Plan: | Gendringen, nieuwbouw woonzorgcentrum MMP |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1509.BP000152-ON01 |
In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor het bestemmingsplan en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Verder wordt stilgestaan bij de vigerende bestemmingsplannen, die met het nieuwe bestemmingsplan worden herzien.
Het woonzorgcentrum Maria Magdalena Postel (MMP) is gelegen aan Kerkplein 3 in Gendringen. Het huidige gebouw dateert uit 1964. Het heeft de tand des tijds goed doorstaan, maar het einde van de technische levensduur is nu echt in zicht. De installaties zijn technisch en functioneel verouderd. Datzelfde geldt voor de 52 zorgappartementen. Daarom wil zorgorganisatie Azora afscheid nemen van het huidige gebouw en daar, gezamenlijk met woningcorporatie Wonion, op de locatie Kerkplein 3 een nieuw woonzorgcentrum voor terug bouwen. In het nieuwe gebouw zal tevens ruimte komen voor begeleid wonen van cliënten van zorgaanbieder Estinea (mensen met een beperking). Tot slot is de wens dat het nieuwe woonzorgcentrum een gemeenschappelijke functie krijgt voor de bewoners van Gendringen.
Aan realisatie van dit nieuwe woonzorgcentrum verleent de gemeente Oude IJsselstreek medewerking. Het bouwplan en de bijbehorende herinrichting van de omliggende openbare ruimte past echter niet binnen de geldende bestemmingsplannen "Centrum Gendringen 1991" en "Gendringen Noord 2006". Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, moet er daarom een nieuw bestemmingsplan opgesteld worden.
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Gendringen aan Kerkplein 3. De onderstaande luchtfoto en topografische kaart laten zien waar het plangebied zich bevindt.
Afbeelding 1: luchtfoto van ligging bestaand gebouw MMP in Gendringen (rode stip)
Afbeelding 2: topografische kaart met globale ligging plangebied (rood omkaderd gebied)
Het plangebied valt grotendeels binnen het vigerende bestemmingsplan 'Gendringen Noord' (goedgekeurd door GS, d.d. 15 januari 2008). De volgende afbeelding laat een uitsnede van dit bestemmingsplan zien.
Afbeelding 3: uitsnede vigerend bestemmingsplan met plangebied
De huidige bestemming van het woonzorgcentrum is Maatschappelijk. De maximale bouwhoogte van het gebouw is 14 meter. De nieuwe ontwikkeling van het woonzorgcentrum wijkt qua bouwvlak af van het bestaande gebouw. Ook blijkt het wenselijk het nieuwe woonzorgcentrum op andere wijze te bestemmen. De bestaande aanleunwoningen aan de noordzijde (maximale bouwhoogte 11 meter) blijven in de nieuwe situatie behouden en vallen dan ook niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.
Het aangrenzende Kerkplein valt onder het vigerende bestemmingsplan 'Centrum Gendringen' (goedgekeurd door GS, d.d. 13 december 1991). Ten behoeve van de herinrichting van de openbare ruimte is het Kerkplein onderdeel van het plangebied.
Afbeelding 4: uitsnede vigerend bestemmingsplan Kerkplein en omgeving
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de huidige situatie en volgt een beschrijving van de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied. De stedenbouwkundige analyse is dit hoofdstuk is gebaseerd op het 'Besluitdocument Centrum voor Wonen & Zorg, Gendringen' (versie 4 juli 2016), opgesteld door bureau Sacon. In dit document was tevens een indicatief bouwplan opgenomen, dat echter na inschrijving door marktpartijen is gewijzigd. Gelet op deze situatie is het genoemde besluitdocument niet als afzonderlijke bijlage toegevoegd aan de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het plangebied bevindt zich in het dekzandlandschap dat tot het Oost-Nederlandse Plateau wordt gerekend. Het plangebied bestaat uit Holocene rivierafzettingen (klei en zavel) van de Formatie van Echteld. Op de Geomorfologische kaart van de gemeente Oude IJsselstreek bevindt het plangebied zich op een terrasrestrug met dekzand. Dit beeld wordt ondersteund door de zandbanenkaart van de provincie Gelderland, waarop in het plangebied sprake is van een afdekkende laag dekzand van meer dan 1 m dikte.
Het plangebied heeft een grondwatertrap VII, met een gemiddelde hoogste grondwaterstand (winter) van dieper dan 80 cm onder het maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand (zomer) dieper dan 160 cm onder maaiveld
Het plangebied ligt op de noordelijke rand van een hogere rand. Binnen het plangebied heeft het maaiveld een gemiddelde hoogte van circa 17,40 m + NAP. Ten oosten en westen van het plangebied daalt het maaiveld met circa 80 cm tot 100 cm, naar het noorden zakt het maaiveld tot circa 15,5 m+ NAP.
De geschiedenis van Gendringen gaat terug naar de middeleeuwen. De karakteristieke historische kern van Gendringen is ontstaan op een kruispunt van oude wegen waarlangs bebouwing gesitueerd was. Eén van die wegen, de Grotestraat, is nu nog steeds het feitelijke hart van Gendringen. De plek waar deze straat een bocht maakt, wordt gemarkeerd door twee kerken met het kerkplein, groen en een scheidende weg ertussen. Een pastorie met tuin aan de ene zijde en het verzorgingstehuis Maria Magdalena Postel aan de andere kant vormen de overige grenzen van het plein. De enkele korte zijstraten van de Grotestraat completeren de historische kern van Gendringen.
Het plangebied is voor het eerst terug te vinden in een kadastrale kaart van 1811. Op deze kaart zijn binnen het plangebied drie huizen met erf zichtbaar (nummers 525, 526 en 530). De overige percelen zijn in gebruik als tuin. Tevens loopt er een weg genaamd de ‘Kromme Elleboog’ door het zuidelijk deel van het plangebied, zie onderstaande afbeelding.
Afbeelding 5: kadastrale kaart uit 1811 met plangebied rood omkaderd
Een eeuw later is de bebouwingssituatie in het plangebied gewijzigd, zoals onderstaande situatietekening uit 1909 laat zien. Het perceel 525 is dan niet bebouwd.
Afbeelding 6: situatietekening plangebied (blauw omkaderd) in 1909
De ontstaansgeschiedenis van het huidige woonzorgcentrum "Maria Magdalena Postel" gaat terug naar het jaar 1923. In dat jaar vestigde de congregatie van Zusters van Barmhartigheid van Heiligenstadt zich in Gendringen met het doel zich bezig te houden met de zorg. Het eerste zusterhuis tegenover de kerk was in 1928 een feit. Dit tehuis was tevens het klooster voor de zusters. In de volgende afbeelding is de bouwtekening van dit zusterhuis te zien.
Afbeelding 7: bouwtekening van zusterhuis uit 1927
Inmiddels bestaat dit klooster niet meer. De zusters hebben dit gebouw al decennia geleden verlaten. In 1966 is het huidige zorggebouw MMP gerealiseerd. In de loop der jaren is er veel aan vertimmerd, verbouwd en uitgebreid. In 1993 zijn er aanleunappartementen gebouwd met een verbinding naar het MMP: de Pavordskamp. Sindsdien is het huidige gebouw qua omvang niet meer gewijzigd.
In de huidige situatie wordt de herkenbaarheid van het centrum van Gendringen vooral bepaald door de Grotestraat en de Raadhuisstraat met, in de oksel daarvan, de karakteristieke protestantse kerk.
De inrichting van de Veldweg / Dominee van Dorpstraat en de inrichting van het Kerkplein als parkeerterrein dragen bij aan de ervaren grens van het centrum. De Rooms Katholieke kerk, het huidige Maria Magdalena Postel, maar ook aanwezige voorzieningen aan de Dominee van Dorpstraat (o.a. gebouw 'de Gent') liggen daardoor weliswaar dicht bij het centrum, maar ook gevoelsmatig erbuiten.
De protestantse kerk kan worden gezien als het herkenbare ‘hart’ van het dorp. Wat opvalt is dat er niet of nauwelijks sprake is van een markt- of dorpsplein. Denk daarbij aan een plek die ontmoeting faciliteert door bijvoorbeeld aanliggende functies of door activiteiten die er plaats kunnen vinden (bijvoorbeeld week- of jaarmarkten, dorpsfeesten of muziekuitvoeringen e.d.). In zekere zin fungeert een smalle strook tussen de Raadhuisstraat en de kerk als zodanig. Hier bevinden zich de dorpspomp en de wekelijkse viskraam. Bij een iets uitgebreidere weekmarkt wordt de Raadhuisstraat afgesloten.
De Grotestraat heeft in de basis een aantrekkelijk, kleinschalig en dorps karakter met kenmerkende schaal en maat en individueel herkenbare panden. Dit beeld wordt enigszins vertroebeld door bijvoorbeeld gevelaanpassingen waarin luifels door hun horizontaliteit sterk beeldbepalend zijn, en die daardoor juist de aandacht van intrinsieke kwaliteiten als de individuele herkenbaarheid afleiden.
Afbeelding 8: entree Grotestraat (boven);
Afbeelding 9: RK kerk (linksonder);
Afbeelding 10: protestantse kerk (rechtsmidden);
Afbeelding 11: pastorie (rechtsonder).
Het huidige woonzorgcentrum Maria Magdalena Postel van zorgorganisatie Azora biedt professionele en multidisciplinaire zorg aan bewoners van in totaal 52 zorgappartementen in de vorm van:
Naast dit woonzorgcentrum liggen 22 aanleunwoningen van Wonion (Pavordskamp). De bewoners van deze woningen wonen zelfstandig, maar kunnen een beroep doen op de zorg en faciliteiten van het woonzorgcentrum.
Afbeelding 12: zicht op MMP vanaf Kerkplein (boven);
Afbeelding 13: zicht MMP vanaf Veldweg (linksmidden);
Afbeelding 14: voetpad parallel aan Kerkplein (rechtsmidden);
Afbeelding 15: Pavordskamp (onder).
Azora en Wonion hebben gezamenlijk de intentie een woonzorgcentrum te realiseren in Gendringen. Aanleiding en basis hiervoor is de wens van Azora om het huidige verzorgingstehuis Maria Magdalena Postel te vervangen. Azora wil eraan bijdragen dat mensen in Gendringen verzorgd oud kunnen worden. De bedoeling is eind 2018/begin 2019 afscheid te nemen van het huidige gebouw en daar een nieuw woonzorgcentrum voor terug te bouwen. Een nieuw centrum dat beantwoordt aan de huidige zorgvraag, maar ook een centrum waar de burgers van Gendringen elkaar ontmoeten.
De ambitie is namelijk om met een nieuw centrum voor wonen & zorg tevens een positieve bijdrage te leveren aan de leefbaarheid van Gendringen. De vraag is welk ‘programma’ een meerwaarde zou kunnen bieden aan het woonzorgcentrum. Daarbij kan worden gedacht aan een programma dat enerzijds het nieuwe zorgcentrum levendiger maakt en anderzijds van waarde is voor de Gendringse samenleving, functies en activiteiten biedt ‘van en voor Gendringen’. Gesproken is over de ‘dorpsfunctie’ van het nieuwe centrum voor wonen en zorg.
De gemeente wil ook de leefbaarheid van Gendringen versterken. Hiervoor is het van belang dat de nieuwbouw bijdraagt aan structuurversterking van de dorpskern en het centrum als geheel aantrekkelijker maakt.
Besluitdocument
Het bureau Sacon heeft in 2016 in opdracht van de initiatiefnemers de haalbaarheid van het plan onderzocht. Hierbij heeft het bureau enerzijds onderzoek gedaan naar locatie, programma en (globale) kosten van het nieuwe centrum voor wonen en zorg. Parallel hieraan heeft het bureau onderzocht welke dorpsfunctie gewenst is, vertaald naar een fysiek en sociaal programma, dekking voor investeringen en exploitatiekosten. Voor dit onderdeel van de haalbaarheidsstudie zijn vier participatiebijeenkomsten gehouden, gesprekken met (actieve) vertegenwoordigers van diverse organisaties uit Gendringen.
Het resultaat van het onderzoek en diverse projectteambijeenkomsten met initiatiefnemers en drie vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties is het eerder aangehaalde 'Besluitdocument Centrum voor wonen & zorg, Gendringen' (d.d. 4 juli 2016).
