als geheel worden beheerd. In het algemeen zijn de op de bestaande landgoederen en buitenplaatsen aanwezige functies daarom afzonderlijk bestemd, tot bijvoorbeeld 'Wonen', 'Maatschappelijk' of 'Kantoor'.

In algemene zin kan worden gesteld dat de dichtst bij het oorspronkelijke gebruik liggende functie (wonen) de voorkeur geniet als gebruiksvorm, omdat dit gebruik het minst ingrijpend is en het beste aansluit bij het doel van instandhouding van de cultuurhistorische waarden. Dit is in lijn met de uitspraken die hierover in het kader van de gemeentelijke structuurvisie zijn gedaan.

In de bijlage van de nota is een beschrijving van 44 historische landgoederen en buitenplaatsen binnen de gemeente opgenomen. Broekbergen is hierin ook opgenomen. Er wordt een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis en ontwikkeling weergegeven, evenals de waardevolle objecten en rijksmonumenten.

Het Masterplan past binnen de beleidsnota 'Buitens op de Heuvelrug', aangezien het uitgaat van behoud en herstel van de waardevolle objecten en de historische tuin. Hiermee wordt de gehele buitenplaats als zodanig behouden en hersteld.

De economische onderbouwing van de exploitatie van de buitenplaats is beoordeeld, zie bijlage 1. Aangenomen kan worden dat met nieuwbouw van koetshuis, bouwhuis en oranjerie en (verdere) restauratie/verbouwing van het hoofdhuis en kapel, bij beide varianten, een duurzame exploitatie (waarbij de uitgaven en de inkomsten in evenwicht zijn) en beheer van de Buitenplaats mogelijk wordt, waarbij de voorliggende restauratieopgave door de eigenaar ter hand kan/ zal worden genomen en nieuwbouw en restauratie naar verwachting binnen 5 jaar nadat benodigde vergunning(en) onherroepelijk zijn geworden kunnen worden gerealiseerd.

3.3.4 Woonvisie 2018-2020

Met de nieuwe Woonvisie 2018-2020 wordt richting gegeven aan het woonbeleid van de gemeente voor de komende vier jaar. Doel is dat de inwoners van de gemeente kunnen wonen in een veilige en prettige omgeving, in een duurzame woning, die past bij hun huishouden, inkomen en zorgvraag. Om dit te bereiken richt de gemeente zich op de drie thema's.

  • 4. Woningmarkt in beweging. In de gemeente is de vraag naar woningen groter dan het aanbod, zowel bij huur- als koopwoningen. Mensen kunnen hierdoor geen wooncarrière maken en blijven wonen in een woning die niet langer passend is bij hun huishouden en wensen. Om de woningmarkt in beweging te krijgen probeert de gemeente nieuwbouwprojecten te stimuleren en faciliteren.
  • 5. Thuis in de wijk. De gemeente wil dat kwetsbare inwoners zoveel mogelijk in staat zijn regie te voeren over hun leven. Dat ze kunnen wonen in een geschikte woning, ondersteuning dicht bij huis krijgen en volwaardig deel nemen aan de lokale samenleving. Hiervoor start de gemeente het programma Thuis in de wijk.
  • 6. Duurzaam wonen. De gemeente wil dat inwoners kunnen wonen in een duurzame en aardgasvrije woning in een klimaatneutrale gemeente. Dit bereikt de gemeente onder meer door initiatieven uit de samenleving te stimuleren en mogelijk te maken. Bewoners en anderen (zoals Verenigingen van Eigenaren) worden gefaciliteerd om stap voor stap over te schakelen naar energieneutrale en aardgasvrije woningen.

In de nieuwe visie is opgenomen dat de woningbouwdifferentiatie niet op landgoederen van toepassing is. Woningbouw op het landgoed past in algemene zin binnen de visie, omdat er een grote behoefte is aan nieuwe woningen. De maximaal twintig nieuw te realiseren woningen passen daarmee binnen de woonbehoefte van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

3.4 Conclusie

De realisatie van het Masterplan voor de buitenplaats Broekbergen past binnen het beleidskader van zowel het rijk en de provincie als ook van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Bodem

Voor de voorgenomen ontwikkelingen is in maart 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4.

Hieruit kwam naar voren dat de bodem voornamelijk bestaat uit zwak tot matig siltig, uiterst fijn tot matig grof zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus.

Het onderzoek is toegespitst op de bodemkwaliteit van de locaties waarop de gewenste nieuwe gebouwen gerealiseerd zullen worden. Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:

Koetshuis

Zintuiglijk zijn in het opgeboorde materiaal geen verontreinigingen aangetroffen. De bovengrond is analytisch licht verontreinigd met kwik en lood. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater bevat een licht verhoogde (achtergrond)concentratie aan barium. Met betrekking tot alle overige onderzoeksparameters is de bovengrond en het grondwater niet verontreinigd.

Oranjerie

Zowel in de bovengrond als in de ondergrond zijn zintuiglijk bijmengingen met baksteen en kolengruis waargenomen. De baksteen- en kolengruishoudende bovengrond is analytisch licht verontreinigd met kwik en lood. De baksteen- en kolengruishoudende ondergrond is licht verontreinigd met lood. In het grondwater zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde concentraties aangetoond.

Bouwhuis

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. De bovengrond is analytisch licht verontreinigd met kwik, lood en PAK. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater bevat een licht verhoogde (achtergrond)concentraties aan barium en zink. Met betrekking tot alle overige onderzoeksparameters is de bovengrond en het grondwater niet verontreinigd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat op basis van de aard en mate van verontreiniging, er géén reden bestaat voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet behelst de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, (ook wel het Verdrag van Malta en het Verdrag van Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het Verdrag in 1992 door verscheidene EU-lidstaten is ondertekend). De Wamz houdt een wijziging in van de Monumentenwet 1988, de Woningwet, de Wet milieubeheer en de Ontgrondingenwet. De Wamz verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Hiertoe heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug in 2013 een digitale beleidsadvieskaart opgesteld. In de digitale archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente worden verschillende archeologische verwachtingswaarden afgebeeld.

