direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oranje Nassaulaan 17, Warmond
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1525.BP2020WAR10029-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De nieuwe eigenaar van de woning met tuin aan de Oranje Nassaulaan 17 in Warmond (gemeente Teylingen) heeft de wens om de bestaande woning te slopen en een nieuwe (vervangende) woning te realiseren op het perceel. Door te kiezen voor nieuwbouw ontstaat de mogelijkheid om de woning volledig naar wens te ontwerpen. Hetzelfde geldt voor de exacte plaatsing van de woning op het perceel. De nieuwe woning zal ten opzichte van de huidige woning enkele meters achterop het perceel geplaatst worden. Hierdoor is er vanuit de woning een sterkere verbinding met het water aan de achterkant van het perceel, is er meer ruimte tussen de bebouwing ten opzichte van de omliggende percelen en heeft de woning een vrijere ligging wat past in de korrel van de locatie.

De nieuwe positie van de woning past niet in zijn geheel binnen de bestemming 'Wonen' uit het geldende bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009'. Om deze ontwikkeling toch mogelijk te maken dient er nieuw (postzegel)bestemmingsplan te worden opgesteld. De gemeente Teylingen heeft hier eind 2019 een principeakkoord op gegeven.

Een nieuw bestemmingsplan dient te worden voorzien van een toelichting waarin wordt beschreven dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit document bevat deze toelichting.

1.2 Plangebied

Het plangebied, de woning met de langgerekte tuin aan de Oranje Nassaulaan 17, ligt ten zuidwesten van de kern van Warmond en nabij Oegstgeest. De in- en uitrit van het perceel ligt aan de noordzijde van het perceel en komt uit op de Oranje Nassaulaan. Ten noorden, zuiden en westen van het perceel staan verschillende woningen aan het Nassaupark en de Oranje Nassaulaan in een groene en ruim opgezette omgeving. Ten oosten van het perceel stroomt de rivier de Leede. Hier kruist ook de spoorbrug op de verbinding Leiden-Voorhout deze rivier. Verder ten oosten ligt het bedrijventerrein Veerpolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2020WAR10029-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1: het plangebied Oranje Nassaulaan 17 te Warmond

1.3 Planologische regeling

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009' dat op 17 december 2009 is vastgesteld. Binnen de grenzen van het plangebied komen, in dat bestemmingsplan, de volgende bestemmingen voor: 'Wonen', 'Tuin' en 'Water'. De nieuwe woning valt deels buiten het bouwvlak van de bestemming 'Wonen' en valt deels binnen de bestemming 'Tuin', waardoor de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken wordt ter plaatse van de beoogde ontwikkeling dit nieuwe (postzegel)bestemmingsplan opgesteld.

Ter plaatse van het plangebied vigeert daarnaast het 'paraplubestemmingsplan parkeren Teylingen' dat op 28 juni 2018 is vastgesteld. Hieraan wordt getoetst in paragraaf 4.2 Verkeer en parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2020WAR10029-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: het vigerende bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009'

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding komen de volgende onderdelen van deze toelichting aan bod:

  • Hoofdstuk 2 geeft een planbeschrijving weer van de huidige situatie en de beoogde ontwikkeling;
  • Hoofdstuk 3 beschrijft het beleidskader op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau en toetst of de beoogde ontwikkeling daaraan voldoet;
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van de relevante omgevingsaspecten;
  • Hoofdstuk 5 geeft een uitleg van de bij dit plan behorende regels;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het ruim opgezette perceel heeft een diepte van ca. 185 meter en is ca. 6.100 m2 groot. Op dit perceel staat de woning met bouwjaar 1970. Grenzend aan het water staan een boothuis en een bijgebouw. Deze gebouwen staan gesitueerd in een open groene tuin. De foto's in figuur 2.1 geven een impressie van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2020WAR10029-VA01_0003.png"

Figuur 2.1: impressie huidige situatie (bron: Van Egmond Architecten)

2.2 Voorgenomen initiatief

Het voorgenomen initiatief bestaat uit de sloop van de bestaande woning uit 1970. Vervolgens wordt een nieuwe woning gerealiseerd die enkele meters verder achter op het perceel wordt gerealiseerd. Omdat de nieuwe locatie niet binnen het bouwvlak van het vigerende bestemmingsplan past wordt dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan wordt namelijk de nieuwe locatie vastgelegd.

