direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan 2, Loosterweg 37A Voorhout "Buitengebied Teylingen"
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dobbe-Export B.V heeft het voornemen om de bedrijfsgebouwen aan de Loosterweg 37a in Voorhout met circa 1.500 m2 uit te breiden om de interne logistiek te verbeteren. De uitbreiding betreft een uitbreiding van de bestaande opstallen en een laaddock voor twee vrachtauto's.

De beoogde ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Teylingen, vastgesteld op 30 april 2015. Dit omdat de ontwikkeling deels buiten het bouwvlak is gelegen van de bestemmingen 'Bedrijf - Agrarisch handels- en exportbedrijf' en daarmee deels is gelegen in de bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - bollenzone 3'.

In artikel 18.5.1 van het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken. Dit wijzigingsplan voorziet in een uitwerking van deze wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Loosterweg 37a te Voorhout. De Loosterweg ligt in het buitengebied van de gemeente Teylingen, op een centrale locatie in het gebied tussen Voorhout, Noordwijkerhout en Lisse. In het zuidwesten sluit de Loosterweg aan op de N443, de doorgaande weg tussen Sassenheim en Noordwijkerhout. De ligging van het plangebied is opgenomen in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0001.jpg"

Figuur 1.1 Locatie plangebied

Het plangebied van het wijzigingsplan omvat alleen  de gronden waarop de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten plaats zal vinden. Daarop aanvullend wordt in dit plan ook gesproken over de omliggende gronden, welke geen onderdeel uitmaken van het onderhavig plangebied maar die wel onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering van het bedrijf Dobbe-Export B.V. Omdat de beoogde ontwikkeling onderdeel is van die bedrijfsvoering, wordt de ontwikkeling in dit wijzigingsplan bezien in relatie tot dit bedrijf en de gronden die daarbij behoren.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen, vastgesteld op 30 april 2015. Ter plaatse van het perceel 37a geldt de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch handels- en exportbedrijf'. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen het toegestaan is bebouwing op te richten. Het maximum bebouw oppervlak is daarbij vastgelegd op 6.200 m2.

Over het gehele plangebied ligt daarnaast de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5'. Ter plaatse geldt dat uitbreiding van gebouwen uitsluitend mag worden gerealiseerd indien voorafgaand aan de bouw een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de bollengrondcompensatie.

Naast de bedrijfsbestemming geldt er tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' aan de achterzijde van het perceel en een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' aan de voorzijde van het perceel. Aan de voorzijde van het perceel is tevens een strook bestemd ten behoeve van 'Waterstaat- Waterkering'.

De gronden waarop de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten voorzien is zijn bestemd als 'Agrarisch - Bollenteelt - bollenzone 3'. Ook hier geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

In figuur 1.2 is een uitsnede opgenomen van het vigerend bestemmingplan ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan Buitengebied Teylingen

1.4 Planvorm

Het wijzigingsplan Loosterweg 37a Voorhout is een plan dat de ontwikkeling zoals uiteengezet in hoofdstuk 2 juridisch-planologisch mogelijk maakt. Daarbij wordt getoetst aan de voorwaarden verbonden aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 18.5.1 van het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen.

1.5 Planproces

Met de Omgevingsdienst West-Holland is overleg gevoerd inzake de ontwikkeling. Onderzocht is of er vanuit milieutechnisch oogpunt belemmeringen zijn ten aanzien van de uitbreiding. Ook is de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling getoetst. Tevens is middels een agrarisch advies de noodzaak en doelmatigheid van de uitbreiding van het bedrijf aangetoond.

Voordat het wijzigingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na vrijgave van het ontwerp wijzigingsplan vindt afstemming in het kader van het wettelijk vooroverleg plaats. Ook is het mogelijk een zienswijze op het ontwerp in te dienen. Na deze fase wordt het wijzigingsplan vastgesteld door het college van B&W van de gemeente Teylingen.

1.6 Leeswijzer

Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en regels. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 2 geeft een weergave van de huidige en toekomstige situatie;
  • Hoofdstuk 3 geeft uitleg bij de regels die bij dit plan behoren;
  • Hoofdstuk 4 vat de relevante beleidsstukken samen;
  • Hoofdstuk 5 toont de uitgevoerde onderzoeken op gebied van milieu, verkeer, bodem,
  • archeologie, ecologie, etc.;
  • Hoofdstuk 6 maakt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk;

Tot slot bevat de toelichting een aantal bijlagen.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie bestaat het bedrijfsperceel uit verschillende bedrijfsgebouwen. De bebouwing is voorzien van schuine daken en heeft een goot- en bouwhoogte van circa 5 en 9 meter. De bebouwing heeft een oppervlakte van circa 5.400 m². Ten behoeve van de bedrijfsvoering is het perceel voorzien van twee op- en afritten en is er aan de voorzijde van het perceel ruimte gereserveerd voor parkeren.

Naast de bedrijfsbebouwing is er aan de voorzijde van het perceel een bedrijfswoning gelegen. Deze is afgeschermd van de bedrijfsgebouwen middels een zone met beplanting. Figuur 2.1 geeft een impressie van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0004.jpg"

Figuur 2.1 Bedrijfsvoering en bedrijfswoning in beeld (bron: Google Streetview)

De Loosterweg is gelegen in het buitengebied van de gemeente Teylingen. In de directe omgeving bevinden zich meer bedrijven met daarbij behorende bedrijfswoningen. Tevens is een groot deel van de gronden in gebruik ten behoeve van bollenteelt. In het lint bevinden zich ook enkele burgerwoningen.