Het besluitdocument heeft de basis gevormd voor de intentieovereenkomst die ondertekend is door de initiatiefnemers. Het besluitdocument bood het kader en de uitgangspunten waarbinnen het bouwplan van het nieuwe woonzorgcentrum nader uitgewerkt is.
Locatiekeuze n.a.v. verkenning verschillende opties
De nieuwbouw is gepland op de locatie van het huidige woonzorgcentrum na verkenning van drie mogelijke locaties nabij het centrum van Gendringen door het projectteam van de initiatiefnemers. De projectgroep keek bij deze verkenning specifiek naar de meerwaarde van een nieuw woonzorgcentrum voor de kern van Gendringen. Uiteindelijk is de projectgroep tot de conclusie gekomen dat de huidige locatie van het MMP volgens hen de beste mogelijkheid biedt om bij te dragen aan de structuurversterking van het centrum van Gendringen, mede gelet op de aanwezige leegstand en de druk op het voorzieningenaanbod.
Dorpshuisfunctie
Tijdens het haalbaarheidsonderzoek is door verschillende deelnemers de ambitie uitgesproken om met het nieuwe centrum voor wonen en zorg ook een dorpshuisfunctie te realiseren. Het streven daarbij is om een plek te realiseren waar alle dorpsbewoners elkaar kunnen ontmoeten, onafhankelijk of je in het nieuwe centrum woont of elders in het dorp. Het nieuwe centrum als plek waar bewoners uit het dorp activiteiten kunnen ontplooien met hun mededorpsgenoten: ‘voor en door elkaar’. De samenleving wordt op die manier meer binnen het centrum voor wonen en zorg gehaald, terwijl tegelijkertijd bewoners van het woonzorgcentrum actief kunnen blijven binnen de gemeenschap.
Uiteindelijk zal een dergelijke voorziening door ‘het dorp’ gedragen en beheerd moeten worden en (gedeeltelijk) extern gefinancierd. Om de kansen hiervan te onderzoeken zijn zogenaamde participatiegesprekken gevoerd met bewoners / vertegenwoordigers van diverse organisaties. Na aanleiding van deze gesprekken is een zogenaamde ‘kopgroep’ geformeerd met vertegenwoordigers uit Gendringse samenleving die bereid zijn hun schouders te zetten onder verdere uitwerking en concretisering van de ‘dorpshuisfunctie’. Het uiteindelijke bouwplan biedt de ruimte om hier invulling aan te geven.
Programma
Het meest prominente onderdeel van het te realiseren programma zijn uiteraard de eenheden voor wonen en zorg. Daarbij wordt uitgegaan van het aanbod in onderstaande tabel. Tussen de eenheden is er sprake van een onderscheid tussen de mate van zelfstandig kunnen wonen (wel/niet) en de mate waarin het leveren van zorg wel/niet ondergeschikt is aan het wonen.
Daarnaast bestaat het programma onder andere uit het realiseren van een drietal multifunctionele ruimtes, een restaurant ten behoeve van de zorginstelling, een centrale hal met mogelijkheid voor ondergeschikte detailhandel en diverse specifieke ruimtes (t.b.v. opslag en berging, kantoren, technische installaties etc.), een parkeerkelder en buitenruimte.
Stedenbouwkundig kader
De bouw van het nieuwe woonzorgcentrum biedt goede mogelijkheden om centrumvoorzieningen beter te concentreren rondom het eerder beschreven ‘hart’ van het dorp Gendringen. Verschillende ingrepen die nauw met elkaar samenhangen kunnen daarvoor zorgen:
Afbeelding 16: globaal stedenbouwkundig kader verbinding met centrum
Het programma van eisen is in overleg met de eindgebruikers Wonion, Azora en Estinea uitgewerkt tot een concept voorlopig ontwerp. De verdere uitwerking hiervan is gedaan door een markpartij.
Op basis van een een aanbesteding is een partij geselecteerd voor het ontwerp en realisatie van het woonzorgcentrum. Het gaat hierbij om de BINX Smartility. De ontwerpuitgangspunten van BINX zijn beschreven in hun inschrijving. De belangrijkste uitgangspunten voor het bestemmingsplan zijn in deze paragraaf uitgewerkt.
Beeldkwaliteit
Bij het nieuwe ontwerp is rekening gehouden met de volgende zichtlijnen met de bestaande bebouwde omgeving:
Afbeelding 17 - 21 : Zichtlijnen en aandachtspunten op basis van analyse van de bestaande situatie
De uitdaging van het ontwerp is een nieuw Maria Magdalena Postel te ontwerpen dat aansluit bij het centrum en het karakteristiek dorpsbeeld van Gendringen. Daarnaast moet de functie en structuur van het woonzorgcomplex herkenbaar zijn met goede, duurzame en betaalbare woningen voor huurders, geschikt zijn voor het leveren van zorg. Verder moet het gebouw toekomstbestendig zijn en flexibiliteit bieden.
Bij de uitwerking van het ontwerp zijn de volgende aspecten afgewogen:
De randvoorwaarden die BINX zichzelf heeft meegegeven bij het ontwerp van het gebouw zijn:
Onderstaande schets laat de contour van de nieuwbouw zien, met daaromheen een richtinggevende schets van de inrichting van de buitenruimte en openbare ruimte rond het nieuwe woonzorgcentrum.
Afbeelding 22 : Contour nieuwbouw met schets buitenruimte en openbare ruimte
Het gebouw zelf zal bestaan uit de bouwblokken A, B en C. De volgende afbeelding maakt dit inzichtelijk:
Afbeelding 23 : opzet gebouw met bouwblokken A, B en C
Bouwblok A
Aan de zuidzijde grenzend aan het dorp is met een ruime groenstrook tussen straat en bebouwing een volume voorzien met een flauw hellend dak in baksteen wat aansluiting heeft met de (nieuwe) bouwvolumes van het omringende centrum. In dit bouwvolume zijn de woningen van Wonion en Estinea (met separate entree) gerealiseerd die goed passen bij ‘wonen’ in het dorp en daarmee voorkomen dat er direct sprake is van een ‘woonzorgcomplex’. De woningen van Estinea hebben een eigen voordeur en voortuinen.
Een ingetogen bouwblok met aan de kopse zijde het volledig transparante restaurant en een multifunctionele (MF) ruimte wat een directe relatie heeft met het centrum door zijn ligging tussen de kerken, maar ook door zijn gebruik. Op het aangrenzende plein is er ruimte om bij goed weer het gewenste terras te hebben wat zorgt voor levendigheid en waardoor het contact met bewoners uit het dorp wordt gestimuleerd. Het bestemmingsplan biedt de ruimte in de toekomst een uitbouw van het restaurant te realiseren (één bouwlaag).
Bouwblok B
Aan de oostzijde is een bouwvolume gemaakt die in de oksel van beide andere bouwblokken is geplaatst. Aan deze zijde is een ruim plein bedacht wat benodigd is om bewoners te brengen en halen en waar ook logischerwijze de entree is gerealiseerd. De relatie centrum en gebouw wordt niet gevormd door de entree maar door het transparante volume wat de ‘levendigheid’ toont van gebruik.
Bouwblok C
Aan de westzijde is een derde, wat eigentijdser volume gemaakt aan de ‘achterzijde’. Dit volume staat op ruim voldoende afstand van de aansluitende percelen wat ruimte geeft voor een buitenruimte voor de PG woongroep.
De volgende afbeeldingen geven een impressie van de gevels van het nieuwe woonzorgcentrum op basis van het voorlopig ontwerp. Het gebouw heeft verschillende gevelbeelden en bouwhoogtes.
Afbeelding 24 - 27 : impressie gevels
Daarnaast biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om optioneel een uitbreiding van het restaurant te realiseren, al dan niet in de vorm van een luifel. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van deze mogelijkheid:
Afbeelding 28 : impressie optionele uitbreiding restaurant met luifel
Tot slot laat onderstaande afbeelding zien hoe het nieuwe gebouw in zijn geheel stedenbouwkundig wordt ingepast in de omgeving:
Afbeelding 29 : stedenbouwkundige inpassing nieuw woonzorgcentrum
Het plan kent ook een ondergronds bouwdeel, het souterrain. Hierin zullen onder andere parkeerplaatsen, stallingen/bergingen en een multifunctionele ruimte worden gerealiseerd. De parkeerplaatsen zijn daarbij toegankelijk via een inrit aan de noordzijde.
Afbeelding 30 : voorlopig ontwerp souterrain
In dit hoofdstuk komt het beleidskader aan de orde. Er wordt ingegaan op het relevante ruimtelijke beleid van provincie, regio en gemeente. Aan het eind van elke paragraaf wordt het onderhavig plan getoetst aan het geldende beleid.
Het nationale beleid is in maart 2012 neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze visie verving verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, zoals bijvoorbeeld de Nota Ruimte. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt geschetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, hetgeen van een andere schaal en aard is dan de schaal die noodzakelijk is voor een (kleinschalig) bestemmingsplan. Gemeenten en provincies zijn, volgens de Rijksoverheid, beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren en hebben daarom in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte meer bevoegdheden gekregen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid. Gezien de kleinschaligheid van het onderhavige bouwplan, wordt er in deze ruimtelijke onderbouwing niet nader ingegaan op het nationaal ruimtelijk beleid.
Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.
Vooruitlopend op de Omgevingswet hebben Provinciale Staten van Gelderland d.d. 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De titel “Gelderland anders”, die hieraan meegegeven is, duidt op de wijze van totstandkoming van de visie: in cocreatie met partners. Daarnaast betekent “Gelderland anders” een andere manier van sturen door de provincie. De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie de komende tien jaar wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven rond economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid. Maar ook met natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is er sprake van regionale diversiteit en een andere wijze van werken door de provincie: minder vooraf vastleggen wat wel of niet mag. Wel vanuit heldere doelen over economische structuur en kwaliteit van de leefomgeving ruimte bieden voor initiatieven in een veranderende omgeving. De visie kent drie hoofdthema's. Dynamisch duidt op economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid. Mooi verwijst onder meer naar de opgaven op terrein van natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Divers duidt op de regionale diversiteit en de andere wijze van werken. De Omgevingsvisie integreert en vervangt vijf plannen die voorheen separaat waren: de Structuurvisie, het Waterplan, Milieubeleidsplan, de Reconstructieplannen en het Verkeer- en vervoersplan.
Naast de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening van belang. Provinciale Staten hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem.
Gaaf Gelderland: nieuwe ontwerp- Omgevingsvisie ter inzage
Op 5 juni 2018 hebben Gedeputeerde Staten de ontwerp-Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en het ontwerp-actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening vastgesteld en vrijgegeven voor inspraak. De ontwerpplannen en stukken liggen van 14 juni 2018 tot en met 9 augustus 2018 ter inzage.
Een gaaf Gelderland voor bewoners, ondernemers en bezoekers. Dat wil de provincie met deze Omgevingsvisie bereiken. Zodat er in provincie prettig gewoond, gewerkt, gestudeerd en ontspannen kan worden.
‘Gaaf’ is een woord met 2 betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. De uitgave is om Gelderland in de toekomst 'gaaf' te houden.
De wereld verandert ingrijpend en snel. Onderwerpen als energie, klimaat, water, voedsel en migratie hebben ook in Gelderland invloed hoe we onze omgeving inrichten. Ook wil de provincie meegaan in allerlei innovaties, zoals robots, zelfsturende auto’s, nieuwe duurzame technologieën en ondernemerschap. En natuur, rust, ruimte, verbondenheid en de Gelderse identiteit krijgen ook een plek in een gaaf Gelderland. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomst van Gelderland.
In paragraaf 3.1.3. van de vastgestelde omgevingsvisie (zie ook vorige subparagraaf van deze ruimtelijke onderbouwing) is beschreven welke rollen de provincie voor zichzelf ziet en haar partners bij het streven om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden.
Een belangrijke vraag hierbij is: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag?
De provincie ziet daarbij de volgende opgaven:
1. focus van nieuwbouw naar het benutten van de bestaande voorraad;
2. van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd.
Rol provincie bij regionale woonagenda
In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De woonagenda's zijn veel meer dan een document. Ze zijn een proces waarvoor een regionaal netwerk wordt opgericht. Het idee is dat er in de loop van de tijd nieuwe coalities ontstaan, dat er meer onderling vertrouwen en uitwisseling ontstaat en dat nieuwe oplossingsrichtingen worden bedacht voor de regionale opgaven. De opgaven kunnen per regio verschillen. De provincie is een van de partijen. Vanwege de demografische ontwikkelingen neemt de vraag naar groei van de woningvoorraad geleidelijk af. De kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod op de woningmarkt vraagt echter steeds meer aandacht van alle betrokken partijen.
