direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bergsheisteeg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft het voornemen om aan de zuidkant van de woonkern Altweerterheide een woningbouwplan tot ontwikkeling te brengen dat voorziet in de realisatie van 5 vrijstaande woningen, 14 tweekappers (waarvan 6 levensloopbestendig en 8 levensloopbestendig te maken) en 4 aaneengesloten woningen in de sociale sector (in totaal dus 23 woningen). Onderdeel van deze ontwikkeling is ook de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg, parkeergelegenheid, groenvoorzieningen en overige bijbehorende voorzieningen, als dan niet in de openbare ruimte.

Op 22 april 2021 heeft het bevoegd gezag haar principemedewerking toegezegd voor (in beginsel) 21 woningen binnen een gemengd programma, met onder andere grondgebonden levensloopbestendige woningen, vrije bouwkavels en gezinswoningen. Daarnaast wordt in het principe-akkoord de voorwaarde gesteld dat er 4 sociale woningen, in de koop- dan wel huursector, worden gerealiseerd. Als bijzondere aandachtspunten is het volgende meegegeven:

  • De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer dient plaats te vinden via de Bergsheisteeg. Deze weg dient aangepast te worden.
    • 1. De weginrichting en overige inrichting conform 30 km/u regime vormgeven. Heidehof kan alleen ingezet worden voor langzaam verkeer (fietsers, voetgangers, met verzinkbare paal voor hulpdiensten).
    • 2. Rekening houden met o.a. het ophalen van huisvuil.
    • 3. Nieuwe danwel aanvullende verlichting nodig.
    • 4. Riolering moet aangepast worden en dient naar de Bocholterweg geleid te worden.
    • 5. Sloot in de Bergsheisteeg handhaven.
  • Onderbouwd dient te worden dat er geen (milieu)belemmeringen zijn. Het bestemmingsplan kan pas in procedure worden gebracht nadat aan de hand van de aanmeldingsnotitie beoordeeld is of een MER moet worden opgesteld.
  • Vooroverleg voeren met Veiligheidsregio.
  • Duurzaamheid dient via verschillende invalshoeken ingevuld te worden, waaronder:
    • 1. Een deel van de woningen wordt levensloopbestendig.
    • 2. Natuurinclusief bouwen.
    • 3. Gasloos bouwen en voldoen aan BENG-normen.
    • 4. Hemelwater binnen plangebied infiltreren.
    • 5. Bevorderen biodiversiteit.
    • 6. De openbare ruimte dient sociaal veilig en toegankelijk te worden ingericht.

De gemeente Weert wil aan deze ruimtelijke ontwikkeling (23 woningen) medewerking verlenen door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van een regulier bestemmingsplan.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Bergsheisteeg ' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project .

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Weert sectie AG nummers 459 (ged.; als correctie van bestemmingsgrens in relatie tot kadastrale grens), 486 (ged.) en 487 en sectie AE nummer 888.

Deze percelen samen beslaan een oppervlakte van circa 13.600 m2. Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de kadastrale omgevingskaart is de ligging van de ontwikkelingslocatie weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0002.jpg"

Afbeelding:Ligging plangebied

De kadastrale situatie is op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0003.jpg"

Afbeelding: kadastrale situatie

1.3 Voorgaand bestemmingsplan

Ter plaatse is overwegend het bestemmingsplan 'Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy' met de bestemming 'Agrarisch' (deels) en de bestemming 'Sport' (deels) en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog' van toepassing en voor een heel smalle strook het bestemmingsplan Bocholterweg-Bergsheisteeg, bestemming Wonen (met aanduiding 'bijgebouwen'):

Bestemmingsplan   Bestemming   Vaststelling Raad  
Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy   - bestemming Agrarisch
- bestemming Sport (inclusief bouwvlak)
- bestemming Wonen (met aanduiding 'bijgebouwen')
- dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog  
28 juni 2018  
Bocholterweg-Bergsheisteeg   - bestemming Wonen (met aanduiding 'bijgebouwen')   28 juni 2018  

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0004.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding Altweerterheide, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0005.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding Bocholterweg-Bergsheisteeg

Binnen de bestemmingen 'Agarisch' en 'Sport' is het realiseren van woningen niet toegestaan; evenmin binnen de bestemming 'Wonen' voorzover geen bouwvlak is toegekend. Een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid is niet aanwezig. Daarom is het noodzakelijk om voor de koppeling van de drie plandelen een reguliere bestemmingsplanprocedure te doorlopen.

Hoewel het noordwestelijke deel van de bestemming 'Sport' niet zal worden ontwikkeld, wordt dit toch meegenomen in dit bestemmingsplan en wordt hieraan, evenals aan de aangrenzende gronden, de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'bijgebouwen' toegekend. Het is immers onwenselijk om te midden van een woonwijk een bestemming 'Sport' met een bouwvlak te handhaven, zonder dat hiervan nog ooit functioneel gebruik van kan worden gemaakt.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7 en in hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan het aspect 'handhaving'. In hoofdstuk 9 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Analyse van het plangebied

In dit hoofdstuk wordt de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de aanwezige gebiedswaarden (natuur en landschap, flora en fauna en cultuurhistorie) van het plangebied beschreven.

2.1 Beschrijving plangebied e.o.

Het plangebied is gelegen direct ten zuiden van de kern Altweerterheide.

Het dorp dankt zijn naam aan het bos-, moeras- en heidegebied in het zuidwesten van Weert: Oudeweertseheide. Altweerterheide is een ontginningsdorp op zandgrond; de ontginning van het gebied rond Altweerterheide is pas begonnen in het begin van de twintigste eeuw. Dit leidde tot de bouw van verschillende boerderijen in het gebied. In de nabijheid bestond een kapel uit 1723. Later ontstond er een echte woonkern met het houten kerkje uit 1925 als centraal punt.

Tot aan de Tweede Wereldoorlog woonden er slechts enkele tientallen gezinnen in de kleine woonkern rond de parochiekerk. Na de oorlog trokken veel jongeren uit het dorp weg om in de stad beter werk te zoeken. Dit zorgde voor een leegloop van het dorp. Na de oorlog werd er een grensovergang met België geopend en werd er een verharde weg aangelegd, de Bocholterweg (weg tussen Altweerterheide en Bocholt, waaraan perceel 453 ligt). De laatste jaren is er weer nieuwbouw gekomen in het dorp zoals Heidebeemd en Eigen Erf. Belangrijke waterlopen zijn de Tungelroyse Beek, ten zuidwesten van het dorp; zuidelijker loopt de Raam, die het water verzamelt van een aantal beken in Belgisch Limburg (Lozerbeek, Lozerbroeksbeek, Veldhoverbeek en Lechter Rietbeek) en ten zuiden van Altweerterheide in de Tungelroyse Beek uitmondt. Natuurgebieden aan de west- en zuidzijde van Altweerterheide zijn de Laurabossen, Kettingdijk, Wijffelterbroek, en Tungelerwallen.

Op onderstaande luchtfoto is het plangebied (rode druppel) en de omgeving goed te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0006.jpg"

Figuur: plangebied huidige situatie

2.2 Ruimtelijke structuren

2.2.1 Ruimtelijke hoofdstructuur, stedenbouw en landschap

De stedenbouwkundige structuur van Altweerterheide wordt bepaald door het
dorpshart met kerk en school en door de zuidwest-noordoost lopende Bocholterweg. Van het hart naar het noordwesten loopt de Herenvennenweg en vanaf het hart naar het zuidoosten de Zoomweg.

Het karakter van de Bocholterweg wordt bepaald door lintbebouwingen, brede bermen en door de begeleidende zware bomenrijen. Karakteristiek is de overgang in het zuiden naar het open geaccidenteerde landschap. De Herenvennenweg-Zoomweg vormt de grens tussen het open landschap in het zuiden en het halfopen kleinschaligere landschap in het noorden. De Bocholterweg heeft een dichtere structuur dan de Zoomweg-Herenvennenweg. Er is sprake van strakke gevelrooilijnen en vrijstaande bebouwing met een relatief uniform karakter. Markant is de dorpsentree aan de zuidzijde, waar het dichte lint vrij abrupt overgaat in het open, geaccidenteerde landschap. De Herenvennenweg kent eveneens een strakke voorgevelrooilijn en wordt gekenmerkt door een vrij uniforme bouw. De zware bomenrij en brede diepe voortuinen geven het profiel een groen karakter. De Zoomweg vertoont een gevarieerdere opbouw. Aan de noordzijde is sprake van een strakke rooilijn met bebouwing uit dezelfde tijdsperiode. Aan de zuidzijde zijn enkele agrarische bedrijven gelegen en door de brede erven en achterliggend bijgebouwen ontstaat een afwisselend en groen beeld. De kern gaat hier geleidelijk over in het landschap. De kruising tussen beide linten kan als centrum gezien worden. De rooilijnen van de lintbebouwing verspringt naar achter en door de aanwezigheid van kerk en school wordt de plek gemarkeerd. De planmatige uitbreidingen zijn gesitueerd achter de structuurdragers.

De ruimtelijke karakteristiek in Altweerterheide wordt bepaald door:

  • de groene entree bij de Bocholterweg;
  • geen duidelijk verspringende rooilijn zoals in de andere kerkdorpen wel voorkomt;
  • de overwegend vrijstaande bebouwing in de oude kern, hoofdzakelijk als
    lintbebouwing;
  • de bebouwing in de buurt "Lindenhof-Pastoor Schippersstraat" in gevarieerde
    schakelingen, maar nooit meer dan vier woningen aaneen zonder duidelijke
    rooilijnsprong of andere onderbreking. Een wat bochtig verloop van
    wegen benadrukt het dorpskarakter;
  • een aantal voor het beeld bijzonder karakteristieke gebouwen waaronder
    voormalige boerderijen en de kerk;
  • de overgang naar het agrarisch gebied welke gestalte krijgt door de oude
    landwegen, die de relatie vasthouden tussen dorp en agrarisch ommeland.

2.2.2 Verkeer

De Bergsheisteeg is een smalle (3.5 meter) doodlopende straat welke wordt ontsloten op de Bocholterweg in de richting van de kern Altweerterheide/centrum Weert en Bocholt. De Bocholterweg is buiten de kern voorzien van een vrijliggend fietspad.

Op erftoegangswegen zoals de Bocholterweg (buiten de bebouwde kom) geldt een 60 km/u regime. Verder zijn er in de kernen overwegend wegen met een buurtontsluitingsfunctie alsook een groot aantal overige wegen met een erf- of verblijfsfunctie, namelijk de woonstraten. Hier (zo ook aan de Bergsheisteeg) geldt een 30 km/u regime.

