Plan: | Den Dam 9, Breedenbroek |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1509.BP000038-DE01 |
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals wonen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
Op 1 september 2009 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de kwaliteit van de grond op de ontwikkelingslocatie vast te stellen. De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd op 1 september 2009 door middel van dertien boringen en peilbuis. Zowel de grond als het grondwater is geanalyseerd. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er ons inziens op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het toekomstige gebruik van het terrein. Een nader onderzoek is om deze reden niet noodzakelijk.
Externe veiligheid heeft betrekking op situaties waar iets mis zou kunnen gaan met gevaarlijke stoffen, waardoor mensen - die niets met de risicodragende activiteit te maken hebben - om het leven zouden kunnen komen. Daarbij draait het om het begrip risico als combinatie van kans en effect. Voorbeelden van risicobronnen en risicovolle activiteiten zijn:
Het dichtsbijzijnde object dat enig risico zou kunnen vormen is een buisleiding in gebruik bij defensie. Het risico effect op de afstand tot de ontwikkeling is echter nul. Verder doen zich geen activiteiten voor als bovengenoemd, die de externe veiligheid zouden kunnen beïnvloeden. Ook is er geen sprake van een gewijzigd gebruik ten opzichte van de huidige situatie, waarbij door de bouw van de loods eveneens de externe veiligheid in het geding komt.
Het dichtstbijzijnde (agrarische) bedrijf is gelegen op een afstand van ca. 60 meter van de nieuw te bouwen woning, gemeten vanaf het bouwvlak van Den Dam 9a. Het agrarische bedrijf aan Den Dam 9a is daarmee het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf in de buurt van het plan. De functiewijziging heeft echter geen nadelige gevolgen voor de omliggende agrarische bedrijven en voor het bedrijf aan Den Dam 9a in het bijzonder. Immers in de Wet geurhinder en veehouderij is in artikel 14 opgenomen, dat bij een voornoemde functiewijziging, de bestaande bedrijfswoning en de nieuwe wooneenheid niet worden beschouwd als geurgevoelige objecten. Deze woningen worden om die reden gelijk gesteld met een woning behorende bij een veehouderij. Voor dergelijke woningen geldt, ongeacht de bedrijfsomvang van de genoemde varkenshouderij, een minimale vaste afstand van 50 meter. Met deze afstand is in de planvorming rekening gehouden.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit “in betekende mate” als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
Het plan bevat niet één van deze ontwikkelingen. Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkeling, die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet “in betekenende mate” zal verslechteren.