Den Dam 9, Breedenbroek

5.2 Cultuurhistorie en archeologie

Het bouwen van een nieuwe woning zal de bodem verstoren. Conform de wet op de archeologische monumentenzorg is een inventariserend veldonderzoek noodzakelijk. Om deze reden is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat de bodem van het plangebied uit vlakvaaggronden bestaat. De huidige bebouwing en de hiermee gepaard gegane bouwrijp maken van de ondergrond heeft geleid tot enige kunstmatige verhoging van het plangebied. Concrete bodemverstoringsinformatie is niet voorhanden. Er van uitgaande dat er geen conserverende laag ter hoogte van het plangebied aanwezig is, zal de bouw van de schuren de top van de archeologische laag verstoord hebben. Ter hoogte van de gierkelder zal deze geheel verdwenen zijn.

Op basis van de gegevens kan worden bepaald dat voor de periode tot en met de Vroege Middeleeuwen een lage verwachting geldt. Deze verwachting is gebaseerd op basis van de ligging van het plangebied in een dekzandvlakte. Bewoning uit deze periode bevindt zich doorgaans op de hogere gronden zoals dekzandruggen. Voor de periode vanaf de Late Middeleeuwen geldt een hoge verwachtingswaarde. Dit is omdat hogere gronden vroeger ontgonnen en gebruikt werden voor akkerbouw. Erven lagen langs de randen van deze gebieden. Dit geldt ook voor het plangebied. De verwachting is dat bewonerssporen kunnen worden aangetroffen bestaande uit voornamelijk (paal)kuilen. Daarnaast kunnen onder meer verkavelingspatronen en water-/beerputten verwacht worden.

Op basis van de kans op het voorkomen van sporen van bewoning vanaf de Late Middeleeuwen wordt aanbevolen het plangebied nader archeologisch te onderzoeken. Het type bewoning dat in het plangebied kan voorkomen is doorgaans niet door middel van booronderzoek te traceren. Om deze reden zal bij de sloopwerkzaamheden toezicht zijn wanneer het dieper gaat dan het maaiveld. Daarnaast zal tijdens het graven van de bouwput ook begeleiding aanwezig zijn.