Het CROW geeft aan dat een vrijstaande woning in een matig stedelijk gebied in de rest bebouwde kom 8 motorvoertuigbewegingen (7,8) per etmaal genereert. De 23 woningen zorgen voor circa 180 motorvoertuigbewegingen per etmaal, zoals uit paragraaf 3.2 zal blijken. De erftoegangswegen kunnen deze extra verkeersbewegingen goed verwerken; een gemiddelde toename van 1 voertuig per 5 minuten zal niet leiden tot verkeersopstoppingen cq zal de snelle doorstroom van het verkeer niet substantieel beïnvloeden.

Vanuit de nieuwe verkeersstructuur zal tevens een verbinding worden gemaakt met Heidehof, middels een langzaamverkeersroute (ten behoeve van voetgangers en fietsers).

De openbare ruimte dient sociaal veilig en toegankelijk te worden ingericht, waarbij het de voorkeur heeft om, gelet op het relatief smalle wegprofiel, in het gehele plangebied een parkeerverbod in te stellen, om de gewenste 3,25 m voor hulpdiensten aan te houden.

Om er voor te zorgen dat de parkeerbalans behouden blijft, is het in ieder geval bij nieuwbouwprojecten noodzakelijk om in voldoende parkeerplaatsen te voorzien. Een adequate parkeernorm wordt hiervoor gebruikt. Het uitgangspunt hierbij is dat parkeren zoveel mogelijk dient te geschieden op eigen terrein. De parkeervraag wordt bekeken op basis van ervaringscijfers dan wel parkeernormen.

De Parkeerbeleidsnota 2006 Weert is vastgesteld op 28 juni 2006. De parkeernormen worden bepaald door de geldende CROW-normen op het moment van uitvoering van de plannen. De in het CROW parkeernormen neergelegde minimaal en maximaal benodigde parkeerplaatsen voor woningen zijn:

soort woning   aantal   parkeernorm per woning (min-max)   totaal  
vrijstaand   5   1,9 - 2,7   9,5 - 13,5  
tweekapper   14   1,8 - 2,6   25,2 - 36,4  
sociale huur/koop   4   1,2 - 2   4,8 - 8  
Totaal       39,5 - 57,9  

Zoals op de inrichtingsschets is te zien zijn er binnen het plangebied 49 parkeerplaatsen ingetekend, waaraan er ter plaatse van de drie vrijstaande woningen aan de Bergsheisteeg nog eens per woning een extra parkeerplaats (dus 3 parkeerplaatsen op eigen erf) toegevoegd kunnen worden, waarmee een totaal aantal parkeerplaatsen van 52 stuks in het plangebied wordt gehaald, hetgeen meer dan het gemiddelde bedraagt van de minimale en maximale parkeernorm voor het aantal en type woningen.

2.2.3 Groen en water

Altweerterheide is een ontginningsdorp uit de jaren ‘20 dat ontstaan is te midden van de bossen en moerassen westelijk van Weert. De grensovergang naar België en de verharde Bocholterweg hebben na de oorlog tot een sterkere groei van de aanvankelijk zeer bescheiden verzameling huizen geleid.
Altweerterheide heeft een zorgvuldig ontworpen dorpskern die rijk is aan bomen. De belangrijke wegen zijn grotendeels van een passende boombeplanting voorzien. De woonstraten zijn afhankelijk van de ouderdom onbeplant of hebben een passende boombeplanting in groenstroken.

2.3 Waarden van het plangebied e.o.

2.3.1 Natuur en landschap

Het te ontwikkelen deel van het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en is op dit moment braakliggend. Oppervlaktewater is binnen het plangebied niet aanwezig.

Op onderstaande afbeeldingen is de ligging van het plangebied, aangeduid met een rode pijl, te zien ten opzichte van het groen gemarkeerde NNN en Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0007.jpg"

Figuur: NNN en Natura 2000 ten opzichte van plangebied

Het plangebied ligt op meer dan 600 m vanaf het NNN en op meer dan 2,4 km vanaf de Weerter- en Budelerbergen & Ringselven.

Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten. Er dient te worden aangetoond dat met het beoogde plan geen negatieve effecten worden voorzien op de omliggende Natura 2000-gebieden. Bij een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Wanneer het projecteffect hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar dient een vergunning te worden aangevraagd en is nader aanvullend onderzoek noodzakelijk. De vergunning kan alleen worden verleend indien de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de constructie ten behoeve van de realisatie van het plan. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan door bewoners en bezoekers.

De berekening van het projecteffect van de beoogde situatie met peiljaar 2021 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator (versie 2020) door Stammen Projecten uitgevoerd in juni 2021 (zie bijlage).

Het projecteffect voor de realisatie en gebruik van 23 woningen op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projectbijdrage zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen ontheffing benodigd is voor het aspect stikstof.

In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke aantasting van flora en fauna.

2.3.2 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.

In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het te ontwikkelen deel van het plangebied is op dit moment grotendeels onbebouwd en wordt met enige regelmaat gemaaid, gescheurd en geploegd. Gelet hierop is een verstoring van flora en fauna (in relatie tot het huidige gebruik c.q. regelmatige werkzaamheden) niet te verwachten.

Op kavel 486 is nog bebouwing aanwezig welke gesloopt zal gaan worden op het moment dat het gebied in ontwikkeling gebracht wordt. Op kavel 888 is begroeid met substantieel groen (bomen, struweel). Deze begroeiing zal plaats moeten maken voor de nieuwe woningen. De kans dat deze kavels ook onderdak bieden aan diersoorten is niet onaannemelijk. Uit ecologisch onderzoek (veldwerk) zal moeten blijken of deze diersoorten bescherming verdienen en of er sprake is van beschermde plantensoorten.

Tevens zullen op de grens van de ontsluiting van het plangebied aan de zijde van de Bergsheisteeg enkele verwilderde bomen worden gekapt; door dit buiten het broedseizoen te doen, zullen vogels niet kunnen worden gestoord.

Op 24 november 2021 is door Faunaconsult, naar aanleiding van ecologisch veldwerk, een, integraal als bijlage bijgevoegde, rapportage opgesteld. Hierin is het volgende geconstateerd:

"Als gevolg van de werkzaamheden kunnen onderstaande effecten op beschermde flora en fauna optreden:

- Op 200 meter afstand van het plangebied bevinden zich nesten van steenuil en kerkuil. Volgens BIJ12 (2017a; 2017b) kan er aantasting van de functionaliteit aan de orde zijn als het geschikte habitat waar steenuil en kerkuil in voorkomen in kwantiteit of kwaliteit afnemen. Omdat het plangebied voor het overgrote deel is ingericht als monotoon Engels raaigras-grasland, zal de muizendichtheid er laag zijn. Doordat er (in tegenstelling tot bij een weiland) geen weipalen etc. rond het plangebied aanwezig zijn, zijn er ook vrijwel geen uitzichtplaatsen, waarop een steenuil of kerkuil kan zitten om te jagen (uilen bidden niet zoals een torenvalk en hebbend dus uitzichtpunten nodig). Omdat er in het plangebied geen begrazing plaatsvindt, is het gras er gedurende een groot deel van het jaar te lang voor steenuilen en kerkuilen om te kunnen jagen. Tenslotte zijn er in/rond het plangebied ook onvoldoende schuilmogelijkheden, zodat een steenuil of kerkuil makkelijk kan worden gedood door een havik. Het overgrote deel van het plangebied vormt dus zeker geen onderdeel van het foerageergebied voor steenuilen en kerkuilen. Een uitzondering geldt mogelijk voor de grens tussen het laag struweel en het grasland. De herinrichting van het plangebied zal daarom mogelijk leiden tot een marginaal verlies van foerageergebied van kerkuil en steenuil. Om dit mogelijke effect op te heffen heeft de initiatiefnemer op 23 november 2021, op aanwijzing van Faunaconsult, een kerkuilennestkast en een steenuilennestkast geplaatst. Beide nestkasten zijn geplaatst in een loods aan de Zoomweg 18, direct naast een dierenweitje, waar dekking voor steenuil en kerkuil afwezig was. De uilennestkasten bieden dekking, zodat kerkuil en steenuil het dierenweitje voortaan kunnen benutten als foerageergebied (zonder groot risico te lopen op te worden gegeten door een havik of bosuil). Het mogelijke verlies aan foerageergebied door de voorgestane ontwikkeling wordt door het plaatsen van de nestkasten ruimschoots opgeheven.

Omdat de afstand tussen de uilennesten en het plangebied zo'n 200 meter bedraagt, zullen de werkzaamheden (en permanente bewoning) zeker niet leiden tot directe verstoring van broedende uilen en hun jongen.

Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën

In het plangebied komen mogelijk zoogdieren voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Limburg een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

Algemene vogels

In het plangebied komen mogelijk beschermde vogelnesten voor tijdens het broedseizoen. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring van broedvogels en vernietiging van vogelnesten kan worden voorkomen door de vegetatie buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) te verwijderen. Door naleving van deze maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan."

De instandhouding van de nestkasten zal worden geregeld via de eigenaar van de Zoomweg 18 en met de uilenwerkgroep uit Altweerterheide.

Het aspect ecologie vormt derhalve geen belemmering voor het project.

2.3.3 Cultuurhistorie en archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.

Essentieel voor een goede beleidsuitvoering is een gedegen en actueel inzicht in de archeologische waarden op het gemeentelijke grondgebied. In 2009 is door de gemeenten Weert en Nederweert opdracht gegeven aan archeologisch onderzoeksbureau RAAP om een archeologische waardenkaart op te stellen. Bij de kaartenset behoort een toelichting die naast een landschappelijk, archeologisch en historisch overzicht, een onderbouwing bevat van de keuzes en indeling op de uiteindelijke beleidskaart. Beleidskaart en beleidsnota vormen samen de noodzakelijke basis voor het archeologiebeleid van de gemeenten.