Voor het plangebied geldt de 'Waarde - Archeologie Geen'. Hiervoor geldt dat vanuit de archeologische monumentenzorg geen onderzoeksverplichting is. Een nader onderzoek naar eventuele archeologische resten kan dan ook achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0020.png"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Utrechtse Heuvelrug


Cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 regelt onder andere de bescherming van Rijksmonumenten. Bescherming op grond van de Monumentenwet 1988 betekent dat het verboden is het object te beschadigen of te vernielen. Voor wijzigingen aan het rijksmonument dient de eigenaar over een omgevingsvergunning (voorheen monumentenvergunning) te beschikken. Een dergelijke vergunning is eveneens vereist indien een eigenaar een rijksmonument wil herstellen, gebruiken of laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

De historische buitenplaats Broekbergen is deels aangewezen als rijksmonument. Het betreft de volgende onderdelen:

  • hoofdhuis (1755 en 1912);
  • klokkentoren (1883);
  • tuinmuur (late 19e eeuw).

Voor de verbouwing van het hoofdhuis naar wooneenheden is reeds een onherroepelijke monumentenvergunning verleend.

De klokkentoren en tuinmuur worden gerestaureerd.

Met de uitvoering van het Masterplan zal de gehele buitenplaats in ere worden hersteld. Dit levert tevens een bijdrage aan de toekomstbestendigheid van zowel de rijksmonumentale bebouwing, als ook de omliggende parktuin. Met het voornemen zal dan ook een positieve bijdrage worden geleverd aan het cultuurhistorische en monumentale karakter van de locatie.

4.3 Water

4.3.1 Beleidsregels

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingsherziening. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.3.2 Huidige situatie

Waterhuishouding

Het projectgebied is gelegen in het buitengebied van Driebergen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In de directe omgeving van de projectlocatie is zijn geen primaire watergangen aanwezig. In de nabije omgeving zijn wel verschillende tertiaire waterlopen aanwezig. In het plangebied bevindt zich een vijver waardoor de mogelijkheden voor infiltratie (inzijging) van hemelwater aanwezig is. Via duikers is de vijver met het omliggende watersysteem verbonden, hieronder valt ook het watersysteem van landgoed Dennenburg.

In de huidige situatie kent het plangebied relatief lage waterstanden. Het projectgebied ligt op relatief hooggelegen zandgronden en ligt op circa drie meter + NAP. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) betreft -100 cm tot -200 cm, volgens opgave van het hoogheemraadschap.

Riolering

In het plangebied is in de huidige situatie reeds bebouwing aanwezig die is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

4.3.3 Nieuwe situatie

Waterhuishouding

De waterhuishouding verandert ten opzichte van de bestaande situatie zoals hierboven omschreven. Met voorgenomen plan wordt circa 1.300 m2 aan bebouwing gesaneerd en op een andere locatie wordt circa 1.300 m2 aan bebouwing toegevoegd. Daarnaast zal er ongeveer een even groot oppervlakte aan erfverharding worden verwijderd als dat er bij ten behoeve van de nieuwe bebouwing zal worden aangelegd. In totaal neemt het verhard oppervlakte met voorliggend plan dan ook niet toe.

Met het voor zal de oorspronkelijke Slingervijver in ere worden hersteld. De hoeveelheid oppervlaktewater zal dan ook fors toenemen (minimaal 750 m2). Voor het voornemen zal geen wijziging van de grondwaterstand nodig zijn, wel geldt een meldplicht bij het hoogheemraadschap.

Binnen het plangebied zal het principe van duurzaam bouwen worden gehanteerd. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen, die niet uitlogen.

Waterbergingscompensatie

Met de voorgenomen ontwikkeling zal de waterhuishouding in het plangebied veranderen ten opzichte van de bestaande situatie. Bij de ontwikkeling van het voornemen zal er geen sprake van een toename van de verharding ten opzichte van de huidige situatie, wel neemt het oppervlak aan oppervlaktewater toe door de aanleg van de slingervijver. Het hemelwater van de (nieuwe) bebouwing wordt afgekoppeld. Daarmee wordt een verbetering bereikt voor de waterhuishouding, omdat water niet afgevoerd hoeft te worden op het rioolstelsel. Er zijn geen nadere maatregelen noodzakelijk ten aanzien van watercompensatie.

Riolering

Het hemelwater van de daken van de (nieuwe) gebouwen zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater van de slingervijver. Er zullen voor de bouw van de gebouwen geen uitloogbare bouwmetalen worden gebruikt.

Het afvalwater van de nieuwbouw zal op de bestaande riolering worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Gezien de huidige, c.q. voormalige functie(s) in het plangebied mag worden aangenomen dat de bestaande riolering voldoende ruim gedimensioneerd is om de nieuwe gebouwen aan te sluiten.

4.3.4 Conclusie

Voorliggend plan voorziet niet in de aanleg van extra verhard oppervlak. Er zal extra oppervlaktewater worden aangelegd binnen het plangebied, als gevolg van de wens tot herstel van de slingervijver. De hemelwaterafvoeren zullen niet afwateren op de vuilwaterriolering. Er bestaan vanuit waterhuishoudkundige overwegingen geen bezwaren tegen de gevraagde ontwikkeling.

4.4 Natuurwaarden

Voor de voorgenomen ontwikkelingen is een natuurwaardenonderzoek (zie bijlage 5 'Natuurwaarden buitenplaats Broekbergen', 8 oktober 2016) uitgevoerd en geactualiseerd (bijlage 6 'Actualisatie ecologie buitenplaats Broekbergen', 19 oktober 2018) en aanvullend vleermuisonderzoek is uitgevoerd (bijlage 8 'Actualisatie vleermuisonderzoek' 16 oktober 2019). Diverse gebiedsbezoeken hebben plaatsgevonden, zie voor een overzicht bijlage 7.

