direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sportlaan 67, Driebergen-Rijsenburg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug bevinden zich verschillende locaties in eigendom van de gemeente die niet meer voor de oorspronkelijke functie in gebruik zijn. Deze locaties worden, afhankelijk van de ligging, aangemerkt als potentiële inbreidingslocaties of herontwikkellocaties. De locaties variëren in omvang en beslaan maximaal 2 tot 3 hectare per gebied. De gemeente Utrechtse Heuvelrug is voornemens de locaties te herontwikkelen naar woningbouw.

Een van de locaties betreft de voormalige gemeentewerf en woonwagenlocatie aan de Sportlaan 67 in Driebergen-Rijsenburg. Voornoemde ontwikkeling van de nieuwbouw is op deze locatie niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het juiste kader voor de gewenste ontwikkeling. Hiernaast voorziet dit bestemmingsplan in het wijzigen van de bedrijfsbestemming van het perceel Sportlaan 65.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van de kern Driebergen-Rijsenburg, aan de rand van buurtschap 't Haagje. Het betreft een stuk grond behorende tot de voormalige gemeentewerf en een woonwagenkamp in bestaand stedelijk gebied. Het geheel betreft de kadastrale percelen sectie A nrs. 1435, 1471, 1504 en 1505. De totale omvang bedraagt ongeveer 1,5 hectare. Het plangebied sluit aan op de (woon)percelen aan de Sportlaan.

Op navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging van het plangebied en de globale planbegrenzing aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01_0001.png"

Globale ligging plangebied (rode cirkel, Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de gronden van de voormalige gemeentewerf in het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan ‘Woongebied Driebergen-Rijsenburg'. De gemeenteraad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft dit bestemmingsplan vastgesteld op 10 juli 2008. Voor het overige deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Woonwagencentrum Sportlaan'. Onderstaande afbeeldingen tonen uitsnedes van de vigerende bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01_0003.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Woongebied Driebergen-Rijsenburg' (plangebied: rode omkadering)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01_0004.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Woonwagencentrum - Sportlaan'

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan ‘Woongebied Driebergen-Rijsenburg' de bestemming 'Bedrijf' en is daarin voorzien van een bouwvlak en de functieaanduiding 'Afvalstation'. Binnen het bouwvlak is een maximum bebouwingspercentage toegestaan van 80%. Voor het perceel Sportlaan 65 Driebergen - Rijsenburg geldt de bestemming 'Bedrijf' met de aanduidingen 'verkoop rijtuigen' en 'bedrijfswoning'.

Binnen het plangebied dat valt in het bestemmingsplan 'Woonwagencentrum - Sportlaan' zijn de bestemmingen 'Bos, 'Verkeer' en 'Woonwagencentrum' van toepassing, waarbij de bestemming 'Woonwagencentrum' is voorzien van bouwvlakken.

De beoogde ontwikkeling van woningbouw ter plaatse van de voormalige gemeentewerf en de voormalige woonwagenlocatie is strijdig met de geldende bestemmingsplannen. Woningbouw is niet toegestaan binnen de kaders van de geldende bestemmingsplannen. De woning op het perceel Sportlaan 65 wordt niet meer als bedrijfswoning gebruikt maar als burgerwoning. Ook de overige gronden op dit perceel worden voor woondoeleinden gebruikt. Dit gebruik is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste woningbouwontwikkeling mogelijk te maken en het woongebruik van het perceel Sportlaan 65 mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven. Hoofdstuk 4 geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd. In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Huidige situatie

In het zuidoosten van de provincie Utrecht ligt de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug bevat een groot deel van het gelijknamige Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug. Aan de rand van dit park ligt de kern Driebergen-Rijsenburg.

Het plangebied aan de Sportlaan 67 is gelegen ten noorden van de kern Driebergen-Rijsenburg en wordt omgeven door enerzijds woningen (zuidzijde) en anderzijds een bosrijke omgeving (natuur). De bestaande zuidwestelijk gelegen woningen variëren van één tot twee lagen met kap. Het type en uitstraling van deze woningen wisselt sterk.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van het plangebied. Het noordelijk deel van het plangebied was voorheen in gebruik als gemeentewerf en het zuidelijk deel als woonwagenkamp. Thans zijn alle opstallen gesloopt en liggen de terreinen braak. De voormalige gemeentewerf is deels verhard. Aan de zuidwestelijke en oostelijke randen van de voormalige gemeentewerf zijn nog enkele boomgroepen aanwezig. Op het perceel Sportlaan 65 staat een vrijstaande woning met bijbehorende bouwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01_0005.png"

Fotos: voormalige gemeentewerf, noordoostzijde | rechts: voormalige woonwagenkamp, zuidwestzijde en foto Sportlaan

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01_0006.png"

Vogelvluchtimpressie plangebied vanuit zuidoosten (bron: Google Earth)

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van woningen binnen het plangebied mogelijk en staat particulier woongebruik van het perceel Sportlaan 65 toe. Het deel van het bestemmingsplan dat voorziet in de nieuwe woningbouw is globaal van opzet, zodat er voor de latere (woningbouw)invulling enige ontwikkelingsvrijheid bestaat. Wel zijn er stedenbouwkundige randvoorwaarden geformuleerd die zijn doorvertaald in onderhavig bestemmingsplan. Die stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn ook besproken met buurtbewoners en andere geïnteresseerden. In uitgebreid participatietraject zijn ideeen opgehaald en een deel daarvan is verwerkt in dit bestemmingsplan.

Er gelden de volgende stedenbouwkundige voorwaarden en/of uitgangspunten:

  • er mogen maximaal 49 wooneenheden gerealiseerd worden.
  • de maximale goot- en bouwhoogte is respectievelijk 6 meter en 10 meter;
  • minimale afstand voor-/zijgevel tot openbare weg is 3 meter;
  • type woningen: circa 16% sociaal, 57% midden en 27% duur;
  • platte daken zijn mogelijk bij gestapelde bouw;
  • de groene zones met boomgroepen, aanwezig in de zuidwestelijke en oostelijke randen van de voormalige gemeentewerf, dienen gedeeltelijk gehandhaafd en ingepast te worden in de nieuwe verkavelingsstructuur;
  • de woningen/kavels dienen in samenhang met elkaar te worden ontworpen. De Welstandsnota is hierbij leidend.

De ontwikkeling zal in maat en schaal passend zijn binnen de omliggende verkavelingsstructuur en een stedenbouwkundige overgang vormen van de nabijgelegen bosrand. Bovendien dient binnen het plangebied in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien. In toelichting paragraaf 4.12 wordt dit nader toegelicht.

Tijdens het participatietraject zijn door partijen waardevolle suggesties gedaan die zijn meegenomen in dit ontwerpbestemmingsplan. Onder meer wordt binnen het plangebied:

  • in de mogelijkheid voorzien om een rondweg aan te leggen zodat het keren van auto's op de Sportlaan verleden tijd is;
  • een groengebied mogelijk gemaakt waar een gezamenlijke ontmoetingsplek en een speelgebied voor kinderen kan komen;
  • een groene verbinding gerealiseerd die aansluit op het bosgebied.
  • Extra parkeerplaatsen mogelijk gemaakt om de parkeerdruk in de aangrenzende wijk te verminderen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040 (SIVR), is door het kabinet vastgesteld op 13 maart 2012. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR schetst het Rijk haar ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. In de SVIR worden door het Rijk drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Die hoofddoelen zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In de SVIR is aangegeven welke nationale belangen (lees: rijksbelangen) bij deze drie hoofddoelen aan de orde zijn en daarom waarop het rijk zal sturen. Het gaat onder andere om de volgende nationale belangen:

  • zorgen voor een goede ruimtelijk-economische structuur van Nederland (bijvoorbeeld samen met andere overheden zorgen voor een goed vestigingsklimaat);
  • efficiënt gebruik van de bodem en ondergrond;
  • hoofdnetwerken van wegen, spoor en vaarwegen in stand houden en beter benutten;
  • de kwaliteit van lucht, bodem en water verbeteren;
  • behoud van unieke cultuur en natuur, zoals de werelderfgoederen.