De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is door beide gemeenten vastgesteld. De kaart omvat de locaties en gebieden die in aanmerking komen voor planologische maatregelen gericht op behoud, inpassing en eventueel toekomstig onderzoek in het kader van verdere planontwikkeling. Conform de indeling op de archeologische beleidskaart worden voor de categorieën hoog en middelhoog waarden in het bestemmingsplan opgenomen.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de archeologische beleidskaart weergegeven waarbij het te ontwikkelen plangebied en de bijbehorende categorie zijn gekoppeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0008.jpg" Figuur: uitsnede archeologische beleidskaart

Binnen het plangebied is sprake van gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij ontwikkelingen waarbij de verstoringsdiepte meer bedraagt dan 40 cm onder het maaiveld en waarbij het verstoringsoppervlak groter is dan 2500 m2. In casu heeft het plangebied een omvang van circa 1,3 ha zodat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Op 4 oktober 2021 is door Econsultancy BV een archeologisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de rapportage als bijlage aan de planstukken is toegevoegd. Hierin is de volgende conclusie getrokken:

'Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied kunnen bevinden. In het bijzonder verhoogt de aanwezigheid van een dekzandwelving de kans daarop. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd.

De aangetroffen bodemopbouw bestaat globaal uit een bouwvoor met hieronder veelal een geroerde laag (alleen bij één boring ontbrak deze geroerde laag maar hier was de bouwvoor 60 cm dik en daarmee het dikst in het gehele plangebied). De geroerde laag kenmerkte zich door zijn gevlektheid doordat de bouwvoor vermengd was geraakt met de natuurlijke bodem. In de geroerde laag waren plaatselijk resten van de B-horizont en gley zichtbaar. Onder de geroerde laag lag de C-horizont die in kleur varieerde van licht bruin tot wit beige, plaatselijk was de C-horizont gley houdend en licht ver-stoord als gevolg van bioturbatie. Bij de boringen viel op hoe licht van kleur de natuurlijke bodemla-gen waren en dat gley al dicht onder de maaiveld voorkomt. Dit wijst erop dat het plangebied in het verleden waarschijnlijk een hoog grondwaterniveau heeft gehad. Gezien de verstoringsdieptes, waardoor het potentiële spoorniveau aangetast dan wel volledig verstoord is, en de verwachtte hoge grondwaterstand, wordt de kans klein geacht dat er in het plangebied (nog) een behoudenswaardige vindplaats aanwezig is. De middelhoge verwachting voor archeologische resten uit de perioden Neolithicum tot en met Middeleeuwen dient dien ten gevolge te worden aangepast naar laag. De kans op het voorkomen van de archeologische resten uit het (Laat-)Paleolithicum, Mesolithicum en Nieuwe tijd was al laag.

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied vrij te geven.

Bovenstaand advies is van Econsultancy. Wij willen de opdrachtgever erop wijzen dat dit advies nog niet betekent dat de bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Weert), die vervolgens een besluit neemt.

Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).'

Inmiddels heeft het bevoegd gezag op 24 september 2021 een selectiebesluit genomen, waarbij de conclusie van Econsultancy wordt gevolgd en het gebied wordt vrijgegeven.

2.4 Conclusie

Uit het bovenstaande hoofdstuk kan worden geconcludeerd dat de bestaande ruimtelijke structuur als gevolg van onderhavig plan niet wordt aangetast; het plan maakt gebruik van de bestaande structuren. Evenmin worden de landschappelijke, natuurlijke en archeologische waarden aangetast, zodat deze aspecten de uitvoering van het plan niet belemmeren.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke ontwikkeling

3.1 Projectbeschrijving

Initiatiefnemer heeft het voornemen om aan de zuidkant van de woonkern Altweerterheide een woningbouwplan tot ontwikkeling te brengen dat voorziet in de realisatie van 5 vrijstaande woningen, 14 tweekappers en 4 aaneengesloten woningen (in totaal dus 23 woningen). In ieder geval 6 van de tweekappers zullen levensloopbestendig worden ingericht, waardoor ook ingeval van ouderdom alle primaire voorzieningen goed bereikbaar blijven. Dit kan zijn door het gehele woonprogramma (inclusief natte cel) op de begane grond te projecteren, maar de levensloopbestendigheid kan ook bereikt worden door de mogelijkheid in de woningen te brengen om op eenvoudige wijze een traplift te realiseren.

Onderdeel van deze ontwikkeling is ook de aanleg van openbare infrastructuur, parkeergelegenheid, groenvoorzieningen en overige bijbehorende voorzieningen, al dan niet in de openbare ruimte. Een aanpassing van de Bersheisteeg is nodig om de functie als ontsluitingsweg mogelijk te maken.

Hiervoor is een inrichtingsschets uitgewerkt, welke onderstaand is weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0009.jpg" Figuur: ligging plangebied met nieuwe woonkavels en openbare ruimte

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0010.jpg"

Figuur: artist impression inrichting plangebied

In het programma zijn (met de achterzijde richting Bocholterweg) 6 grondgebonden levensloopbestendige woningen geprojecteerd, 3 vrije bouwkavels aan de zijde van de Bergsheisteeg en 2 in het binnengebied, 4 sociale huur-/koopwoningen met de achterzijde richting Zoomweg en 8 gezinswoningen in de vorm van tweekappers.

Qua bouwregels is inhoudelijk zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy.

Voor de nieuw te realiseren woningen zijn eerste voorstellen opgenomen op bovenstaande inrichtingsschets, echter de vormgeving kan nog altijd wijzigen binnen de ruimte die de bouwregels van het bestemmingsplan biedt.

3.2 Ontsluiting en parkeren

Ontsluiting:

Het plangebied wordt via de Bergsheisteeg ontsloten op de Bocholterweg rechtstreeks richting het centrum van Altweerterheide en Weert enerzijds en anderzijds in de richting van Bocholt (B). Het bewonersverkeer wordt vanuit het plangebied direct opgenomen in de reguliere verkeersstroom over de Bocholterweg. Ter plaatse van de T-splitsing Bergsheisteeg-Bocholterweg is sprake van een bebouwde kom-situatie waar een 30 km/h-zone geldt.

De 20 woningen die in het binnengebied zullen worden gerealiseerd, zullen worden ontsloten via een nieuw aan te leggen wegstructuur in de vorm van een lus, welke ingericht zal worden als een 30 km-zone met éénrichtingverkeer (tegen de wijzers van de klok in). De lus biedt ook hulpdiensten en de afvalinzamelaars de mogelijkheid rond te rijden en geen lastige manoeuvres te hoeven uitvoeren.

Het profiel van de weg zal voldoen aan de eisen die de gemeente Weert aan de openbare ruimte stelt.

Vanuit de nieuwe verkeersstructuur zal tevens een verbinding worden gemaakt met Heidehof, middels een langzaamverkeersroute (ten behoeve van voetgangers en fietsers, maar ingeval van nood ook begaanbaar te maken voor hulpdiensten).

De toevoeging van 23 woningen leidt tot een toename van de verkeersintensiteit. Op basis van de CROW-normering laat deze toename in de verkeersgeneratie, uitgaande van 'rest bebouwde kom, weinig stedelijk', zich als volgt schetsen:

soort woning   aantal   verkeer per woning per etmaal (min-max)   totaal  
vrijstaand   5   7,8 - 8,6   39 - 43  
tweekapper   14   7,4 - 8,2   103,6 - 114,8  
sociale huur/koop   4   5,2 - 6   20,8 - 24  
Totaal       163,4 - 181,8  

Een toename van (gemiddeld) 173 voertuigen per etmaal, betekent, uitgaande van het feit dat de meeste verkeersbewegingen tussen 7 en 21 uur plaatsvinden, dat bijna elke 5 minuten één auto extra voorbij komt. Hierop zal het wegprofiel van de Bergsheisteeg en de veilige aansluiting op de Bocholterweg worden toegesneden. Het extra verkeer zal ter plaatse van de Bocholterweg goed verwerkt kunnen worden in de reguliere verkeersstroom.

De openbare ruimte dient sociaal veilig en toegankelijk te worden ingericht, waarbij het de voorkeur heeft om, gelet op het relatief smalle wegprofiel, in het gehele plangebied een parkeerverbod in te stellen, om de gewenste 3,25 m voor hulpdiensten aan te houden.

Parkeren bij de nieuwe woningen:

De Parkeerbeleidsnota 2006 Weert is vastgesteld op 28 juni 2006. De parkeernormen worden bepaald door de geldende CROW-normen op het moment van uitvoering van de plannen. De in het CROW parkeernormen neergelegde minimaal en maximaal benodigde parkeerplaatsen voor woningen zijn:

soort woning   aantal   parkeernorm per woning (min-max)   totaal  
vrijstaand   5   1,9 - 2,7   9,5 - 13,5  
tweekapper   14   1,8 - 2,6   25,2 - 36,4  
sociale huur/koop   4   1,2 - 2   4,8 - 8  
Totaal       39,5 - 57,9  

Zoals op de inrichtingsschets is te zien zijn er binnen het plangebied 49 parkeerplaatsen ingetekend, waaraan er ter plaatse van de drie vrijstaande woningen aan de Bergsheisteeg nog eens per woning een extra parkeerplaats (dus 3 parkeerplaatsen op eigen erf) toegevoegd kunnen worden, waarmee een totaal aantal parkeerplaatsen van 52 stuks in het plangebied wordt gehaald, hetgeen meer dan het gemiddelde bedraagt van de minimale en maximale parkeernorm voor het aantal en type woningen.

3.3 Groen- en watervoorzieningen

De nieuwe bouwpercelen zullen als reguliere woonpercelen worden ingericht, met bijbehorende tuinen.

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater voorzien, anders dan een open hemelwaterinfiltratievoorziening (wadi) welke in het middengebied van de nieuwe ontsluitingsweg zal worden aangelegd, alsmede in de beide nieuwe groenstroken. Op onderstaande uitsnede uit de inrichtingsschets is de groenvoorziening weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0011.jpg"

Figuur: groenvoorziening

Aan de zuidzijde van de nieuwe weg zal ook een enigszins verdiepte groenstrook worden aangelegd, waarbinnen 5 nieuwe bomen worden aangeplant. Ter plaatse van de aansluiting van de langzaamverkeersroute op het Heidehof wordt eveneens een nieuwe boom toegevoegd. De langzaamverkeersroute zal van het belendende woonperceel worden gescheiden door een verdiepte groenstrook.

Bij de keuze van het in te zaaien grasmengsel in de openbare ruimte zal de voorkeur uitgaan naar gras-bloemenmengsels die de biodiversiteit bevorderen. Bij het beperkt maaien is het van belang dat door hoog opschietend groen de verkeersveiligheid niet mag worden belemmerd en de infiltratiemogelijkheden van de wadi's niet geremd worden.