Stedenbouwkundige opzet

Zoals gezegd wordt de nieuwe woning verder achterop het perceel gerealiseerd dan in de huidige situatie het geval is. In figuur 2.2 wordt de nieuwe locatie, zwart omlijnd, afgespiegeld tegen de oude locatie, rood omlijnd. Vervolgens is duidelijk te zien dat de nieuwe woning gedeeltelijk buiten dit bouwvlak, maar grotendeels binnen de bestemming 'Wonen'. geel ingekleurd, wordt gerealiseerd.

Door de woning naar achter plaatsen krijgt de woning een sterkere verbinding met het water aan de achterkant van het perceel. Daarnaast ontstaat er meer ruimte tussen de woning en de bebouwing gelegen aan de voorzijde van het perceel. De woning krijgt een vrijere ligging wat past in de korrel van de locatie. Doordat de zijkanten van het perceel grotendeels gelijk blijft als in de huidige situatie doet het nieuwe bouwvlak geen afbreuk aan het bestaande beeld en aan bestaande zichtlijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2020WAR10029-VA01_0004.png"

Figuur 2.2: impressie voorgenomen initiatief (bron: Van Egmond Architecten)

Bebouwing

De nieuwe woning kent een vergelijkbare footprint als de woning in de huidige situatie. Deze footprint is ca. 268,6 m2. Het totale bvo is ca. 757,1 m2. De nieuwe woning bestaat uit twee bovengrondse lagen en één ondergrondse laag. De maximale bouwhoogte van de nieuwe woning bedraagt ruimt 9 meter boven maaiveld. Een deel van de bouwtekeningen is als impressie opgenomen in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2020WAR10029-VA01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2020WAR10029-VA01_0006.jpg"

Figuur 2.3: impressie bouwtekeningen voor voorgenomen initiatief (bron: Van Egmond Architecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke aangelegenheden. In dit hoofdstuk is uiteengezet of de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met het ruimtelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Beleidskader

Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de beoogde ontwikkeling.

Toetsing

De SVIR staat de voorgenomen ontwikkeling van de verplaatsing van één woning binnen het plangebied niet in de weg.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Beleidskader

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Toetsing

Uit de informatie van Kenniscentrum InfoMil en uit jurisprudentie blijkt dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bij woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen. De beoogde ontwikkeling bestaat uit het slopen en bouwen van één woning en bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied. Derhalve is een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (april 2019)

Beleidskader

De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouw- corporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vraagt om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.

De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO2-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Daarnaast zijn nieuwe woningen gasloos of energieneutraal of leveren zelfs energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (extreme regenval, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in de sloop en nieuwbouw van één woning. De nieuwe woning zal een verbeterde bijdrage leveren aan de duurzaamheidsambities van de provincie doordat deze voldoet aan de geldende wettelijke duurzaamheidseisen voor nieuwbouw.

3.3.2 Regionale woonagenda Holland Rijnland 2018

Beleidskader

De Regio Holland Rijnland heeft op 14 maart 2018 de Regionale woonagenda Holland Rijnland 2018 vastgesteld. Met deze woonagenda wil ze een actuele, kwalitatieve koers schetsen voor een goed functionerende woningmarkt; op regionaal, subregionaal en lokaal niveau. Zij wil daarmee aansluiten bij de behoefte aan verschillende woonvormen en woonmilieus.

Toetsing

De ontwikkeling is niet in strijd met de woonagenda van Holland Rijnland.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Teylingen 2030

Beleidskader

In de Structuurvisie Teylingen 2030 'Duurzaam bloeiend' heeft de gemeente haar ruimtelijk beleid tot 2030 op hoofdlijnen vastgelegd. De kern van de visie is dat Teylingen duurzaam bloeit in een krachtige regio, met de ruimtelijk hoogwaardige en sociaaleconomisch sterke kernen Voorhout, Sassenheim en Warmond, een vitale Greenport en een aantrekkelijk plassengebied. De structuurvisie is op 25 juni 2015 door de gemeenteraad vastgesteld.