2.2 Toekomstige situatie

Reden uitbreiding

Dobbe-Export B.V. is gespecialiseerd in het toeleveren van verpakte bloembollen aan diverse Duitse bedrijven. Met name de laatste jaren is er een grote vraag naar kant-en-klare displays die veel ruimte vergen. De ruimte in de huidige situatie is te beperkt. Daarom is het bedrijf voornemens de bestaande bebouwing uit te breiden met een nieuwe bedrijfshal van circa 1.500 m². Naast uitbreiding van de distributieruimte is een laaddock voor twee vrachtauto's voorzien. Deze gronden zijn in de huidige situatie in gebruik als bollengrond en zijn ook als zodanig bestemd. De uitbreiding is noodzakelijk voor de levensvatbaarheid van het bedrijf. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 2.3.

Oppervlaktes

De toekomstige bedrijfshal komt achter de bestaande bebouwing te staan. Van belang om te noemen is dat een deel van de uitbreiding past binnen het nog onbebouwde bouwvlak van het vigerende bestemmingsplan. In figuur 2.4 is het vigerende bouwvlak afgebeeld. In dit bestemmingsplan is dit onbebouwde deel niet opnieuw bestemd, en tevens niet opgenomen in het maximale oppervlakte zoals opgenomen op de verbeelding.

In Bijlage 1 is een analyse opgenomen van de oppervlaktes. Samenvattend is de uitbreiding van het gebouw in totaal 1.500 m2. Hiervan past 460 m2 nog binnen het onbebouwde bouwvlak van het vigerende bestemmingsplan. De laadkuil met een oppervlakte van 205 m2 is geen gebouw. De toegestane uitbreiding voor wat betreft oppervlakte (zoals opgenomen op de verbeelding van dit wijzigingsplan) is dan 1.500 m2 minus 460 m2 binnen het vigerende plan minus 205 m2 van de laadkuil = 835 m², afgrond 840 m² .

Beschrijving nieuwe gebouwen

Figuur 2.2 geeft inzicht in de locatie van de uitbreiding en de situatie ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Zoals zichtbaar ligt een deel van de nieuwe bebouwing buiten de perceelsgrens. De perceelsgrens is ongeveer gelijk aan de bestemmingsgrens en de grens van het bouwvlak.

Figuur 2.3 geeft inzicht in bedrijfsvoering voor en na de beoogde ontwikkeling met de gewenste logistieke stromen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0005.png"

Figuur 2.2 Locatie beoogde uitbreiding en situering t.o.v. het geldende plan

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0006.jpg"

Figuur 2.3 Plattegrond vigerende bedrijfsvoering versus gewenste bedrijfsvoering. In geel de uitbreiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0007.jpg"

Figuur 2.4 Vigerende bouwvlak, zie het rode vlak

2.3 Toetsing aan wijzigingsregels

In artikel 18.5.1 van het vigerende bestemmingplan Buitengebied Teylingen zijn de wijzigingsregels voor uitbreidingen geregeld. Onderstaand wordt getoetst aan deze regels. De conclusie is dat wordt voldaan aan de wijzigingsregels.

18.5 Wijzigingsbevoegdheid

18.5.1 Ten behoeve van uitbreiding buiten het bestemmingsvlak en bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van uitbreiding van handels- een exportbedrijven de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch handels- en exportbedrijf' inclusief het bijbehorende bouwvlak en de maximale inhoudsmaat van bedrijfsgebouwen uitbreiden ten koste van aangrenzende gronden met de bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - bollenzone 2', 'Agrarisch - Bollenteelt - bollenzone 3', 'Agrarisch - Bollenteelt - glastuinbouwconcentratiegebied' en/of 'Agrarisch - Glastuinbouw - bollenzone 2', met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. wijziging is alleen toelaatbaar, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering van de hoofdactiviteit agrarisch handels- en exportbedrijf dit noodzakelijk maakt, hetgeen blijkt uit het advies van een agrarisch deskundige;
  • b. de initiatiefnemer dient aan te tonen dat het uit te breiden bedrijf geen mogelijkheden heeft om zich binnen het bestaande bouwvlak en/of bestaande bestemmingsvlak uit te breiden, hetgeen blijkt uit het advies van een agrarisch deskundige;
  • c. de uitbreiding dient milieuplanologisch inpasbaar te zijn;
  • d. de omliggende bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  • e. de bestaande natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 1 van de bestemming die gewijzigd wordt, niet onevenredig worden aangetast;
  • f. aangetoond dient te worden dat verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein niet mogelijk is;
  • g. wijziging wordt niet toegepast alvorens, mits noodzakelijk, een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de bollengrondcompensatie;
  • h. vergroting van de inhoudsmaat van bedrijfsgebouwen is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in lid 18.3.1.