3.4 Brandveiligheid

In het Bouwbesluit 2012 zijn regels gesteld ten aanzien van brandveiligheid van onder andere woongebouwen. Aan deze regels zal worden getoetst op het moment dat de omgevingsvergunningen voor de woningen worden aangevraagd. In beginsel kan echter wel aan de regels worden voldaan.

3.5 Duurzaamheid

De gemeente Weert streeft naar het zo klimaat-vriendelijk en zo veel als mogelijk energie-neutraal bouwen. Een en ander volgens het "cradle to cradle" principe. Het toepassen van bouwmaterialen en bouwtechnieken die hier invulling aan geven heeft de voorkeur volgens het beleid van de gemeente Weert.

Het Bouwbesluit stelt dat per januari 2021 nieuwbouw bijna energieneutraal (BENG) moet zijn: er is vrijwel geen energie nodig, energie die nog nodig is komt uit groene bronnen.

De binnen het plangebied te realiseren woningen zullen in ieder geval 'bijna energieneutraal' zijn. In het bestemmingsplan kunnen alleen regels worden opgenomen die bijdragen aan 'een goede ruimtelijke ordening'. Voor de uitleg van dit begrip is in de rechtspraak het criterium ‘ruimtelijk relevant’ ontwikkeld. Alleen regels die ruimtelijk relevant zijn, kunnen in het bestemmingsplan opgenomen worden. Algemeen erkend wordt dat energietransitie een ruimtelijke impact heeft, maar de visie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat hiertoe geen regels in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen.

In onderhavig plan zijn de volgende duurzaamheidsmaatregelen voorzien cq daar waar een afweging mogelijk is, worden overwogen:

  • de woningen worden niet aangesloten op gas (elektrisch koken);
  • de woningen zullen worden aangesloten op een warmtepomp ter verwarming en koeling van de woningen;
  • in de woningen wordt balansventilatie toegepast (warmte-terugwin-installatie);
  • de woningen zullen een substantiële hoeveelheid energie opwekken middels zonnepanelen;
  • de woningen worden zeer goed geïsoleerd en hebben een zeer lage warmtevraag;
  • hemelwater wordt opgevangen in wadi's en binnen het plangebied geïnfiltreerd (zie ook paragraaf 3.3 en 6.2 van deze plantoelichting);
  • de wadi's zullen aangeplant worden met gras-bloemenmengsel waardoor de biodiversiteit wordt bevorderd.

3.6 Privacy en bezonning

Voor een onaanvaardbare aantasting van privacy bij belendende percelen hoeft niet gevreesd te worden. De afstand tussen het meest nabijgelegen bouwperceel voor de nieuw te bouwen woningen en de recent gerealiseerde woning aan de Bergsheisteeg 5, naast de nieuwe ontsluitingsweg, bedraagt 10 meter. Deze recent gerealiseerde woning is georiënteerd op de Bergsheisteeg; vanuit de achtertuin is er evenwel goed zicht op het plangebied, doch niet gesteld kan worden dat de privacy en de bezonning van het perceel onaanvaardbaar zal worden aangetast, gelet op de onderlinge afstanden.

Voor wat betreft de woningen welke aan de Bocholterweg zijn gesitueerd, is er ook sprake van een ruime afstand (ten minste 30 meter) van de achtergevels van die woningen tot aan de grens van het plangebied. Doordat de bouwhoogte van de nieuw te realiseren woningen aan deze zijde laag wordt gehouden, is er slechts één volwaardige bouwlaag ; de tweede bouwlaag (eerste verdieping) is al voorzien van de kap. Ongewenste inkijk vanuit de verdieping in de achtertuinen wordt hierdoor beperkt zodat privacy niet onaaanvaardbaar wordt geschonden. De bezonning van de achtertuinen zal, afhankelijk van het jaargetijde, verminderen, maar ook niet dusdanig dat dit het woongenot en het woon- en leefklimaat kan aantasten.

De woning aan het Heidehof 6 ligt het dichtste bij het plangebied en de vierkapper die hier gepland is. Hier staat tegenover dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de vigerende bestemming 'Sport' geheel komt te vervallen.

Voorzover de vierkappers binnen de gronden komen te liggen waar nu nog oude bedrijfsbebouwing staat (achterzijde Zoomweg), werkt desbetreffende eigenaar mee aan de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief door gronden over te dragen. De afstand van de nieuwe woningen tot aan de woningen aan de Zoomweg is overigens ook zo ruim (minstens 75 meter) dat ook hier geen sprake kan zijn van verminderde privacy of bezonning.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het van belang om alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld verdiend kan blijven.

  • Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In hoofdstuk 3 van onderhavige plantoelichting zijn de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde gesteld. Tevens in relatie met hoofdstuk 5 kan gesteld worden dat in onderhavig bouwproject voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

In casu is er sprake van een toevoeging van 23 woningen, hetgeen een stedelijke ontwikkeling betreft waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is.

Deze 'laddertoets' is in oktober 2021 uitgevoerd door Companen. In het rapport, dat integraal als bijlage aan de planstukken is toegevoegd, is het volgende geconstateerd:

'Ontwikkeling past binnen de huidige beleidskaders

De ontwikkeling van de locatie 'Bergsheisteeg' past binnen de huidige beleids-kaders. Woningbouw is noodzakelijk om de druk op de markt te verlichten. Daarnaast levert het project een belangrijke bijdrage aan realisatie van woningbouw voor de toenemende groep ouderen in de gemeente Weert. Hiermee levert de ontwikkeling een belangrijke bijdrage aan het bevorderen van de doorstroming op de woningmarkt. En biedt het de mogelijkheid voor ouderen om te blijven wonen in de kern Altweerterheide. Daarnaast is binnen het planvoornemen aandacht voor realisatie van aanbod voor zowel jongeren als gezinnen.

Toets kwantitatieve en kwalitatieve behoefte

Uit de analyses van de kwantitatieve woningbehoefte komt naar voren dat in de gemeente Weert in de periode tot 2034 ruimte is voor toevoeging van 1.440 woningen. De huidige netto planvoorraad (per 1 januari 2021) bestaat uit 1.5431 woningen. Hiervan zijn 1.256 woningen aangeduid als harde plan-capaciteit en 287 woningen als zachte plancapaciteit. De praktijk leert dat planningslijsten een dynamisch karakter hebben. Een deel van de plannen wordt aangepast, loopt vertraging op of komen soms helemaal niet tot uitvoering. Om goed in te kunnen spelen op de woningbehoefte is daarom enige mate van overcapaciteit in de programmering gewenst.

De planvoorraad is nagenoeg in evenwicht met de behoefte. Inclusief de voor-genomen ontwikkeling van het plan Bergsheisteeg bedraagt de overcapaciteit minder dan 10% van de berekende behoefte. Daarbij geldt dat een deel van de huidige plannen onder de noemer zachte plancapaciteit valt en het onduidelijk is of - en wanneer - deze plannen doorgang vinden. Op basis hiervan komen we tot de conclusie dat er op gemeenteniveau ruimte is voor toevoeging van 23 woningen in de programmering.

De woningbehoefte in Altweerterheide is in deze periode geraamd op circa 25 tot 35 woningen. De realisatie van 23 woningen op de locatie Bergsheisteeg past binnen deze bandbreedte.

Uit het woningmarktonderzoek gemeente Weert 2018 blijkt dat de grootste tekorten zijn aan:

• Appartementen met lift huur in het sociale huursegment

• Appartementen met lift koop

• Grondgebonden seniorenwoningen huur in het sociale huursegment

• Grondgebonden seniorenwoningen koop

• Vrijstaande woningen (bouwkavels)

In het programma zijn 16 grondgebonden koopwoningen opgenomen die geschikt, of geschikt te maken zijn voor ouderen en daarmee inspelen op de behoefte aan grondgebonden seniorenwoningen. Ook de drie bouwkavels spelen in op het segment waar de grootste tekorten in zijn. De ontwikkeling van vier rijwoningen in het sociale segment speelt in op de vraag van starters die in de kern Altweerterheide willen wonen. Voor deze doelgroep is het vrij-komend aanbod zeer beperkt en zijn er weinig betaalbare alternatieven voor-handen.

Alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied

Binnen de kern Altweerterheide zijn momenteel geen alternatieve binnen-stedelijke locaties beschikbaar om te kunnen voorzien in de woningbehoefte. In 2020 kwam bij de gemeente een verzoek binnen om de woning en het bijbehorende perceel op de locatie Bocholterweg 94 te ontwikkelen naar woningbouw (16 woningen). Deze locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Dit plan is echter in juli 2021 van de planningslijst gehaald omdat gebleken is dat dit project niet uitvoerbaar is. Daarmee komen we tot de conclusie dat ontwikkeling van nieuwbouw op de locatie Bocholterweg 94 geen alternatief is voor nieuwbouw op de locatie aan de Bergsheisteeg.

Conclusie

Het plan Bergsheisteeg speelt in op de huidige kwantitatieve en kwalitatieve vraag in Altweerterheide. Het plan voorziet in de lokale woonwensen, speelt in belangrijke mate in op de groeide vraag van senioren, starters en doorstromers op de woningmarkt. Daarnaast geeft realisatie van woningen op deze locatie een belangrijke kwalitatieve impuls aan de kern Altweerterheide. Voor de locatie zijn geen geschikte binnenstedelijke alternatieven binnen Altweerter-heide voorhanden. Het plan voldoet daarmee aan de eisen die artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro aan de plantoelichting stelt.'

Hiermee wordt derhalve voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.1.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

Het ontwerp van de Omgevingsvisie en het ontwerp van de bijbehorende Omgevingsverordening zijn in augustus 2020 ter inzage gelegd en de Omgevingsvisie is op 1 oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Met betrekking tot het aspect Wonen is de volgende ambitie in de Omgevingsvisie neergelegd:

  • Omdat de woonbehoeften veranderen, maar ook omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van wonen en leefomgeving, zijn deze meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk. Vanuit de wetgever is onze provinciale rol wat betreft dit thema beperkt. Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave kiest de provincie voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol.
  • Wij bekijken woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij onze keuzes houden we rekening met samen hangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast bezien we de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van de verduurzamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen zien wij meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en klimaatadaptieve woonomgeving.
  • We vinden het belangrijk dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benutten we de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor werken we samen met andere beleidsvelden. Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied. Hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van flexibele woonvormen. Tijdelijk permanente bewoning toestaan in recreatieparken voor de huisvesting van internationale werknemers en/of woonurgenten voor de duur van maximaal tien jaar en onder (nader te bepalen) voorwaarden als verdienmodel voor toekomstige herontwikkeling of sanering van het park, of het herbestemmen van monumentale bebouwing in het buitengebied zijn hiervan voorbeelden (zie hiervoor ook het hoofdstuk economie).

Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft.

Onder verwijzing naar de separate toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking (toegevoegd als bijlage 1) kan gesteld worden dat het initiatief, dat aan 2 zijden wordt omsloten door de woonbebouwing in de kern en al enige jaren in beeld is als uitbreidingsgebied van Altweerterheide, binnen het provinciale beleid en de provinciale ambities past.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.

Hoewel de op 17 december 2021 vastgestelde Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.

Artikel 12.1 van de omgevingsverordening heeft betrekking op de planvoorraad 'wonen'. Hierin is bepaald dat de motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:

a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;

b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;

c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio’s bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;

d. het omgevingsplan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring, bedoeld in afdeling 14.5;

e. realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0012.jpg"

Figuur: uitsnede kaart 'wonen, werken, recreëren' uit Omgevingsverordening

De omgevingsvisie bepaalt dat bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent wordt gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft. In de kern van Altweerterheide is geen fysieke ruimte om het gewenste programma te kunnen ontwikkelen, waardoor aansluitend aan de kern onderhavige locatie is gevonden.

Zoals in paragraaf 4.3 ( Structuurvisie Wonen Midden-Limburg) van onderhavige plantoelichting is vermeld, is er in casu sprake van bouwen naar reële behoefte (zie ook bijlage 1, Ladder voor duurzame verstedelijking) en worden woningen toegevoegd waaraan blijkens de meest recente prognoses zoals vermeld in de paragraaf Limburgse Agenda Wonen 2020 – 2023 ( paragraaf 4.2.4) ook daadwerkelijk behoefte is.

Voor het plangebied zijn er verder geen beperking opgenomen. Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg.

4.2.3 Limburgse Agenda Wonen 2020 – 2023

In juni 2020 is de Limburgse Agenda Wonen 2020-2023 vastgesteld. Hierin geeft de provincie Limburg aan hoe zij een bijdrage wil leveren aan een gezonde woningmarkt die met haar aanbod voldoende inspeelt op onderstaande aspecten:

  • De huidige en toekomstige woonbehoeften. Er wordt gebouwd dan wel ver- of herbouwd al naar gelang de behoefte, daar waar tekorten zich - al dan niet tijdelijk - voordoen.
  • In een gezonde woningmarkt vindt doorstroming plaats en kunnen mensen een wooncarrière maken.
  • In een gezonde woningmarkt vallen geen mensen tussen wal en schip, woningen zijn toegankelijk en betaalbaar.
  • Een gezonde woningmarkt heeft “geen” overschotten die leiden tot leegstand (behoudens de benodigde frictieleegstand van 2%).
  • Flexibiliteit is noodzakelijk om zo het verschil te kunnen maken voor mensen die snel huisvesting nodig hebben, maar daar niet jaren op kunnen wachten.
  • Eigen keuze (en initiatief) is belangrijk. Een woning past bij de leefstijl van de bewoner, die zelf tot op zekere hoogte bepaalt hoe, in welke samenstelling en waar hij of zij wil leven.
  • De woonomgeving is minstens zo belangrijk, evenals de mogelijkheden die de bewoner heeft en krijgt om niet alleen invloed uit te oefenen op zijn woning, maar ook op de woonomgeving.

Op basis van de demografische ontwikkelingen wordt geconstateerd dat (voor Limburg als geheel) voor de korte termijn nog behoefte aan extra woningen, maar rond 2030 kunnen overschotten worden verwacht. Getalsmatig liggen hiervoor meer dan genoeg plannen klaar, maar kwalitatief liggen niet overal de juiste plannen (kijkend naar de behoefte) op de plank. Zo is er een grote behoefte aan woonconcepten voor ouderen en speciale doelgroepen, met name in de middenhuur en sociale huur. De behoefte aan woonruimte is bovendien gedifferentieerder. Er is behoefte aan meer verschillende soorten van huisvesting, op daarbij passende locaties, ook voor tijdelijke bewoning. Lokaal zijn er grote verschillen waar te nemen, dus dat vergt maatwerk per gemeente en daarbinnen per wijk, buurt of locatie.

Binnen de bestaande bouw is er een grote opgave om woningen duurzamer en levensloopbestendiger te maken. Betaalbaarheid van woningen staat onder druk. De woon- en leefomgeving is medebepalend voor het woongeluk. In de wijk komen vele effecten van beleid en ambities samen. Het is van belang om dat steeds in samenhang te bezien, samen met de vele partijen en partners die bij het wonen betrokken zijn.

Conform de gepubliceerde huishoudensprognose van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) / Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) (Pearl, 2019) groeit het aantal Limburgse huishoudens tot 2031 (met circa. 15.000 huishoudens), daarna volgt een afname van het aantal huishoudens tot het aantal dat we ongeveer nu kennen in 2050. Dit beeld van eerst een (lichte) toename en daarna een (lichte) afname geldt voor Noord-, Midden- en Zuid-Limburg. De prognose van Etil (Progneff 2019 update2) valt lager uit; het aantal Limburgse huishoudens groeit tot 2027 (met bijna 13.000 huishoudens), waarna een daling van de huishoudens ingezet wordt.

Opvallend is dat (al circa 10 jaar) de nieuwe prognoses van de verschillende prognosemakers steeds naar boven worden bijgesteld. Dit komt met name door de stijgende migratiestromen. Deze migratiestromen zijn zeer lastig te voorspellen omdat ze sterk afhankelijk zijn van ontwikkelingen op mondiaal niveau.

Onderhavig initiatief zet onder andere in op de bouw van senioren(levensloopbestendige) woningen en sociale koopwoningen en zorgt verder met de gezinswoningen voor doorstroom op de woningmarkt, waardoor tegemoet kan worden gekomen aan de extra vraag naar woningen welke, blijkens voornoemde prognoses, toch steeds hoger ligt dan verwacht.

4.3 Regionaal beleid

De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben de ''Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden- Limburg (2014)'' geactualiseerd, hetgeen heeft geleid tot de "Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021".

In de nieuwe structuurvisie zijn concrete afspraken gemaakt voor de periode 2018 tot en met 2021 en er wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030.

Het beleid van de regio, en de gemeente Weert, is sterk gericht om ervoor te zorgen dat er een blijvend en gezond evenwicht ontstaat op de woningmarkt. Door middel van aandacht voor woningaanpassing, transformaties in de bestaande voorraad en aanvullende kwalitatieve woningbouw wordt ingespeeld op de veranderende woningvraag.

Huishoudensprognoses van Etil worden gebruikt als basis voor de woningbouwprogrammering en de te maken afspraken in de regio. Hierbij is afgesproken dat elke gemeente in de regio uit kan gaan van minimaal de afspraak uit de Structuurvisie uit 2014 en alleen indien de prognose Etil 2017 hoger uitpakt, van deze nieuwe prognose. Dit is het geval in Weert. In 2014 is de groei geraamd op 900 woningen in de periode vanaf 2014. In 2018 is dit bijgesteld naar 1.775 woningen in de periode 2014 tot en met 2031 (huishoudensstop). De netto realisatie per jaar bepaalt de restantopgave. In de periode 2014 tot en met 2020 zijn er 1.026 woningen gerealiseerd, waardoor de netto-opgave per 1-1-2021 op 749 woningen uitkomt.

Zoals uit paragraaf 4.2.4 blijkt, geven de inmiddels geactualiseerde prognoses van Etil 2019 een ander beeld en is de behoefte aan woningen groter dan op basis van de Structuurvisie valt op te maken.

Onderhavig planvoornemen past binnen de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021'.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Weert 2025

De Structuurvisie Weert 2025 is op 11 december 2013 vastgesteld. In deze structuurvisie
worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele grondgebied van de gemeente. De visie is opgebouwd rond de thema’s:

  • prettige woongemeente voor jong en oud;
  • groenste stad met een grote toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht;
  • uitnodigend, bruisend centrum;
  • hoogwaardige bedrijvigheid, dienstverlening en innovatie.


De structuurvisie doet uitspraken over de plekken in Weert waar de gemeente woningbouw de komende jaren wenselijk vindt en de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de behoefte. Dit betekent dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen wordt afgebouwd. De gemeente zal de komende jaren daarom bestemmingsplannen herzien, waarbij indirecte onbenutte bouwmogelijkheden, zoals binnenplanse afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden, komen te vervallen. Principe-toezeggingen voor het bouwen van een of meerdere woningen komen per direct te vervallen. Niet uit te sluiten is dat binnen de planperiode van de structuurvisie ook directe bouwmogelijkheden moeten komen te vervallen. Bij de jaarlijkse herijking van het woonbeleid wordt dit gemonitord en wordt bekeken wanneer dat nodig is. Voor nieuwe initiatieven geldt in principe het één erbij - één eraf-principe (voor elke nieuwe woning dient een woning te worden gesloopt/onttrokken), waarbij tevens getoetst wordt aan de structuurvisie.

Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert is ook verdisconteerd in de structuurvisie. De gemeente heeft hierin aan het plangebied de typering 'te versterken' gegeven, waarbij voor projectmatige woningbouw een negatieve grondhouding geldt.

Deze typering verhoudt zich echter in het geheel niet tot het ten tijde van het opstellen van deze structuurvisie geldende bestemmingsplan Altweerterheide, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy 2013. Onderhavig plangebied heeft daarin namelijk de 'Gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 2' gekregen ten behoeve van de verwachte realisatie van 34 woningen.

Nu ook uit de recente regionale structuurvisie en provinciale omgevingsvisie blijkt dat er een aantoonbare behoefte is aan de realisatie van 23 extra woningen, kan gesteld worden dat het plan weliswaar niet in de lijn van de Structuurvisie Weert 2025 (vastgesteld in 2013) ligt, maar wel degelijk past in de recentere structuurvisies en ook reeds was voorzien in het bestemmingsplan Altweerterheide, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy 2013.

4.4.2 Natuur & Landschapsvisie

Op 23 november 2016 is de Natuur & Landschapsvisie 2016 vastgesteld. De Natuur- en landschapsvisie is een koersdocument naar de toekomst toe en heeft de volgende doelen:

  • De huidige kwaliteiten en het streefbeeld van het Weerter landschap vastleggen;
  • De herkenbaarheid, kennis en identiteit van verleden, heden en toekomst in het landschap te verbijzonderen, te complementeren en te vervolmaken;
  • Verbinding leggen met de maatschappelijke partijen, discussies en de rol van de Participatiegroep daarbij;
  • Houvast voor de uitvoering van de visie door initiatief aan te jagen, te enthousiasmeren en de diverse actoren uit te nodigen om te participeren;
  • Basis voor de verdere interactie met de Participatiegroep Groen met daarbij aandacht voor houding en gedrag.