Hieronder worden de conclusies uit de onderzoeken opgenomen.

Wettelijk kader

Wet Natuurbescherming

De natuur in Nederland wordt beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. De gebieds- en soortenbescherming is geregeld via de Wet Natuurbescherming, die op 1 januari 2017 in werking is getreden. De natuurwetgeving in Nederland heeft als een belangrijke component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Natuur Netwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.

De NNN moet uiteindelijk samen met de natuurgebieden in andere Europese landen het aaneengesloten pan-Europees Ecologisch Netwerk (PEEN) vormen. Het ruimtelijke beleid voor de NNN is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Binnen het NNN is het Nee-tenzij principe van toepassing, hetgeen inhoudt dat in het NNN ingrepen met een significant effect op de wezenlijke kenmerken en waarden niet zijn toegestaan, tenzij geen reële alternatieven zijn en/of sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Soortenbescherming

In het projectgebied zijn geen beschermde, niet-vrijgestelde soorten van de soortgroepen planten, reptielen, amfibieën en ongewervelden aangetroffen of te verwachten. Negatieve effecten op beschermde soorten van deze soortgroepen treden niet op.

Bij uitvoering van het project gaan geen bezette nest- of verblijfplaatsen verloren van vleermuizen, boommarter, eekhoorn en vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals havik. De vervangende nieuwbouw Bouwhuis en Oranjerie worden gerealiseerd op gazons die geen hoogwaardig foerageergebied vormen voor de te verwachten soorten van deze soortgroepen. Het Koetshuis wordt grotendeels gerealiseerd op de locatie waar de 2e Carré gesloopt zal worden en een klein gedeelte op het gazon. Waardevolle delen van het projectgebied, zoals de vijvers en het parkbos, blijven behouden bij uitvoering van het project. Het oppervlak bebouwing neemt hierbij niet toe, zodat het projectgebied qua inrichting nauwelijks verandert als foerageergebied. Voor de te verwachten soorten is bovendien in ruime mate alternatief en ook hoogwaardig foerageergebied aanwezig in de directe omgeving van het projectgebied, zodat negatieve effecten door verlies van foerageergebied niet aan de orde zijn. Wel wordt geadviseerd om bij de plaatsing van buitenverlichting rekening te houden met de in het projectgebied voorkomende vleermuissoorten, door uitsluitend gebruik te maken van gerichte lichtarmaturen die geen lichtuitstraling naar de zij- en bovenkant veroorzaken. Hetzelfde geldt voor eventueel in te zetten bouwlampen tijdens de aanlegfase.

Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden vernietigd, wat bij wet verboden is. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen tijdens de bouwfase kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt. Als gevolg van het plan kunnen tot slot verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Utrecht. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Gezien de grote afstand tot Natura 2000-gebieden kunnen de meeste effecten op voorhand worden uitgesloten. Hooguit is een toename van vermesting en verzuring door stikstofdepositie denkbaar. Daarom is een Aerius-berekening uitgevoerd en geactualiseerd met Aerius Calculator (versie 2019) om effecten om een eventuele toename van stikstofdepositie in kaart te brengen. De geactualiseerde berekening is opgenomen als bijlage 9. Uit de berekening komt naar voren dat als gevolg van het project (aanleg en gebruik) geen sprake is van een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden als gevolg van het project kunnen daarmee worden uitgesloten.

Om te beoordelen of als gevolg van de beoogde plannen sprake is van een significante aantasting van het NNN, is een ecologisch onderzoek conform de stappen van de EHS-wijzer van de provincie Utrecht uitgevoerd. Uit het doorlopen van de EHS-wijzer blijkt dat het project niet leidt tot significant negatieve effecten op het NNN wanneer tijdens de aanleg- en gebruiksfase uitsluitend gerichte lichtarmaturen worden ingezet.

Gezien de grote afstand tot gebieden die zijn aangewezen als Groen Contour, zijn hierop geen negatieve effecten aan de orde. Het project is op dit punt niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Uit de onderzoeken is naar voren gekomen dat als gevolg van het project geen negatieve effecten op beschermde soorten optreden, wanneer in de aanlegfase uitsluitend gerichte lichtarmaturen worden ingezet en wanneer bij de uitvoering van het plan rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels. In dat geval is het niet nodig om voor de beoogde activiteiten een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten in Natura 2000-gebieden. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig.

Uit het doorlopen van de EHS-wijzer blijkt dat het project niet leidt tot significant negatieve effecten op het NNN wanneer tijdens de aanleg uitsluitend gerichte lichtarmaturen worden ingezet. Aangezien er geen sprake is van ontwikkeling in NNN, behoudens bestendigen bestaand gebruik, is er geen sprake van significante negatieve effecten op NNN. Om negatieve externe effecten zo veel mogelijk te voorkomen zal de landgoedeigenaar tijdens de aanlegfase gebruik maken van de gerichte lichtarmaturen.

De ontwikkelingen zijn niet in strijd met het provinciaal natuurbeleid van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

4.5 Bomen Effect Rapportage

Op het grensgebied van de te realiseren bouwhuis, alsook de toegangsroute hier naar toe, staan enkele volwassen bomen. Deze zijn beeldbepalend.

Om een oordeel te kunnen geven over de eventuele gevolgen voor het duurzaam voortbestaan van deze bomen in relatie tot de voorgenomen werkzaamheden is een 'Boom Effect Rapportage Kloosterlaantje 1 te Driebergen', 25 juli 2017 uitgevoerd. Hieronder worden de conclusies uit het onderzoek opgenomen, voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 10.