Toetsing

Hieronder wordt puntsgewijs getoetst aan de voorwaarden:

  • a. Dobbe-Export B.V. levert verpakte bloembollen aan 400 tot 500 Duitse bedrijven en staat qua prijs en kwaliteit goed bekend bij haar huidige klanten. Er is er een grote vraag naar kant- en klare displays, waarvoor het bedrijf in de huidige situatie ruimte huurt. Hierdoor bestaat het risico dat niet (altijd) voldaan kan worden aan de vraag van de klant. Indien orders niet uitgevoerd worden heeft dat financiële gevolgen voor het bedrijf. Het bedrijf biedt circa 2.000 verschillende soorten verpakkingen aan en beschikt over 4 verpakkingslijnen. Door de toegenomen vraag groeit de omzet van het bedrijf ieder jaar en het bedrijf heeft de ambitie dit voort te zetten. Een uitbreiding van werk- en opslagruimte inclusief het toevoegen van 1 of 2 verpakkingslijnen is hiervoor noodzakelijk. Daarbij kan tevens de interne logistiek verbeterd worden zodat de verschillende bedrijfscompartimenten beter op elkaar aansluiten en producten sneller geleverd kunnen worden. De noodzaak van deze uitbreiding is ondersteund middels een agrarisch advies, zoals bijgevoegd in Bijlage 2 Agrarisch advies.
  • b. Een groot deel van het bouwvlak is reeds bebouwd, figuur 2.3 maakt dit inzichtelijk. Er is alleen nog ruimte in de zuidoostelijke hoek van het bouwvlak, maar hier staat de bedrijfswoning. Aan de achterzijde van de huidige bebouwing is nog een smalle strook onbebouwd. Deze strook is echter te klein om de volledige 1.500 m² uitbreiding op te realiseren en bovendien niet efficiënt in te richten. Tussen en aan weerszijden van de bestaande bebouwing is voorts ook nog ruimte, maar deze dient vrijgehouden te worden voor de expeditie. Het is dus noodzakelijk het bestemmings- en bouwvlak uit te breiden. Om de uitbreiding zo beperkt mogelijk te houden gebeurt dit aan de achterzijde van het perceel, waar de toekomstige bebouwing dicht bij de bestaande bebouwing gerealiseerd kan worden. In het agrarisch advies zoals bijgevoegd in 2 Agrarisch advies is aangegeven dat met deze relatief geringe uitbreiding een betere logistiek en een relatief groot effect op de productiviteit kan worden bereikt. Door het nieuwe ontwerp kunnen vrachtwagens een duidelijke en efficiënte verkeersbeweging maken. Een uitbreiding binnen het bestaande bouwvlak is in dat kader niet effectief.
  • c. In Hoofdstuk 5 van dit wijzigingsplan wordt de ontwikkeling getoetst aan alle milieutechnische aspecten. Aangetoond is dat de beoogde ontwikkeling milieutechnisch toelaatbaar is.
  • d. In Hoofdstuk 5 komt dit aspect tevens aan de orde, onder het kopje 'bedrijven en milieuzonering'. Hieruit blijkt dat omliggende bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
  • e. Eén van de waarden binnen de bestemming 'bollenzone 3' is de openheid van het landschap. In Bijlage 3 Inpassingadvies is een inpassingsadvies opgenomen. Hieruit komt naar voren dat het bedrijf gelegen is in de Berg en Daalse Polder. Ter plaatse is de beleefbaarheid van het landschap zeer gering door de hoeveelheid aan bedrijfsbebouwing. Door toekomstige uitbreidingsplannen van bedrijven zullen de enkele doorzichten langs de Loosterweg richting het westen meer en meer verdwijnen. Alleen tussen de bestaande bebouwing door ervaart men de diepte van de polder. De uitbreiding zal plaatsvinden achter- en in aansluiting bij de bestaande bedrijfsbebouwingen. De bebouwing van de bedrijfshallen zullen iets hoger zijn, dit heeft te maken met de toegepaste opslaghoogte. Door een kleine hoogte aanpassing kan er namelijk bedrijfsefficiënter gestapeld worden. Hiermee is geen sprake van significant negatief effect. Daarop aanvullend zal de bestaande haag worden doorgetrokken. Landschappelijk gezien zijn er dan ook geen gronden om niet met de beoogde ontwikkeling in te kunnen stemmen. Hoofdstuk 5 geeft nader inzicht in de cultuurhistorische- en natuurwaarden ter plaatse van het plangebied. Ook hierin wordt geen belemmering voorzien door de beoogde uitbreiding.
  • f. Verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein is niet mogelijk. Het huidige perceel is voorzien van een bedrijfswoning. Bewoning op korte afstand is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.
  • g. Er is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer (Dobbe-Export B.V.) en de GOM. Hierin is bepaald dat er een financiële compensatie zal plaatsvinden voor het onttrekken van areaal '2e klas' bollengrond.
  • h. De voorwaarden genoemd in artikel 18.3.1 zijn gelijk aan de voorwaarden zoals bovenstaand. Hieraan wordt dus voldaan.

2.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden die gekoppeld zijn aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 18.5.1.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

De bestemmingslegging zoals gehanteerd in het wijzigingsplan sluit aan op de bestemming zoals vastgelegd voor de overige bedrijfsgronden ter plaatse van het perceel Loosterweg 37a. Dit betreft de bestemming Bedrijf - Agrarisch handels- en exportbedrijf inclusief een bij de uitbreiding behorend bouwvlak en maximale oppervlaktemaat van bedrijfsgebouwen.

3.2 Verbeelding en regels

Om na te gaan welke regeling geldt, zal dit wijzigingsplan steeds in samenhang met het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen moeten worden gelezen. Dit omdat voor de bestemmingsregeling de regels zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan van kracht blijven. De volgende artikelen uit het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen zijn op het plangebied van toepassing:

  • Hoofdstuk 1: inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: artikel 18 Bedrijf - Agrarisch handels- en exportbedrijf;
  • Hoofdstuk 3: algemene regels;
  • Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. In dit hoofdstuk is uiteengezet of de transformatie past binnen het geldende ruimtelijk beleid.