Oplossingen zijn in toenemende mate te vinden in het benutten van kansen en mogelijkheden in (het aanpassen van) de bestaande woningvoorraad.
Wonen in de Achterhoek
In paragraaf 3.1.3.3. van de vastgesteld omgevingsvisie wordt nader ingegaan op de regionale aanpak van het wonen in de Achterhoek. Dit onderdeel wordt nader beschreven in paragraaf 3.4.1 van deze ruimtelijke onderbouwing. Van belang is de afspraak binnen de regio Achterhoek van het toevoegen van nog 5.900 woningen in de periode 2010-2025 (oude doelstelling was 5.900 woningen in de periode 2010-2020).
Het voorgenomen plan sluit aan bij het provinciaal beleid. De sloop/nieuwbouwopgave van het woonzorgcentrum MMP sluit aan bij het uitgangspunt om kansen en mogelijkheden te benutten binnen de bestaande bebouwde kom van Gendringen. Daarnaast valt de nieuwbouw binnen de geldende woningbouwafspraken.
De regionale woonagenda is op 24 september 2015 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze woonagenda is opvolger van de KWP3. De provincie wil niet voor gemeenten maar met gemeenten tot nieuw woonbeleid komen, gericht op de kwalitatieve opgave.
Om tot een regionale woonagenda te komen, zijn er kernenfoto's gemaakt. De hoofdlijnen en de conclusies hiervan zijn gebruikt bij het opstellen van de regionale woonagenda. De thema's uit de regionale woonagenda zijn:
De regionale woonagenda 2025 schetst de kaders en geeft ruimte om de inhoud mede door andere partijen te laten invullen. Kernbegrippen zijn kaders stellen, faciliteren en ruimte geven. Met deze woonagenda willen de samenwerkende gemeenten, de corporaties en de provincie de in het document beschreven doelen en ambities bereiken (waaronder afspraken over de invulling van de plancapaciteit).
In de regionale structuurvisie voor de Achterhoek zijn twee doelstellingen met elkaar vervlochten, namelijk:
De spanning die tussen beide bovengenoemde doelstellingen bestaat, maakt dat een zekere mate van concentratie en sturing van de stedelijke ontwikkelingen noodzakelijk is om bestaande kwaliteiten (zoals beleving van 'rust en ruimte') te behouden en ongewenste effecten (bijvoorbeeld verkeershinder en onveiligheid, afkalving voorzieningenniveau) te voorkomen. Dit is gevat in het gelaagd principe van concentratie. Hiervoor is onderscheid gemaakt in drie lagen, namelijk het landelijk gebied, het dorpenlandschap en de dragerzone. Het gelaagd principe heeft meerdere doelen, zoals:
Het nederzettingenpatroon van de Achterhoek wordt gezien als een dorpenlandschap, waarbij vitale dorpen de basis vormen voor de regionale werkgelegenheid, het voorzieningenaanbod en de leefbaarheid op het platteland. In de dorpen wordt ruimte geboden voor een toename van de woningvoorraad en voor het wijzigen van de woningvoorraad om deze beter op de vraag toe te snijden. In zijn algemeenheid geldt dat de groei van de woningvoorraad de ontwikkeling van de plaatselijke bevolkingsgroei zal volgen, rekening houdend met een eventuele verder gaande afname van de gemiddelde woningbezetting. Locaties voor de toevoeging van bebouwing voor wonen, werken, voorzieningen of recreatie en toerisme dienen in eerste instantie binnen de bestaande kernen te worden gezocht (inbreiden). De inbreiding mag echter niet zover gaan dat de voor dorpen karakteristieke groene gebiedjes uit het dorp verdwijnen.
Toetsing
De nieuwbouw van het woonzorgcentrum is niet in strijd met het bovenstaande regionale beleid en levert tevens een bijdrage aan het genoemde behouden en versterken van de leefbaarheid in een dorpskern.
Het bestemmingsplan sluit aan bij de hierboven beschreven uitgangspunten van het regionaal beleid.
De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente en laat in grote lijnen zien hoe Oude IJsselstreek zich tot het jaar 2025 zal gaan ontwikkelen. De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Hierbij zijn het Kwalitatief Woon Programma (KWP3), en de opvolger van de regionale woonvisie en de lokale vertaling daarvan kaders voor wonen in de gemeente. Naast het motto “de juiste woning op de juiste plaats”, spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol. Achteruitgang en verloedering van de woon- en leefomgeving moet worden tegengegaan. De bijstelling van de bouwopgave voor de gemeente vraagt om aanpassing van beleid en bestaande bouwplannen. De juiste woning op de juiste plek is hierbij leidend.
Toetsing
Onderhavig plan leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid van de kern Gendringen en sluit dus aan bij de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025.
Volgens de Regionale Woonvisie (zie paragraaf 3.3.1) mocht de gemeente Oude IJsselstreek voor de periode 2010-2020 maximaal 685 nieuwe woningen toevoegen. Inmiddels zijn sinds 2010 bijna 400 woningen gebouwd of in aanbouw. In de nieuwe Regionale Woonagenda is afgesproken het aantal van 685 met 10% te verlagen. Dat betekent dat er binnen de gemeente tot 2025 nog ruimte is voor 220 nieuwe woningen.
Regionaal is afgesproken dat er een stoplichtmodel wordt gebruikt waarbij iedere gemeente de woningbouwplanning gaat rubriceren. Het uiteindelijke doel is om de woningbehoefte en de omvang van de woningvoorraad beter in evenwicht te brengen. Met het vaststellen van de Regionale Woonagenda in september 2015 heeft de gemeenteraad ook ingestemd met de uitgangspunten van het stoplichtmodel.
Beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek
In de gemeente Oude IJsselstreek heeft een analyse plaats gevonden van de huidige plancapaciteit op basis van het regionaal geformuleerde stoplichtmodel. In de beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek is dit nader uitgewerkt. Doel van deze beleidsnotitie is om de juiste woning op de juiste plek te realiseren, waarbij gezocht is naar een aanvulling op de bestaande woningvoorraad. Het doel is om flexibel in te kunnen spelen op kansen die zich voordoen in de woningmarkt. Een van de belangrijkste overwegingen voor het terugbrengen van de plancapaciteit is om leegstand in de bestaande woningvoorraad te voorkomen. Door nieuwe woningen te bouwen komen niet zozeer nieuwe woningen leeg te staan, maar heeft vooral effect op de oudere woningen aan de onderkant van de woningmarkt. Dit kan leiden tot verpaupering en heeft daarmee een negatieve invloed op de leefbaarheid. Naast leefbaarheid hebben deze gevolgen ook effect op de waardeontwikkeling van de bestaande voorraad. De beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek is op 24 november 2016 door de gemeenteraad vastgesteld.
Woonvisie 2018: Flexibel reageren op nieuwe en andere woonvragen
De woonvisie is opgesteld in samenwerking met verschillende betrokken partijen. Aan hen is input gevraagd. Er is een klankbordgroep gevormd van betrokkenen en er zijn twee bewonersbijeenkomsten gehouden in maart. Daar was veel belangstelling voor. Het document is vastgesteld in de gemeenteraad van 14 december 2017.
Vergeleken met de Randstad heeft de Achterhoek een ontspannen woningmarkt. Dat wil niet zeggen dat iedereen hier gemakkelijk aan een woning komt. Ook in een ontspannen woningmarkt blijft de vraag bestaan naar woningen van goede kwaliteit, passend bij deze tijd.
De bevolkingssamenstelling van Oude IJsselstreek verandert en daarmee ook de woonwensen van inwoners. De demografische prognoses laten een toename van het aandeel kleine huishoudens zien.
Het aandeel gezinnen slinkt. Kleine huishoudens bestaan vooral uit jongeren die starten op de woningmarkt en ouderen.
Er kunnen nog ruim 200 nieuwe woningen worden gebouwd de komende jaren in Oude IJsselstreek. Daarnaast kunnen bestaande woningen beter worden aangepast aan de eisen van deze tijd. Woningeigenaren moeten dan wel investeren in kwaliteit en comfort. Zo voorkomen zij dat hun verouderende woningen moeilijk verkoopbaar worden.
Er lijkt een tekort te ontstaan voor woningen voor starters en woningen waar ouderen langer zelfstandig in kunnen blijven wonen. Een veel gehoorde vraag gaat uit naar woningen met slaap- en badkamer op de begane grond. Het aanpassen van de huidige woning kan een uitkomst zijn, maar er komt een moment om te verhuizen naar een woning die beter geschikt is. Een gelijkvloerse woning of een aanleunwoning bij een verzorgingshuis.
Als ouderen beter door kunnen stromen, biedt dit meer kansen voor jongere generaties. Daarvoor moeten belemmeringen die ouderen afhouden van de moeilijke stap om te gaan verhuizen zoveel mogelijk worden weggenomen De belangrijkste belemmering is dat het financieel niet altijd aantrekkelijk is. Volgens de Woonvisie moet aan het opheffen van deze belemmeringen worden gewerkt.
De ruim 200 nieuwe woningen die nog kunnen worden gebouwd liggen voor het grootste deel vast in plannen. Een deel hiervan is al langer dan 5 jaar geleden (in of voor de economische crisis) bedacht en voldoet misschien niet goed aan de vraag van vandaag. De gemeente wil flexibel omgaan met deze plannen door plannen naar voren te halen. Of anders over de gemeente te verdelen als blijkt dat er in de ene kern meer vraag is dan in de andere.
Toetsing
In de huidige situatie heeft het MMP een capaciteit van 52 woningen. Onderhavig plan voorziet in het grotendeels vervangen van deze bestaande woningvoorraad. Daarnaast worden er binnen de zorginstelling 26 niet-zelfstandige eenheden gerealiseerd, deze zijn niet van invloed op de woningbouwplanning. In zijn totaliteit past het plan binnen de gemaakte afspraken in het kader van de regionale woonagenda, de beleidsnotitie woningbouwplanning Oude IJsselstreek en de gemeentelijke woonvisie.
Onderstaande tabel (ook opgenomen in paragraaf 2.3.3.) maakt dit inzichtelijk:
In 2011 heeft de gemeente Oude IJsselstreek het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoersplan 2012 - 2020 (GVVP) vastgesteld. In het GVVP wordt, op basis van een analyse van de huidige en toekomstige verkeerssituatie, een visie ontwikkeld op het functioneren van het verkeers- en vervoerssysteem in de gemeente. Een eigen gemeentelijke mobiliteitsaanpak maakt duidelijk wat de gemeentelijke ambities zijn en op welke wijze deze worden gerealiseerd. De visie en mobiliteitsaanpak zijn vertaald in beleid, dat in hoofdlijnen is gericht op
De rode draad binnen de verkeersnetwerken is de wegencategorisering. Deze bestaat uit een func- tietypering van de wegen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, en de bijbehorende voorkeurs- netwerken. De wegencategorisering is aangevuld voor vrachtverkeer (hoofdroutes), hulpdiensten (uitruk- routes) en landbouwverkeer (voorkeursroutes).
Voor de kern Gendringen ziet de wegencategorisering er als volgt uit:
Afbeelding 31: wegencategoriseringskaart van Gendringen
Met deze wegencategorisering worden de randvoorwaarden gecreëerd voor:
Toetsing
Het wegenpatroon in de directe omgeving van het woonzorgcentrum heeft een verblijfsfunctie met een snelheidsregime van 30 km/ uur. De beoogde inrichting sluit hierop aan. Tegelijkertijd is er een vrijwel directe ontsluiting op de Staringstraat (gebiedsontsluitingsweg, 50 km/uur), waarmee de bereikbaarheid van het woonzorgcentrum is gewaarborgd. De bushalte (halfuursdienst) bevindt zich daarnaast direct tegenover het woonzorgcentrum. Tot slot is de locatie goed bereikbaar voor langzaam verkeer.
Op het aspect parkeren zal in paragraaf 4.9 worden ingegaan.
De Welstandsnota van de gemeente Oude IJsselstreek van de gemeente Oude IJsselstreek dateert van 15 september 2011. Toekomstige bouwplannen moeten wat betreft het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk getoetst worden aan het welstandsbeleid. In de welstandsnota worden aan de hand van de bestaande ruimtelijke karakteristieken algemene welstandscriteria beschreven. Deze criteria zijn vervolgens uitgewerkt in gebiedsgerichte criteria.
Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen aan het kerkplein van Gendringen. Voor de locatie zijn de gebiedsgerichte welstandscriteria Gendringen historisch dorpsgebied van toepassing. Vanwege de aanwezige hoge ruimtelijke kwaliteit en de vele monumenten in het gebied wordt een hoog ambitieniveau nagestreefd. Voor het gebied is het hoogste welstandsniveau 1 van toepassing. Op hoofdlijnen is het gericht op het behoud van het karakter van het historisch dorpsgebied. De individuele panden en de samenhang in het straatbeeld met de daarin aanwezige monumenten en bijzondere objecten zijn waardevol. Ingrepen die tot een verstoring van dit beeld leiden, dienen te worden voorkomen.
Afbeelding 32: welstandsnota - historische dorpskern Gendringen (waaronder het gebied van het Kerkplein en omgeving)
Toetsing
Op 5 februari 2018 is het plan van BINX besproken in de welstandscommissie. Hiervan is een verslag gemaakt. Daarin staat het volgende:
"Er is voor gekozen het plan geheel nieuw op te zetten waarbij is gestreefd naar een efficiënt te bouwen gebouw en een zorgvuldige inpassing in het dorp. Positief is dat de hoogte is terug gebracht tot drie bouwlagen. De keuze voor kappen op de twee meest prominent zichtbare volumes dragen bij aan een dorpse inpassing. Verder is er meer afstand tot de kerk en de achterliggende woningen (punt van zorg in het eerdere welstandsadvies). Er is voor gekozen de zichtlijn tussen de kerken vrij de te houden, dit is een positief gegeven. Het heeft echter wel tot gevolg dat het "plein" minder wordt ingekaderd.
Verder is er de keuze gemaakt tot op de Veldweg te bouwen, dit is mogelijk door de realisatie van een parkeerkelder onder het gebouw. Er is waardering voor het eigentijdse architectuurbeeld en het heldere opknippen van de bouwvolumes met ieder een eigen uitwerking. Tot slot wordt opgemerkt dat het van groot belang is dat het inrichtingsplan aansluit bij de inrichting waar de gemeente voor verantwoordelijk is, een goede afstemming is van groot belang."
Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen het gemeentelijk beleid.
Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden waarmee rekening moet worden gehouden bij het bouwen en bij de inrichting en het beheer van het plangebied. Ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dient daarom onderzoek te worden ingesteld dat betrekking heeft op de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijke spoor te voorkomen, kunnen in een bestemmingsplan grenzen worden gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Het instrument hiervoor is milieuzonering. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Aangezien dit plan voorziet in de bouw van nieuw woonzorgcentrum met huisvesting van verschillende doelgroepen (onder andere senioren met een zorgindicatie en mensen met een beperking), dient de vraag te worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen het woonzorgcentrum en bestaande bedrijven in de directe nabijheid van het plangebied.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid met een milieuzone en gevoelige functies, zoals wonen, is de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" geraadpleegd. Daarbij is gebruik gemaakt van de meest recente versie van die brochure (editie 2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven voor milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties ten opzichte van milieugevoelige functies.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Omdat er gezien de ligging in het dorpscentrum sprake is van het omgevingstype "gemengd gebied", kunnen de genoemde richtafstanden met een stap worden verlaagd.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele milieubelastende functies, te weten twee kerkgebouwen, een poelier, een supermarkt met bijbehorende parkeerterrein en een verenigingsgebouw/multifunctioneel centrum.
Aangezien er sprake zal zijn van vervangende nieuwbouw van het bestaande woonzorgcentrum, zal de impact voor de bestaande omgeving niet of nauwelijks wijzigen. Bestaande bedrijvigheid wordt daardoor niet belemmerd t.o.v. de bestaande situatie. Daarnaast wordt per milieubelastende functie voldaan aan de minimale richtafstand, waardoor een goed woon- en leefklimaat in het nieuwe woonzorgcentrum is gewaarborgd.
Omgekeerd heeft het woonzorgcentrum naast wonen gedeeltelijk een verpleeghuisfunctie. Hiervoor geldt een maximale richtafstand van 30 meter voor geluid op omliggende milieugevoelige functies, die kan worden verlaagd naar 10 meter vanwege de ligging in gemengd gebied. Zoals in paragraaf 4.7 verwoord vormt het geluidsaspect echter geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vierde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet een beschrijving worden opgenomen in het bestemmingsplan van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Toetsing
Het plangebied maakt onderdeel uit van de historische dorpskern van Gendringen. Bij het maken van het stedenbouwkundig plan is nadrukkelijk gekeken naar het verbeteren van de ruimtelijke relatie tussen het woonzorgcentrum en de historische kern (zie ook paragraaf 2.2.1).
Conclusie
De beschreven ontwikkelingen in dit bestemmingsplan zijn niet strijdig met het aspect cultuurhistorie
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht, die de Wamz en de Monumentenwet 1988 heeft vervangen.
Een belangrijk archeologisch doel van de Erfgoedwet is om het archeologisch erfgoed ter plekke te behouden. Daarom is het verplicht om vroegtijdig in het proces van de ruimtelijke ordening rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en hierin een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt namelijk ruimte om te overwegen om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen.
Archeologiebeleid van de gemeente Oude IJsselstreek
Het archeologiebeleid van de gemeente Oude IJsselstreek is er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaand aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald door de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische kennis die hierbij wordt verkregen, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Een goede bescherming van de archeologie vraagt dus om het tijdig meewegen van de archeologische belangen en om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van de archeologie.
Het archeologiebeleid van de gemeente Oude IJsselstreek is vastgelegd in onderstaande beleidsstukken. Dit archeologisch advies is hierop gebaseerd.
- De Archeologische Beleidskaart van de gemeente Oude IJsselstreek;
- De Erfgoedverordening/ bestemmingsplan van de gemeente Oude IJsselstreek;
- Het archeologische beleid van de gemeente Oude IJsselstreek: Archeologie met beleid, RAAP, Willemsen en Kocken, 2012.
Archeologische waardenkaart gemeente Oude IJsselstreek
Voor het gehele grondgebied van de gemeente is een inventarisatie uitgevoerd. Er is gekeken waar al archeologische waarden bekend zijn en er is gekeken of er op andere plekken archeologische resten te verwachten zijn. Al deze gegevens (uit eerdere onderzoeken, literatuurstudie en kennis van de geologie en geomorfologie) zijn samengevoegd en verwerkt tot een archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een daarop gebaseerde archeologische maatregelenkaart. Gemakshalve wordt gesproken van de archeologische waardenkaart.
In de archeologische waardenkaart worden een aantal waarden en verwachtingen benoemd. Afhankelijk van de waarde of verwachting geldt er een andere maatregel:
Indien een omgevingsvergunning wordt ingediend (voor bouwen of het roeren van de grond), dan wordt eerst gekeken in welk gebied gebouwd gaat worden. Zie de tabel hierboven. Dan is snel duidelijk of er archeologisch onderzoek nodig is.
Hamaland Advies heeft in opdracht van de initiatiefnemers een archeologisch bureauonderzoek, een bouwdossieronderzoek en een verkennend booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied van MMP op de hoek van het Kerkplein en de Veldweg in Gendringen (zie bijlage 1). Hoewel het onderzoek gebaseerd is op een eerder/verouderd bouwplan voor het nieuwe woonzorgcentrum, is het onderzoek vanwege het gehanteerde plangebied toch geschikt als onderbouwing voor onderhavig bestemmingsplan. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Gendringen in de dorpskern. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 6.660 m2. . De exacte verstoringsdiepte door kelders onder de nieuwbouw en de aanleg van nutsvoorzieningen en herinrichting van groen en infrastructuur is nog onbekend.
Op basis van het bestemmingsplan en de archeologische beleidskaart van gemeente Oude IJsselstreek blijkt dat met de geplande bodemingreep mogelijk archeologische waarden kunnen worden verstoord. Het plangebied ligt in een oude dorpskern van voor 1850 en heeft daardoor een hoge archeologische waarde (categorie 3). Er geldt een verplichting voor onderzoek als de ondergrens van 100 m2 en 30 cm-mv voor bodemingrepen wordt overschreden.
Afbeelding 33: ligging van het plangebied (paars omkaderd) in archeologische beleidskaart van de gemeente Oude IJsselstreek
Bureauonderzoek en bouwdossieronderzoek
Het bureauonderzoek toont aan dat er een lage kans is op archeologische waarden in het plangebied vanaf het Paleolithicum tot de Vroege Middeleeuwen en een hoge kans vanaf de Late Middeleeuwen tot de Nieuwe Tijd. Er is een gerede kans op een bodemverstoring tot onder het archeologisch waardevol niveau door de aanleg van het verzorgingstehuis met kelder tot een diepte van circa 3 m-mv. Aangezien deze verstoring tot diep in de C-horizont loopt. Er wordt dan ook geadviseerd om het deel van het plangebied dat onder de huidige bebouwing ligt vrij te stellen van verder onderzoek. In de onbebouwde delen van het plangebied is een gerede kans op een bodemverstoring door de bewerking van de grond tot een diepte van ca. 0,50 m-mv.
Booronderzoek westelijk deelgebied (Fase 1)
Uit het uitgevoerde booronderzoek is gebleken dat de bovenste 110-180 cm van het bodemprofiel bestaat uit twee subrecent gevormde bruingrijze siltige zandlagen met veel puin, kiezels en modern vensterglas. De natuurlijke ondergrond bestaat vanaf een diepte van 110 (boring 3) tot 180 cm-mv (boring 1) uit zwak siltig, matig fijn zand behorende tot de Formatie van Boxtel. De verwachte spoor- en vondstniveaus zijn niet getroffen. Er zijn geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen. De bodem kent onder de subrecent opgebrachte zandlagen met puin, kiezels en modern vensterglas een natuurlijk profielverloop zonder bewoningsniveaus, cultuurlagen of vegetatiehorizonten.
Booronderzoek oostelijk deelgebied (Fase 2)
Uit het uitgevoerde booronderzoek blijkt dat de bodem tot op een diepte van gemiddeld 150 cm-mv verstoord is door de sloop van de woningen die in het plangebied gestaan hebben en de aanleg van de parkeerplaats, waarvoor na sloop grond is aangebracht met gebroken puin. De oppervlakteverharding bestond uit gebakken straatklinkers. Op de plek waar funderingen zijn aangeboord is sprake van subrecente bebouwing die pas rond de jaren ’70 van de vorige eeuw is gesloopt. Er is dus geen sprake van oude bebouwing van vóór 1800. Vanaf een diepte van gemiddeld 150 cm-mv is sprake van een natuurlijke maar afgetopte Chorizont bestaande uit oever- en beddingafzettingen van de Formatie van Echteld.
Selectie-advies
Op grond van de diepe verstoring van de bodem en de aanwezigheid van een afgetopte C-horizont onder deze subrecent opgebrachte bovenlagen met puin en het ontbreken van cultuurlagen, bewoningslagen, vegetatiehorizonten en het ontbreken van in-situ archeologische indicatoren ziet het onderzoeksbureau geen aanleiding voor een vervolgonderzoek. Er zijn zowel in het westelijk deelgebied (Fase 1) als het oostelijk deelgebied (Fase 2) geen archeologische vindplaatsen of archeologisch relevante niveaus aangetroffen. De voorgenomen bodemingrepen hebben geen gevolgen voor het bodemarchief.
Afbeelding 34:onderzoeksgebied archeologie met westelijk (rode contour) en oostelijk deel (oranje contour) van het plangebied.
Zoals reeds toegelicht in deze paragraaf is het bouwplan op afbeelding 34 verouderd, maar komt het gehanteerde onderzoeksgebied overeen met het plangebied van het nu voorliggende bouwplan.
Het onderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (advies d.d. 5 juli 2018):
Beoordeling
Het onderzoek met bijbehorende rapportage voldoet aan de hiervoor geldende richtlijn uit de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 4.0). Het onderzoek voldoet ook aan het archeologiebeleid van de gemeente Oude IJsselstreek.
Conclusie en advies
Uit het onderzoek blijkt dat de bodem op de onderzochte locatie redelijk recent diep verstoord is geraakt, tot in de natuurlijke C-horizont. De boringen zijn gezeefd, waarbij geen onverstoorde archeologische vondsten of andere archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Om deze redenen is geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk voor de sloop en nieuwbouw van het woonzorgcomplex.
