direct naar inhoud van 5.1 Milieu
Plan: Den Dam 9, Breedenbroek
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000038-DE01

5.1 Milieu

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals wonen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

5.1.1 Bodem

Op 1 september 2009 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de kwaliteit van de grond op de ontwikkelingslocatie vast te stellen. De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd op 1 september 2009 door middel van dertien boringen en peilbuis. Zowel de grond als het grondwater is geanalyseerd. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er ons inziens op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het toekomstige gebruik van het terrein. Een nader onderzoek is om deze reden niet noodzakelijk.

5.1.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op situaties waar iets mis zou kunnen gaan met gevaarlijke stoffen, waardoor mensen - die niets met de risicodragende activiteit te maken hebben - om het leven zouden kunnen komen. Daarbij draait het om het begrip risico als combinatie van kans en effect. Voorbeelden van risicobronnen en risicovolle activiteiten zijn:

  • Productie, gebruik of opslag van gevaarlijke stoffen (LPG, chemische fabrieken, munitie e.d.);
  • Transport van gevaarlijke stoffen;
  • Op- of overslag van gevaarlijke stoffen op bedrijventerreinen.

Het dichtsbijzijnde object dat enig risico zou kunnen vormen is een buisleiding in gebruik bij defensie. Het risico effect op de afstand tot de ontwikkeling is echter nul. Verder doen zich geen activiteiten voor als bovengenoemd, die de externe veiligheid zouden kunnen beïnvloeden. Ook is er geen sprake van een gewijzigd gebruik ten opzichte van de huidige situatie, waarbij door de bouw van de loods eveneens de externe veiligheid in het geding komt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000038-DE01_0004.jpg"

5.1.3 Geur

Het dichtstbijzijnde (agrarische) bedrijf is gelegen op een afstand van ca. 60 meter van de nieuw te bouwen woning, gemeten vanaf het bouwvlak van Den Dam 9a. Het agrarische bedrijf aan Den Dam 9a is daarmee het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf in de buurt van het plan. De functiewijziging heeft echter geen nadelige gevolgen voor de omliggende agrarische bedrijven en voor het bedrijf aan Den Dam 9a in het bijzonder. Immers in de Wet geurhinder en veehouderij is in artikel 14 opgenomen, dat bij een voornoemde functiewijziging, de bestaande bedrijfswoning en de nieuwe wooneenheid niet worden beschouwd als geurgevoelige objecten. Deze woningen worden om die reden gelijk gesteld met een woning behorende bij een veehouderij. Voor dergelijke woningen geldt, ongeacht de bedrijfsomvang van de genoemde varkenshouderij, een minimale vaste afstand van 50 meter. Met deze afstand is in de planvorming rekening gehouden.

5.1.4 Lucht

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit “in betekende mate” als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 10.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het plan bevat niet één van deze ontwikkelingen. Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkeling, die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet “in betekenende mate” zal verslechteren.