4.2 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:

  • a. het vergroten van de concurrentiepositie door de ruimtelijk- economische structuur te versterken;
  • b. het verbeteren van de bereikbaarheid;
  • c. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving, met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Bij het toetsen van een beoogde ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking is het provinciale beleid strenger dan het rijksbeleid. Omdat de provincie Zuid-Holland een eigen systematiek voor toetsing aan de ladder heeft vastgelegd in de Verordening ruimte 2014, vindt toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaats in paragraaf 4.3.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en de ecologische hoofdstructuur.

Toetsing

Het plangebied is onderdeel van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Deze greenport is aangewezen als één van de vijf Greenports van Nederland. Daarmee erkent het Rijk het economisch belang van het totale bollen- en sierteeltcomplex in de Bollenstreek, met zijn productie, handel, distributie, onderzoek en promotie. Internationaal en nationaal gezien is de keten van het bollen- en bloemencomplex dan ook van bijzonder groot belang. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het versterken van de handel en distributie in de bollenstreek. Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking vindt plaats in paragraaf 4.3. Voor het overige richt het Rijksbeleid zich op een dusdanig schaalniveau dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. Het rijksbeleid staat de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM)

De 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (VRM), door Provinciale Staten vastgesteld op 9 juli 2014 en op 1 augustus 2014 in werking getreden, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. De VRM bestaat uit verschillende documenten waaronder de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.

De vier rode draden zijn:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Bestaand stad- en dorpsgebied

De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Het lint Loosterweg ligt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), het plangebied niet. Buiten de buiten de bebouwde ruimte zijn ook nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk. Hierbij is het van belang dat die locaties een functie krijgen die op die plek passender is, zowel vanuit behoefte als vanuit kwaliteit. Dit past bij de provinciale ambitie voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

Greenport Duin- en Bollenstreek

Het beleid voor de Greenport Duin- en Bollenstreek is gericht op behoud, herstructurering en versterking van het bollencomplex met landschapsverbetering. De compensatieregeling Bollengrond zoals vastgelegd in de Intergemeentelijke Structuurvisie (ISG) blijft van kracht. Dit is ook vastgelegd in de Verordening ruimte. Naast behoud van het bollenteeltareaal is het van belang om ruimte te bieden aan ondersteunende teelt onder glas, omdat voor een stadium van het teeltproces kassen nodig zijn, en aan bedrijvigheid. Het internationale bloembollentransport vraagt om een goede ontsluiting. In het bijzonder is aandacht noodzakelijk voor de noordelijke ontsluiting. Tot slot streeft de provincie in deze greenport naar clustering van de glasopstanden en een duurzame waterhuishouding.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling past binnen de rode draad 'vergroten agglomeratiekracht'. Zuid-Holland heeft een rijke voedingsbodem voor een groot aantal krachtige economische clusters en topsectoren. De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die enorme schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De mainport en de greenports zijn voorbeelden van goed werkende clusters die versterkt moeten worden. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan dit streven.

Ondanks dat de ontwikkeling niet is gelegen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied betekent dit niet dat de uitbreiding aldaar niet mogelijk is. Dat de beoogde ontwikkeling doelmatig en landschappelijk passend is, is uiteengezet in de adviezen zoals bijgevoegd in Bijlage 2 Agrarisch advies en Bijlage 3 Inpassingadvies.

Verordening ruimte

In samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit is de Verordening ruimte 2014 opgesteld. De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Ten aanzien van nieuwe stedelijke ontwikkelingen is opgenomen dat deze getoetst moeten worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 (ruimtelijke kwaliteit) van toepassing is.

Artikel 2.1.7 Bollenteeltgebied

Lid 1 Bollenteeltgebied primair bestemmen voor bollenteelt

Een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op 'Kaart 3 Teeltgebieden', laat primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen.

Lid 5 Bestaande handels- en exportbedrijven in het bollenteeltgebied

Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan ook voorzien in uitbreiding van bestaande handels- en exportbedrijven op locaties binnen het bollenteeltgebied, mits:

  • 1. dit noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering,
  • 2. verplaatsing naar een bedrijventerrein geen reële mogelijkheid is, en
  • 3. de ruimtelijke kwaliteit niet significant wordt aangetast.

Lid 8 Compensatie bollenteeltgebied

Een bestemmingsplan voor het bollenteeltgebied als bedoeld in het eerste lid, dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling anders dan bollenteelt toestaat op gronden die in het voorgaande bestemmingsplan zijn bestemd voor bollenteelt, voorziet in compensatie van bollenteeltgebied door middel van een overeenkomst hierover met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling ligt binnen het bollenteeltgebied zoals aangegeven op 'Kaart 3 Teeltgebieden' van het Programma ruimte. Een uitsnede van die visiekaart is weergegeven in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0008.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0009.jpg"

Figuur 4.1 Bollenteeltgebied in beeld.

Het wijzigingsplan voorziet in een uitbreiding van een bestaand handels- en exportbedrijf. De voorwaarden die daarbij gelden, tevens in relatie tot de compensatie van het bollenteeltgebied, zijn opgenomen als voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 18.5.1 van het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen. Toetsing aan deze voorwaarden heeft reeds plaatsgevonden in paragraaf 2.3.

