direct naar inhoud van 4.10 Waterhuishouding
Plan: Teylingen, NS-station Sassenheim
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1525.BP2009TEY01001-0402

4.10 Waterhuishouding

Beleid en normstelling

Waterbeheer en watertoets

Vanaf 1 november 2003 is de watertoets van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Hoogheemraadschap van Rijnland. In het kader van de verplichte watertoets wordt over dit bestemmingsplan overleg gevoerd met de waterbeheerder, waarna de opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Waterbeheersplan 2006-2009 'Waterwerk Rijnland' (maart 2006)

Het beleid borduurt voort op hetgeen in het waterbeheersplan 2000-2004 'Meer ruimte voor water' is ingezet. Een en ander is verder geconcretiseerd. Beleidsspeerpunten blijven de realisatie van duurzaam (stedelijk) waterbeheer, het realiseren van een veilig watersysteem met goed functionerende waterkeringen, het voorkomen van afwenteling van knelpunten, het realiseren van meer zelfvoorzienende watersystemen (geen wateroverlast en -tekorten), realiseren van robuust en biologisch gezond water en het versterken van de relatie met de ruimtelijke planvorming, onder meer door te participeren in gemeentelijke waterplannen.

Nota Integrale inrichtingscriteria oppervlaktewateren en kunstwerken (2006)

In deze Nota geeft het Hoogheemraadschap nadere invulling aan het door haar opgestelde Waterbeheersplan, in de vorm van aandachtspunten, vuistregels en concrete maatregelen met betrekking tot de (her)inrichting van het watersysteem. In principe gelden de volgende overwegingen:

  • het 'niet afwentelen principe', met andere woorden: de gevolgen van de ontwikkeling voor de waterhuishouding dienen zoveel mogelijk binnen het plangebied te worden opgelost;
  • de ontwikkeling dient minimaal te voldoen aan het 'waterneutraal-principe', met andere woorden: negatieve effecten door toename van het verhard oppervlak en/of afname van het waterbergend vermogen dienen te worden voorkomen. Voor dat deel van het plangebied dat gelegen is in boezemland geldt dat de extra verharding moet worden gecompenseerd door 15% hiervan te reserveren voor open water. Voor het deel dat gelegen is in de polder dient 7% van de extra verharding gecompenseerd te worden door de realisatie van open water;
  • ten aanzien van het treffen van maatregelen gaat de voorkeur uit naar het vasthouden van water in de bodem, vervolgens het bergen van water in bijvoorbeeld waterlopen en/of referentiegebieden en als laatste het afvoeren van (extra) water (door bijvoorbeeld de uitvoering van technische maatregelen als extra pompcapaciteit etc.); het doel is derhalve om de afvoer van water te vertragen.

Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen tussen de Wasbeeklaan, het boezemwater de Zandsloot, de A44 en de spoorbaan Leiden-Schiphol. De locatie is thans in gebruik voor de bloembollenteelt. De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP 0 m en de bodem bestaat uit zand. Volgens de Bodemkaart van Nederland is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,5 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de Warmonderdam- en Alkemaderpolder. In het betreffende peilgebied geldt een zomerpeil van NAP -1,25 m en een winterpeil van NAP -1,4 m. Het polderwater langs de zuidelijke plangrens (vanaf gemaal Wasbeeklaan), deels gelegen binnen de plangrenzen, wordt aangemerkt als hoofdwatergang. Binnen het plangebied bevinden zich daarnaast nog twee watergangen die behoren tot het overige polderwater.

Op de zuidelijke plangrens ligt het gemaal Wasbeeklaan, dit gemaal pompt het polderwater in de boezem. De Zandsloot en de hierop aangesloten watergang die de zuidelijke plangrens vormt, worden aangemerkt als primair boezemwater. Het boezempeil bedraagt NAP -0,6 m. Langs de boezemwatergangen zijn boezemkades gelegen. Het watersysteem in de omgeving van het plangebied is weergegeven in figuur 5.

Het gebied is momenteel ongerioleerd. In de noordwestelijke hoek van het plangebied bevindt zich een rioolwatertransportleiding.

Beoogde situatie

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een station, inclusief fiets- en voetpaden (aan- en afritten) en parkeervoorzieningen. Als gevolg van deze ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe. In totaal neemt de hoeveelheid verharding toe met 10.710 m². De toename van het verhard oppervlak dient voor 15% gecompenseerd te worden in de vorm van open water in hetzelfde peilgebied. Daarnaast wordt 1.090 m² polderwater gedempt in het zuidwesten van het plangebied. Dempingen van oppervlaktewater dienen voor 100% gecompenseerd te worden.

In totaal wordt binnen het plangebied 2.750 m² nieuw oppervlaktewater gerealiseerd, hiermee wordt de toename aan verharding en de dempingen voldoende gecompenseerd. De nieuwe waterstructuur heeft daarnaast tot gevolg dat twee doodlopende watergangen met elkaar verbonden worden, dit heeft positieve effecten voor de doorstroming en waterkwaliteit.

De waterbodem van de te dempen watergangen wordt op basis van het gehalte aan koper en PAK aangemerkt als zijnde klasse 2. Dit houdt de mogelijkheid open om de baggerspecie tot 20 m uit de oever van de te dempen watergang te verspreiden. Ook is het mogelijk om de bagger af te voeren naar een slibdepot of te verwerken in een werk onder de verwerkingssfeer van het Bouwstoffenbesluit.

De nieuwe ontwikkeling wordt gerealiseerd met duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen, om diffuse verontreinigingen te voorkomen (onder andere geen koper, zink, lood). Overtollig hemelwater afkomstig van schone verharde oppervlakken zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, een en ander conform de 'Beslisboom aan- en afkoppelen' van het Hoogheemraadschap van Rijnland12. Hiermee wordt voorkomen dat de rioolwaterzuiveringsinstallatie onnodig wordt belast en wordt de kans op riooloverstorten van vervuild (gemengd) water op het oppervlaktewater sterk gereduceerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2009TEY01001-0402_0009.png"

Beheer en onderhoud

Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur' (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet). Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het aanpassen van waterkeringen etc. In de Keur is ook geregeld dat 'beschermingszones' voor watergangen en waterkeringen in acht dienen te worden genomen. Het komt erop neer dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en waterstaatsdoeleinden in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan worden de watergangen en waterkeringen, inclusief hun beschermingszones, alsmede het nieuwe gemaal als zodanig bestemd. Watergangen worden direct bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen en het gemaal geldt de dubbelbestemming 'Primair Waterstaat'.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishouding. De aanpassingen van de waterhuishouding voldoen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.