Planspecifiek

Binnen het plangebied spelen deze belangen, met uitzondering van het door het rijk geformuleerde belang nummer 13 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', geen rol. Het belang van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming is door het rijk door vertaald in de zogenaamde ladder van duurzame verstedelijking, waarin in toelichting paragraaf 3.1.3 wordt ingegaan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Planspecifiek

In toelichting paragraaf 3.1 is een aantal van de nationale belangen benoemd. Binnen het plangebied spelen deze belangen, met uitzondering van het door het rijk geformuleerde belang van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, geen rol. Het belang van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming is door het rijk door vertaald in de zogenaamde ladder van duurzame verstedelijking. toelichting paragraaf 3.1.3 gaat hier nader op in.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Als uitwerking van Nationaal Belang 13 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit, is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • 2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • 3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Planspecifiek

Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' De voorgenomen ontwikkeling aan de Sportlaan in Driebergen-Rijsenburg maakt maximaal 49 woningen mogelijk en kwalificeert zich daarmee als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is derhalve noodzakelijk. Navolgend wordt dan ook ingegaan op de behoefte aan woningen binnen de gemeente.

Behoefte provinciaal

De gemeente Utrechtse Heuvelrug maakt deel uit van de regio Zuid-Oost Utrecht (provincie Utrecht), samen met de gemeenten Wijk bij Duurstede, Renswoude, Veenendaal en Rhenen. Op provinciaal niveau worden afspraken gemaakt tussen de regio's, welke de basis vormen voor de afspraken binnen de afzonderlijke regio's ten aanzien van de afstemming rondom de woningbouwprogrammering. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 is het woningbouwprogramma voor de regio Zuid-Oost Utrecht als volgt bepaald:

  PRS 2013   Gerealiseerd 2013 t/m 2015   Herijking 2016  
  Binnenstedelijke woningbouw   uitleg   totaal     Binnenstedelijke woningbouw   uitleg   totaal  
Renswoude   200   0   200   66   200   0   200  
Rhenen   425   75   500   246   500   75   575  
Utrechtse Heuvelrug   1.000   50   1.050   410   1.000   50   1.050  
Veenendaal   3.750   0   3.750   917   3.750   0   3.750  
Wijk bij Duurstede   750   250   1.000   384   750   250   1.000  
Totaal regio Zuid Oost   6.125   375   6.500   2023   6.200   375   6.575  

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 is het stedelijk programma voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug bepaald op 1.050 woningen. In de herijking van 2016 is de behoefte eveneens bepaald op 1.050 extra woningen. Dit programma kan vrijwel geheel in het stedelijk gebied worden gerealiseerd.

Navolgende afbeelding geeft de beschikbare plancapaciteit weer. Uit de woningbouwmonitor van de Provincie blijkt dat reeds 600 woningen binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn gerealiseerd. In totaal worden nog 120 woningen in de periode tot en met 2028 zeker gerealiseerd en maken circa 140 woningen onderdeel uit van de zachte plancapaciteit. Rekening houdend met de zachte plancapaciteit resteert er voor de periode tot en met 2028 nog een woningbouwopgave van circa 133 woningen voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01_0007.png"

Realisatie PRS-programma in relatie tot harde en zachte plancapaciteit d.d. 2017

Behoefte gemeentelijk

Uit de Actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug blijkt dat tot en met 2020 behoefte is aan 1.000 woningen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug (zie ook toelichting paragraaf). Dit betreft de behoefte van de huishoudens binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de komende jaren.

Onderhavige ontwikkeling, waarbij maximaal 49 woningen gerealiseerd worden binnen de rode contour aan de dorpsrand van de kern Driebergen-Rijsenburg, past binnen de regionale opgave zoals bepaald voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug en de bijbehorende woningbehoefte, zoals blijkt uit de Woonvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een behoefte aan de voorgestane ontwikkeling.

Bestaand stedelijk gebied

De gronden waarop de woningen worden gerealiseerd maken onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Binnen het nu geldende bestemmingsplan hebben deze gronden onder andere de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Woonwagencentrum'. De planlocatie maakt onderdeel uit van de rode contour aan de dorpsrand van Driebergen-Rijsenburg. Verdere motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien is derhalve niet noodzakelijk.

Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben in 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRS en de PRV worden elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast c.q. herijkt. Provinciale Staten hebben de herijking van de PRS en de PRV op 12 december 2016 vastgesteld.

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De herijking van de PRS is op 12 december 2016 vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.

In de herijkte Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd.

Duurzame leefomgeving

  • Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie;
  • Voldoende ruimte bieden voor realisatie van duurzame energiebronnen;
  • Anticiperen op de ruimtelijke lange termijn gevolgen van klimaatverandering;
  • Beschermen en realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving waarin ook stilte beleefd kan worden.

Beschermen kwaliteiten

  • Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een betere beleefbaarheid ervan;
  • Behouden van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden en streven naar een betere beleefbaarheid ervan;
  • Beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur.

Vitale steden en dorpen

  • Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling;
  • Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen;
  • Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie;
  • Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur;
  • Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties.

Dynamisch landelijk gebied

  • Uitnodigende zones die stad en land verbinden en bijdragen aan kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu;
  • Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen;
  • Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en versterkt.

Planspecifiek

Het plangebied betreft een binnenstedelijke locatie. In haar verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het stedelijk gebied. Op deze manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Doordat het plangebied binnen het stedelijk gebied ligt sluit de ontwikkeling goed aan bij deze visie van de provincie.

Binnen de provincie zijn enkele cultuurhistorische hoofdstructuren (CHS) aangewezen. Het plangebied valt binnen de aanduiding 'CHS - Historische buitenplaatszone'. Het provinciaal beleid is erop gericht de historische buitenplaatszones enerzijds veilig te stellen en anderzijds ruimte te bieden voor ontwikkeling van een bijzondere opgave. Gezien de binnenstedelijke ligging van de planlocatie en het voormalige gebruik van de planlocatie, is geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (herijking 2016)

Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De PRV wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De huidige herijking van de PRV is op 12 december 2016 vastgesteld.

In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.

Planspecifiek

De volgende afbeelding toont een fragment van de kaarten 'cultuurhistorie' en 'wonen en werken' uit de PRV.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01_0008.png"

Fragment kaarten 'cultuurhistorie' en 'wonen en werken'

Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het deel van het plangebied waar de woningen zijn voorzien in bestaand stedelijk gebied ligt. Met betrekking tot dit stedelijk gebied stelt artikel 4.1 lid 2 van de PRV dat verstedelijking, en dus woningbouw, mogelijk is. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de PRV.

Uit de kaart 'Cultuurhistorie' blijkt dat het plangebied valt binnen de aanduiding 'CHS - Historische buitenplaatszone'. Op grond van artikel 1.7 van de PRV bevat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Daarnaast bevat een ruimtelijk plan geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Gezien de binnenstedelijke ligging van de planlocatie en het huidige gebruik van de planlocatie, is geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden (zie ook toelichting paragraaf 4.10).