Volgens de kaart ‘landschapstypen’ ligt het plangebied grotendeels binnen de zone ‘droge heideontginningen’ en voor een heel klein deel binnen de zone ‘natte heideontginningen’.

De huidige verschijningsvorm van droge heideontginningen laat zich als volgt schetsen:

  • Halfopen gebied met lineaire landschapsstructuren.
  • Agrarisch productiegebied.
  • Beperkte variatie en biodiversiteit, verschraald.

Zoals onderstaande inrichtingsschets voor de nieuwe woonbebouwing laat zien, wordt aan de huidige wegenstructuur een nieuwe ontsluitingslus toegevoegd, welke begeleid wordt door bomen. Vanuit deze nieuwe ontsluiting zijn drie belangrijke zichtlijnen richting het landelijk gebied zichtbaar, welke op de schets met rode lijlen zijn aangegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0013.jpg"

De nieuwe bermen en kern van de keerlus worden aangeplant met een gras-bloemenmengsel dat de biodiversiteit zal bevorderen. Tevens kan overwogen worden om in het het middengebied een intectenhotel te integreren in de groene inpassing.

De naar de Bergsheisteeg gekeerde bouwkavels zijn ruim van opzet en houden de bebouwingsstructuur aan deze zijde open.

Op deze wijze wordt zoveel mogelijk tegemoet gekomen aan het streefbeeld op deze locatie.

Hoofdstuk 5 Milieu-planologische aspecten

5.1 MER-beoordeling

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.- beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1, ook al blijft deze onder de drempelwaarde van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen. Onderhavige plantoelichting met beschrijving van de activiteiten, de noodzaak en de (milieu)gevolgen dient tevens gezien te worden als 'aanmeldnotitie' op basis waarvan het m.e.r.-beoordelingsbesluit kan worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0014.jpg"

Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage.

Deze activiteit voor de realisatie van 23 woningen is opgenomen in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan is dan ook een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag. Deze aanmeldingsnotitie doorloopt, voorafgaand aan het bestemmingsplan, een separate procedure. Op basis van de aanmeldingsnotitie heeft het bevoegd gezag op 29 maart 2022 besloten dat er geen aanleiding of noodzaak is om een m.e.r.-procedure te doorlopen.

5.2 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

De Bergsheisteeg is een doodlopende straat welke wordt ontsloten op de Bocholterweg. De Bocholterweg is voorzien van een vrijliggend fietspad.

Op gebiedsontsluitingswegen zoals de Bocholterweg (buiten de bebouwde kom) geldt een 60 km/u regime. Ter hoogte van het plangebied is er sprake van een 30 km-zone. Tussen beide regimes rust nog een stukje 50 km/u. Verder zijn er in de kernen overwegend wegen met een buurtontsluitingsfunctie alsook een groot aantal overige wegen met een erf- of verblijfsfunctie, namelijk de woonstraten. Hier (zo ook aan de Bergsheisteeg) geldt een 30 km/u regime.

Op 22 januari 2022 is door K+ Adviesgroep b.v. een akoestisch onderzoek naar de optredende gevelbelastingen vanwege wegverkeerslawaai uitgevoerd, in verband met de verantwoording van een goed woon- en leefklimaat. Doel van het akoestisch onderzoek is om aan te tonen dat het bouwplan buiten de 48 dB voorkeursgrenswaarde contour zullen liggen en vanwege wegverkeerslawaai er geen beperkingen zullen worden opgelegd. De 48 dB vrije veldcontour ligt om een afstand van ten hoogste 43 m. In figuur 1 van bijlage I van de rapportage is een grafische ondergrond opgenomen met weergave van de 48 dB contour. Hieruit blijkt dat het onderhavige bouwplan buiten de 48 dB geluidcontour is gelegen en daarmee zal er sprake zijn van een goed woonen leefklimaat.

Het akoestisch rapport is integraal aan de planstukken toegevoegd.


Spoorweglawaai

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. Het dichtstbij gelegen spoordeel bevindt zich op circa 3,7 km ten noorden van het plangebied, door het centrum van Weert.

5.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan worden binnen het plangebied nieuwe bodemgevoelige functies toegelaten in de vorm van vier woningen.

Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

Op 15 juli 2021 is voor de locatie een verkennend bodemonderzoek (incl. PFAS) en verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd door Econsultancy BV (onderzoek is als bijlage aan de planstukken toegevoegd). Op basis van dit onderzoek is het volgende geconcludeerd:

"Deellocatie A: Grasland en struweel

Verspreid over de hele locatie is altijd sprake geweest van een gelijksoortig en extensief gebruik (eenduidig geringe antropogene beïnvloeding) en weinig tot geen bebouwing. De oppervlakte is groter dan 1,0 ha. Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "grootschalig onverdacht" (ONVGR).

Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

Uit de reeds bekende gegevens concludeert Econsultancy dat atmosferische depositie naar verwachting de enige (beperkte) bron van PFAS-verontreiniging op de locatie is. Van atmosferische depositie is bekend dat dit tot beperkt verhoogde PFAS-gehalten in bodem en water kan leiden. Derhalve wordt voor wat betreft onderzoek naar PFAS aangesloten bij de strategie ‘onverdacht’ (ONV-GR).

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, matig fijn tot matig grof zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak tot sterk grindig. Zowel in de boven- als in de ondergrond zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

Op basis van de analyseresultaten blijkt de bovengrond licht verontreinigd te zijn met cadmium. In de ondergrond zijn geen van de onderzochte stoffen in verhoogd gehalten aangetroffen. Verder zijn er géén verhoogde PFAS-gehaltes gemeten boven de klasse landbouw/natuur in de bovengrond. Derhalve mag ook aangenomen worden dat er geen verhoogde PFAS-gehalten worden verwacht in de ondergrond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, nikkel, zink, koper en cadmium. Deze metaalverontreinigingen zijn mogelijk, in combinatie met de verlaagde pH, te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit is zowel de boven- als de ondergrond beoordeeld als klasse “altijd toepasbaar”.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht, " kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging op de onderzoekslocatie.

Deellocatie B: Gedeelte van bedrijfsterrein

Uit het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem blijkt, dat er sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Verder zijn tijdens de terreininspectie op het onverharde maaiveld asbestverdachte plaatmaterialen aangetroffen.

Verwacht wordt, dat er verspreid over de locatie wisselende gehalten aan verontreinigende stoffen voorkomen. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn asbest, zware metalen en PAK.

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd, dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig" (VED-HE-NL).

Verkennend bodemonderzoek NEN 5740

De bodem van bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, matig fijn tot matig grof zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak tot sterk grindig. Tijdens de inspectie zijn ter plaatse van boringen/inspectiegaten 106 en 107, asbestverdachte plaatmaterialen aangetroffen op het maaiveld. In het opgeboorde en opgegraafde materiaal zijn géén asbestverdachte (plaat)materialen waargenomen. Verder zijn zeer plaatselijk in de bovengrond (boring 103) in zwakke gradaties bijmengingen aangetroffen met baksteen- en betondeeltjes. In de ondergrond (vanaf 0,5 m -mv) zijn zintuiglijk geen bodemvreemde (puin)bijmengingen aangetroffen.

Op basis van de analyseresultaten blijkt dat zeer plaatselijk (boring 103) de bovengrond matig verontreinigd is met zink. Verder blijkt de bovengrond overwegen licht verontreinigd te zijn met PCB, koper zink, cadmium en lood. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit is de bovengrond beoordeeld als klasse “industrie”. De ondergrond is beoordeeld als klasse “altijd toepasbaar”. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als " verdacht heterogeen" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging op de onderzoekslocatie.

Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707

Op het maaiveld ter plaatse van boringen/inspectiegaten 106 en 107 zijn stukjes asbest plaatmaterialen aangetroffen. Het betreft hecht gebonden chrysotiel asbest. In het opgegraven materiaal ter plaatse van deze boringen/inspectiegaten zijn zintuiglijk in de fractie > 20 mm géén asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. Analytisch is in de fractie < 20 mm eveneens géén asbest aangetoond.

Het aangetroffen zwerfasbest beperkt zicht enkel tot op het maaiveldniveau en is slechts zeer plaatselijk waargenomen. Geadviseerd wordt om het zwerfasbest zo spoedig mogelijk verwijderen middels handpicking door een gecertificeerd bedrijf en af te (laten) voeren naar een erkend verwerker.

Verder blijkt dat ter plaatse van de druppelzone (spatzone = 0,0-0,1 m -mv) van de schuur met het asbestverdacht dak, zowel zintuiglijk in de fractie > 20 mm als analytisch in de fractie < 20 mm eveneens géén asbest is aangetoond.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht heterogeen" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit (van de bodem), na de asbestverwijdering op het maaiveld, géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging op de onderzoekslocatie.

Samengevat:

Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit (van de bodem), na verwijdering van de asbestverdachte plaatjes op het maaiveld van deellocatie B, géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging op de onderzoekslocatie.

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing."

De kwaliteit van de bodem staat derhalve niet aan het project in de weg.

5.4 Luchtkwaliteit

De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project valt met 23 nieuw te realiseren woningen zonder meer onder de Regeling NIBM.

Op 31 januari 2022 is door Kragten BV een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd voor de nieuwbouwlocatie. Door het bevoegd gezag is aangegeven dat wanneer er bedrijven in de directe omgeving van het plan zijn gelegen met een hoge fijn stof emissie het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk gemaakt dient te worden. Het doel van dit onderzoek is het berekenen van de fijn stof- en stikstofdioxide-immissies ter plaatse van het plangebied en de berekende waarden te toetsen aan de geldende grenswaarden uit de Wet milieubeheer. De immissieconcentraties ten gevolge van de in de nabijheid van het plangebied gelegen relevante bronnen worden getoetst aan de voorschriften zoals opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer.

Alle relevante bronnen die aanwezig zijn in de omgeving van het plangebied zijn in de berekening, dan wel in de achtergrondconcentratie meegenomen. De luchtkwaliteit wordt bepaald door de emissiebijdrage van de transportbewegingen, nabijgelegen veehouderijen en de lokale achtergrondconcentraties. Voor de bijdrage van de voornoemde bronnen aan de luchtkwaliteit zijn de emissies van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) bepalend. Het onderzoek is uitgevoerd conform de van toepassing zijnde regels zoals die volgen uit de Wet milieubeheer.