De uitbreiding is gericht op het waarborgen van de continuïteit van het bedrijf en het aantal banen ter plaatse. Uitplaatsing van het volledige bedrijf naar een bedrijventerrein is niet mogelijk in de directe omgeving en stuit tegen onoverkomelijke bezwaren van financiële aard. Uit Bijlage 3 Inpassingadvies blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot aantasting van de bestaande natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden. De ruimtelijke kwaliteit blijft per saldo gelijk.

De beoogde uitbreiding wordt gefaciliteerd naast een bestaande bedrijfslocatie. Desondanks kan de ontwikkeling kan niet worden opgevangen in bestaand stedelijk gebied (trede 2). De uitbreiding wordt gerealiseerd op een naastgelegen agrarisch perceel. De locatie is passend multimodaal ontsloten voor autoverkeer.

Er wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De beoogde ontwikkeling is in lijn met de richtpunten van de kwaliteitskaart en dat de ontwikkeling qua maat en schaal passend bij de directe omgeving wordt geacht. De bouw van de nieuwe bedrijfshal sluit aan in de bebouwingstructuur aan deze zijde van de Loosterweg.

Het projectgebied maakt onderdeel uit van de Duin- en Bollenstreek. Indien er ontwikkelingen plaatsvinden, waardoor bollengrond verloren gaat dient de initiatiefnemer ter compensatie een storting te doen in het zogenaamde GOM-fonds. Dit fonds wordt onder andere aangewend om nieuwe bollengronden aan te kopen en bebouwing te saneren, zodat het totaal areaal aan bloembollengrond gelijk blijft. In onderhavig geval zal als gevolg van de ontwikkeling bollengrond verdwijnen. Hiervoor zal de initiatiefnemer een bijdrage aan moeten leveren. In overleg met het bevoegd gezag is bepaald dat middels deze GOM-bijdrage tevens ruimtelijke maatregelen worden getroffen in het kader van de kwaliteitskaart. Ten aanzien van de GOM-bijdrage is een overeenkomst opgesteld.

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het provinciale beleid.

4.4 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland

De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regio ligt midden in de Randstad en telt ruim 500.000 inwoners. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie.

De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met een doorkijk naar 2030).

Toetsing

Eén van de kernbeslissingen zoals opgenomen in de regionale structuurvisie is dat ruimtelijke ontwikkelingen geen inbreuk mogen plegen op de openheid van landelijke gebieden zoals het Groene Hart en de Duin- en Bollenstreek. Dit dient op gelijke voet te staan met de economische ontwikkeling van de regio. Eén van de andere kernbeslissingen is namelijk de uitbouw van de internationale economische kracht van de Greenport Duin- en Bollenstreek. De Greenport Duin- en Bollenstreek wil ook in de toekomst een leidende rol blijven spelen als centrum van de Nederlandse bollensector. Het versterken van de handel en export in bollen is daarbij één van de speerpunten. Het initiatief voorziet hierin. Om zorg te dragen dat de landschappelijke structuur en de openheid van het buitengebied door de ontwikkeling geborgd blijft is een inpassingsadvies opgesteld en opgenomen in Bijlage 3 Inpassingadvies.

Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (2010)

De Intergemeentelijke structuurvisie kan worden gezien als een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie (RSV). In tegenstelling tot de RSV heeft de ISG voor de Duin- en Bollenstreek voor de betreffende gemeenten wel een zelfbindend karakter. De greenportgemeenten hebben gezamenlijk de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) opgericht die zich vanuit deze intergemeentelijke structuurvisie richt op herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Er is namelijk een grote herstructurering van de sector nodig om te overleven in de versterkte internationale concurrentiestrijd. Een herstructurering waar ruimte is voor schaalvergroting en intensivering, maar ook voor sanering. Tegelijkertijd ligt er een belangrijke opgave om verdergaande verrommeling van het kostbare landschap tegen te gaan en de kostbare kwaliteiten van het landschap te verbeteren.

Toetsing

De Greenport Duin- en Bollenstreek vormt sinds 2008 een economisch kerngebied van wereldformaat. Om deze positie te behouden is in het ISG opgenomen dat een grote herstructurering van de sector nodig is om te overleven in de versterkte internationale concurrentiestrijd. Een herstructurering waar ruimte is voor schaalvergroting en intensivering, maar ook voor sanering. Tegelijkertijd ligt er een belangrijke opgave om verdergaande verrommeling van het kostbare landschap tegen te gaan. Zoals eerder aangegeven is in Bijlage 3 Inpassingadvies een toets van het initiatief aan de landschappelijke waarden van het gebied opgenomen. In het ISG zijn daarnaast enkele spelregels opgenomen ten aanzien van uitbreiding van bedrijven en eventueel benodigde bollencompensatie. Door de Greenport Ontwikkelingsmaatschappelijk (GOM) is het initiatief reeds getoetst aan deze voorwaarden en akkoord bevonden. Met de GOM is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten. Hierin is bepaald dat er een financiële compensatie zal plaatsvinden voor het onttrekken van circa 1.500 m2 areaal '2e klas' bollengrond.