Op basis van de resultaten van het onderzoek, en de situatie ter plaatse is per locatie c.q. ingreep de conclusie gebaseerd. Tevens zijn enkele adviezen opgenomen met betrekking tot het nemen van maatregelen en randvoorwaarden zonder het duurzaam voortbestaan van de bomen aan te tasten.

Inrit en (bouw)weg

Conclusie

De reeds met gebroken puin ingerichte inrit heeft geen gevolgen voor de bestaande bomen. Er zullen enkele laaghangende takken verwijderd dienen te worden. Het gedeelte dat uit houtsnippers bestaat zal de intensivering niet kunnen dragen. Dit vanwege de draagkracht, met name onder natte omstandigheden. Het zorgvuldig verwijderen van de aanwezige houtsnippers en het realiseren van een cunet om het pad met halfverharding te realiseren, zal geen nadelige gevolgen hebben voor het duurzaam voortbestaan van de bestaande bomen.

Advies

De impact voor de bomen van het gebruik van de inrit en dam zijn te verwaarlozen. Het gedeelte van het pad, bestaand uit houtsnippers, moet worden vervangen door een draagkrachtige halfverharding. De aanwezige houtsnippers dienen zorgvuldig te worden verwijderd, alsook de eventueel aanwezige strooisellaag. Dit om omzetting door verrotting van deze delen te voorkomen. De halfverharding dient te worden aangebracht op een scheidingsdoek dat vochtdoorlatend is. De stammen van de bomen in de directe nabijheid van het pad moeten worden beschermd tegen beschadigingen. Dit kan door het plaatsen van 3 gesloten bouwhekken rondom de stam.

Het leggen van drukverdelende rijplaten gedurende de werkzaamheden verminderd de impact van het zware bouwverkeer.

Doorsteek perk Mariabeeld

Conclusie

Het Mariabeeld en de huidige onderbeplanting dienen te worden verplaatst om de toegang naar het Bouwhuis te kunnen realiseren. Er is geen essentiële beworteling aangetroffen in de zone die redelijkerwijs noodzakelijk is om de doorgang te kunnen aanleggen. Enkele laaghangende takken zullen verwijderd dienen te worden.

Advies

Na het zorgvuldig verwijderen van de onderbeplanting, is het raadzaam om een tijdelijke bouwweg aan te leggen op het maaiveld. Dit is te realiseren door het leggen van rijplaten. Na de realisatie van de bouw kan de definitieve toegang worden gerealiseerd, daar deze minder draagkrachtig behoeft te zijn. Het is van belang de verharding op een drukverdelende constructie aan te leggen om de aanwezige bewortelingsruimte te kunnen blijven garanderen. De stammen van de bomen in de directe nabijheid van het pad dienen beschermd te worden tegen beschadigingen. Dit kan door het plaatsen van gesloten bouwhekken aan weerszijden van het pad.

Bouwhuis

Conclusie

De bouwplannen vinden gedeeltelijk plaats binnen de theoretische kwetsbare boomzone, deze is gesteld op 1.5m¹ buiten de kroonprojectie. Tijdens het locatiebezoek is geen essentiële beworteling aangetroffen in de beoogde bouwlocatie. De aanwezigheid van enkele laaghangende takken hoeft doormiddel van snoei en een aangepaste bouwwijze niet als beperking te worden gezien.

Advies

Er is geen essentiële beworteling aangetroffen in de nabijheid van het beoogde bouwblok. De geplande ophoging van het maaiveld met 65 centimeter is mogelijk, met de opmerking dat de hoogte binnen 2 meter naar het huidige maaiveld afgewerkt dient te worden. Deze zone van 2 meter is ook de minimale afstand die tot de bomen gehanteerd dient te worden. Dit is gemeten vanuit de rooilijn van de nieuwbouw en betreft dus een maximale werkruimte van 14 meter, gemeten vanuit de binnenzijde van de muur. Op deze lijn dienen bouwhekken geplaatst te worden ter bescherming van de bomen.

Hijsbewegingen over en / of door de kronen van de bomen dienen vermeden te worden.

Inrichting tijdens bouw

Het inrichten van een depot ter stalling van materieel en materiaal, en eventuele bouwkeet en dergelijke mag niet binnen de kroonprojectie van bomen gerealiseerd worden. Het is raadzaam om dit in te richten op de locatie van het huidige gazon nabij de huidige bebouwing. Ook het parkeren van voertuigen en het lossen van voertuigen mag niet plaats vinden binnen de kroonprojectie van bomen.

Nader onderzoek

Het is raadzaam om de grootte van de holten in de bomen te bepalen van de boom 180 en 185 alvorens de werkzaamheden te starten.

Verbeteren groeiplaats

Na de oplevering van de nieuwbouw is het beluchten en bemesten van de bomen nabij de nieuwbouw én de paden aan te bevelen. Op deze wijze is eventuele ontstane verdichting duurzaam op te lossen.

4.6 Verkeer en parkeren

4.6.1 Parkeren

In verband met het realiseren van het voornemen is het van belang vast te stellen in hoeverre er voldoende ruimte is om te parkeren. Op basis van een inventarisatie van de parkeergelegenheid en de te realiseren functies is een parkeerbalans opgesteld voor dit gebied voor de toekomstige situatie.

Opzet parkeerbalans

Het in het plangebied benodigde aantal parkeerplaatsen kan via de opstelling van een parkeerbalans op een objectieve wijze worden vastgesteld. Uitgangspunt van de parkeerbalans is het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan juli 2010 (GVVP). Hierin is vastgelegd dat voor de parkeernormen aangesloten wordt bij de CROW (publicatie 317) en voor de aanwezigheidspercentages is het GVVP van toepassing.