Het ruimtelijk beleid voor Warmond is vooral gericht op behoud en versterking van de vitaliteit, ruimtelijke kwaliteit en cultureel erfgoed met een sterkere profilering als recreatie- en cultuurdorp. Er zal in beperkte mate aanvullende woningbouw plaatsvinden in kleinschalige projecten, die het karakter van het dorp versterken.

Toetsing

In de structuurvisie is het plangebied aangegeven als kern van Warmond (figuur 3.1), waar het behoud en de vernieuwing van het woongebied centraal staat. De beoogde ontwikkeling voorziet in het behoud en de vernieuwing van het karakter van het woongebied in Warmond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2020WAR10029-VA01_0007.jpg"

Figuur 3.1: uitsnede Structuurvisie Teylingen 2030

3.4.2 Verdichtingsvisie Warmond West

Beleidskader

In het plangebied is de Verdichtingsvisie Warmond West van toepassing. Deze visie geeft inzicht in verschillende initiatieven en verzoeken voor het verdichten van kavels in Warmond West. Daarbij is een kaart gemaakt, waar doormiddel van verdichtingscategorieën wordt aangegeven in welke deelgebieden en welke vorm van verdichting mogelijk is. Deze verdichting heeft voornamelijk betrekking op het realiseren van nieuwe woningen in Warmond West.

Op basis van een ruimtelijke analyse is Warmond West verdeeld in 9 gebieden met ieder zijn eigen ruimtelijke kenmerken. Oranje Nassaulaan 17 in Warmond behoort tot het gebied "Villabuurt aan De Leede". Deze buurt typeert zich door de aanwezigheid van vrijstaande woningen en eengezinswoningen. Het kent een orthogonale structuur met diverse watergangen. Er is geen eenduidige rooilijn en de woningen zijn voornamelijk georiënteerd op De Leede. Op de percelen zijn veel botenhuizen aanwezig.

"Verdichting binnen Villa". Binnen dit gebied moet sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing en de afstand van een (nieuwe) zijdelingse perceelsgrens tot het bouwvlak dient minimaal 5 meter te bedragen. De aanwezige groenstructuren en opgaande beplanting dient zoveel mogelijk behouden te blijven. Daarnaast dient conform de visie sprake te zijn van een maximale Ground Space Index (GSI) van 0,15 en Floor Space Index (FSI) van 0,3.

Toetsing

Om te bepalen of er wordt voldaan aan de gestelde eisen uit de visie zijn de GSI en FSI van de beoogde ontwikkeling berekend. De GSI, de maat die het bebouwde oppervlak vergelijkt met het totale oppervlak van een perceel, is in het geval van de beoogde ontwikkeling ongeveer 0,07. Daarmee wordt voldaan aan een maximale GSI van 0,15. De FSI, de maat die het totale vloeroppervlak vergelijkt met het totale grondoppervlak, is ongeveer 0,15. Daarmee wordt voldaan aan de maximale FSI van 0,3. Daarnaast is de afstand van de zijdelingse perceelsgrenzen tot het bouwvlak aan beide zijden meer dan 5 meter.

De beoogde ontwikkeling sluit aan op de voor het plangebied geprojecteerde wensen uit de Verdichtingsvisie Warmond-West.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling is naar verschillende ruimtelijk relevante (onderzoeks)aspecten gekeken. In voorliggend hoofdstuk worden de resultaten hiervan beschreven.

4.2 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer is geen specifieke wetgeving relevant voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient in het kader van de beoogde ontwikkeling te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit volgt uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van vaste jurisprudentie dient in dat kader onder meer te worden aangetoond dat een goede verkeersafwikkeling is gewaarborgd, er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is en dat de verkeersveiligheid voldoende is gewaarborgd.

Onderzoek

Om de parkeerbehoefte te bepalen voor de toekomstige situatie is gebruik gemaakt van de 'Parkeernota Teylingen 2014' van de gemeente Teylingen. In deze nota wordt een parkeernorm van 1,8 en een bezoekers aandeel van 0,3 gebruikt voor woningen. Er wordt in de nota geen onderscheid gemaakt tussen verschillende typen woningen. In de toekomstige situatie wordt, evenals in de huidige situatie, op eigen terrein geparkeerd. In het ontwerp wordt ruim voldaan aan de parkeernorm uit de nota. Er bevinden zich vier parkeerplaatsen aan de voorzijde van het perceel, twee onder de carport aan de voorzijde van de woning en twee in de garage aan het boothuis aan de achterzijde van de woning.