Het plangebied valt tevens binnen het Kernkwaliteiten Landschap Utrechtse Heuvelrug. Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug geldt dat de volgende kernkwaliteiten dienen te worden behouden:

  • Robuuste eenheid
    De Utrechtse Heuvelrug is het op een na grootste bosgebied van Nederland, robuust en aaneengesloten. De afwisseling van bos met open heidevelden, stuifzanden, landgoederen met lanen en kleine akkercomplexen zorgt voor een intiem landschap met grote mogelijkheden voor recreatie.
  • Reliëfbeleving
    De Utrechtse Heuvelrug kent een rijke variatie in reliëfvormen, van grote hoogteverschillen op korte afstand, tot uitgebreid microreliëf. Het reliëf zorgt voor vergezichten en oriëntatiepunten in het gebied en in de wijde omgeving.
  • Extreme historische gelaagdheid
    Het gebied kent een rijke historie met grote veranderingen door de tijd heen. Als een van de oudste bewoonde gebieden van de provincie herbergt het gebied een schat aan cultuurhistorie, met een rijke agrarische en militaire geschiedenis en vele landgoederen, buitenplaatsen, gezondheidsinstellingen en recreatieve functies. Steeds weer zijn er sporen gewist en nieuwe bijgekomen.

Robuuste eenheid

De beoogde ontwikkeling vindt plaats aan de rand van het uitgestrekte, aaneengesloten bosgebied van de Utrechtse Heuvelrug. Om ‘versnippering’ te voorkomen is het van belang om stedelijke ontwikkelingen binnen of aan de rand van dit gebied goed af te wegen.

De beoogde ontwikkeling van woningbouw vindt plaats aan een bestaande straat en is in de PRV is aangemerkt als stedelijk gebied. De woningen zijn deels gepland op het voormalig bebouwde perceel en op percelen waar nu geen bos aanwezig is. De beoogde ontwikkeling doet daarmee geen afbreuk aan de robuuste eenheid van het bosgebied. De robuuste eenheid wordt geenszins aangetast ten opzichte van de voormalige en huidige situatie. Voorts is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen die de aanwezige groene zones in het plangebied grotendeels waarborgt. Zodoende vindt een overgang plaats van de woonfunctie naar het bosgebied.

Reliëfbeleving

De Utrechtse Heuvelrug is een uniek landschap waar reliëf een van de belangrijke karakteristieken betreft. Met de beoogde ontwikkeling vinden geen grootschalige ontgrondingen plaats, waarmee het reliëf niet verandert.

Extreme historische gelaagdheid

Het landschap van de Utrechtse Heuvelrug kent een grote historische gelaagdheid. De omgeving van het plangebied wordt, in historische zin, gekenmerkt door het heidegebied en het bijbehorende landgoed Heidestein. Het heidegebied grensde voorheen aan de Sportlaan. Tegenwoordig is de Sportlaan omringd door bos.

Het toevoegen van woningen op een plek die voorheen gebruikt werd als gemeentewerf voegt een nieuwe ‘laag’ toe aan de geschiedenis van de plek. De beoogde ontwikkeling leidt daarbij geenszins tot aantasting van de historische beleving van het landgoed Heidestein.

Conclusie

Uit de raadpleging van verschillende kaarten, zoals weergegeven in de PRV, kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling van woningbouw niet strijdig is met de PRV. Geconcludeerd wordt dat de kernkwaliteiten ter plaatse van de beoogde woningbouw niet verslechteren.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'

De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De gemeente wil met deze visie de 'kwaliteit van de leefomgeving' en de ‘groene positie in de regio' van de gemeente behouden en versterken. Deze ambities zijn themagericht en gebiedsbericht uitgewerkt. De 6 uitgewerkte thema's zijn:

  • 1. Natuur over de heuvels;
    Het ontwikkelen van een zo robuust mogelijke groene structuur voor natuur, cultuurhistorie en landschap die de hele gemeente omvat en doordringt.
  • 2. Op de schouders van ons erfgoed;
    Het behouden en geven van betekenis aan de grote rijkdom aan cultuurhistorisch erfgoed die de gemeente kent, alsmede De Stichtse Lustwarande versterken en toeristisch aantrekkelijk maken.
  • 3. Duurzaam bereikbaar;
    Bereikbaarheid en verkeersdoorstroming verbeteren en tegelijkertijd verkeer en vervoer duurzamer maken zodat het leefklimaat erop vooruit gaat en daarmee de aantrekkelijkheid voor inwoners, recreanten en ondernemingen.
  • 4. Leefbare dorpen;
    Versterken van de eigen identiteit per dorp, alsmede het behouden en versterken van de levendige dorpsharten met samenhang in wonen en voorzieningen voor jong en oud.
  • 5. Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
    Het duurzaam versterken van natuurgerichte vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie, het ontwikkelen van cultuurhistorisch gerichte vormen van recreatief medegebruik en ruimte vinden voor sport.
  • 6. Maatwerk voor wonen en werken;
    Het sociaal en functioneel duurzaam in standhouden van de samenleving middels het streven naar een stabiel bevolkingsaantal met een redelijk evenwichtige verdeling van bevolkingsgroepen in leeftijd, inkomen en opleiding. Een opgave ligt onder andere bij woningbouwprogramma inbreidingslocaties.

In deze thema's is geen beleid specifiek voor het plangebied opgenomen. Uit de structuurvisiekaart blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de 'Bebouwing binnen rode contouren'. Hier streeft de gemeente naar maatwerk om wonen en werken te realiseren binnen het saldo van de 'rode' contouren. Binnen het thema maatwerk voor wonen en werken streeft de gemeente naar een stabiel bevolkingsaantal en naar een redelijk evenwichtige verdeling van bevolkingsgroepen in leeftijd, inkomen en opleiding, waarmee de samenleving sociaal en functioneel duurzaam in stand kan worden gehouden.

Specifiek voor de kern Driebergen-Rijsenburg geldt tevens dat er wordt gestreefd naar 'inbreiding'. Er is geen ruimte voor grootschalige woningbouwlocaties binnen de 'rode contouren'. De focus ligt op maatwerk binnen bestaand stedelijk gebied'.

Planspecifiek

Met name thema vier (leefbare dorpen) en zes (maatwerk voor wonen en werken) zijn van toepassing. De toevoeging van 49 woningen aan de kern Driebergen-Rijsenburg zorgt voor het op peil houden van de bevolking(sgroei) en bevolkingssamenstelling. De leefbaarheid van dorpen hangt af van de hoeveelheid inwoners. Het op peil houden van de inwonersaantallen is dan ook belangrijk voor het voorzieningenaanbod. De beoogde realisatie van49 woningen past binnen deze gedachte. Het laatste thema, maatwerk voor wonen en werken, spreekt de opgave uit om middels inbreidingslocaties de woningbouwopgave uit te voeren. Daarbij is voor Driebergen-Rijsenburg bouwen buiten de rode contour niet gewenst. Beoogde ontwikkeling gaat uit van een herontwikkelingsopgave binnen de rode contour. Uitgangspunt is verder minimaal 30%, waar mogelijk meer, sociale huur/koopwoningen op het totale woningbouwprogramma te realiseren.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met het beleid uit de structuurvisie Utrechtse Heuvelrug 2030.

3.3.2 Welstandsnota

Het welstandsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de welstandsnota uit 2008. Deze nota is het laatst gewijzigd op 25 september 2014. De nota beschrijft het welstandsbeleid en fungeert als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen (voorheen bouwvergunning). Welstandstoezicht wordt vooral gelegitimeerd vanuit het belang dat door de gemeente wordt gehecht aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bijdrage die gebouwen en bouwwerken geacht worden daaraan te leveren. Om dat belang op de juiste wijze te kunnen doorvertalen naar welstandscriteria, is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden.

Planspecifiek

Onderhavig plangebied valt binnen het deelgebied ‘Dorpsbebouwing Loolaan/Sportlaan (26)’. De Sportlaan is een enclave van één straat, vroeger onderdeel van het landgoed Bornia, waaraan naast woningen een vervallen fabrieksgebouw, de gemeentewerf en het woonwagencentrum staan/stonden. Het beeld wordt vooral bepaald door relatief bescheiden woningen uit de periode 1880-1920, in een bouwlaag gebouwd met een zadeldak of een mansardekap. De Arnhemse Bovenweg fungeert als hoofdonsluiting van het gebeid. De aanleg van de rijksweg en de spoorweg naar Arnhem heeft een barriere in het gebied gelegd ten opzichte van de kern Driebergen-Rijsenburg.