De parkeerbalans is een door het CROW ontwikkeld rekenmodel, waarin rekening wordt gehouden met:

  • de in het betreffende gebied aanwezige parkeerplaatsen;
  • de in het betreffende gebied aanwezige bestemmingen;
  • de per bestemming benodigde maximale parkeerbehoefte, afhankelijk van de stedelijkheidsgraad en de locatie van het te onderzoeken gebied (centrum, schil rond het centrum en rest bebouwde kom);
  • het aanwezigheidspercentage per bestemming op verschillende tijdstippen.

De gemeente Utrechtse heuvelrug behoort volgens het CBS tot de categorie 'weinig stedelijke' gemeenten. Voor stedelijke zones worden verschillende normen gehanteerd voor een kern:

  • het centrum;
  • de schil/overloopgebied;
  • de rest van de bebouwde kom;
  • het buitengebied.

Het plangebied valt onder de noemer 'buitengebied', nu sprake is van een woongebied zonder aanvullende voorzieningen.

In het navolgende wordt het een en ander voor het plangebied uitgewerkt.

Inventarisatie

Gestart is met een inventarisatie van het onderzoeksgebied. In eerste instantie zijn de aanwezige en vergunde parkeerplaatsen geïnventariseerd. In totaal zijn er 59 parkeerplaatsen in het plangebied voorzien, zie paragraaf 2.3.

Vervolgens heeft een inventarisatie van de te realiseren functies op basis van de twee verschillende scenario's plaatsgevonden. Deze zijn opgenomen in onderstaande tabel en daar is de absolute parkeerbehoefte aan gekoppeld op basis van de gemiddelde parkeerbehoefte volgens CROW-publicatie 317. Bij de berekeningen is voor wonen uitgegaan van de gemiddelde parkeerbehoefte, voor kantoorruimte is de minimale norm aangehouden. Voor de coaching/ therapiepraktijk geldt een vergelijkbare norm als voor de kantoorfunctie. Onderstaande is de parkeernormering per functie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0021.png"

Parkeernormen CROW –publicatie 317

Berekening huidige parkeerbehoefte

Aan de hand van kencijfers is de maximale parkeerbehoefte per scenario doorgerekend en weergegeven in onderstaande tabel. Uit deze tabel blijkt dat de maximale parkeerbehoefte ongeveer 58 parkeerplaatsen bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0022.png"

Uitgangspunten berekening parkeerbehoefte

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0023.png"

Maximale parkeerbehoefte per functie Buitenplaats Broekbergen

Het is uiteraard niet zo dat de maximale parkeerbehoefte voor elk van de bestemmingen op ieder tijdstip geldt. Een parkeerbalans geeft een vrij nauwkeurige inschatting van het gebruik van de parkeerplaatsen afhankelijk van de functie en het tijdstip van de dag.

In het rekenmodel wordt daarom met aanwezigheidspercentages gewerkt. In de onderstaande tabel is hiervan een overzicht gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0024.png"

Aanwezigheidspercentages

De combinatie van beide voorgaande tabellen biedt de mogelijkheid om de feitelijke parkeerbehoefte te bepalen voor de verschillende tijdstippen. Met andere woorden, de maximale parkeerbehoefte kan vermenigvuldigd worden het bezettingspercentage. Het resultaat is een getal dat aangeeft hoeveel parkeerplaatsen op een bepaald tijdstip bezet zijn. Logischer wijze is dit aantal lager dan de maximale parkeerbehoefte. De resultaten hiervan zijn weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0025.png"

Bezetting absoluut met inbegrip van dubbelgebruik

In variant 1 zijn maximaal 38 parkeerplaatsen benodigd. Voor variant 2 zijn, rekening houdend met dubbel gebruik, 49 parkeerplaatsen benodigd. In de beoogde situatie zijn met toepassing van het masterplan Broekbergen 59 bestaande parkeerplaatsen voorzien.

Het plangebied biedt voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.

4.6.2 Verkeer

Het effect van de verkeersbewegingen door onderhavig plan is in beeld gebracht, zie bijlage 11 'Verkeerseffect plan landgoed Broekbergen, 2 mei 2020').

Voor de verkeersgeneratie van motorvoertuigen van de buitenplaats is gebruik gemaakt van de kencijfers van het CROW. De kencijfers worden onderverdeeld in zeer sterk stedelijk tot niet stedelijk. Driebergen valt onder de categorie "weinig stedelijk" (GVVP). Daarbij zijn de maximale kencijfers voor buitengebied toegepast. Berekend is dat afhankelijk van de gekozen programmavariant de buitenplaats 148 tot 221 ritten per etmaal genereert.

Via het Kloosterlaantje wordt het verkeer van en naar de buitenplaats afgewikkeld op de Engweg. De Engweg is in het GVVP aangeduid als een erftoegangsweg met in principe een capaciteit van ongeveer 5.000 mvt/etmaal maar is vormgegeven als een zogenaamde Fietsstraat. De Engweg kent een verkeersintensiteit van ongeveer 2.750 mvt/etmaal.

De vraag die hierbij rijst, is of de Engweg in de uitvoering als fietsstraat de toename van 159 tot 174 ritten per etmaal aan kan. Dit is onderzocht en opgenomen in bijlage 12 'Ontsluiting Buitenplaats Broekbergen via de Engweg, 28 september 2020'.

Ten gevolge van de uitvoering van de plannen rond de buitenplaats neemt het verkeer in beperkte mate toe op de Engweg. Op basis van het onderzoek naar fietsstraten mag worden geconcludeerd dat na realisatie van de plannen rond de buitenplaats de Engweg nog steeds een voldoende scoort als fietsstraat.

4.7 Geluidhinder

Het voornemen biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig gebouw. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.

Wet geluidhinder

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt, uitgezonderd:

  • de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • de wegen waarop een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.

Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 200 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Het langs de locatie en buiten de bebouwde kom gelegen Kloosterlaantje kent een maximum snelheid van 60 km/uur. In de praktijk zal door het profiel van de weg en het bochtige tracé de snelheid lager liggen. Ook de verkeersintensiteit van deze laan is zeer laag vanwege het feit dat deze doodloopt en uitsluitend de aan dit laantje gelegen woningen en buitenplaats ervan gebruik maken.