Uit de uitgevoerde berekeningen en daaruit volgende rekenresultaten blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de normstelling overeenkomstig het gestelde in de Wet milieubeheer. Voorgaande betekent dat de consequenties op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmering vormen voor de realisatie van het plan.

Het luchtkwaliteitsonderzoek is toegevoegd aan de planstukken.

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assesment (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologisch besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

De woningen zijn te kwalificeren als een kwetsbaar object . Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het plangebied (binnen een straal van ruim 2,5 km) geen risicovolle inrichtingen.

5.5.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de N292 (Ringbaan Zuid). De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; het plangebied ligt op een afstand van circa 2,8 km.

5.6 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.6.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

5.6.2 Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied ligt direct ten zuiden van de bebouwde kom van Altweerterheide.

In de directe nabijheid (binnen 300 meter) van het plangebied bevinden zich, behoudens kleinschalige, aan huis verbonden bedrijvigheid welke passend is binnen een woonomgeving, enkele bedrijven, te weten een bedrijf in de categorie 1 en 2 (aan de Bergsheisteeg) op een afstand van circa 63 m van het plangebied. De richtafstand voor deze bedrijfscategorie bedraagt maximaal 30 meter ingeval van een rustige woonomgeving of een rustig buitengebied; deze afstand wordt overal gehaald.

Aan de Bocholterweg 136 is café/zaal De Paol gelegen, zijnde een horecagelegenheid. Een café of restaurant is een inrichting in de categorie 1 van de brochure waarbij een richtafstand van 10 m tot een rustige woonwijk hoort. Nu de feitelijke afstand meer dan 85 m bedraagt, worden de horeca- en de woonfuncties over en weer vanuit planologisch oogpunt niet belemmerd.

Op het perceel Bocholterweg 134 is een melkveehouderij gelegen. Bij deze veehouderij worden alleen zogenaamde vaste afstand dieren gehouden. De aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten in de bebouwde kom moet 100 meter bedragen en tot geurgevoelige objecten in het buitengebied 50 meter. Hieraan wordt ruimschoots (onderlinge afstand bedraagt meer dan 380 m) voldaan.

Het derde bedrijf betreft de intensieve veehouderij (varkens) aan de Zoomweg 32a. De richtafstand behorende bij varkenshouderijen bedraagt 200 m, als gevolg van potentiële geurhinder. Het plangebied bevindt zich op een afstand van 155 m. Op basis van de brochure is de onderlinge afstand dus in beginsel niet voldoende.

Op 16 maart 2022 is door Houben Omgevingsadvies het aspect 'geurhinder' onderzocht en neergelegd in de rapportage 'Geuronderzoek Woningbouwplannen aan de Bergsheisteeg te Altweerterheide'. Het onderzoek is uitgevoerd om te beoordelen of voor het plangebied, het realiseren van in totaal 23 woningen, aan de Bergsheisteeg sprake is van een van een goede ruimtelijke ordening in het kader van het aspect geur.

In de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Weert 2007 is voor de omgeving van het plangebied een maximale voorgrondbelasting van 8 OUE/m3 toegestaan, waarbij nog sprak is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Uit de berekeningen van V-stacks vergunning blijkt de voorgrondbelasting van de veehouderij aan de Zoomweg 32-32a 5 OUE/m3 te bedragen. Uit bovenstaande blijkt dat de maximale toegestane voorgrondbelasting van 8 OUE/m3 niet wordt overschreden.

Ter plaatse van het plangebied heerst een achtergrondbelasting tussen de 4,23 en 6,30 OUE/m3, wat overeenkomt met een geurhinderpercentage tussen de 6% en 9%. Hiermee kan de geursituatie worden beoordeeld als goed.

Concluderend kan gesteld worden dat voor het plangebied aan de Bergsheisteeg sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Nu de maximale voorgrondbelasting van 8 OUE/m3 niet wordt overschreden en het plangebied niet het beperkende geurgevoelig object is ten opzichte van de veehouderij, kan geconcludeerd worden dat de omliggende veehouderij aan de Zoomweg 32-32a niet in zijn belangen wordt geschaad door de voorgenomen bestemmingswijziging.

Het geuronderzoek is integraal aan de planstukken toegevoegd.

De woning aan de Bergsheisteeg 2 alsmede een twintigtal woningen aan de Zoomweg liggen op kortere afstand van het agrarisch bouwvlak behorende bij de intensieve veehouderij. Hierdoor kan met zekerheid worden geconstateerd dat de nieuw te realiseren woningen niet voor een extra beperking in de bedrijfsuitoefening van de intensieve veehouderij zorgen.

De realisatie van de nieuwe woningen belemmert derhalve geen omliggende bedrijven/bedrijfsfuncties, en evenmin wordt het project belemmerd door overige functies en is er dus sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.7 Kabels, leidingen en straalpaden

5.7.1 Inleiding

Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de plankaart en in de planvoorschriften geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.

5.7.2 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels

Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen leiding- of hoogspanningkabeltracés welke belemmerend zijn voor het project.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Weert (Gemeentelijk Rioleringsplan Weert 2017-2021) als het Waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt.

Vanuit het Waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten als wens:

  • a. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water.

Doorgaans zijn lager gelegen gebiedsdelen het meest geschikt. Nagaan of plangebied nodig is voor wateropgave van omliggende gebieden; zorgen dat geen logische waterstructuren worden geblokkeerd.

  • b. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving.

Voorkomen van wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar het plangebied en andersom.

  • c. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand.

Input voor ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen.

  • d. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit.

Schoonhouden, scheiden, zuiveren.

  • e. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit.

Hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.

  • f. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen.

Verantwoorde systeemkeuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie. Bij voorkeur toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij diepte-infiltratie gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen.

  • g. Voldoende opvangcapaciteit en een duurzame leegloop realiseren.

Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per etmaal voor Noord Limburg (ten noorden van Sittard) en 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.

  • h. Beheer en onderhoud regelen.

Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.

6.2 Waterhuishoudkundige situatie plangebied

De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de algemene kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Weert en van het Waterschap 0,45 - 0,75 m/dag. De onderhavige gronden zouden derhalve gemiddeld geschikt moeten zijn voor hemelwaterinfiltratie. De exacte bodemdoorlatendheid van deze specifieke locatie zal uit een nader infilatrie-onderzoek moeten blijken.

Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een nuttige inhoud van minimaal 100 millimeter maal het aangesloten verharde en/of overkapte oppervlak. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,1 m.

Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse aan de orde zijnd (nieuw) afvoerend verhard oppervlak (bebouwing inclusief erfverhardingen) binnen het plangebied valt.

In het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar om het water te bergen. Binnen het plangebied is een open hemelwaterinfiltratievoorziening (wadi) welke in het middengebied van de nieuwe ontsluitingsweg zal worden aangelegd, alsmede in de beide nieuwe groenstroken. Op onderstaande uitsnede uit de inrichtingsschets is deze hemelwatervoorziening weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0015.jpg"

Figuur: hemelwatervoorziening

Aan de zuidzijde van de nieuwe weg zal ook een enigszins verdiepte groenstrook worden aangelegd. Ter plaatse van de aansluiting van de langzaamverkeersroute op het Heidehof wordt eveneens een verdiepte groenstrook (wadi) aangelegd.

Bij het beperkt maaien van de wadi's is het van belang dat door opschietend groen de infiltratiemogelijkheden van de wadi's niet geremd worden.

Voor de 3 stuks vrije sector-kavels aan de Bergheisteeg wordt uitgegaan van 100 mm te bergen hemelwater per m² verharding/bebouwing. Naast het aangeven van de infiltratievoorziening op de bouwtekeningen (waarbij voorzieningen op eigen terrein voor het vasthouden van hemelwater in vegetatiedaken of waterdaken eveneens een optie is) zal ook een aanleg-, detail- en eventuele constructietekening ter beoordeling dienen te worden voorgelegd. De bodeminfiltratie- capaciteit moet zodanig zijn dat de gehele bergingscapaciteit binnen 24 uur volledig beschikbaar is.

Het hemelwater afkomstig van de 20 projectwoningen met een verhard oppervlak van ruim 180 m2 per kavel wordt naar een bergings- c.q. infiltratievoorziening (wadi) op openbaar gebied afgevoerd.

Het hemelwater dat valt op het verhard oppervlak van het openbaar gebied wordt eveneens afgevoerd naar dezelfde bergings- c.q. infiltratievoorziening (wadi). Het verhard oppervlak in het openbaar gebied bedraagt circa 1660 m2. Dat betekent een benodigde opvangcapaciteit van 3740 + 1660 x 0,1 = 540 m3. In het openbaar gebied zal in totaal 540 m3 worden opgevangen, geborgen en geïnfiltreerd, waarbij de bodem een 24-uurs ledigings-infiltratie-capaciteit moet hebben. Er is een eventuele overstortvoorziening (diepte-infiltratie) geprojecteerd in de ondergrond.

Er is, naast de greppels, gekozen voor een centrale opvang van hemelwater in een wadi op het middenterrein van het plangebied. Omdat er ruimte is in het plangebied is gekozen voor deze bovengrondse wijze van berging en infiltreren. De hoeveelheid aan afvoerend water maakt voor de bewoners direct zichtbaar dat er klimaatveranderingen optreden. Dit zorgt voor acceptatie en kan de bewoners stimuleren om zelf een steentje bij te dragen aan het reduceren van de mogelijk wateroverlast.  In de groene zone bevinden zich 3 wadi's welke een grote hoeveelheid water (100 mm)  kunnen bergen.  Bij hevige regenval vullen de wadi's zich met water waarna het langzaam infiltreert in de ondergrond. Op deze manier wordt het regenwater opgevangen, geborgen en geïnfiltreerd, hetgeen op onderstaande tekening is weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0016.jpg"

Ingeval het hemelwater niet of niet snel genoeg infiltreert zijn er nog “infiltratiekokers” voorzien welke het water op diepte kunnen infiltreren. Een voorbeeld hiervan is te vinden bij de grote wadi c.q. speelvoorziening aan de Maaseikerweg in Weert. Door eventueel meer “schoon” water op diepte te infiltreren is het ook mogelijk nog meer verhard oppervlak op de wadi's aan te sluiten. De continuïteit van functioneren van de centrale hemelwateropvangvoorziening wordt hiermee geborgd.