Aangezien de beoogde ontwikkeling de sloop en herbouw van één woning omvat zal de verkeersgeneratie van het perceel niet veranderen ten opzichte van het huidige gebruik. Deze verkeersgeneratie is 8,2 mvt/etmaal op een weekdag en zal opgaan in het heersende verkeersbeeld. De beoogde ontwikkeling heeft daarom geen gevolgen voor de verkeersafwikkeling ter plaatse.

Conclusie

De parkeerbehoefte wordt op het perceel van de woning opgevangen en voldoet aan de parkeernorm van de gemeente Teylingen. Gezien het feit dat de beoogde ontwikkeling geen toename in het woningaantal veroorzaakt, worden er geen problemen ten aanzien van de verkeersafwikkeling verwacht.

4.3 Weg-/railverkeerslawaai

Toetsingskader

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/uur-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).

Bij het mogelijk maken van nieuwe woningen moet voldaan worden aan de wettelijke normen uit de Wgh indien de woningen zijn gelegen binnen de wettelijke geluidszone van een (spoor)weg. Het plangebied ligt in de geluidzones van de Oranje Nassaulaan en Padoxlaan. Hierom is akoestisch onderzoek noodzakelijk. Daarnaast ligt het plangebied in de geluidzone van de spoorlijn Leiden-Sassenheim.

Wanneer de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden en maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard, kan – onder voorwaarden – een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. De in de Wgh vastgelegde uiterste grenswaarde mag daarbij niet worden overschreden. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Voor het voor de beoogde ontwikkeling relevante spoorweglawaai geldt er een voorkeursgrenswaarde van 55 dB en een maximale ontheffingswaarde van 68 dB.

Onderzoek

Er is voor de beoogde ontwikkeling een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Onderstaand volgen de belangrijkste conclusies uit dit onderzoek:

  • Als gevolg van het wegverkeer op de Oranje Nassaulaan wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 47 dB inclusief 5 dB aftrek overeenkomstig artikel 110g Wgh;
  • Als gevolg van het wegverkeer op de Padoxlaan wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 39 dB inclusief 5 dB aftrek overeenkomstig artikel 110g Wgh;
  • Als gevolg van het spoorwegtraject Leiden-Sassenheim wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 62 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden;
  • Geconcludeerd wordt dat het toepassen van geluidreducerende maatregelen niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk is vanwege overwegende bezwaren van landschappelijke-, stedenbouwkundige- en financiële aard.
  • Omdat de maximale ontheffingswaarde ten gevolge van het spoorwegtraject Leiden-Sassenheim niet wordt overschreden kunnen er hogere grenswaarden aangevraagd worden. Dit betreft een ontheffingswaarde van 62 dB.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai staat de beoogde ontwikkeling niet direct in de weg. Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van railverkeerslawaai moeten hogere waarden vastgesteld worden door het college van B&W. Dit betreft een ontheffingswaarde van 62 dB.

Daarnaast geldt conform het Bouwbesluit een binnenwaarde voor de nieuwe woning van 33 dB voor weg- en railverkeerlawaai.

4.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)

Toetsingskader en onderzoek

Het plangebied ligt binnen 'gronden 5' van het beperkingengebied voor bebouwing van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB, laatste wijziging 1-1-2018). Deze gronden zijn aangeduid als afwegingsgebied geluid en externe veiligheid. Op deze gronden zijn er op grond van Artikel 2.2.1 onder d van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol geen nieuwe woningbouwlocaties toegestaan als deze zich buiten het bestaand stedelijk gebied bevinden. De beoogde ontwikkeling betreft de vervanging van een bestaande woning binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling is dan ook niet in strijd met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