De te realiseren woningen liggen binnen de zone van deze weg en er dient formeel akoestisch onderzoek plaats te vinden. Gelet op het feit dat het de bedoeling is om het Kloosterlaantje 30 km/per uur te maken, de te realiseren woningen achter de kloostermuur worden gerealiseerd en dat het een weg betreft met een zeer gering verkeersintensiteit kan akoestisch onderzoek achterwege blijven.

4.8 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer (Wm) in werking getreden. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Pg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de 'nibm-tool 2016' ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

Het plan voorziet in het realiseren van woningen en beperkte kantoorruimte. Voor de samenstelling van de functies zijn twee varianten uitgewerkt. Per variant is de verkeersgeneratie bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0026.png"

Het bestemmingsplan laat een invulling als maatschappelijke functie toe. Geen van de varianten zal voor meer verkeer zorgen dan in de huidige situatie al mogelijk is.

Het effect van de verschillende varianten op de luchtkwaliteit kan dan ook als niet in betekende mate beschouwd moeten worden. Nader onderzoek is niet nodig.

4.9 Geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij vormt het toetsingskader voor geur vanwege dierenverblijven. De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tussen emissiepunt en dergelijke objecten. Daarnaast gelden voor alle dieren minimumafstanden tussen gevel dierenverblijf en gevel geurgevoelig object.

In de nabijheid van het plangebied ligt een drietal agrarische bedrijven. Het betreft hier veehouderijen al dan niet met het houden van paarden. Dergelijke bedrijven betreffen dieren zonder vastgestelde geuremissiefactoren en waarvoor dus vaste afstanden gelden. De afstanden zonder gemeentelijk beleid tussen het meest nabijgelegen emissiepunt van het dierenverblijf en geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom bedraagt 50 meter.

De afstand tussen de grens van het bouwvlak van de betreffende veehouderijen en de voorgenomen woningbouw is in alle gevallen meer dan 50 meter.

De normen zoals die in de Wet geurhinder en veehouderij zijn weergegeven, worden niet overschreden. Dit betekent dat er vanuit deze wet geen beperkingen aan de komst van de buitenplaats worden opgelegd.

4.10 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen), worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Ten noorden van het plangebied ligt een kwekerij. Een spuitzone van een kwekerij is niet wettelijk vastgelegd. Er zijn geen wettelijke bepalingen voor de minimaal aan te houden afstand tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen, gevoelige objecten als woningen. Bij het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen komt drift vrij. Drift is een term die gebruikt wordt voor de spuitvloeistof die tijdens de bespuiting buiten het te behandelen gebied terecht komt als gevolg van wind- en luchtstromen. Op basis van jurisprudentie wordt voor boomgaarden/ kwekerijen een richtafstand van 50 meter (de zogenaamde spuitzone) aangehouden in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Alleen het bouwhuis is binnen de 50-meter zone gelegen. Deze zone is echter een richtafstand en er dient altijd naar de werkelijke situatie gekeken te worden. De eigenaar van de betreffende kwekerij heeft aangegeven dat de kweekactiviteiten ter plaatse worden gestaakt. Een goed woon- en leefklimaat kan derhalve worden gegarandeerd.

4.11 Externe veiligheid

Begin augustus 2005 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit richt zich primair op inrichtingen, die risico's met zich meebrengen voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten.

De risicobenadering kent twee begrippen om het risiconiveau voor activiteiten met gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Er zijn normen opgesteld voor het plaatsgebonden risico (PR, locatiegericht) en groepsrisico (GR, gericht op grootte van een slachtoffergroep). Het plaatsgebonden risico (PR) van een bepaalde activiteit is de kans dat een persoon, die continu en onbeschermd op die plaats aanwezig is, komt te overlijden als gevolg van een ongeval met die activiteit.

Het Interprovinciaal Overleg heeft een digitale risicokaart gepubliceerd. Hierop is te zien dat er in de omgeving van het plangebied geen bevi-inrichtingen zijn. Daarnaast worden door onderhavig plan geen risicovolle functies toegelaten die, in het kader van het Bevi, een belemmering vormen voor gevoelige functies in de omgeving van het plangebied. Ook zijn er ook geen transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of ondergrondse buisleidingen aanwezig, die tot een belemmering kunnen leiden.



afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01_0027.png"

Uitsnede risicokaart


4.12 Duurzaamheid

In 2009 is het Milieubeleidsplan 'Natuurlijk Duurzaam!' vastgesteld met een uitvoeringsprogramma voor de periode 2009 - 2012. De looptijd van het milieubeleidsplan is in 2012 met twee jaar verlengd naar 2014. Gezien de regels in de Wet Milieubeheer, kan de looptijd van het milieubeleidsplan niet opnieuw verlengd worden. Op 24 februari 2014 heeft de gemeenteraad besloten om het milieubeleidsplan te actualiseren met een nieuw uitvoeringsprogramma. De huidige gemeenteraad heeft in het raadsprogramma de klimaatambities uit het milieubeleidsplan en het vastgestelde milieubeleid herbevestigd. Ook heeft zij in het raadsprogramma uitgesproken dat een nieuw uitvoeringsprogramma uitgewerkt moet worden waarin de inspanningen worden geïnventariseerd om de doelstellingen te realiseren en waarin een bijbehorend tijdspad wordt uitgezet. Het college heeft mondeling toegezegd dat een routekaart 'klimaatneutraal grondgebied 2035' onderdeel zal zijn van de actualisatie. Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuw uitvoeringsprogramma en is de Startnotitie 'Actualisatie Uitvoeringsprogramma Milieu' opgesteld.