Aandachtspunten
In de omgevingsvergunning zal de wettelijke meldingsplicht bij toevalsvondsten (Erfgoedwet, art. 5.10) opgenomen moeten worden:
Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Ook wordt geadviseerd om de verantwoordelijk ambtenaar namens de gemeente Oude IJsselstreek (mevrouw A. Lugtigheid) hierover direct te informeren.
De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om middels een verkennend bodemonderzoek te kijken of de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek zorgt ervoor dat voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning onderzoek is uitgevoerd naar de kwaliteit van de bodem.
Voor onderhavig bestemmingsplan zijn in totaal vier bodemonderzoeken uitgevoerd:
1. Verkennend bodemonderzoek
2. Verkennend onderzoek asbest in bodem
3. Nader bodemonderzoek
4. Nader bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem (oostelijk terreindeel)
Deze onderzoeken zijn toegevoegd als bijlage 2 t/m 5.
De belangrijkste conclusies van de onderzoeken zijn de volgende.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, matig fijn tot matig grof zand. De bovengrond is bovendien zwak tot matig humeus. Zeer plaatselijk is in de ondergrond een kleilaag aanwezig. De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend.
In het overgrote deel van de bovengrond van de gehele onderzoekslocatie, en plaatselijk ook tot circa 1,0 m -mv, zijn in verschillende gradaties baksteen, kolen en puin aangetroffen. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:
A: gehele onderzoekslocatie
De resten baksteen, zwak puinhoudende en/of zwak kolengruishoudende bovengrond ter plaatse van de onderzoekslocatie is licht verontreinigd met lood en/of zink. De zwak puinhoudende en zwak baksteenhoudende ondergrond ter plaatse van het zuidoostelijk terreindeel is licht verontreinigd met minerale olie en plaatselijk licht of matig verontreinigd met PAK. De matige verontreiniging met PAK isaangetoond in de bodemlaag van 0,5 tot 0,9 m -mv (boring B01), ter plaatse van het parkeerterrein, op het kerkplein op de grens van de onderzoekslocatie. De verontreiniging met PAK in de ondergrond lijkt niet gerelateerd te zijn aan een zintuiglijke bijmenging met kolengruis.
In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
De vooraf gestelde hypothese, dat deellocatie A als "verdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd.
De aangetoonde (bijmengingen met baksteen of) puin maken de onderzoekslocatie verdacht op het voorkomen met een verontreiniging met asbest in bodem/puin.
B: stroomafwaarts nabijgelegen terreingedeelte mogelijk benzine-service-station
In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Tevens zijn er zowel in het opgeboorde bodemmateriaal als in het grondwater geen zintuiglijke waarnemingen gedaan die zouden duiden op een verontreiniging met minerale olie en/of aromaten.
De vooraf gestelde hypothese, dat deellocatie B als "verdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet bevestigd.
Econsultancy adviseert om een nader bodemonderzoek naar de matige verontreiniging met PAK in de ondergrond uit te voeren. Door het uitvoeren van een nader bodemonderzoek kan worden bepaald of mogelijk sprake is van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging, op het te ontwikkelen terreindeel in de directe nabijheid van boring B01.
Daarnaast adviseert Econsultancy om ter plaatse van de onderzoekslocatie een verkennend onderzoek asbest in bodem/puin (conform de NEN 5707 en NEN 5897) uit te voeren.
Het verkennend onderzoek asbest in bodem heeft tot doel om vast te stellen of op de onderzoekslocatie sprake is van een bodemverontreiniging met asbest.
Deellocatie A - terrein verzorgingshuis
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bovengrond is bovendien grotendeels zwak humeus. In de bovengrond van nagenoeg de gehele onderzoekslocatie is een zwak tot matige puinbijmenging aangetoond. Daarnaast is ook plaatselijk een bijmenging met baksteen aanwezig.
Zintuiglijk is op het maaiveld en in de bodem in de fractie > 20 mm geen asbest aangetroffen. Analytisch is in de bodem in de fractie < 20 mm eveneens geen asbest aangetoond.
Deellocatie B - parkeerterrein
De bodem bestaat uit zwak siltig, matig fijn zand. In het traject ca. 15 tot 50 cm -mv is de bodem zwak tot matig baksteenhoudend, zwak tot sterk betonhoudend en/of zwak tot matig slakhoudend.
Zintuiglijk is op het maaiveld en in de bodem in de fractie > 20 mm geen asbest aangetroffen. Analytisch is in de bodem in de fractie < 20 mm eveneens geen asbest aangetoond.
Algemeen
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, verworpen. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke veiligheidsmaatregelen te worden getroffen.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit Bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Het nader bodemonderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek. In het verkennend onderzoek is in de zwak baksteenhoudende bodemlaag van 0,5 tot 0,9 m -mv (boring B01), ter plaatse van het parkeerterrein, een matige verontreiniging met PAK aangetoond.
De bodem ter plaatse van het parkeerterrein bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig grof zand. De bovenste meter is bovendien plaatselijk zwak humeus. In de bodemlaag van circa 0,15 tot 1,2 m -mv van het parkeerterrein zijn bijmengingen met puin, slakken, kolengruis, baksteen en is een zwakke tot sterke teergeur waargenomen. Plaatselijk (met name op het zuidelijk terreindeel van de parkeerplaats) is sprake van een volledig uit puin bestaande laag die ook naar teer geurt en daarnaast ook beton, glas, metaal en/of asfalt bevat.
Tijdens het nader onderzoek asbest in puin is zowel op het maaiveld als in het opgegraven materiaal zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de fractie < 20 mm is analytisch geen asbest aangetoond.
De boven- en ondergrond ter plaatse van het Kerkplein te Gendringen is sterk verontreinigd met PAK en plaatselijk sterk verontreinigd met minerale olie. De ingeschatte omvang van de sterk met minerale olie en/of PAK verontreinigde grond bedraagt circa 420 m³. De sterke verontreiniging bevindt zich in de bodemlaag van circa 0,15 tot 1,2 m -mv. Bij de bepaalde omvang is geen rekening gehouden met zintuiglijk verontreinigde puinlagen die zich op het zuidelijk terreindeel bevinden.
De verontreiniging is naar alle waarschijnlijkheid ontstaan bij de aanleg van het parkeerterrein medio jaren ‘80 van de vorige eeuw. Derhalve kan gesteld worden dat sprake is van een bestaand geval van bodemverontreiniging (ontstaan vóór 1 januari 1987).
Uit de milieuhygiënische beoordeling van de sterk verontreinigde grond is gebleken dat er in de huidige situatie géén sprake is van humane, verspreidings- en ecologische risico's. Uitgaande hiervan, alsmede van de mate en het volume van de grondverontreiniging op de onderzoekslocatie (meer dan 25 m³ sterk verontreinigde grond), wordt gesteld dat hier in het kader van de Wet bodembescherming een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft, dat niet met spoed hoeft te worden gesaneerd.
Het geval is gesitueerd op het kadastrale perceel gemeente Gendringen, sectie K, nummer 2230. Ter plaatse van de oostzijde heeft afperking plaatsgevonden tot de plangrens. Verwacht wordt dat de verontreiniging zich aan de oostzijde op het Kerkplein voort zal zetten, echter aan deze zijde heeft geen onderzoek plaatsgevonden. De verontreiniging is grotendeels afgeperkt tot aan de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse Wonen.
Algemeen
In het kader van de geplande herinrichting wordt geadviseerd de sterk met PAK en minerale olie verontreinigde grond (en puin) te saneren middels een door het bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan.
Mogelijk kan procedureel worden volstaan met een melding in het kader van het Besluit Uniforme Saneringen (BUS).
Aanleiding voor het nader bodemonderzoek en het verkennend onderzoek asbest in bodem is de uitbreiding van de onderzoekslocatie in verband met de bouw van een woonzorgcentrum en de door Econsultancy aangetroffen sterke verontreiniging minerale olie en PAK in de grond op het parkeerterrein.
De bodem ter plaatse van het parkeerterrein bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bodem is bovendien afwisselend zwak tot plaatselijk matig humeus. In de bodem op het oostelijk gedeelte van het parkeerterrein zijn bijmengingen van met name baksteen en kolengruis waargenomen. De bijmengingen bevinden zich op afwisselende dieptes, maar globaal in het traject van 0,2 tot 1,1 m -mv. Op het centrale (oostelijke) terreindeel van het parkeerterrein zijn tevens zwakke bijmengingen met slakken aanwezig (traject van circa 0,2-0,9 m -mv). Tijdens het verkennend onderzoek asbest in bodem is zowel op het maaiveld als in het opgegraven materiaal zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
Nader bodemonderzoek
Op basis van de analyseresultaten en de zintuiglijke waarnemingen blijkt dat op het Kerkplein sprake is van een sterke verontreiniging met PAK en minerale olie. De verontreiniging wordt op basis van de analyseresultaten en de zintuiglijke waarnemingen zowel in horizontale als in verticale richting, binnen de plangrenzen, als voldoende afgeperkt beschouwd. In de oostelijke richting is de sterke verontreiniging deels afgeperkt tot aan de plangrens. Naar verwachting volgt de contour van de sterke verontreiniging echter de begrenzing van het parkeerterrein, en zal de sterke verontreiniging derhalve hoogstwaarschijnlijk in oostelijke richting niet meer ver doorlopen. In noordelijke, westelijke en zuidelijke richting vormt naast de zintuiglijke waarnemingen en analyseresultaten ook de topografie (circa 40 à 60 cm hoger gelegen terreindeel) een natuurlijke afperking. De verontreiniging is binnen de plangrenzen afgeperkt tot aan de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse Wonen of Industrie.
De ingeschatte oppervlakte van de sterk met PAK en minerale olie verontreinigde grond binnen het plangebied bedraagt circa 1.400 m². De gemiddelde laagdikte bedraagt 0,5 meter. De omvang van de sterk met PAK en minerale olie verontreinigde bovengrond bedraagt hiermee circa 700 m³. De verontreiniging is vermoedelijk ontstaan bij de aanleg van het parkeerterrein medio jaren ‘80 van de vorige eeuw. Derhalve kan gesteld worden dat sprake is van een bestaand geval van bodemverontreiniging (ontstaan vóór 1 januari 1987). De sterke verontreiniging bevindt zich binnen de bodemlaag van circa 0,15 tot 1,2 m -mv. Het geval is gesitueerd op het kadastrale perceel gemeente Gendringen, sectie K, nummer 2230.
Uit de milieuhygiënische beoordeling van de sterk verontreinigde grond is gebleken dat er in de huidige situatie géén sprake is van humane, verspreidings- en ecologische risico's. Uitgaande hiervan, alsmede van de mate en het volume van de grondverontreiniging op de onderzoekslocatie (meer dan 25 m³ sterk verontreinigde grond), wordt gesteld dat hier in het kader van de Wet bodembescherming een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft, dat niet met spoed hoeft te worden gesaneerd.
Er moet rekening worden gehouden met het feit dat ter plaatse van het zuidwestelijk terreindeel van de parkeerplaats puin in de ondergrond aanwezig is. Aangezien dit geen bodem betreft maakt het geen deel uit van onderhavig geval van ernstige bodemverontreiniging. De verwachting is echter dat het puin niet herbruikbaar is en indien getoetst aan de Regeling bodemkwaliteit de maximale samenstellingswaarde zal overschrijden.
Verkennend onderzoek mogelijk voormalig benzine-service-station
In het grondwater ter plaatse van het (mogelijk) voormalig benzine-service-station is een matige verontreiniging met minerale olie aangetoond. In de ondergrond ter plaatse zijn geen verontreinigingen aangetoond. De matige verontreiniging met minerale olie in het grondwater een aanwijzing dat het benzine-service-station mogelijk in het verleden daadwerkelijk aanwezig is geweest. Het is mogelijk dat de peilbuis op de grens/stroomafwaarts van een sterke verontreiniging met minerale olie in de grond/grondwater geplaatst is. Er wordt niet verwacht dat de matige verontreiniging met minerale olie in het grondwater is te relateren aan de sterke verontreiniging met minerale olie en PAK in de baksteenhoudende bovengrond (0,2 - 0,5 m -mv) ter plaatse. Ter plaatse van het centrale terreindeel is in het verkennend bodemonderzoek (4042.001) namelijk geen verontreiniging in het grondwater aangetroffen.