4.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Teylingen 2030 (2015)

In deze structuurvisie zet de gemeente op een integrale wijze de ruimtelijke hoofdlijnen uit tot 2030. Samen met bewoners, bedrijven, organisaties en regionale partners wil de gemeente werken aan een duurzame bloeiende gemeente, waaraan iedereen meedoet.

De leidende principe voor de structuurvisie zijn:

  • 1. Teylingen kiest voor een duurzame ontwikkeling van de gemeente.
  • 2. Teylingen versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de drie kernen en het buitengebied.
  • 3. Teylingen verbetert de sociaal-economische vitaliteit in de drie kernen en het buitengebied.
  • 4. Teylingen zet zich in voor een vitale Greenport Duin- en Bollenstreek.
  • 5. Ambities en keuzes stemt de gemeente steeds zo goed mogelijk af in regionaal verband, zodat het beleid elkaar versterkt.

Toetsing

Een uitsnede van de structuurvisie ter plaatse van het projectgebied is in onderstaande figuur opgenomen. Het plangebied is gelegen in het bollenteeltgebied, waar herstructurering, innovatie en landschapsverbetering centraal staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0011.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede structuurvisie gemeente Teylingen

Schaalvergroting is ten aanzien van de bollenteelt tot op zekere hoogte mogelijk om de concurrentiekracht te vergroten. Evenals vastgelegd in andere beleidsdocumenten (provinciaal en regionaal) is behoud van de landschappelijke kwaliteiten daarbij essentieel. In de gemeentelijke structuurvisie is daarbij aangegeven dat de Berg en Daalse Polder geen bijzondere landschappelijke identiteit heeft en een rommelige indruk maakt door de weinig samenhangende bebouwing met over het algemeen een povere uitstraling.

4.6 Conclusie

De uitgangspunten vastgelegd in de diverse beleidslijnen op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau staan de uitvoering van dit wijzigingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek

.

5.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk project te worden aangetoond en dient te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de milieutechnische aspecten beschreven en getoetst die voor dit wijzigingsplan relevant zijn.

5.2 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein mer-beoordelingsplichtig is waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.3)

Gezien de omvang van het project blijft het plan ruimschoots onder de drempelwaarden die gelden.Wel dient een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit wijzigingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.3 Verkeer en infrastructuur

Onderzoek

Ontsluiting en infrastructuur

Het projectgebied wordt ontsloten via de Loosterweg, welke aansluit op de N443. Dit is de doorgaande weg tussen Sassenheim en Noordwijkerhout. De snelweg A44 is vervolgens via de N208 binnen 5 minuten te bereiken.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Binnen het projectgebied wordt een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing met circa 1.500 m2 mogelijk gemaakt. Bij het berekenen van de verkeersgeneratie van een handels- en exportbedrijf in bloembollen is gekeken zijn de kencijfers van een arbeidsextensief bedrijf in het buitengebied van een matig stedelijk gebied (kencijfers 'verkeer en parkeren', CROW-publicatie 317).

De verkeersgeneratie van een dergelijk bedrijf is 4,8 mvt/etmaal per 100 m² b.v.o. Dit resulteert in een totale verkeersgeneratie van 72 mvt/etmaal o.b.v. 1.500 m2 . Deze toename kan worden afgewikkeld op het bestaande wegennet.

Parkeren

Voor arbeidsextensieve functies geldt een parkeernorm van 0,9 per 100 m2. Voor de beoogde uitbreiding is om om die reden ruimte nodig voor (afgerond) 14 extra parkeerplaatsen (0,9*15). Op eigen terrein is hiervoor voldoende ruimte aanwezig. Hiervoor is ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Teylingen.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven en of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit wijzigingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Onderzoek en conclusie

De omgeving van het perceel Loosterweg 37a kan aangemerkt worden als een gemengd gebied. Een handels- en exportbedrijf in bloembollen valt onder een 'groothandel in bloemen en planten' en heeft een richtafstand van 10 meter (categorie 2) tot gevoelige functies in een gemengd gebied. De dichtstbijzijnde hindergevoelige functie is de bedrijfswoning aan de Loosterweg 37b. De afstand tot deze woning bedraagt 20 m. De afstand tot de woning aan de Loosterweg 39 a/b bedraagt circa 100 meter. Aan de genoemde richtafstand wordt derhalve voldaan. De beoogde ontwikkeling vormt geen belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.


Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.


Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek en conclusie

Er liggen geen risicovolle inrichtingen nabij de beoogde ontwikkeling. Over de N443 worden wel gevaarlijke stoffen vervoerd. Omdat het plangebied op meer dan 200 meter van dit tracé ligt, worden er geen beperkingen aan het ruimtegebruik gesteld.

Tevens loopt er 190 meter ten zuidwesten van het plangebied een gasleiding. Op basis van de diameter en de maximale druk van deze leiding (resp. 6,6” en 40 bar) heeft deze leiding een invloedsgebied van 95 meter. De toekomstige bedrijfshal ligt ver buiten dit invloedsgebied. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • a. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • b. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • c. defensiebrandstoffen;
  • d. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Binnen en in de omgeving van het projectgebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig met uitzondering van de gasleiding genoemd in paragraaf 5.5. Met eventueel aanwezige overige, planologisch gezien niet-relevante, leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

5.7 Geluidshinder

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft geluidsgevoelige functies bepaald waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.