Welstandsbeleid

Het deelgebied wordt sterk beheerst door infrastructuur, zowel in de buurten zelf als eromheen. De oorspronkelijke wegen hebben veel van hun ruimtelijk karakter moeten prijsgeven, ze zijn toch vooral voor het verkeer ingericht. De bebouwing is zeer divers en vertoont de sporen van meer dan een eeuw verbouwen en uitbreiden. Voor een deel ontleent het gebied daaraan ook zijn, door sommigen misschien rommelig genoemde, charme. Voor het gebied gelden de volgende welstandscriteria:

  • Algemeen:
    • 1. De bouwwerken passen bij de hierboven beschreven karakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.
  • Situering:
    • 1. De bestaande tussenruimtes tussen bouwvolumes mogen niet zodanig worden aangetast dat de regelmaat aan de straat verloren gaat. Het straatprofiel mag niet door de bebouwing worden aangetast.
    • 2. De woningen worden in de rooilijn gebouwd.
    • 3. De hoofdbebouwing is op de openbare ruimte gericht.
  • Massa en vorm:
    • 1. Enkelvoudige hoofdvorm. Bijgebouwen en aanbouwen zijn ondergeschikt in plaatsing en vormgeving aan het hoofdgebouw op het perceel.
    • 2. De woningen hebben een korrelgrootte die aansluit bij die van de omgeving.
    • 3. Aan- en bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
    • 4. De massaopbouw is per rij gelijk.
  • Detaillering, kleur- en materiaalgebruik:
    • 1. Het kleur- en materiaalgebruik is per rij op elkaar afgestemd, signaalkleuren zijn niet toegestaan.
    • 2. Aanbouwen hebben de stijlkenmerken en kleuren van het hoofdgebouw.
    • 3. Hoogwaardige materialen die niet snel verouderen, bij voorkeur baksteen, hout en pleisterwerk. Kleurgebruik terughoudend, passend bij de omgeving en geen signaalkleuren.

Conclusie

Waar mogelijk is in de juridische regeling van het voorliggende bestemmingsplan rekening gehouden met de van toepassing zijnde welstandscriteria. Dat betreft met name het bouwen in de rooilijn, de aansluiting bij de korrelgrootte van de omgeving en het ondergeschikte karakter van aan- en uitbouwen. De overige aspecten uit de welstandsnota spelen een rol bij de beoordeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwplan door de welstandscommissie. Bij verdere uitwerking van de plannen zal aangesloten worden op de genoemde welstandscriteria.

3.3.3 Woonvisie 2018 - 2020

Met de nieuwe Woonvisie 2018-2020 wordt richting gegeven aan het woonbeleid van de gemeente voor de komende vier jaar. Doel is dat de inwoners van de gemeente kunnen wonen in een veilige en prettige omgeving, in een duurzame woning, die past bij hun huishouden, inkomen en zorgvraag. Om dit te bereiken richt de gemeente zich op de drie thema's.

  • 7. Woningmarkt in beweging. In de gemeente is de vraag naar woningen groter dan het aanbod, zowel bij huur- als koopwoningen. Mensen kunnen hierdoor geen wooncarrière maken en blijven wonen in een woning die niet langer passend is bij hun huishouden en wensen. Om de woningmarkt in beweging te krijgen probeert de gemeente nieuwbouwprojecten te stimuleren en faciliteren.
  • 8. Thuis in de wijk. De gemeente wil dat kwetsbare inwoners zoveel mogelijk in staat zijn regie te voeren over hun leven. Dat ze kunnen wonen in een geschikte woning, ondersteuning dicht bij huis krijgen en volwaardig deel nemen aan de lokale samenleving. Hiervoor start de gemeente het programma Thuis in de wijk.
  • 9. Duurzaam wonen De gemeente wil dat inwoners kunnen wonen in een duurzame en aardgasvrije woning in een klimaatneutrale gemeente. Dit bereikt de gemeente onder meer door initiatieven uit de samenleving te stimuleren en mogelijk te maken. Bewoners en anderen (zoals Verenigingen van Eigenaren) worden gefaciliteerd om stap voor stap over te schakelen naar energieneutrale en aardgasvrije woningen.

Planspecifiek

Uit de woonvisie blijkt dat de vraag naar woningen groter is dan het aanbod en dat binnen de gemeente dringend nieuwe woningen noodzakelijk zijn. De realisatie van 49 woningen binnen het plangebied past dus goed binnen de woonvisie.

3.3.4 Milieubeleidsplan 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaat neutraal' Programma 2017-2022

De gemeenteraad heeft het programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal' opgesteld voor 2017 tot 2022. Naast de aanpak en het uitvoeringsprogramma van 2017, bevat dit programma de strategische milieubeleidsdoelen die geldend zijn van 2017 t/m 2022. Het programma richt zich op het versterken en verbinden van initiatieven uit de samenleving op het gebied van duurzaamheid en klimaat, waarbij vijf doelen centraal staan:

  • 1. Klimaatneutrale gemeente in 2035
  • 2. Kwaliteit leefomgeving (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid)
  • 3. Duurzame mobiliteit
  • 4. Duurzame economie
  • 5. Duurzame en klimaatneutrale organisatie

Het programma stelt de samenleving, waaronder ondernemers, inwoners en bezoekers, als belangrijk middel om de doelen voor een duurzame en klimaatneutrale gemeente te realiseren. Daarnaast wordt er ook ingezet op regionale partners. Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw.

Planspecifiek

In paragraaf 4.13 van de toelichting wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid van het plan

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • a. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  • b. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  • c. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  • d. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:

  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.

Planspecifiek

Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • a. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • b. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.

Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.

Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Nu deze beoordeling vormvrij is, is deze vervat in dit bestemmingsplan, te weten in paragraven 4.2 t/m 4.12. Die paragraven beschrijven welke mogelijk milieugevolgen de plannen hebben.

Conclusie

Uit de paragaven 4.2 t/m 4.12 blijkt dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten en een verdere m.e.r.-beoordeling of het opstellen van een milieueffectrapport niet noodzakelijk is.

4.2 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Planspecifiek

Door het bureau Amos is in 2018 onderzoek gedaan naar de mogelijke bodemverontreiniging binnen het plangebied. Uit dit onderzoek (bijlage 1 ) blijkt het volgende:

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01_0011.png"

Door het onderzoeksbureau Amos is in 2018 ook bodemonderzoek naar asbest in de grond gedaan (bijlage 2). Uit dit onderzoek blijkt dat er geen asbestgehalten aangetroffen zijn, die de norm van 100 mg/kg overschrijden. Nader onderzoek of sanerende maatregelen zijn daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

De aangetoonde bodemverontreinigingen leveren bij de voorgenomen functie mogelijk gezondheidsrisico’s voor de gebruikers van het plangebied. Sanerende maatregelen zijn noodzakelijk om deze risico’s weg te nemen en de locatie geschikt te maken voor het beoogde doel. Een saneringsplan zal worden ingediend en beoordeeld worden door het bevoegd gezag. Hierna zal, voordat de woningen gebouwd worden, de locaties waar sprake is van ernstige bodemverontreiniging worden gesaneerd.

4.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten, waaronder woningen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Door het akoestisch bureau M+P is op 15 december 2020 akoestisch onderzoek op gedaan. Dit onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd. Er is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting afkomstig van het autoverkeer op de Arnhemse Bovenweg, de Sportlaan en de geluidbelasting vanwege het treinverkeer op het spoor Utrecht - Nijmegen.