Verkennend onderzoek asbest in bodem
In de puinhoudende bovengrond (oud baksteen) is analytisch asbest in de fractie < 20 mm aangetroffen (6,7 mg/kg d.s.). De aangetoonde concentratie overschrijdt de waarde voor uitvoering van nader onderzoek niet. De aangetroffen concentratie bevindt zich (ruim) beneden de hergebruikswaarde van 100 mg/kg d.s. waardoor er formeel gezien geen sprake is van een verontreiniging met asbest. In het samengestelde mengmonster van de overige puinhoudende bovengrond (recenter puin) is geen asbest aangetoond.
Advies
De matige verontreiniging met minerale olie in het grondwater, ter plaatse van het voormalige benzine-service-station, geeft aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek naar deze grondwaterverontreiniging.
Nadat is vastgesteld of (binnen de plangrenzen) sprake is van een sterke verontreiniging met minerale olie in het grondwater, wordt in het kader van de geplande herinrichting geadviseerd de sterk met PAK en minerale olie verontreinigde grond (en puin) te saneren middels een door het bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan. Mogelijk kan procedureel worden volstaan met een melding in het kader van het Besluit Uniforme Saneringen (BUS).
Uit de uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat het uitvoeren van een bodemsanering noodzakelijk is. Het advies om daarnaast nog nader onderzoek uit te voeren naar grondwaterverontreiniging met minerale olie zal worden meegenomen bij de voorbereiding van de civieltechnische werkzaamheden in het kader van de geplande herinrichting van het openbaar gebied.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bouwplan.
Externe veiligheid heeft betrekking op situaties waar een ongeval kan plaatsvinden met gevaarlijke stoffen waardoor mensen - die verder niets met de risicodragende activiteit te maken hebben - om het leven zouden kunnen komen.
Beoordelingskader
Bij externe veiligheid wordt een onderscheid gemaakt in:
De kern van het externe veiligheidsbeleid is ruimtelijke scheiding aanhouden (zoneren) tussen (geprojecteerde) kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en risicobronnen. Hiervoor is het noodzakelijk dat te verlenen besluiten over omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen onderling goed op elkaar zijn afgestemd. Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen). De aan te houden veiligheidsafstanden zijn meestal gebaseerd op (berekende) risico's en soms op te verwachten effecten bij een calamiteit. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het besluit externe veiligheid transportroutes(Bevt) en het beleid met betrekking tot buisleiding is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 /jaar PR-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN- curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Beleidsvisie
In 2010 heeft de gemeenteraad van Oude IJsselstreek de beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze beleidsvisie wordt een afweging gemaakt tussen twee uitgangspunten:
Gekozen wordt voor een benadering met drie gebiedstypen. Er is geprobeerd een optimale mix te vinden in normen, maatregelen en hulpmiddelen, die passen bij het betreffende gebiedstype.
De beleidskeuzes laten zich als volgt samenvatten:
Een overzicht van de locaties van de inrichtingen in Oude IJsselstreek die onder de werking van het Bevi en de Revi vallen of waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen is weergegeven op de Risicokaart provincie Gelderland.
Afbeelding 35: uitsnede risicokaart met omcirkeld het plangebied
Op dit kaartbeeld zijn de kwetsbare objecten en inrichtingen in het groen zichtbaar. Deze objecten en inrichtingen betreffen onderwijsinstellingen (driehoek), tehuizen (kruis), publieksgebouwen (ruit), kantoor/bedrijven (vierkant), hotel/pension (cirkel) en andere objecten (ster). Verder buiten het plangebied bevindt zicht aan de Rijnweg een LPG inrichting (rode driehoek met contour).
De uitvoering van het bouwplan vindt plaats buiten plaatsgebonden risicocontouren en invloedsgebieden van het groepsrisico van omliggende risicobronnen.
Toetsing door omgevingsdienst Achterhoek (d.d. 23 augustus 2017)
Selectie van de risicobronnen
In het bestemmingsplan wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet ligt binnen de plaatsgebonden risicocontour en/of invloedsgebieden van risicobronnen. Deze conclusie is getoetst aan de Gelderse Risicokaart Externe Veiligheid. Er blijkt dat er geen stationaire en mobiele risicobronnen in de nabijheid van de planontwikkelingen zijn gelegen. Er wordt ingestemd met de conclusie.
Omdat tevens geen sprake is van een functiewijziging en een significante toename van het aantal personen is externe veiligheid geen relevant aspect.
Vaststelling van de risicosituatie, toetsing aan de normen en verantwoording van het groepsrisico
Zowel de vaststelling van de risicosituatie als de toetsing aan de normen is correct uitgevoerd. Wij kunnen instemmen met de conclusie dat het plangebied niet is gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied van een risicobron. In deze is externe veiligheid niet relevant en kan een verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven.
Conclusie
Op basis van bovenstaande beoordeling kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan akkoord is voor het onderdeel externe veiligheid.
Gezien de woonzorgfunctie van het complex voor niet tot zeer beperkt zelfredzame mensen wordt aanbevolen om in een vroegtijdig stadium contact op te nemen met de VNOG voor advies inzake de zelfredzaamheid en rampenbestrijding.
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmering bestaan tegen onderhavig bestemmingsplan.
Sinds 1 januari 2017 vervangt de Wet Natuurbescherming de Flora & Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet. Slechts één wet en minder regels maakt de wet overzichtelijker.
De wet regelt de volgende onderwerpen:
Voor de uitvoering van de wet heeft de provincie de bevoegdheid gekregen om vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen te verlenen voor gebiedsbescherming, soortenbescherming, schadebestrijding en houtopstanden. De Rijk blijft slechts voor een aantal specifieke taken bevoegd.
Econsultancy heeft in opdracht van Wonion een quickscan flora en fauna uitgevoerd aan de Kerkplein 3 te Gendringen (bijlage 6). Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.
Ten behoeve van de ontwikkeling dient de huidige bebouwing te worden gesloopt en de beplanting te worden verwijderd. Er zal een lichte toename van het aantal bewoners plaatsvinden.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in de onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten.Daarnaast is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Uit de tabel blijkt dat er nader onderzoek gedaan moet worden naar de gewone dwergvleermuis.
Uitkomsten nader onderzoek aanwezigheid vleermuizen
Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan flora en fauna is aanvullend vleermuisonderzoek gedaan naar de functie van de onderzoekslocatie voor de gewone dwergvleermuis. Het onderzoek is uitgevoerd van september 2017 tot en met juli 2018.
Uit het onderzoek is gebleken dat er in de bebouwing op de onderzoekslocatie twee zomerverblijfplaatsen van in totaal 3 gewone dwergvleermuizen aanwezig zijn. Omdat met de voorgenomen ingreep overtreding van verbodsbepalingen op de Wet natuurbescherming plaats zal vinden dient een ontheffing aangevraagd te worden bij de provincie Gelderland.
Vervolgstappen
Als gevolg van het aantreffen van verblijfplaatsen dient een ontheffing te worden aangevraagd voor de sloop en mitigerende en compenserende maatregelen dienen te worden gerealiseerd. De haalbaarheid van het aanvragen van een ontheffing is gebonden aan het feit of er sprake is van een wettelijk belang volgens de Habitatrichtlijn.
De wettelijke belangen zijn:
Door Wonion is opdracht gegeven aan Econsultancy om maatregelen te treffen die vermoedelijk door de provincie Gelderland als voorwaarde worden gesteld bij de ontheffing. Dit betreft onder andere het plaatsen van 8 vleermuiskasten op 27 juli, het opstellen van een ecologisch werkprotocol en het uitvoeren van een controleronde voorafgaand aan de sloop.
Eventuele sloop op de locatie kan alleen plaatsvinden nadat het aanvragen van een ontheffing en de bijbehorende maatregelen zijn getroffen. Hierbij dient gedacht te worden aan het tijdelijk en permanent aanbieden van nieuwe verblijfplaatsen voor vleermuizen. De mogelijkheid dat de ontheffing niet wordt verleend is op risico van de initiatiefnemer. In de planregels (algemene bouwregels) is ten aanzien van sloop een voorwaardelijke verplichting opgenomen om het voorgaande te waarborgen.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen).
Voor de beoordeling van het onderdeel geluid moet in algemene zin aan de volgende punten worden voldaan:
1: Normen Wet geluidhinder (Wgh)
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen binnen een geluidzone waarbij geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) zijn betrokken is de Wgh van toepassing. De Wgh kent drie geluidbronnen waarvoor geluidzones gelden:
Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wgh, zal akoestisch moeten worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan.
Er zijn geen spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen in de nabijheid van het plan zodat de Wgh voor deze onderdelen niet van toepassing is. De wegen in de nabijheid van het plan zijn 30 km/uur wegen. Voor deze wegen is de Wgh niet van toepassing omdat deze wegen geen zone hebben.
Hoewel een woonzorgcentrum een geluidgevoelige bestemming is, is de Wgh voor deze ontwikkeling niet van toepassing.
2: Bedrijven in de omgeving
Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Omdat bedrijven ten aanzien van deze objecten geluidsnormen zijn opgelegd, zal het realiseren van geluidsgevoelige objecten dichter naar de bedrijven toe altijd een beperking voor de bedrijven betekenen. Of deze beperking ook leidt tot directe gevolgen voor de bedrijfsvoering, dient te worden vastgesteld. In dergelijke gevallen zal akoestisch moeten worden onderzocht welke geluidsbelasting het bedrijf op het plangebied heeft. Blijkt uit het onderzoek dat de bedrijven ook in de nieuwe situatie kunnen voldoen aan de gestelde geluidsnormen, dan is in feite voldaan aan dit punt.
In de nabijheid van het plan bevinden zich inrichtingen met geluidbronnen. Een supermarkt (koelventilatoren en laden en lossen) met bijbehorend parkeerterrein, een poelier (koelventilatoren), een verenigingsgebouw/multifunctioneel centrum (o.a. muziekoefenruimte) en twee kerken. De afstand van de geplande geluidgevoelige gebouwen verandert niet of nauwelijks ten opzichte van de genoemde geluidbronnen. Bovendien bevinden bestaande woningen zich op een vergelijkbare afstand van deze inrichtingen. De bestaande bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. De geluidisolatie van de muziekoefenruimte zorgt er daarnaast voor dat ook deze activiteiten niet worden belemmerd door de geplande ontwikkeling.
3: Woon- en leefklimaat
Wanneer geluidgevoelige objecten en geluidproducerende objecten als bedrijven en wegen in elkaars nabijheid worden gerealiseerd, dient afgewogen te worden of er in en om de geluidgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Om hierover een goed oordeel te kunnen vormen dient te worden bepaald wanneer sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hiervoor kunnen de normen worden gevolgd die in verschillende milieuwetten voor geluid zijn vastgelegd. Voor wat betreft rail- en wegverkeerslawaai zijn hiervoor normen opgenomen in de Wgh. Ook als er sprake is van een industrieterrein in of rond een plangebied kent de Wgh normen. Voor het overige lawaai van bedrijven kennen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Activiteitenbesluit regels en normen.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bij ruimtelijke plannen verder moet worden gekeken dan de normen uit de diverse wetten. De VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" is hiervoor een hulpmiddel. Wanneer aan de richtafstanden van deze publicatie wordt voldaan is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Wordt niet voldaan aan de richtafstanden dan dient de situatie akoestisch te worden bepaald en afgewogen.
Bij de afweging of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ook in een nieuwe situatie aanwezig blijft, moet worden betrokken:
In paragraaf 4.2 is reeds geconcludeerd dat uit dit oogpunt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig blijft.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is wel nader onderzoek verricht naar het aspect wegverkeerslawaai (Veldweg, 30 km/uur). Door autonome groei toe te passen op de laatst bekende verkeersgegevens (2005) wordt indicatief uitgegaan van 1000 mvt/etmaal verdeeld volgens de standaardgegevens:
1000 | licht | middel | zwaar | totaal |
07 - 19u | 73,0% | 5,0% | 2,8% | 80,8% |
19 - 23u | 11,6% | 0,4% | 0,2% | 12,2% |
23 - 07u | 6,2% | 0,5% | 0,4% | 7,1% |
1000 | licht | middel | zwaar | totaal |
07 - 19u | 730,1 | 49,9 | 27,7 | 807,7 |
19 - 23u | 116,4 | 3,7 | 1,6 | 121,7 |
23 - 07u | 62,3 | 4,7 | 3,7 | 70,7 |
Per uur | licht | middel | zwaar |
07 - 19u | 60,8 | 12,5 | 3,5 |
19 - 23u | 9,7 | 0,9 | 0,2 |
23 - 07u | 5,2 | 1,2 | 0,5 |
De gevelbelasting Lden bedraagt 52 dB zonder aftrek en 47 dB met aftrek. Voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De gevelwering moet op grond van het bouwbesluit minimaal 20 dB bedragen. Het binnenniveau bedraagt 52-20 = 32 dB en voldoet aan de grenswaarde van 33 dB. Er wordt daarmee voldaan aan de voorwaarden van een goed woon en leefklimaat.