Conclusie

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in het bestemmingsplan de belangenafweging tussen bedrijvigheid en de nieuwe woning in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft de oprichting van een milieugevoelige functie. Rondom het plangebied zijn voornamelijk andere woningen gelegen. Hierom wordt de omgeving getypeerd als 'rustige woonwijk'. Op circa 200 meter ten zuidoosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein Veerpolder. Hier zijn bedrijven t/m milieucategorie 3.2 gevestigd. Voor bedrijven uit deze milieucategorie geldt een richtafstand van 100 meter tot een rustige woonwijk. Circa 150 meter ten oosten van het plangebied ligt een jachthaven welke onder de milieucategorie 3.1 valt. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter tot een rustige woonwijk. Het plangebied ligt ruim buiten de richtafstanden van het bedrijventerrein en de jachthaven. Aan beide richtafstanden wordt voldaan.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de richtafstanden. Ter plaatse van de beoogde woning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast is er geen belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Conform de professionele risicokaart zijn er in de omgeving geen risicovolle inrichtingen gelegen met een externe werking op het plangebied. Daarnaast vindt er in de directe omgeving geen transport plaats van gevaarlijke stoffen per spoor, over de weg, over het water of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1: grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling bestaat uit het slopen en opnieuw bouwen van één woning. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel van belang aan te tonen dat ter plaatse aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De maatgevende weg waarop metingen zijn uitgevoerd betreft de Oranje Nassaulaan. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 21,3 µg/m³ voor NO2, 18,7 µg/m³ voor PM10 en 10,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6,7.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Water

Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Rijnland verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Omgevingsvisie
  • Provinciale Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 - 2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

 

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Onderzoek

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels onverhard. Ook is er aan drie zijden oppervlaktewater aanwezig. De woning en de inrit van het perceel zijn verhard.

Bodem en grondwater

Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Warmond ligt is de bodemopbouw en de grondwaterstand van het plangebied niet in kaart gebracht.

Waterkwantiteit

Langs het plangebied zijn diverse overige watergangen aanwezig. Aan de zuidoostzijde van het plangebied loopt een primaire watergang.

Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen een primaire of regionale waterkering. Het plangebied is ook niet gelegen binnen beschermingszones hiervan.

Afvalwater en riolering

De bebouwing is aangesloten op het bestaande rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Binnen het plangebied wordt de bestaande woning gesloopt en wordt één nieuwe woning gebouwd.

Waterkwantiteit

Omdat de beoogde ontwikkeling de sloop en nieuwbouw van één woning betreft is de toevoeging van verhard oppervlak zeer beperkt. Er wordt hiernaast geen oppervlaktewater gedempt. Watercompensatie is niet aan de orde.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

De woning wordt aangesloten op het bestaande stelsel op het perceel.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterhuishouding in het gebied. Het aspect water staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een Natura 2000-gebied of van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Meijendel & Berkheide op circa 5,3 km afstand. Het dichtstbijzijnde gebied van het Natuurnetwerk Nederland ligt op circa 50 meter afstand van het plangebied. Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de geringe ontwikkeling kunnen ook verstoring, verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

Om stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden door emissies van zowel de sloop-, aanleg- en gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling uit te sluiten is hier een onderzoek voor uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. De bijbehorende berekeningen van de sloop-/aanlegfase en de gebruiksfase zijn opgenomen in respectievelijk Bijlage 3 en Bijlage 4. In dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd: zowel voor de gebruiksfase als voor de aanlegfase wordt geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden in het plangebied zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan. Adviesbureau Mertens B.V. heeft een quick scan flora- en fauna uitgevoerd welke is toegevoegd in Bijlage 5. Uit dit onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:

  • In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om opgaand groen te rooien buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  • Het voorkomen van vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen wordt uitgesloten;
  • Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren;
  • Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

De zorgplicht uit de Wet natuurbescherming blijft onverkort van kracht. De volgende zorgplichtmaatregelen zijn voor het plangebied van belang:

  • De werkzaamheden moeten buiten het broedseizoen voor vogels worden uitgevoerd of opgestart.
  • Er moet gelegenheid worden gegeven aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die tijden de werkzaamheden worden gevonden, om te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen.
  • In verband met verstoring van aanwezige dieren worden de werkzaamheden zoveel mogelijk overdag uitgevoerd.
  • Tijdens de bouwfase moet verlichting worden voorkomen vanwege het voorkomen van verstoring van vleermuizen.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op nabijgelegen Natura 2000 of Natuurnetwerk Nederland gebieden. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve consequenties voor beschermde soorten flora en fauna ter plaatse. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Wel dient er tijdens de beoogde werkzaamheden rekening gehouden te worden met de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming.