Uit de berekeningen blijkt dat alleen de voorkeursgrenswaarde vanwege de A12 wordt overschreden in delen van het plangebied. De maximale geluidsbelasting bedraagt 50 dB na aftrek. Er zijn hogere waarden noodzakelijk.

Geluidsbeleid

Op grond van het geluidsbeleid dienen woningen die een gevel met een hogere waarden krijgen, ook een geluidsluwe zijde te hebben. Dit is een zijde waarop de geluidsbelasting 48 dB bedraagt. Blijkens het onderzoek zijn goed geluidsluwe zijden te realiseren waaraan slaapkamers en buitenruimtes gesitueerd kunnen worden. Ook aan de andere voorwaarden uit het gemeentelijk geluidsbeleid kan volgens het geluidsonderzoek worden voldaan worden. Om te borgen dat woningen met een geluidsluwe zijde worden gerealiseerd is een regel in het bestemmingsplan opgenomen die hiertoe verplicht.

Conclusie

Er zijn hogere waarden noodzakelijk. Een ontwerp hogere waarden besluit zal tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.

Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.

Conclusie

De ontwikkeling zal een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Met de voorgenomen ontwikkeling worden maximaal 49 woningen gerealiseerd. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als niet in betekende mate. Onderhavig plan blijft ruim onder deze norm.

Desondanks is een berekening uitgevoerd met de NIBM-tool. Hierbij is uitgegaan van gemiddeld 6 voertuigbewegingen per weekdaggemiddelde per woning. De verwachte verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling ligt daarmee rond de 294 motorvoertuigen per etmaal

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01_0012.png"

NIBM-tool (versie 2020)

Uit de berekening blijkt dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is. De bijdrage van het extra verkeer aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is niet in betekenende mate en valt ruimschoots onder de norm van 1,2 µg/m³.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is, met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a. ministerie van I&M en het RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Op de volgende afbeelding zijn de concentraties over 2015 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01_0013.png"

Luchtkwaliteit (concentratie fijnstof en stikstofdioxide 2015) ter plaatse van het plangebied (Atlas Leefomgeving)

Uit deze afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruimschoots voldoet aan de grenswaarde van 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. Gezien de planlocatie niet in de directe nabijheid van een drukke, doorgaande weg is gelegen is nader inzicht in de lokale luchtkwaliteit niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst (Staat van bedrijfsactiviteiten) opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Navolgende tabel en afbeelding tonen de twee bedrijven in de nabije omgeving van het plangebied. Gezien de mix van functies en de nabijheid van (spoor-)wegen kan het gebied worden aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd.

Adres   Inrichting / functie   SBI-2008   Milieu-categorie   Minimale afstand tot plangebied (gemengd gebied)   Werkelijke afstand tot plangebied  
Arnhemse Bovenweg 13   Transportbedrijf   -   1   0 m   150 m  

Arnhemse Bovenweg 13

Op basis van het bestemmingsplan 'Driebergen - Woongebied Driebergen' kan worden gesteld dat ter plaatse maximaal bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.1 is toegestaan. De grootste richtafstand voor een goederenwegvervoerbedrijf (zonder schoonmaken tanks) met een bedrijfsvloeroppervlakte kleiner dan 1.000 m² bedraagt 50 meter voor geluid. Op basis van de afstand van het bedrijf tot het plangebied (circa 150 m) wordt dus geen hinder binnen het plangebied verwacht en kan binnen het plangebied een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-6 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt bij een toename van het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

Planspecifiek

Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01_0014.png"

Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied (zwarte cirkel)

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet in het invloedsgebied van een bedrijf ligt waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.

De rijksweg A12, buisleidingen en hoogspanningsmasten zijn op meer dan 200 meter van het plangebied gelegen. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting welke onder het Bevi valt is gelegen op ruim 1.100 meter. Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Gebiedsbescherming

Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.

Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.

Planspecifiek

Natuurbescherming

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is in juli 2017 een quickscan flora en fauna uitgevoerd, welke in september 2020 is geactualiseerd. (Laneco, 14 september 2020,zie bijlage 4). Navolgend wordt op de resultaten van het onderzoek ingegaan.

Gebiedsbescherming

Uit de bij de quickscan gevoegde oplegnotitie volgt dat het plangebied niet binnen NNN ligt en alleen aan NNN grenst. Vanuit het NNN gaat geen externe werking, er zijn daarmee dus geen effecten te verwachten op het NNN.

Het plangebied ligt op circa 108 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Door de geplande ontwikkeling gaat geen oppervlakte aan Natura 2000-gebied verloren. Voor de meeste effectfactoren van de werkzaamheden, zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling kunnen gezien de afstand en de tussenliggende elementen externe effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Door de bouw van dertien woningen is er mogelijk wel sprake van een toename aan uitstoot van stikstof, maar dit is gezien de ligging midden in bebouwde kom, de afstand, de tussenliggende elementen en de relatief beperkte ontwikkeling, naar verwachting niet meetbaar in het Natura 2000-gebied. Uit een uitgevoerde aeriusberekening wordt dit ook bevestigd (zie bijlage 5. Met het rekenprogramma Aerius (het door het Rijk ter beschikking gestelde software, waarmee de stikstofdepositieeffecten op een ontwikkeling bepaald kunnen worden) is berekend wat de gevolgen zijn. Uit die berekening blijkt dat er geen toename is van de stikstofdepositie op de meest nabijgelegen Natura 2000 gebieden.

Soortenbescherming

Voor een aantal mogelijk in (de omgeving van) het plangebied voorkomende nationaal beschermde soorten zoals egel, konijn, vos, kleine marterachtigen, spitsmuizen en muizen geldt een provinciale vrijstelling voor het aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen.

Een aantal van de mogelijk voorkomende soorten zijn Europees beschermde soorten (Habitat- en vogelrichtlijn), waarvoor bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming geldt. Op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de biotoopeisen van individuele diersoorten zijn hazelworm, levendbarende hagedis en zandhagedis niet uit te sluiten binnen het plangebied. Door het uitvoeren van graafwerkzaamheden worden vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten aangetast.

Van de overige in de omgeving voorkomende (niet-vrijgestelde) nationaal of Europees beschermde planten- en/of diersoorten worden geen groeiplaatsen, verblijfplaatsen of belangrijke onderdelen van het leefgebied verwacht in het plangebied.

Conclusie

Aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen van in de Wet natuurbescherming beschermde soorten en daarmee een overtreding van artikel 3.1 en 3.5 van de Wet natuurbescherming, kan niet zonder nader veldonderzoek worden uitgesloten. Een nader veldonderzoek naar reptielen (hazelworm, levendbarende hagedis en zandhagedis) is noodzakelijk. Verderop in deze paragraaf wordt hier op ingegaan.

Ten slotte zijn ten alle tijden de twee algemene voorwaarden vanuit de Wet Natuurbescherming van toepassing:

  • De werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) plaats te vinden om verstoring van broedvogels en het broedsucces te voorkomen. Alleen op basis van gericht onderzoek (naar broedende vogels), mag van deze voorwaarde worden afgeweken.
  • Op basis van de zorgplicht dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende planten en dieren en hun leefomgeving. Verstoring moet worden beperkt en dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
    • 1. werkzaamheden, zoals graafwerkzaamheden en het verwijderen van begroeiing, starten buiten het voortplantingsseizoen (april - augustus) en het winter(slaap)seizoen (november - februari);
    • 2. het beperken van verlichting tijdens de avonduren ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren.