Tot slot is, zoals reeds benoemd in paragraaf 4.2, onderzoek verricht naar de geluidsbelasting van het woonzorgcentrum op de omgeving. Daarbij is het gebruik van de multifunctionele ruimte bij het restaurant het meest van belang. De multifunctionele ruimte kan op verschillende manieren worden beoordeeld. Omdat hier sprake is van een bestemmingsplanwijziging en de gemeente Oude IJsselstreek geen geluidbeleid heeft wordt de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening toegepast voor het bepalen van een goed woon- en leefklimaat in het kader van de ruimtelijke ordening. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) gelden de richtwaarden uit onderstaande tabel. De inrichting en het bepalende geluidgevoelige gebouw (de woning Kerkplein 4) en liggen in de woonomgeving “Woonwijk in de stad”
Aanbevolen richtwaarden LAr,LT in de woonomgeving in dB(A) van de Handreiking: | |||
Aard van de woonomgeving | Dag 7:00-19:00 |
Avond 19:00-23:00 |
Nacht 23:00-7:00 |
Landelijke omgeving | 40 | 35 | 30 |
Rustige woonwijk, weinig verkeer | 45 | 40 | 35 |
Woonwijk in de stad | 50 | 45 | 40 |
Bedrijventerrein | 55 | 50 | 45 |
Wanneer muziek in het multifunctionele centrum ten gehore wordt gebracht dan mag dit (indicatief berekend, uitgaande van dichte ramen en een gevelwering van 20 dB(A)) niet meer bedragen dan;
Dag 50 - 10 (muziekcorrectie) + 25 (afstand) + 20 (geluidwering) is 85 dB(A), Avond 80 dB(A) en nacht (vanaf 23:00 uur) 75 dB(A). Wanneer wordt beoogd om in de multifunctionele ruimte in de avond en nacht levende of dansmuziek ten gehore te brengen dan is het niet uitgesloten dat de beoordelingsniveaus worden overschreden. Wanneer er uitsluitend sprake is van achtergrondmuziek (restaurant) dan wordt voldaan aan de beoordelingsniveaus.
Met betrekking tot het plan geldt dat wordt uitgegaan van incidentele overschrijdingen van de beoordelingsniveaus. Deze overschrijdingen zijn toegestaan op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening. Daarnaast zal de multifunctionele ruimte in het souterrain (met isolatiemaatregelen) eventueel de mogelijkheid bieden om structureel als oefenruimte voor muziekverenigingen te dienen. In die situatie worden geen overschrijdingen van de beoordelingsniveaus verwacht.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2) en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Hierbij geldt:
Aangezien dit kleinschalig bouwplan uitgaat van de realisatie van nieuw woonzorgcentrum op een plek waar nu nog het bestaande woonzorgcentrum staat, is beoordeling op het aspect luchtkwaliteit niet nodig.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) 2012-2020 is opgenomen dat het opstellen van parkeerbeleid een autonome taak is van gemeenten. Parkeerbeleid is van belang voor de bereikbaarheid en leefbaarheid van woonwijken, bedrijventerreinen en (winkel)centra. Het gemeentelijk beleidskader parkeren is in november 2008 vastgesteld door de raad. Uitgangspunt van het parkeerbeleid is dat er voldoende parkeergelegenheid is, zodat de hinder als gevolg van zoekgedrag en/of foutief geparkeerde auto's wordt voorkomen. Het parkeren bij verbouw, aanbouw en nieuwbouw dient in beginsel dan ook op eigen terrein opgelost te worden.
Parkeernormen gemeente Oude IJsselstreek
De CROW-stedelijkheidscategorie van Oude IJsselstreek is 'weinig stedelijk' (kernen Ulft, Gendringen, Terborg, Silvolde en Varsseveld) en 'niet stedelijk' voor de overige kernen in de gemeente. De landelijke parkeerkencijfers van het CROW (ASVV 2012) worden gebruikt als uitgangspunt bij de raming van de parkeerbehoefte en kennen een bandbreedte (een minimum- en een maximumnorm). In principe geldt de maximale parkeernorm. Alleen wanneer aannemelijk kan worden gemaakt dat er minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn, kan de gemeente toestaan dat van dit maximum wordt afgeweken.
In het complex worden verschillende typen woningen gerealiseerd:
Zorginstelling (maatschappelijk) | Appartementen (wonen) | |
Estinea | - | 16 (14+2) zelfstandig |
Azora | 17 somatiek zelfstandig 17 PG niet-zelfstandig 9 ELV niet-zelfstandig |
- |
Wonion | - | 11 zelfstandig |
Totaal | 43 woningen | 27 woningen |
Bij de berekening van de parkeerbehoefte worden de somatiek, PG en ELV woningen beschouwd als woningen in de categorie verpleeg- en verzorgingshuis, omdat deze woningen onderdeel zijn van de zorginstelling en worden bewoond door ouderen met een relatief laag autobezit. Het totaal aantal woningen in de categorie parkeernorm voor verpleeg- en verzorgingshuis is daarmee 43.
Aan de woningen van Estinea en Wonion (totaal 27) zal, gelet op de zelfstandigheid en oppervlakte, een parkeernorm worden toegekend die past bij een huurappartement in de goedkope/middeldure prijsklasse. Dit past eveneens bij het feit dat zorg hierbij ondergeschikt is aan het wonen.
Naast wooneenheden bevat het plan ook de realisatie van maximaal 3 multifunctionele ruimtes. Deze ruimtes zullen met name worden gebruikt ten behoeve van het woonzorgcentrum of door lokale initiatieven en verenigingen. Daarnaast wordt er een restaurant gerealiseerd t.b.v. de bewoners van het woonzorgcentrum en hun bezoekers. Gelet op de doelgroep wordt hiervoor geen afzonderlijke parkeerbehoefte berekend.
Parkeerkencijfers en parkeernorm
Het CROW hanteert voor de genoemde functies de volgende kengetallen:
Functiebeschrijving conform CROW (weinig stedelijk, centrumgebied) |
Minimale parkeerbehoefte | Maximale parkeerbehoefte | Aandeel bezoekers |
Huurwoning, etage, prijsklasse midden/goedkoop | 0,7 pp per woning | 1,5 pp per woning | 0,3 pp per woning |
Zorgwoningen (verpleeg- en verzorgingshuis) | 0,5 pp per woning | 0,7 pp per woning | 60% |
Gelet op het plan gelden de volgende parkeernormen:
Functiebeschrijving | Minimum parkeernorm | Maximum parkeernorm | Aandeel bezoekers (min./max) |
Huurwoning, etage, prijsklasse midden/goedkoop | 27 x 0,7 = 18,9 parkeerplaatsen | 27 x 1,5 = 40,5 parkeerplaatsen | 27 x 0,3 = 8,1 parkeerplaatsen |
Zorgwoningen (verpleeg- en verzorgingshuis) | 43 x 0,5 = 21,5 parkeerplaatsen | 43 x 0,7 pp = 30,1 parkeerplaatsen | 12,9 of 18,1 parkeerplaatsen |
Afgerond | 40 parkeerplaatsen | 71 parkeerplaatsen | 21 tot 26 parkeerplaatsen |
In beginsel geldt de maximale parkeernorm, dus 71 parkeerplaatsen.
Aanwezigheid (dubbelgebruik)
Omdat er sprake is van meerdere functies kan de hiervoor berekende parkeernorm worden verminderd door te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Eén parkeerplaats kan namelijk op verschillende tijdstippen door verschillende functies worden gebruikt. Voor deze berekening is gebruik gemaakt van de aanwezigheidspercentages zoals genoemd in de ASVV 2012, deze zijn hieronder weergegeven:
Werkdag ochtend |
Werkdag middag |
Werkdag avond |
Werkdag nacht |
Zaterdag middag |
Zaterdag avond |
Zondag middag |
|
Woningen bewoners | 50 | 50 | 90 | 100 | 60 | 80 | 70 |
Woningen bezoekers | 10 | 20 | 80 | 0 | 60 | 100 | 70 |
Verpleeg- en verzorgingshuis | 50 | 50 | 100 | 25 | 100 | 100 | 100 |
In onderstaande tabel is de maximale parkeernorm per functie verrekend met het aanwezigheidspercentage per dagdeel. Per functie zijn deze maximale parkeernormen:
Werkdag ochtend |
Werkdag middag |
Werkdag avond |
Werkdag nacht |
Zaterdag middag |
Zaterdag avond |
Zondag middag |
|
Woningen bewoners | 16,2 | 16,2 | 29,2 | 32,4 | 19,4 | 25,9 | 22,7 |
Woningen bezoekers | 0,8 | 1,62 | 6,5 | 0 | 4,9 | 8,1 | 5,7 |
Verpleeg- en verzorgingshuis | 15,1 | 15,1 | 30,1 | 7,5 | 30,1 | 30,1 | 30,1 |
Totaal | 32,1 | 32,9 | 65,8 | 39,9 | 54,4 | 64,1 | 58,5 |
Uit de berekening blijkt dat het maatgevende moment optreedt op de werkdagavond, de parkeerbehoefte is dan 66 parkeerplaatsen.
Parkeerbalans (vraag/aanbod)
In de huidige situatie wordt het parkeren voor het woonzorgcentrum opgelost in de openbare ruimte op het Kerkplein. In de nieuwe situatie zal dat eveneens grotendeels het geval zijn. Wel wordt er op eigen terrein een parkeerkelder gerealiseerd met een capaciteit van ca. 24 plaatsen.
In totaal worden er rond het nieuwe woonzorgcentrum 58 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op basis van de huidige situatie is bekend dat de parkeerbehoefte van het verpleeg- en verzorgingshuis minimaal is. Wanneer wordt uitgegaan van de minimale norm (0,5 per zorgwoning) is de parkeerbehoefte van de zorginstelling op het maatgevende moment (werkdagavond) 21,5 pp in plaats van 30,1 pp. De totale parkeerbehoefte op het maatgevende moment (werkdagavond) komt daarmee op 29,2 + 6,5 + 21,5 = 57,2 parkeerplaatsen. Met de geplande realisatie van 58 parkeerplaatsen wordt daarmee alsnog voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Tot slot is binnen het gebied ook informele parkeerruimte aanwezig rond de RK-kerk. Deze informele parkeerruimte kan worden benut tijdens eventuele piekmomenten. Overdag is er daarnaast nog restcapaciteit beschikbaar voor eventuele kerkdiensten.
Parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bouwplan.
Vanuit het principe dat het waterbeheer een gezamenlijk domein is van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zijn de verantwoordelijkheden helder beschreven en zijn de taken verdeeld onder het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". Zo draagt de gemeente, als de bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat, zorg voor een veilige en prettige leefomgeving. De gemeente heeft derhalve taken in het ruimtelijke en sociale domein. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer de afweging tussen milieu, natuur, water, economie en huisvesting een rol speelt. Dit beleid wordt vastgelegd in structuurvisies en bestemmingsplannen. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor het rioleringsbeheer en hebben de zorgplichten voor overtollig hemelwater, afvalwater en grondwater in de bebouwde omgeving.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient te worden aangegeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de waterhuishoudkundige situatie. Dit vindt zijn weerslag in de zogenaamde watertoets. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water.
Het Waterplan Gelderland 2010-2015 bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan op basis van de Waterwet de status van structuurvisie en is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie daarvoor wil inzetten.
De gemeente Oude IJsselstreek ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.
Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030' opgesteld. Vanuit deze visie vult het waterschap het beleid voor de periode 2016-2021 verder in. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staat in hun visie centraal. De ambities uit de watervisie wil het waterschap samen met de partners verder vormgeven. Het Waterbeheerplan 2016-2021 biedt hiervoor concrete aanknopingspunten. Dit plan is in november 2015 vastgesteld en bevat het beleid op hoofdlijnen voor alle taakgebieden van het waterschap Rijn en IJssel voor de periode 2016-2021.