4.10 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek en conclusie

Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 30 juli 2019). De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Erfgoedwet

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

Gemeentelijk beleid

Conform de Erfgoedwet is iedere gemeente verplicht om zorg te dragen voor het in of op haar grondgebied gelegen archeologische en cultuurhistorische erfgoed.

Onderzoek

Op de 'Archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom' is het plangebied aangegeven met een archeologische waarde van categorie 5 en categorie 6 (figuur 4.1). Hiervoor geldt een vrijstellingsgrens voor archeologisch onderzoek tot ingrepen van respectievelijk dieper dan 30 cm onder maaiveld met een oppervlakte van 250 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveld met een oppervlakte van 500 m². De bodem van de bestaande woning is reeds verstoord. De locatie van de nieuw te bouwen woning overlapt grotendeels met de locatie van de bestaande woning. Het overige oppervlak, waar de bodem nog niet verstoord is, valt binnen de vrijstellingsgrens van 250 m² bij een verstoring dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Verder archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Gelet op de archeologische verwachtingswaarden in het plangebied zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen in dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2020WAR10029-VA01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2020WAR10029-VA01_0009.png"

Figuur 4.1: plangebied weergegeven op een uitsnede van de Archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart Teylingen

Op de Cultuurhistorische atlas van de Provincie Zuid-Holland staat er geen cultuurhistorisch erfgoed in of nabij het plangebied weergegeven. Daarnaast heeft de gemeente Teylingen de bestaande bebouwing in het plangebied niet aangemerkt als beeldbepalend pand.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

4.12 Planologisch relevante leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.13 Duurzaamheid

Toetsingskader

Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasvrije maatschappij. Door de toenemende onzekerheid over het aardgas, de effecten van aardgaswinning in Groningen, de toenemende afhankelijkheid van geïmporteerd aardgas en de klimaatdiscussie kiezen projectontwikkelaars, overheden en netbeheerders vaker voor wijken zonder gasleidingen. Nederland wil in 2050 volledig duurzaam zijn en heeft ook de klimaatakkoorden (Parijs) getekend. Maatregelen om volledig duurzaam te worden en te stoppen met aardgas zijn: volledig elektrisch met een warmtepomp, blokverwarming of wijkverwarming uit duurzame bronnen.

De wet Voortgang Energietransitie is 3 april 2018 aangenomen door de eerste kamer. Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 geen vergunningen meer mogen worden afgegeven voor nieuwbouw die wordt aangesloten op een gasnet, tenzij de gemeente hiervoor om zwaar wegende redenen ontheffing voor verleend. De criteria om te toetsen of ontheffing zou mogen worden verleend worden vastgelegd in een ministeriële regeling die momenteel wordt opgesteld. Om deze en andere redenen is het uiterst raadzaam om huidige ontwerpen zonder gasaansluiting te ontwikkelen.

De gemeente Teylingen heeft in haar Structuurvisie Teylingen 2030 kansrijke duurzaamheidsthema's benoemd. Met deze thema's verwacht de gemeente de komende planperiode goede resultaten te behalen. De relevante thema's voor de beoogde ontwikkeling zijn:

  • Bestaande woningvoorraad verduurzamen; veel oudere woningen hebben nog een G-label; na isolatie en plaatsing van zonnepanelen moeten dat zoveel mogelijk A-label worden, die fors minder energie gebruiken;
  • Bij nieuwbouw hanteren van de richtlijnen "Duurzaam bouwen ++", dus op een aantal aspecten verder gaan dan wat doorgaans gebruikelijk is.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling zal minimaal voldoen aan de wettelijke duurzaamheidseisen uit het Bouwbesluit. De nieuwe woning is onder andere voorzien van een warmtepomp, een WTW-installatie en wordt gasloos verwarmd.