Onderzoek en conclusie

Uitbreiding van bedrijfsgebouwen wordt in het kader van de Wet geluidhinder niet beschouwd als geluidgevoelige functie. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

5.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³   vanaf 1 januari 2015  

Tabel 5.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Bij het berekenen van de verkeersgeneratie van een handels- en exportbedrijf in bloembollen is gekeken zijn de kencijfers van een arbeidsintensief bedrijf in het buitengebied van een matig stedelijk gebied (kencijfers 'verkeer en parkeren', CROW-publicatie 317). Dit resulteert in een totale verkeersgeneratie van 65 mvt/etmaal, waarvan worst-case 100% vrachtverkeer. Dit heeft een uitstoot van 0,83 µg/m³ NO2 en 0,07 µg/m³ PM10 tot gevolg. Hiermee wordt de grens van het besluit Nibm van 1,2 µg/m³ niet overschreden. Er hoeft geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit gedaan te worden.

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient wel afgewogen te worden of het aanvaardbaar is om het project op deze locatie te realiseren. Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ter plaatse langs de Loosterweg, respectievelijk 17,4 µg/m3 (2015) en 20,4 µg/m3 (2015 zonder zeezoutaftrek) bedragen. De PM2,5 concentraties zijn 12,8 µg/m3 (2015). Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is. Hiermee wordt voldaan aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen.

Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.9 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Het archeologiebeleid van Teylingen is verwoord in de nota 'Onder de grond 2015'. In het nieuwe archeologiebeleid hebben verschillende gebieden in Teylingen nieuwe vrijstellingsmaten gekregen voor het graven in de grond. Teylingen heeft het erkende archeologisch onderzoeksbureau RAAP in Leiden opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de nieuwe vrijstellingsmaten. Dit is gedaan in samenwerking met de andere gemeenten in de Duin- en Bollenstreek. Naast het beleid zijn tevens de archeologische verwachtings- en beleidskaart geactualiseerd. Op basis van deze kaarten kunnen initiatiefnemers zo goed mogelijk worden geïnformeerd over eventuele archeologische consequenties van ruimtelijke ingrepen.

Onderzoek

Archeologie

De uitbreiding is deels gelegen in het grijze vlak (zie onderstaande figuur). Dit is een vrijgesteld gebied omdat er al diepe bodemverstoring heeft plaatsgevonden, nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het archeologisch onderzoek aan de Loosterweg 37b ter plaatse van het grijze vlak is destijds uitgevoerd door bureau Grontmij in 2008 (N.M.J.E. Boemaars 2008 Grontmij Archeologische Rapporten 672).

Het nieuwe gebouw is daarnaast met deels gelegen in het groene vlak met een lage verwachting. De vrijstellingsgrens is in deze zone is 30 cm -MV / 1.000 m2. Dit betekent dat geen onderzoek nodig is. Ook is het niet noodzakelijk om een dubbelbestemming op te nemen op de verbeelding omdat het plangebied van dit wijzigingsplan geheel is gelegen in het 'grijze' vrijgestelde gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0012.jpg"

Figuur 5.1. Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart met in rood de locatie van de uitbreiding

Cultuurhistorie

In het inpassingsadvies zoals opgenomen in Bijlage 3 Inpassingadvies wordt uitgebreid ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het omliggende landschap in de Berg en Daalsepolder. Ter plaatse van het plangebied bevinden zich volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Zuid-Holland geen cultuurhistorisch waardevolle elementen.

5.10 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Deze ontwikkeling heeft betrekking op het vergroten van het bouwvlak en bestemmingsvlak om de beoogde ontwikkeling te kunnen realiseren. In het verleden zijn er meerdere bodemonderzoek ter plaatse uitgevoerd. Ter hoogte van het perceel Loosterweg 37 a en b (ter hoogte van bedrijfspanden en bedrijfswoning) is in 1996 een verkennend onderzoek uitgevoerd in kader van een transactie. Ook is er een onderzoek naar de nulsituatie uit 1998. Hoewel in de bovenstaande bodemonderzoeken geen ernstige verontreinigingen zijn aangetoond, zijn de gegevens verouderd. Voor de wijziging van de bestemming en de bouw van het bedrijfsgebouw is het uitvoeren van een bodemonderzoek ter plaatse van het nieuwe bedrijfsgebouw nodig.

Een nieuwe verkennend bodemonderzoek is derhalve begin juli 2016 uitgevoerd door IDDS (Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek). Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Grond

  • In de grond zijn plaatselijk (op een diepte van 0,5 tot 1,8 m onder maaiveld) bijmengingen met resten baksteen waargenomen;
  • Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • De bovengrond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters;
  • De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt, kwik, PCB en PAK;
  • Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit wordt de bovengrond in gedeeld in de bodemkwaliteitsklasse ‘altijd toepasbaar’ en de ondergrond wordt ingedeeld in klasse ‘industrie’.

Grondwater

  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium en niet verontreinigd met de overige onderzochte parameters.

De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn in lijn met de verwachting op basis van het vooronderzoek. De gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming niet noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.

5.11 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld:

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Sinds 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Er gelden minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland. Het aantal vergunningen en meldingen is ongeveer gehalveerd. Zo geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan, maar stellen we regels waar dat moet. Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden die bewoners en bedrijven willen uitvoeren bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kan een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten. De zorgplicht geldt voor eenvoudige werkzaamheden met weinig risico. In de Algemene regel staan voorwaarden voor activiteiten met een beperkt risico. In de Beleidsregel staan voorwaarden voor activiteiten met een groter risico. Dan verlenen wij een watervergunning.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het plan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Voorhout, tussen Sassenheim en Noordwijkerhout. In de bestaande situatie is de locatie waar de beoogde ontwikkeling is voorzien onbebouwd.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit leemarm zand. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 meter onder maaiveld gelegen is, en de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert van 0,5 tot 0,8 meter onder het maaiveld.