Het waterbeheersplan is opgesteld samen met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van het deelstroomgebied Rijn-Oost.
Het waterbeheersplan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en welke maatregelen en projecten daarvoor in de planperiode worden ingezet. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt. Dat volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Dit plan geeft dus vooral de koers aan die het waterschap gaat varen.
Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten we in de samenwerking met onze partners willen leggen.Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
In het waterbeheersplan wordt extra aandacht besteed aan de focusvelden: 1) hoe in te spelen op klimaatverandering en 2) stedelijk waterbeheer. Tevens vindt er een uitwerking van maatregelen naar stroomgebieden plaats, waaronder het stroomgebied van de Oude IJssel dat van toepassing is voor de gemeente Oude IJsselstreek.
Klimaatverandering
Het klimaat verandert en zal de komende decennia grotere extremen laten zien, ook in Nederland. Voor het waterschap is dit een zeer belangrijke ontwikkeling, waar we ze actief op wil inspelen. Waterbeheerders moeten niet alleen meer aandacht besteden aan heftige pieken in de waterafvoer in de zomer en hogere afvoer in de winter, maar ook aan de drogere perioden daartussenin. Deweersextremen brengen onzekerheden, maar ook kansen met zich mee.
Stedelijk waterbeheer
Het is een maatschappelijk belang dat water in stedelijk gebied op orde is en blijft, dat inwoners het water kunnen beleven en ervan kunnen genieten, en dat we nu en in de toekomst droge voetenhouden. De stedelijke wateropgaven zijn opgaven waarvoor niet één partij de sleutel in handen heeft. Het waterschap hier een rol in, maar doen dit in nauwe samenspraak met gemeenten, corporaties, belangengroepen, private partijen en inwoners. Waar mogelijk koppelt het waterschap wateropgaven aan plannen en projecten van andere partijen in de stad. Samenwerken is een voorwaarde om ambities te realiseren
Uitwerking in stroomgebied Oude IJssel
Kenmerkend voor de Oude IJssel is de beroeps- en recreatievaart met bijbehorende economische en recreatieve functies. In het waterschapbeheersplan geeft het waterschap de plannen aan voor dit stroomgebied voor de aspecten van schoon water, wateroverlast en -tekort, stedelijk water en recreatief medegebruik. Tot slot beschrijft het waterschap ook de agenda voor samenwerking met partners in het stroomgebied van de Oude IJssel.
De gemeente Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel hebben een gemeentelijk waterplan opgesteld. In dit waterplan wordt een integrale visie gegeven op water in Oude IJsselstreek. Deze visie geeft een doorkijk naar de middellange termijn (circa 10 jaar) en de lange termijn (2030). Aan de visie is een uitvoeringsprogramma gekoppeld voor de korte termijn (5 jaar). Het waterplan biedt handvatten voor het opstellen van ruimtelijke plannen, voor de afstemming met rioolbeheer en geeft zo inzicht in de mogelijkheden om te komen tot een duurzaam watersysteem binnen de gemeente.
Er wordt gestreefd naar een gezond, veerkrachtig, kwalitatief goed, aantrekkelijk en op de toekomst berekend watersysteem en waterketen. De toekomstvisie is gericht op een viertal aspecten waarbij water als drager fungeert voor:
Deze visie heeft geleid tot een tiental effecten, die de waterambitie van de gemeente verwoorden:
Tijdens de raadsvergadering van 27 oktober 2016 is het nieuwe Gemeentelijk Rioleringsplan 2017 - 2020 vastgesteld. In dit plan geeft de gemeente aan hoe zij invulling denkt te geven aan de zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Uitgangspunt daarbij is, dat als het gaat om de zorg voor hemel- en grondwater, de particulier ook een duidelijke eigen rol heeft.
Het gemeentelijk beleid is gericht op het scheiden van (afval)waterstromen. Relatief schoon regenwater hoeft niet te worden afgevoerd naar de zuivering, maar wordt zo lang mogelijk vastgehouden in het gebied middels retentievoorzieningen en/of infiltratie.
Bij vervangingswerkzaamheden van het gemengde riool, zal worden bezien in hoeverre afkoppeling van verhard oppervlak mogelijk is, eventueel door het aanleggen van een apart regenwaterriool. Daar waar afkoppeling van, in meer of mindere mate verontreinigd, regenwater leidt tot onacceptabele belasting van het oppervlaktewater zullen in eerste instantie maatregelen met een lokaal karakter worden genomen. Het aanleggen van verbeterd gescheiden stelsels zorgt voor onnodig transport van relatief schoon afvalwater naar de zuivering en heeft een negatief effect op het zuiveringsrendement.
Tabel met waterthema's
De volgende tabel laat zien welke waterthema's gelden voor het bouwplan.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit |
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Ja Ja Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? |
Nee
Nee Nee |
1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | 2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Watercompensatie
Het beleid van het waterschap is dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voorzien in voldoende compensatie van het verlies aan bergingscapaciteit. Per m2 bebouwing en/of oppervlakteverharding moet worden voorzien in 40 mm bergingscapaciteit. In het plan moet daarom voldoende ruimte worden gereserveerd voor waterberging.
Toelichting per relevant waterhuishoudkundig aspect:
Riolering
De locatie wordt aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel onder het Kerkplein. Hierop wordt het huishoudelijke afvalwater geloosd.
Wateroverlast
Om een goed beeld te kunnen krijgen is een denkbeeldige watertoets grenslijn ingevoerd (blauw). Binnen dit blauwe kader vinden de veranderingen plaats en buiten het blauwe kader blijft de situatie zoals die nu is. Op basis van deze informatie zal de hoeveelheid verharding (gebouw en bestrating) toenemen. Momenteel circa 4643 m2 en met het nieuwe plan wordt dit circa 5914 m2.
Afbeelding 36: situatie bestaand ten behoeve van watertoets
Er zijn kansen voor afkoppeling van verhard oppervlak. Het hemelwater zal ter plaatse in de bodem worden geïnfiltreerd.
Voor toename van verharding van deze omvang hanteert het waterschap de volgende uitgangspunten:
Voor het afkoppelen van hemelwater van bestaande verharde oppervlakte wordt als uitgangspunt gehanteerd:
Grondwateroverlast
Het plangebied betreft een bestaand bebouwd gebied. In dit gebied zijn weinig of geen problemen met grondwateroverlast bekend. Hierdoor wordt ervan uit gegaan dat grondwater geen probleem is.
Met de nieuwe inrichting zal infiltratie van hemelwater plaatsvinden in de bodem.
Het waterschap wil dat waterbergende/ infiltratievoorzieningen voldoende zijn om te compenseren voor het nieuw toegevoegde verhard oppervlak. Dit dient initiatiefnemer aan te tonen met een dimensioneringsberekening. De uitkomsten van deze berekening zijn op 17 mei 2018 afgestemd met het waterschap.
Voor de toename aan verharding moet gerekend worden met 40mm vertraagde afvoer, waarvan 10mm in infiltratie. De initiatiefnemer verwacht dat er 118 m2 aan verharding bij komt. Hiervoor moet dus 1,18 m3 (118 x 10mm) aan infiltratie gemaakt worden. 3,54 m3 (118 x 30mm) kan vertraagt afgevoerd worden.
Daarnaast is er nog de "bestaande" verharding. Hiervoor geldt dat er 10mm geïnfiltreerd mag worden, zonder extra berging. De bestaande verharding is volgens de initiatiefnemer 2.714 m2. Dit zorgt voor een berging van 27,14 m3.
Uiteindelijk moet er dus 28,32 m3 aan infiltratie komen en kan er 3,54m3 vertraagd afgevoerd worden. De vertraagde afvoer kan via een buis van 160mm op het hemelwaterriool van de gemeente.
Hoe gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt en wat er mag worden gebouwd staat in de regels en verbeelding.
De basis voor de verbeelding (de tekening), is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven.
Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen aangegeven. De bestemmingen worden met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Verder zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.
Het uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan, zijn de nieuwste bestemmingsplannen binnen de gemeente. Deze is wel aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het bestemmingsplan 'Gendringen, nieuwbouw woonzorgcentrum MMP' maakt de nieuwbouw van een woonzorgcentrum in Gendringen planologisch mogelijk.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening, welke van kracht zijn per 1 juli 2008.
Voor de bestemmingen en regels is gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
De SVBP2012 regelt de standaardisering en uniformering van bestemmingen en regels. In het kader van de Wro is dit bestemmingsplan ook digitaal opgesteld. In dit hoofdstuk wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen voorliggend bestemmingsplan.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevings- vergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindend gedeelte van dit bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor de juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Dit bestemmingplan kent de volgende hoofdbestemmingen:
Gemengde doeleinden
Deze bestemming maakt de realisatie van een woonzorgcentrum mogelijk, primair bestaand uit een zorginstelling en woningen. Binnen deze bestemming zijn ook nevenactiviteiten toegestaan die aansluiten bij het woonzorgcentrum en de beoogde dorpshuisfunctie.
Verkeer- Verblijfsgebied
Deze bestemming richt zich op de omliggende openbare ruimte en het realiseren van een verblijfsgebied met bijbehorende wegen, pleinen en paden, parkeer- en groenvoorzieningen en overige bouwwwerken/voorzieningen.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, antidubbeltelregeling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overgangsrecht. Het laatste onderdeel van de regels wordt gevormd door de slotregel, waarin de naam van het wijzigingsplan en de vaststellingsdatum worden vermeld. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Voor het maken van de verbeelding wordt gebruik gemaakt van de volgende gegevens:
De verbeelding moet helder en duidelijk leesbaar zijn. Daarom bevat de verbeelding alleen informatie die juridisch relevant is. Er is in dit bestemmingsplan voor gekozen om alle relevante informatie, voor zover mogelijk, op de plankaart aan te geven, om in een oogopslag te kunnen zien wat wel en niet toegestaan is. Wat op de verbeelding staat moet terugkomen in de planregels.
Verschil digitale en analoge verbeelding
Er is een verschil tussen de digitale en analoge verbeelding. De digitale kaart lijkt minder informatie te bevatten dan de analoge kaart. Door op de verbeelding te klikken, verschijnt de planinformatie. De digitale kaart is bindend.
De verbeelding van een digitaal bestemmingsplan is altijd noordgericht; een noordpijl staat daarom niet op de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding wordt de noordpijl wel aangegeven. Iedere bestemming moet op de verbeelding worden weergegeven in een andere kleur. Het gebruik van deze kleuren is volgens de SVBP 2012.
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven.
In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel.
In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De nieuwbouw van het woonzorgcentrum MMP wordt financieel mogelijk gemaakt door een samenwerkingsovereenkomst tussen de initiatiefnemers. Daarnaast heeft de gemeente met de initiatiefnemers Azora en Wonion een zogenaamde anterieure overeenkomst gesloten, waarin nadere afspraken zijn gemaakt over de uitvoering van het plan. Een planschadeovereenkomst maakt hier tevens onderdeel van uit.
De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee niet in het geding.
In paragraaf 2.3 is beschreven dat het nieuwe woonzorgcentrum een gezamenlijk initiatief is vanuit Azora en Wonion. Dit initiatief wordt ondersteund door de gemeente en de Gendringse samenleving. De ambitie is tevens om met de nieuwbouw van het woonzorgcentrum een impuls te geven aan de dorpskern van Gendringen. Kortom, er is sprake van maatschappelijk draagvlak voor de uitvoering van het bouwplan.
Het programma dat de beide partijen willen realiseren in het nieuwe woonzorgcentrum is gebaseerd op de analyses naar de behoefte aan verschillende type zorgwoningen in Gendringen en omgeving. In het rapport "Toekomstverkenning Maria Magdalena Postel" zijn de resultaten van het dit behoefteonderzoek weergegeven (bijlage 7). Op basis van dit onderzoek is geadviseerd om de ontwikkeling van het nieuwe woonzorgcentrum door te zetten, wat heeft geresulteerd in onderhavig plan.
Het conceptplan is toegezonden aan het Waterschap Rijn en IJssel. Dit heeft ertoe geleid dat de opgenomen waterparagraaf uiteindelijk in overleg met het Waterschap Rijn en IJssel tot stand is gekomen.
Daarnaast is door de initiatiefnemer reeds overleg gevoerd met nutspartijen over realisatie van het bouwplan.