Conclusie

De nieuwbouw woning voldoet aan de gestelde eisen vanuit beleid en is daarbij toekomstbestendig ontworpen. Het aspect duurzaamheid vormt daarom dan ook geen belemmering voor de planontwikkeling.  

4.14 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader, onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop en de nieuwbouw van een (vervangende)woning. De beoogde ontwikkeling wordt niet gezien als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Hierdoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling en m.e.r.-beoordelingsbesluit niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen kunnen worden uitgevoerd. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De in het plan vastgelegde omvang van de bebouwing is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op actuele regelingen van bestemmingsplannen in de gemeente Teylingen en het handboek van de gemeente Teylingen over regels in bestemmingsplannen.

5.2 Opbouw van de regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 Bestemmingen

Tuin

De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, erven, perceelsontsluitingen, en parkeervoorzieningen. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en geen overkappingen worden gebouwd. Daarop aanvullend is per perceel één botenberging toegestaan, dit conform het vigerende bestemmingsplan.

Wonen

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen. De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is onder voorwaarden toegestaan. Tevens wordt ruimte geboden aan parkeervoorzieningen (mits bovengronds), voorzieningen ten behoeve van de waterbestemming en voorzieningen behorende bij de woonbestemming.

Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Voor vrijstaande woningen wordt in de voorschriften extra ruimte geboden t.a.v. maximale (bouw)afmetingen, de inrichting van het gebouw, alsmede van het perceel.

Daarnaast mogen buiten het bouwvlak nog bijgebouwen, aan- en uitbouwingen en overkappingen worden gebouwd. Hiervoor is in de voorschriften beperkingen opgenomen en is de gemeentelijke erfbebouwingsregeling van toepassing.

Waarde - Archeologie

Het plangebied valt binnen twee zones met een archeologische verwachting zoals beschreven in 'Archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom'. Deze zones, 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' zijn als dubbelbestemming opgenomen in dit bestemmingsplan. Hiermee is bepaald dat er een vergunningplicht geldt voor ingrepen vanaf 30 cm diepte of een grootte van 250 m2 bij 'Waarde - Archeologie 5' en dieper dan 30 of groter dan 500 m2 bij 'Waarde - Archeologie 6'.

5.4 Verbeelding

De verbeelding geeft de ruimtelijke begrenzing van het plan en de bijbehorende bestemmingen aan. De plangrenzen van het plangebied sluiten zoveel mogelijk aan op de bestemming 'Wonen' zoals deze in het bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009' is ingetekend.

Ook de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' sluiten zo veel mogelijk bij aan bij de verbeelding van het bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009. De begrenzing van de bestemming 'Wonen' is voor een klein deel aangepast om aan te sluiten bij de nieuwe locatie van de woning. Ook het bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' sluit hier op aan. De maatvoeringen van de woning zijn afgestemd op de beoogde ontwikkeling.

Er gelden ook twee archeologische waarden op het plangebied. De begrenzingen van deze waarden zijn afgestemd op de 'Archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Kostenverhaal

In het plangebied wordt geen nieuw bouwplan, als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk gemaakt. De bestaande woning wordt gesloopt en een nieuwe woning wordt binnen het plangebied gerealiseerd. Dit betekent dat de gemeente niet verplicht is om exploitatieplan vast te stellen of de kosten anderszins te verzekeren.

De plankosten (de kosten voor de begeleiding van de planologische procedure van dit bestemmingsplan door de gemeente) worden via de Legesverordening verrekend. Hiervoor wordt, voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage zal worden gelegd, een anterieure grondexploitatieovereenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente. Eventueel kunnen de initiatiefnemer en de gemeente een planschadeverhaalovereenkomst opstellen om te borgen dat de initiatiefnemer eventueel optredende planschade zal vergoeden.