Het uitgangspunt van het Masterplan is dat de restauratie van bestaande gebouwen en de passende vervangende nieuwbouw zoveel mogelijk energieneutraal en duurzaam zal plaatsvinden, zonder aantasting van de monumentale kwaliteit, dat wil zeggen: niet zichtbaar vanaf het maaiveld. Gebruik zal worden gemaakt van de nieuwste isolatietechnieken en technieken op het gebied van warmtepompsystemen: de in de zomer ingevangen zonnewarmte zal worden opgevangen in de grondbodem om die vervolgens in de winter via een warmtepomp te gebruiken om de gebouwen via vloer- en wandverwarming te verwarmen. Het platte dak van het hoofdhuis zal worden voorzien van 64 m2 zonnepanelen. Hiervoor is reeds een vergunning verleend. De panelen zijn niet zichtbaar vanaf het maaiveld, zodat het historische karakter van het gebouw niet wordt aangetast.

4.13 Milieueffectrapportage

Op 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen. Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, áltijd aandacht aan m.e.r. dient te worden geschonken. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient te worden bepaald of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit plan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit plan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die worden genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

Onder categorie 11.2 van de D-lijst van het Besluit m.e.r. staat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, genoemd. Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling is opgenomen in lijst D van het Besluit m.e.r. Voor projecten groter dan 100 hectare en meer dan 2.000 woningen dient altijd een m.e.r.- beoordeling plaats te vinden.

Afweging

Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van Buitenplaats Broekbergen. Dit plan kan niet worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen', zoals opgenomen in categorie 11.2 van de D-lijst van het Besluit m.e.r. Het plan voorziet in herontwikkeling waar per saldo de bouw- en gebruiksmogelijkheden zeer beperkt toenemen ten opzichte van de geldende regeling. In dit geval is daarmee sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Bovendien is per aspect bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten verkeer, geluid, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, bodem, archeologie, cultuurhistorie, water, ecologie, externe veiligheid, kabels en leidingen. Op grond van het voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten. Het uitvoeren van een milieueffectrapportage wordt niet noodzakelijk geacht.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.DBGbroekbergen-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.3 Methodiek

5.3.1 Verbeelding

In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).

5.3.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 (artikelen 3 t/m 9) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn in dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 10 t/m 14) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk 4 (artikelen 15 en 16) bevat de overgangs- en slotregel.

Regels in verband met de bestemmingen

De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig).

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.

Bouwregels

De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.

Nadere eisen

Het is mogelijk om in bepaalde gevallen (wanneer dit nodig is in het kader van een goede ruimtelijke ordening) aan de mogelijkheden die in de bouwregels zijn beschreven nadere eisen te stellen. De omstandigheden waaronder deze eisen worden gesteld moeten dan wel duidelijk zijn geformuleerd. Een voorbeeld van een nadere eis is het moeten overleggen van een beplantingsplan.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.

Specifieke gebruiksregels

Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is. Zo is in de bestemming 'Agrarisch' het gebruik van gronden voor boogkassen, hagelnetten, teeltondersteunende voorzieningen, opslag van hooirollen en mestzakken buiten het bouwvlak strijdig.

Afwijken van de gebruiksregels

Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het mogen uitoefenen van kleinschalige nevenactiviteiten (in de vorm van ambachtelijke bedrijvigheid, zoals de verkoop van zelfgemaakte kaas) in de bestemming 'Agrarisch'.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan je denken aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in de bestemming 'Natuur'.

Wijzigingsbevoegdheid

Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).

De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.

5.4 Bestemmingen

In het plangebied zijn 3 bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied 3 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.

5.4.1 Agrarisch met waarden

De hoofdontsluiting van de buitenplaats vindt plaats via het Kloosterlaantje. De hoofdtoegang tot de buitenplaats is gelegen aan de zuidzijde. Het laantje loopt een eindje zuidwaarts door, maar loopt er dood en gaat over in een wandelpad. Aan weerszijden van dit deel van het laantje en het wandelpad liggen houtwallen en zijn de gronden overwegend agrarisch in gebruik. Om deze reden is het laantje, overgaand in het wandelpad voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Aan weerszijden van het doodlopende laantje zijn enkele parkeervoorzieningen aanwezig. Deze zijn nader aangeduid als 'parkeerterrein'.

Voorts is dit stukje van het plangebied voorzien van de aanduidingen 'kwelafhankelijke vegetatie', 'open landschap' en 'stiltegebied'. Deze waarden zijn toegekend aan het waardevolle omringende landschap waar dit stukje van het plangebied deel van uitmaakt. De waarden lopen er door en zijn om deze reden ook aan deze gronden toegekend.

Bouwregels

Het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan. Voor het bouwen van overige bouwwerken geldt dat ze mogen worden gebouwd conform de maximum hoogten gesteld in het artikel.

Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Binnen de bestemming zijn gronden aanwezig met voor de gemeente belangrijke landschaps- en natuurwaarden. Om deze waarden te beschermen is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, diverse werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren. In het artikel is een heldere opsomming van dergelijke werken of werkzaamheden benoemd, waarbij het met name gaat om het verwijderen of beschadigen van landschaps- of natuurwaarden.

5.4.2 Natuur

De bestemming Natuur wordt gebruikt voor gebieden waar landschappelijke en natuurwaarden van belang zijn. Deze bestemming is bedoeld om deze waarden in stand te houden, te herstellen of te ontwikkelen. De betreffende gebieden hebben een groene uitstraling met landschaps- en/of natuurwaarden. Wandel- en fietspaden, in- en uitritten, (on)verharde wegen, voorzieningen van flora en fauna, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen zijn hier mogelijk, omdat deze functies goed aansluiten bij het karakter van de bestemming.

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden strikte regels. Het oprichten van gebouwen is niet zonder meer toegestaan.