Aanbevelingen

Er zijn vanuit ecologisch oogpunt aanbevelingen te doen ten aanzien van de inrichting:

  • Het aanleggen van wat kleinschalige elementen, zoals hagen en/of bosjes rondom de nieuwbouw is positief voor alle in de omgeving levende vogels en zoogdieren;
  • Bij het aanbrengen van beplanting wordt aanbevolen om gebruik te maken van inheems bes- en bloemdragende struiken en planten;
  • Nieuwbouw kan geschikt worden gemaakt voor vleermuizen door het gebruik van inbouw vleermuiskasten of door op een hoogte van 2,5 meter en hoger op verschillende windrichtingen open stootvoegen van 2 cm bij 5 cm breed aan te brengen. Een andere optie is het creëren van 2 cm ruimte achter houten gevelbetimmering of het aanbrengen van kierende planken;
  • Ook kunnen nieuw te bouwen woningen geschikt worden gemaakt voor huismussen en gierzwaluwen door het aanbrengen van neststenen in de muur of het plaatsen van vogelvides of het één dakpan hoger plaatsen van vogelschroot. Verder kunnen overstekende randen (de nokpan) e.d. worden gebruikt om ruimtes onder te creëren die door vogels als broedplaats worden gebruikt (ongeveer 3,5 cm is voldoende).

Nader onderzoek reptielen
In 2017 is middels een nader veldonderzoek onderzocht of de bebouwing in het plangebied van belang kan zijn voor reptielen (Laneco, 21 december 2017, zie bijlage 6 ).

Uit het nader onderzoek volgt dat het binnen het plangebied de hazelworm, levendbarende hagedis en de zandhagedis voorkomen. Alle soorten zijn verspreid over het plangebied aangetroffen; exclusief het noordoostelijke deel. Het plangebied heeft een functie als (optimaal) leefgebied, foerageergebied, voortplantingshabitat en overwinteringshabitat voor een zelfstandige populatie van deze soorten.

Door de voorgenomen ontwikkeling gaat leefgebied van hazelworm, levendbarende hagedis en zandhagedis verloren. Voor deze aantasting dient een ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd, dient het verlies aan leefgebied te worden gecompenseerd en dienen mitigerende maatregelen te worden genomen. Deze dienen uitgewerkt te worden in een projectplan wat bij de ontheffingsaanvraag gevoegd kan worden.

Naar aanleiding van de conclusie uit bovenstaand veldonderzoek is een ontheffingsverzoek ingediend bij de provincie voor het aantasten van het leefgebied van de aangetroffen reptielen. Onderdeel van dit ontheffingsverzoek is een projectplan (Zie hiervoor de bijlage 7. Als mitigerende maatregel in dit projectplan wordt de aanleg van een alternatief leefgebied voorgesteld. In samenwerking met Utrechts Landschap is een nieuw heideterrein gecreëerd van 125% de grootte van het de huidige geschikte delen binnen het plangebied. Dit betekent een gebied van ten minste 11.969 m2 groot als alternatief leefgebied. Voor de aangetroffen aantallen is dit een voldoende groot gebied. Deze compensatie is ingevuld door het aanleggen van een heideterrein op circa 1,3 kilometer afstand ten noordoosten van de ingreeplocatie. De reptielen binnen het plangebied zijn gevangen en verplaatst naar dit nieuwe leefgebied.

De provincie heeft het ontheffingsverzoek met het projectplan beoordeeld. De provincie heeft, als bevoegd gezag, de ontheffingsaanvraag verleend, zie bijlage 8.

Door bovenstaande onderzoeken en door het nemen van de maatregelen beschreven in het projectplan is in het plan afdoende rekening gehouden met de aanwezige flora en fauna. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor voorliggend plan.

4.8 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.

Planspecifiek

Het plangebied beschikt niet over een dubbelbestemming 'zone - archeologische vindplaats' of 'zone - waardevol archeologisch gebied'. Om na te gaan of archeologisch onderzoek noodzakelijk is, is de beleidskaart Archeologie 2013 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede hiervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01_0015.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart Utrechtse Heuvelrug 2013 (plangebied: zwarte cirkel) Bron: Geoloket Omgevingsdienst regio Utrecht.

Uit de beleidskaart Archeologie 2013 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug volgt dat het plangebied geen archeologische waarde heeft. Archeologisch onderzoek is hierbij niet verplicht. Slechts een klein deel van het plangebied, het perceel Sportlaan 65 en een hoek van het perceel van de gemeentewerf en de Sportlaan, bevindt zich een zone met een lage archeologische verwachting. Hier is archeologisch onderzoek slechts verplicht bij bodemingrepen groter dan 100.000 m².

Geconcludeerd kan worden dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Conform de wettelijke verplichting zal er bij het aantreffen van archeologische vondsten direct contact worden opgenomen met het bevoegd gezag.

Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Planspecifiek

Het plangebied was grotendeels in gebruik als gemeentewerf. Momenteel zijn de opstallen reeds gesloopt en ligt het terrein braak. Er bevindt zich geen bebouwing en/of andere opstallen. Specifieke cultuurhistorische waarden zijn dan ook niet aanwezig in het plangebied. De groene zones met boomgroepen, die op het noordelijke perceel aanwezig zijn, zullen zoveel mogelijk blijven gehandhaafd en ingepast worden in de nieuwe verkavelingsstructuur. Hiermee blijft het groene karakter, kenmerkend voor de gemeente, behouden. Er vindt geen aantasting plaats van cultuurhistorische waarden.

4.10 Waterhuishouding

Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016 - 2021' Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vijf hoofdthema's zijn:

  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.

Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringenswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.

Gezond water is voor De Stichtse Rijnlanden gezond als er een grote diversiteit aan planten en dieren in kan leven, als het veilig gebruikt kan worden voor recreatie of als grondstof voor drinkwater. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de (natuurvriendelijke) inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

Het laatste thema betreft genieten van water. Hoewel dit geen kerntaak voor het waterschap is, is het onderwerp zeer belangrijk omdat deze in relatie staat tot het watersysteem en het waterbeheer. Recreatie en in het bijzonder 'genieten van water' neemt in de Nederlandse samenleving een steeds belangrijkere plaats in. Het waterschap wil de bewoners en bezoekers van het gebied laten genieten van water in een gezonde en veilige omgeving. Zo kan het waterschap ook zijn werk zichtbaar maken voor de bewoners. Het vaarwegbeheer is een wettelijke taak van het waterschap, voor de overige recreatieve thema's neemt het waterschap een adviserende en faciliterende rol aan.

Convenant en Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug

Het convenant 'Leidraad afkoppelen en infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug' is op 27 januari 2010 door twaalf overheden en drinkwaterbedrijf Vitens getekend. Het convenant dat gaat over het afkoppelen en infiltreren van afstromend hemelwater op de Utrechtse Heuvelrug, is op 26 november 2015 geactualiseerd. Het streven is om diffuse bronnen terug te dringen, zoals het gebruik van uitlogende materialen. In het convenant is een beslisschema opgenomen waarmee kan worden bepaald of en op welke wijze hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem (geïnfiltreerd).

Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug

Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.

Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:

  • afkoppelen en infiltreren van regenwater: de zandige Utrechtse Heuvelrug biedt veel mogelijkheden voor infiltratie van water van nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing in de grond;
  • beleving en cultuur: de landgoederen en Stichtse Lustwarande zijn beeldbepalend, en water vervult daar een eigen functie in;
  • natuur en ecologie: op allerlei plaatsen kan de natuur en ecologie in en om het water verbeterd worden. Eerst moet gekeken worden welk water een belangrijke functie vervult hierin;
  • beheer en onderhoud: het is nodig om het beheer van watergangen en dat van erlangs gelegen wegen goed op elkaar af te stemmen.