Financiële uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer heeft voldoende aangetoond aan de gemeente de beoogde ontwikkeling te kunnen financieren.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Concept ontwerpbestemmingsplan

Participatie

In het kader van participatie heeft de initiatiefnemer van de beoogde ontwikkeling de directe omwonenden van het plangebied geïnformeerd middels een brief met daarin de omschrijving van de plannen. Ook heeft de initiatiefnemer middels deze brief omwonenden de mogelijkheid geboden om vragen of opmerkingen op de plannen kenbaar te maken. Er is door een omwonende verzocht om het botenhuis elders op het perceel te positioneren. De positionering van een botenhuis wordt echter niet binnen dit bestemmingsplan geregeld aangezien deze buiten het plangebied is gelegen. Er zijn geen wijzigingen op het concept ontwerpbestemmingsplan voortgekomen uit de opmerkingen van de omwonenden.

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept ontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties. Er zijn reacties ontvangen van Omgevingsdienst West Holland, Veiligheidsregio Holland Midden, Gasunie en Liander. Laatstgenoemde geeft aan geen opmerkingen te hebben op het plan. De overige drie reacties worden hieronder samengevat en beantwoord.

Omgevingsdienst West Holland

Samenvatting

  • De aspecten bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, archeologie, besluit m.e.r. en Luchtkwaliteit zijn al eerder akkoord bevonden. De aspecten bodem, geluid en ecologie zijn ook akkoord.
  • Voor ecologie gelden in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning voor de villa met botenhuis nog steeds onze eerder gemaakte opmerkingen over eventuele kap van bomen en over werkzaamheden aan het water Indien er bomen worden gekapt wordt geadviseerd aanvullend onderzoek te verrichten naar nesten of verblijfplaatsen van vogels of vleermuizen om overtreding van de Wnb te voorkomen. Met betrekking tot de werkzaamheden aan het water wordt geadviseerd de genoemde zorgplichtmaatregelen als voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden. Deze worden uitgebreid beschreven in het advies van 18 december 2019.

Beantwoording

Er worden geen bomen gekapt voor de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied. Aanvullend onderzoek is niet benodigd.

De werkzaamheden in/aan het water vinden niet plaats binnen de plangrens van dit bestemmingsplan. Deze zorgplichtmaatregelen zijn hierom niet opgenomen in dit bestemmingsplan. De relevante zorgplichtmaatregelen zijn toegevoegd aan paragraaf 4.9 in de toelichting van dit bestemmingsplan.

Veiligheidsregio Holland Midden

Samenvatting

Vanuit de ingediende aanvraag is onduidelijk of en hoe de verbinding met het perceel en de openbare weg veranderd of gelijk blijft zoals in de huidige situatie. Vanuit de afbeeldingen is onduidelijk of de woning tot op een afstand van 40 meter bereikbaar is door een brandweervoertuig. Geadviseerd wordt om te voorzien in een opstelplaats tot op een afstand van 40 meter gemeten van de (brandweer)ingang, zodat voldaan wordt aan artikel 6.37 van het Bouwbesluit en daarmee een snelle inzet voor het beperken van schade en eventueel redden van personen mogelijk wordt gemaakt.

Beantwoording

De bereikbaarheid voor een brandweervoertuig is voor dit bestemmingsplan niet van belang. Dit aspect wordt bij de omgevingsvergunning voor bouwen nader uitgewerkt en zal daarna worden getoetst door het bevoegd gezag.

Gasunie

Samenvatting

Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Beantwoording

De overlegreactie is ter kennisgeving aangenomen.

Ambtshalve wijzigingen

Na de toezending in het kader van het vooroverleg zijn er nog twee ambtshalve wijzigingen doorgevoerd op de verbeelding van het plan:

  • 1. De maximaal toegestane goothoogte van het hoofdgebouw binnen de bestemming 'Wonen' is aangepast van 6,5 m naar 7 m. Dit is aangepast omdat blijkt dat de originele maatvoering van 6,5 m ontoereikend is om de beoogde goothoogte van de woning te realiseren (6,6 m).
  • 2. Het bouwvlak van het hoofdgebouw binnen de bestemming 'Wonen' is vergroot, omdat deze uitbreiding nodig is om een gedeelte van de beoogde woning toe te staan.
6.2.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbesstemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft van 2 september 2020 tot en met 14 oktober 2020 een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was het voor eenieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven. Er zijn binnen deze periode geen zienswijzen binnengekomen. Dit betekent dat het plan ongewijzigd kan worden vastgesteld. Het bestemmingsplan wordt ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.