Waterkwantiteit

Ten noordoosten van het plangebied is een smalle watergang gelegen. Aan de voorzijde van het perceel ligt een regionale waterkering. Deze is voorzien van een kern- en beschermingszone. In figuur 5.2 is de situatie rondom het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0013.jpg"

Figuur 5.2 Water nabij plangebied

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De watergangen rondom het plangebied behoren niet tot de KRW-lichamen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt aan de voorzijde binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering. Ter bescherming geldt de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering. Deze is reeds opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling voorziet in het uitbreiden van de bedrijfsbebouwing en verharding met 1.238 m2. Ten behoeve van deze uitbreiding is watercompensatie noodzakelijk omdat er een compensatie-eis geldt van 15%. Dit betekent dat er 186 m2 aan water gerealiseerd moet worden. Watercompensatie is voorzien ten westen van de beoogde ontwikkeling door uitbreiding van een bestaande watergang. Bij de watercompensatie is voorzien in een totale compensatie van 198 m2. Hiermee wordt ook een deel van de extra bebouwing die valt binnen het bestaande bouwvlak gecompenseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0014.jpg"

Figuur 5.3 Watercompensatie (donkerblauw)

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling voorziet in een toename van verharding. Hierdoor is watercompensatie vereist. Een voorstel hiertoe is opgenomen in figuur 5.3. In principe heeft de ontwikkeling daarnaast geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse omdat er geen watergangen gedempt worden en de uitbreiding relatief kleinschalig is.

5.12 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bestaande bedrijfspanden. Aan de achterzijde van het perceel waar de boogde uitbreiding plaatsvindt was voorheen in gebruik ten behoeve van de bollenteelt.

Beoogde ontwikkeling

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing en een laadkuil.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voormalige Ecologische Hoofdstructuur), alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van het NNN of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Dit geldt overigens ook voor belangrijke weidevogelgebieden en gebieden die zijn aangewezen als 'strategische reservering natuur'. Daarnaast zijn binnen het plangebied geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op meer dan 4 kilometer ten westen van het plangebied. Dit betreft het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. De dichtstbijzijnde EHS is op meer dan 1 kilometer afstand gelegen. Op circa 800 meter van het projectgebied ligt een ecologische verbinding.

De natuurgebieden liggen op ruime afstand van het projectgebied en worden niet beïnvloed door de ontwikkeling. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0015.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2016TEY01043-0401_0016.jpg"

Figuur 5.4 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Soortenbescherming

Het plangebied is bestemd ten behoeve van agrarisch gebruik heeft een agrarisch gebruik en wordt ook als zodanig gebruikt. Gelet op de ligging van de locatie (dichtbij bebouwing), het gebruik en de huidige situatie op basis van luchtfoto's wordt geconcludeerd dat de locatie van de beoogde ontwikkeling geen functie heeft voor vleermuizen, broedvogels, dagvlinders, libellen en vissen.

Agrarische gronden kunnen wel geschikt habitat zijn voor de rugstreeppad. Gezien het gebruik van het perceel, wordt de rugstreeppad hier niet verwacht. Echter, de rugstreeppad komt wel voor in de directe omgeving van het plangebied. Tijdens de bouw kan de locatie geschikt worden voor kolonisatie van de rugstreeppad. De rugstreeppad is namelijk een echte pionierssoort die houdt van ondiepe poelen en bergen los zand. Om kolonisering van de rugstreeppad te voorkomen, wordt geadviseerd tijdens de uitvoering met onderstaande rekening te houden (en deze op te nemen in de omgevingsvergunning:

  • (Grond)werkzaamheden worden zoveel mogelijk aaneengesloten uitgevoerd. Dit helpt om kolonisatie door de rugstreeppad te voorkomen;
  • Er wordt, met name in de voortplantingsperiode van de rugstreeppad (mei-juli) voorkomen dat ondiepe vegetatieloze plassen (voortplantingsplaats, zoals ondiepe plassen, kuilen en bandensporen met water) kunnen ontstaan, door rijplaten te gebruiken;
  • Opslag van open zand (landbiotoop voor de rugstreeppad in zomer en winter, evenals winterverblijfplaats) wordt afgedekt met wegendoek of plastic.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het wijzigingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.

De gronden in plangebied zijn volledig in eigendom van de initiatiefnemer. Voorliggend wijzigingsplan omvat geen ontwikkelingen waarbij voor de gemeente kostenverhaal aan de orde is. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ontwerpwijzigingsplan

Zoals bepaald in artikel 3.11 Algemene wet bestuursrecht zal het ontwerpwijzigingsplan 6 weken ter inzage worden gelegd. Een ieder is in die tijd in de gelegenheid om zienswijzen tegen dit wijzigingsplan kenbaar te maken. Tevens wordt et plan verzonden aan de overlegpartners.

Vast te stellen wijzigingsplan

Na de procedure van het ontwerpwijzigingsplan volgt de vaststellingsfase. Hier worden de eventueel ingediende zienswijzen samengevat en beantwoord. Daarna wordt het wijzigingsplan vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.