Gemeentelijk rioleringsplan 2017-2020

Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is opgesteld conform de Leidraad Riolering en betreft de integrale visie van de gemeente op stedelijk afvalwater, grondwater en regenwater. De gemeente wil met het GRP de diverse doelen bereiken, waaronder het beschermen van de volksgezondheid, het herstellen van een natuurlijke waterhuishouding en het voorkomen van wateroverlast. Specifiek voor het stedelijk afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstrand zijn eveneens diverse doelen beschreven:

  • Stedelijk afvalwater
    • 1. Inzameling van stedelijk afvalwater, dat binnen het gebied is geproduceerd;
    • 2. Transport van ingezameld stedelijk afvalwater naar de zuiveringsinstallatie;
  • Voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.
  • Hemelwater
    • 1. Inzameling van het afvloeiend hemelwater afkomstig van verhard oppervlak in de openbare ruimte, dak- en terreinverharding van bestaande bebouwde percelen en dakoppervlak van nieuwbouw en herbouw, voor zover hemelwater redelijkerwijs niet op eigen terrein kan worden verwerkt;
    • 2. Verwerking van het ingezameld hemelwater;
    • 3. Voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.
  • Grondwater
    • 1. Streven naar een gemiddeld hoogste grondwaterstand van ten minste 0,7 m onder de as van de weg. Er is sprake van structureel te hoge grondwaterstanden als de gemiddeld hoogste grondwaterstand minimaal drie aaneengesloten jaren hoger is dan de gewenste grondwatersituatie en wanneer dit tot aantoonbare overlast in de woning leidt.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In deze waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

In de huidige situatie ligt het terrein braak. Het terrein is grotendeels in gebruik geweest als gemeentewerf. De nog resterende verharding bedraagt 4.150 m2.

In de toekomstige situatie bestaat de verharding uit woonbebouwing en overige verharding voor onder andere parkeergelegenheid, opritten en tuininrichtingen. Binnen het plangebied worden ook delen groen ingericht en tuinen worden veelal slechts halfverhard.

Navolgende tabel geeft een schatting van de verharding in het plangebied in de nieuwe situatie weer. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat 50 procent van de bestemming 'Woongebied' wordt verhard in de vorm. Hiernaast is aangenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'hoofdontsluiting' het verhardingspercentage 100% is.

  Toekomstige situatie (m²)  
verhard oppervlak binnen bestemming Woongebied   11.224 /2=5612 m2  
verhard oppervlak hoofdontsluiting   2078 m2   
Totaal verhard oppervlak   7690 m2  

Uit voorgaande tabel blijkt dat in onderhavig geval het verhard oppervlak toeneemt met circa 3.540 m². Aangezien sprake is van een toename van het verhard oppervlakte van meer dan 500 m², dient in principe watercompensatie plaats te vinden. Er is echter binnen het plangebied geen open water waarop kan worden aangesloten of dat kan worden verbreed. In plaats van watercompensatie kiest de gemeente er dan ook voor om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen door de aanleg van een wadi. Watercompensatie is dan niet meer noodzakelijk. De wadi kan in de bestemming 'Groen' worden gerealiseerd. Die wadi zal in principe alleen dienen voor de waterberging van de binnen de bestemming verkeer en groen aan te leggen wegen en andere oppervlakteverharding. Voor verharding en gebouwen binnen de bestemming 'Woongebied' wordt de versnelde afvoer van hemelwater voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen binnen het plangebied de voorwaarde te koppelen dat op eigen terrein voldoende waterbergingscapaciteit moet worden gerealiseerd.  Voor zowel de verharding in de openbare ruimte als de verharding op de woonpercelen geldt dat capaciteit van de waterberging dient te voldoen aan 45 mm per m2 verharding.

Waterafvoer

De vuilwaterafvoer van het plan zal aangesloten worden op het openbaar riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater zal afgekoppeld worden en binnen het plangebied worden verwerkt, bijvoorbeeld door infiltratie. Tevens wordt er bij de realisatie van de woningen geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen.

4.11 Verkeer en parkeren

Bereikbaarheid

De planlocatie wordt op de Sportlaan ontsloten welke een directe verbinding heeft met de Arnhemse Bovenweg. Hiermee is de locatie goed bereikbaar. De verwachting is dat er een beperkte toename zal zijn van extra verkeer als gevolg van de ontwikkeling. Dit verkeer kan nagenoeg rechtstreeks via de Arnhemse Bovenweg uit het dorp worden geleidt. Additionele verkeersmaatregelen worden dan ook niet nodig geacht. De realisatie van de beoogde woningen op deze locatie zal niet leiden tot onaanvaardbare verkeershinder.

Parkeren

Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het doel van het GVVP is een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en veilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economische gezonde gemeente. In het GVVP zijn parkeernormen opgenomen die gehanteerd worden in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Bij nieuwbouw worden de CROW-normen gehanteerd. Onderstaande tabel geeft overzicht in de beoogde parkeercapaciteit conform de CROW-normering. Uitgegaan wordt van het gebiedstype 'rest bebouwde kom' en de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk'. Dit resulteert in de volgende parkeernormen:

Woningtype   Parkeernorm  
Vrijstaande woning (koop)   1,9  
Twee-onder-één-kapwoning (koop)   1,8  
tussen/hoekwoning (koop)   1,6  
Etage, duur (koop)   1,7  
Etage, midden (koop)   1,5  
Etage, goedkoop (koop)   1,2  
Vrije sector woning (huur)   1,6  
Sociale woning (huur)   1,2  
Etage, duur (huur)   1,5  
Etage, midden - goedkoop (huur)   1,0  

In het bestemmingsplan is een parkeerregel die borgt dat binnen plangebied voldoende prkeerplaatsen worden gerealiseerd. Verder is een extra regel opgenomen die borgt dat ten behoeve van het naastgelegen woongebied nog extra 13 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Uit parkeeronderzoek naar de pakeerdruk in het naastgelegen woongebied (zie bijlage 9) blijkt dat de parkeerdruk te hoog is en op sommige momenten boven de 100% komt. Hierdoor ontstaan in het naastgelegen woongebied onoverzichtelijke situaties en daardoor verkeeronveilige situaties. Binnen de woonbuurt is geen ruimte om dit probleem adequaat op te lossen. Er is daarom gekozen om dit binnen het nieuwe plan te doen.

Conclusie

Afhankelijk van het definitieve woningbouwprogramma zal voorzien worden in een aantal parkeerplaatsen dat overeenkomt met de CROW-normen, conform het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan of de opvolger daarvan. In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is vastgelegd dat voorzien dient te worden in voldoende parkeervoorzieningen.

4.12 Duurzaamheid

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Per 1 januari 2015 is de EPC-eis aan de energieprestatie van gebouwen aangescherpt en aangepast in het Bouwbesluit. De aanpassing betekent een aanscherping van de eis van 20% tot 50%. Voor woningen geldt een EPC-eis van 0,4.

Planspecifiek

De gemeente Utrechtse Heuvelrug streeft naar duurzame ontwikkelingen. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.

Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 7 (minimaal niveau) tot 10 (zeer goed) waarvoor geldt dat voor het thema energie voor woningbouw een GPR score van 7 overeenkomt met het bouwbesluit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij dit streven. Qua duurzaamheid wordt in het bouwplan opgenomen dat in ieder geval een EPC-norm van 0,4 of beter wordt gehaald. Dit is in overeenstemming met het bouwbesluit. Indien financieel haalbaar is het streven (een deel van) de woningen als 'nul op de meter' uit te laten voeren. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal eveneens rekening worden gehouden met de situering van de woningen en/of kaprichtingen zodat met zonnepanelen een optimale benutting van de zon kan plaatsvinden.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.DBGSportlaan67-ON01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (de verbeelding) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk II (artikel 3) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk III (artikelen 4 tot en met 8) bevat de algemene regels; een anti-dubbeltelregel en de algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings- en wijzigingsregels.
  • Hoofdstuk IV (artikelen 9 en 10) bevat de overgangs- en slotregel.

5.3 Bestemmingen

Het voorliggende bestemmingsplan bevat de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer', 'Wonen' en 'Woongebied'.