Afwijken bouwen overkappingen ten dienste van de bestemming

Middels een afwijkingsbevoegdheid kan het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen ten dienste van de bestemming Natuur worden toegestaan, mits de noodzaak van de bebouwing is aangetoond. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een overkapping of schuurtje voor onderhoudsmaterialen, etc.

Omgevingsvergunning ter bescherming landschappelijke waarden

Om te voorkomen dat de landschappelijke en natuurwaarden onevenredig worden aangetast is een verbod opgenomen om zonder omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Deze werkzaamheden hebben dan betrekking op het mogelijk aantasten of veranderen van natuur- en landschapselementen.

5.4.3 Wonen

Op Buitenplaats Broekbergen is sprake van nieuwe ontwikkelingen, waarbij een deel van de bestaande, niet monumentale, bebouwing gesloopt gaat worden en nieuwbouw plaatsvindt. In totaal biedt het plan ruimte voor de ontwikkeling en realisering van maximaal 20 (zorg)woningen, deels in de monumentale of cultuurhistorische gebouwen en deels in een aantal verspreid over het landgoed te bouwen nieuwe gebouwen. De gebouwen op het landgoed krijgen een woonbestemming "Wonen".

De nieuwe gebouwen komen in de op te knappen historische tuin van het landgoed te staan. Ook is in de regels de mogelijkheid opgenomen om het klooster en de kapelzaal te gebruiken voor kantoren. Gebruik als kantoor betekent wel dat er minder woningen zijn toegestaan. Deze invulling betekent dat er maximaal 1.500 m2 kantoor en maximaal 12 woningen zijn toegestaan. Het plan biedt derhalve ruimte voor de ontwikkeling en realisering van één van beide varianten. Zie ook de tabel met de beide varianten in paragraaf 2.3 van deze toelichting.

Er zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen om te borgen dat de reconstructie van de slingervijver en herstel van de padenstructuur plaasvindt. Tevens is in de voorwaardelijke verplichtingen opgenomen dat sloop dient plaats te vinden van het carré.

5.5 Dubbelbestemmingen

De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook diverse dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.

5.5.1 Waarde - Archeologie

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.

Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:

Dubbelbestemming   Archeologisch waardevol gebied   Regime  
Waarde - Archeologie 3   Zones met een hoge archeologische verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 150 m2 en dieper dan 30 cm - onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 4   Zones met een middelhoge en middelhoge/lage archeologische verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  

In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  • normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet onder de vrijstelling;
  • graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;
  • het zorgvuldig ruimen van (individuele) graven op de gemeentelijke begraafplaatsen.
5.5.2 Waarde - Ecologie

De dubbelbestemming Waarde - Ecologie is bedoeld om de landschaps- en natuurwaarden van de gronden in stand te houden en te beschermen. Deze bestemming geldt naast de onderliggende (enkel) bestemming en is van toepassing op gebieden die binnen de Natuur Netwerk Nederland (NNN) vallen. Naast de geldende bouwregels van de enkelbestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van de bestemming Waarde - Ecologie worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken die volgens de andere bestemmingen mogen worden gebouwd. Dit om onevenredige aantasting van de belangen van de landschaps- en natuurwaarden te voorkomen.

5.5.3 Waarde - Landgoed en buitenplaats

De bestemming Waarde - Landgoed en buitenplaats is naast de enkelbestemming(en) van deze gronden bedoeld voor instandhouding van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden en hun samenhang. Hieronder wordt onder andere verstaan de diverse paden, lanen en groenstructuur en bijbehorende kenmerkende overige bouwwerken (zoals entreehekken en bruggen), landhuizen en koetshuizen, waterpartijen en bijzondere landschappelijke elementen.

De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 6 meter zijn en de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

Voor Buitenplaats Broekbergen is de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - buitenplaats Broekbergen' opgenomen. Deze specifieke aanduiding is opgenomen omdat op het landgoed ontwikkelingen gaan plaatsvinden, onder meer in de vorm van het herstel van een historische tuin. In die historische tuin komen verschillende nieuwe bouwvolumes te staan, zoals een orangerie, koetshuis en bouwhuis. Om te voorkomen dat bij deze bouwvolumes allerlei kleine bouwwerken komen, zoals erfafscheidingen, schuurtjes, en bergingen komen, die de tuin mogelijk aantasten is omgevingsvergunningsvrij bouwen op het landgoed uitgesloten.

Omgevingsvergunning nodig

Naast de mogelijkheden die deze dubbelbestemming biedt is ook een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om te voorkomen dat de bestaande cultuurhistorische waarden onevenredig kunnen worden aangetast.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten, evenals eventuele planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor heeft de gemeente een overeenkomst met de initiatiefnemer afgesloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van vooroverleg is het voorontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied Driebergen toegezonden aan de diverse instanties, die volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening bij de planvorming dienen te worden betrokken. Omdat de ontwikkelingen van Broekbergen niet in het voorontwerpbestemmingsplan zaten, is er apart nog voordat het ontwerpbestemmingsplan overleg geweest met de vooroverlegpartners, zoals de Provincie.

Het ontwerpbestemmingsplan Driebergen Buitengebied, waar onderhavige ontwikkeling is opgenomen, heeft voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er is echter voor gekozen om voor de locatie Buitenplaats Broekbergen een apart bestemmingsplan vast te stellen en het perceel geen onderdeel meer te laten uitmaken van het bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied'. De ingekomen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan Driebergen Buitengebied zijn in een afzonderlijke nota samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. De nota is als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.

Aan de indieners van zienswijzen is eind januari 2019 nog de mogelijkheid gegeven op het aanvullende onderzoek dat door de landgoedeigenaar is uitgevoerd te reageren. Deze reacties zijn ook in de nota van beantwoording van de zienswijze opgenomen en van beantwoording voorzien, zie bijlage 14.

6.3 Handhaving

Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.

Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.

De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting1 en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.