Groen

Centraal binnen het plangebied komt een groenstrook te liggen. Die groenstrook ligt dwars door het plangebied heen en heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Ook de op van de stedenbouwkundige randvoorwaarden te handhaven groenstroken hebben de bestemming 'Groen' gekregen. Binnen de bestemming 'groen is de aanduiding 'ontsluiting' opgenomen. Alleen ter plaatse van die aanduiding mag de hoofdontsluiting komen.

Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is opgenomen om de bestaande verkeersstructuur van de Sportlaan in het plangebied door te trekken en te waarborgen. De voor ‘Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden en pleinen met een verkeers- en verblijfsfunctie. Ook zijn onder andere voet- en rijwielpaden, verkeersbegeleiders, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan binnen deze bestemming.

Wonen

Deze bestemming is opgenomen voor het perceel Sportlaan 65. Ter plaatse van de aanwezige woning op dit perceel is een bouwvlak opgenomen. Uitsluitend binnen dit bouwvlak zijn hoofdgebouwen toegestaan. Hoofdgebouwen mogen een maximum goothoogte krijgen van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter. Ook is een regeling opgenomen voor het realiseren van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde.

Woongebied

Deze bestemming is opgenomen voor de beoogde woningen en de daarbij horende erven en tuinen, wegen, paden en parkeervoorzieningen. De woningtypes vrijstaand, twee-aaneengebouwd, geschakelde zijn overal binnen plangebied toegestaan. Gestapelde bouw is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding gestapeld. Het aantal wooneenheden is maximaal 49. De goot- en bouwhoogte van woningen mogen respectievelijk maximaal 6 meter en 10 meter bedragen. Voor gestapelde woningen geldt uitsluitend een maximum bouwhoogte van 10 meter, waarmee de mogelijkheid wordt geboden gestapelde woningen plat af te dekken.

Verder worden de binnen de gemeente gebruikelijke mogelijkheden voor de uitoefening van een beroep- en/of bedrijf aan huis geboden. Dit mag ten hoogste 40% van de totale bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, beslaan. In de algemene gebruiksregels is ook nog het uitoefenen van bed & breakfast geregeld.

Er dient voldoende parkeergelegenheid te worden aangelegd en in stand gehouden, zoals bedoeld in het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan, waarbij voldaan moet worden aan de meest actuele CROW-normen. Ook is geregeld dat binnen plangebied in 13 extra parkeerplaatsen wordt voorzien. Die parkeerplaatsen zijn bedoeld om het naastgelegen woongebied. Die 13 parkeerplaatsen tellen dan ook niet mee in het aantal te realiseren parkeerplaatsen op grond van de in het bestemmingsplan opgenomen parkeerregel. Binnen de bestemming Woongebied zijn wegen, straten, paden en pleinen met een verkeers- en verblijfsfunctie toegestaan. De hoofdontsluiting binnen het plangebied is specifiek aangeduid. Alleen ter plaatse van die aanduiding is de hoofdontsluiting toegestaan. Door die ontsluiting aan te duiden ontstaat de mogelijkheid om een rondweg aan te leggen. Het draaien op de doodlopende weg, die de Sportlaan nu is, zou daarmee verleden tijd zijn.

5.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

Algemene bouwregels

De algemene bouwregels bevatten een bepaling ten aanzien van de bestaande situatie of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend, op het moment dat dit bestemmingsplan in werking treedt.

Tevens is aangegeven hoe wordt omgegaan met ondergeschikte bouwdelen die de bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels met niet meer dan 1,0 meter overschrijden.

Algemene gebruiksregels

In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval, het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, het gebruik van woningen voor kamerbewoning en bijzondere woonvormen of een gebruik van gronden voor een paardenbak.

Daarnaast is in dit artikel het uitoefenen van een bed & breakfast geregeld. Bepaald is dat niet meer dan 30 % van de totale bruto vloeroppervlakte van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, hier voor gebruikt mag worden, tot een maximum van 75 m². Het aantal mag bed & breakfastvoorzieningen maximaal 3 bedragen, waarbij per voorziening een zelfstandige sanitaire ruimte, een zelfstandige keuken en een extra parkeerplaats beschikbaar zijn.

Algemene afwijkingsregels

Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen en de bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.

Onder voorwaarden is tevens een overschrijding toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen.

Algemene wijzigingsregels

Een algemene wijzigingsregel is opgenomen waarmee, onder voorwaarden, wijzigingen in de vorm van het aanbrengen van verandering in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmings- en bouwgrenzen mogelijk kunnen worden gemaakt.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld: bouwwerken of gebruik zoals dat bestaat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels of het gebruik van de gronden en bouwwerken.

Slotregel

Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. Voor het opstellen van een exploitatieplan of het sluiten van een anterieure overeenkomst is derhalve geen noodzaak. De economische uitvoerbaarheid is derhalve veiliggesteld.

6.2 Handhaving

Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.

Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings-/ afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen/ omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.

De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting (1) en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.

Ad 1:

Repressief toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestemmingsplan tot gevolg hebben, dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Datzelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Participatie

Als onderdeel van het opstellen van het bestemmingsplan zijn verschillende bijeenkomsten georganiseerd. Er is daarbij getracht om met de buurt tezamen tot een gedragen plan te komen binnen de stedenbouwkundige randvoorwaarden die de raad heeft meegegeven. Op 13 februari 2018 vond de eerste bijeenkomst plaats. Geïnteresseerden konden in drie werkgroepen aan de slag met onderwerpen zoals wonen, verkeer & parkeren en water & groen. De avond bestond uit een plenair deel en daarna ging met in werkgroepen ideeën genereren. Op de bijenkomst van 20 maart 2018 zijn alle ideeën van de eerste avond samen met buurtbewoners en andere geïnteresseerden omgevormd tot oplossingsrichtingen. Al de ideeën, geuite zorgen en voorgestelde oplossingsrichtingen zijn vervolgens verwoord in bouwstenen. Aan de hand van die bouwstenen konden geïnteresseerden op 19 juni 2018 gehouden bijeenkomst de uitgangspunten voor de nieuwe woonwijk samenstellen. Uiteindelijk is het tijdens deze laatste bijeenkomst niet gelukt om tot een gedragen plan voor de wijk te komen. Er zijn echter wel waardevolle suggesties gedaan die zijn meegenomen in dit bestemmingsplan. In paragraaf 2.2 is opgenomen welke suggesties dit betreffen.

6.3.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op 22 juli 2019 is het voorontwerpbestemmingsplan aangeboden aan onze vooroverlegpartners, respectievelijk de Provincie en het Hoogheemraadschap. De Provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben. Het hoogheemraadschap heeft wel inhoudelijk gereageerd en verzocht om waterberging binnen het plangebied aan te leggen. Ter compensatie van de woningbouwontwikkeling dient een watercompensatie aangelegd te worden met een inhoud van 45 mm per m2 toename verhard oppervlak. Het Hoogheemraadschap stelt dat bij voorkeur de compensatie plaats vindt in de vorm van een bovengrondse voorziening (zoals een wadi) waarbij het water kan infiltreren in de bodem. In de regels is opgenomen dat een dergelijke wadi gerealiseerd moet worden. Hiervoor is voldoende ruimte in het centrale groengebied. De watercompensatie gaat alleen gelden voor verharding in de openbare ruimte. Binnen de gemeente bestaat voor de woonpercelen (apart van het bestemmingsplan) al een verplichting om op grond van het Bouwbesluit zelf voldoende waterberging op het woonperceel te situeren.

6.3.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal te zijner tijd op basis van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening ter visie worden gelegd. Gedurende deze periode wordt iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijzen kenbaar te maken. Van deze terinzagelegging wordt openbare kennisgeving gedaan in de Staatscourant, op de gemeentelijke website en de gemeentepagina in nieuwsblad ‘De Kaap’.