De wadi/HWI-voorzieningen in het openbaar gebied kunnen onderhouden worden zoals ook de overige wadi's in Weert worden onderhouden.

Er is nog geen infiltratieonderzoek uitgevoerd maar uit boringen blijkt dat in Altweerterheide zandgrond aanwezig is welke goed infiltreert.

Op het als bijlage bijgevoegde inrichtingsplan is aangegeven welke bouw- en maaiveldpeilen gehanteerd worden.

 

Afvoer van huishoudelijk afvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.

Bouwmaterialen

De gemeente Weert streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als onderdeel opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve, voorzover relevant, geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

Hoofdstuk 7 Juridische vormgeving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was, is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

Verder is aansluiting gezocht bij de systematieken van het bestemmingsplan Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy en het bestemmingsplan Bocholterweg-Bergsheisteeg van de gemeente Weert, waarbij is gestreefd naar uniformilteit in de wijze van bestemmen.

7.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden. Indien die er toch zijn, dan is de digitale verbeelding juridisch bindend.

7.4 Planregels

7.4.1 Algemeen

De regels zijn als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Allereerst zijn de inleidende regels opgenomen: de begripsbepalingen en de regels omtrent de wijze van meten. Vervolgens zijn in de bestemmingsregels artikelen van de afzonderlijke bestemmingen opgenomen. Deze bevatten de specifieke regels voor de desbetreffende bestemming. Daarna volgen de algemene regels. Dit is een aantal planregels van een algemeen en administratief karakter, dat onontbeerlijk is voor een bestemmingsplan. Het betreft hier de anti-dubbeltelregel, algemene regels met betrekking tot bouwen, gebruik, afwijkingen, wijziging, procedure en overige regels. Tot slot zijn de regels met betrekking tot overgangsrecht en de titel opgenomen.

7.4.2 Opbouw bestemmingsregels

Bij de aanwijzing van de afzonderlijke bestemmingen is steeds dezelfde structuur gekozen, en wel de volgende:

  • bestemmingsomschrijving, om het toegelaten gebruik te verduidelijken;
  • regels voor het bouwen, onderscheiden naar bouwvlak, bouwaanduiding 'bijgebouwen' en overige zaken;
  • nadere eisen, de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen ten behoeve van het algemene belang;
  • afwijken van de bouwregels, de mogelijkheid om af te wijken van regels voor bebouwing in het bestemmingsplan;
  • specifieke gebruiksregels, onderscheiden naar gebruik van de grond en gebruik van de opstallen;
  • afwijken van de gebruiksregels, de mogelijkheid om af te wijken van bepalingen in het bestemmingsplan;
  • de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan, qua gebruik of bouwmogelijkheden.

7.5 De bestemmingen, algemene aanduidingsregels en aanduidingen

7.5.1 De bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming. Het beleid dient ertoe om de toegankelijkheid en de begrijpbaarheid van de regels te vergroten. Op basis hiervan is het mogelijk om te bepalen of een bouwplan of ontwikkeling in de geest van het bestemmingsplan past. Het vastgestelde beleid vormt in geval van een gewenste afwijking de basis voor een gemotiveerde weigeringsgrond.

7.5.1.1 Bestemming 'Verkeer'

Het beleid

Sommige zaken spreken qua beleid voor zich. Het zijn functionele onderdelen van het plangebied, zoals verkeers- en verblijfsruimte, openbare voorzieningen, water en nutsvoorzieningen:

  • 1. het beheerskarakter staat voorop. Gewijzigde inzichten, die leiden tot herinrichting, zijn binnen de begrenzing van de bestemming, zonder meer en zonder bestemmingsplanprocedure mogelijk;
  • 2. water is mogelijk in het kader van de waterhuishouding, in dit plangebied met name voor de berging van hemelwater;
  • 3. nutsvoorzieningen maken integraal onderdeel uit van de bestemming verkeer.

7.5.1.2 Bestemming 'Wonen'

Het beleid

De bestemming 'Wonen' is de meest voorkomende bestemming binnen het plangebied. Het beleid voor deze bestemming is gericht op:

  • 1. Woningen worden voorzien van een redelijke bouwmogelijkheden, ter realisering van de, naar de eisen van de tijd, bedoelde vergroting van het woongenot. Het daarvoor benodigde ruimtebeslag wordt tot uitdrukking gebracht in de omvang van het bouwvlak en/of bouwaanduiding 'bijbouwen'. Daarbij wordt behoud van de herkenbaarheid als vrijstaande, blok van twee, halfvrijstaande en tussenwoning of geschakelde woning nagestreefd. Nieuwe, ter vervanging van bestaande, woningen zullen ook binnen dit regime moeten passen. Zonder dat het aantal woningen zoals aanwezig toeneemt voor wat betreft de vervanging van bestaande woningen.
  • 2. Onder de bestemming 'Wonen' valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis gebonden beroep. De omvang ervan is aan een maximum gebonden, het handhaven van een complete woning in het gebouw blijft vereist. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 50 m². Aan huis gebonden beroepen zijn dus vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en voor zover de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is. Aan huis gebonden en ambachtelijke bedrijfjes zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar via afwijking met een gelijke maatvoering.
  • 3. Het realiseren van een nieuwe woning door middel van inpandig wonen (woningsplitsing) is niet toegestaan. Het aantal woningen zoals aanwezig op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan is maatgevend. Bij ontwikkelingen in het maximum aantal toegestane woningen middels een maatvoeringsaanduiding opgenomen.
  • 4. Het beleid bij her- en verbouw van woningen die goed zijn gesitueerd ten opzichte van winkels, opstapplaatsen voor openbaar vervoer en zorgvoorzieningen, is gericht op het realiseren van woningen geschikt voor ouderen, zogenaamde levensloopbestendige woningen.
  • 5. Het beleid is gericht op realisering van een integraal toegankelijke en sociaal veilige woonomgeving. Voor de woningen betekent dit menging van tuin en straatgericht wonen vermijding van blinde eindgevels bij woningen.
  • 6. Het beleid is gericht op het bouwen van nieuwe woningen volgens de principes van aanpasbaar en levensloopbestendig, duurzaam en energiebewust bouwen.
  • 7. Het beleid is gericht op het beperken van de aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden en beeldkwaliteit.
  • 8. Het beleid is gericht op intensief ruimtegebruik en ondergronds bouwen, waarmee niet wordt bedoeld de bouw van garages, die via een landschappelijke ingreep c.q. ingraving ontsloten worden.
  • 9. Het realiseren van mantelzorgvoorzieningen binnen de bestemming 'Wonen' is mogelijk, wanneer dit aaneengesloten bebouwing betreft (woning met aangebouwd bijgebouw). Noch het bestemmingsplan, noch het volkshuisvestingsbeleid stelt regels ten aanzien van gezinssamenstelling (bijvoorbeeld een drie generatie gezin). De woningwet verzet zich niet tegen de realisering van meerdere voorzieningen in één woning, zoals badkamers en kookgelegenheden.

Voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte in een aangebouwd bijgebouw gelden de voorwaarden dat er maximaal één per woning mag worden gerealiseerd en dat de oppervlakte maximaal 75 m² bedraagt. Een afhankelijke woonruimte wordt in dit bestemmingsplan gedefinieerd als een extra woonruimte in een bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat mantelzorg ontvangt van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte. Onder mantelzorg wordt verstaan langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Een medische indicatie hiervoor is niet vereist.

Sinds 1 november 2014 is het op grond van het Besluit omgevingsrecht mogelijk om vergunningsvrij een afhankelijke woonruimte te realiseren. In dit geval geldt dat er sprake moet zijn van intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond. De afhankelijke woonruimte mag in dat geval ook in een vrijstaand bijgebouw worden gerealiseerd. De voorzieningen (waaronder sanitair, keuken) dienen te worden verwijderd wanneer de betrokkenen de woonruimte hebben verlaten.

Het bouwvlak

De geconstateerde behoefte aan uitbreiding is veelal te realiseren binnen een bouwblokdiepte van 12 - 14 m. Bij een grotere diepte kan het uitgangspunt van voldoende licht- en luchttoetreding in de knel komen. De bouwblokdiepte is per bouwperceel en mede rekening houdend met de te realiseren woningen zoals beschreven in hoofdstuk 3 van deze plantoelichting, ingetekend, tenzij de diepte van de betreffende percelen ontoereikend is of op basis van het vigerende bestemmingsplan een grotere diepte was toegestaan. Een afstand van circa 8 meter tussen de (potentiële) achtergevel van de woning (bouwvlak) en het volgende perceel is daarbij steeds gehandhaafd als garantie voor een redelijke achtertuin.

De afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens is bepaald op ten minste 3 m of zoveel minder als de woning reeds op kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens staat. Hiervan uitgezonderd zijn sociale huurwoningen, waarvoor een afstand van 1 m in acht dient te worden genomen. Indien de zijdelingse perceelsgrens schuin wegloopt ten opzichte van de voorgevel is er voor gekozen om de bouwgrens haaks op de voorgevelrooilijn in te tekenen. De minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens blijft hierbij 3 m. Hiermee wordt voorkomen dat er bouwvlakken ontstaan met schuine hoeken die niet rendabel zijn om te bebouwen ten behoeve van het hoofdgebouw. Tevens worden hierdoor ongewenste stedenbouwkundige situaties voorkomen. In hoeksituaties, grenzend aan de openbare ruimte (verkeer, groen en water), is deze afstand 5 m.

De genoemde maten zijn, mede in relatie tot de projecttekeningen, concreet vertaald in bouwvlakken op de verbeelding. Het voordeel hiervan is dat men direct kan zien waar de woning opgericht kan worden. Het bouwvlak is daarbij op maat afgestemd op het bouwperceel en het woonprogramma en mag worden bebouwd tot de goot- en nok/bouwhoogte zoals is aangegeven op de verbeelding. Ondergeschikte bouwdelen in de vorm van erkers (aangebouwd bijgebouw), luifels en balkons zijn toegestaan voor de voorgevel, mits ze niet meer dan 1,20 m voor de voorgevel uitsteken en maximaal 5 m² aan oppervlakte beslaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0017.jpg"

De bouwaanduiding 'bijgebouwen'

De bouwaanduiding 'bijgebouwen' is ingetekend achter de voorgevel en daar waar het een hoeksituatie betreft, ook achter de zijgevel. Dit om het uitzicht en de verkeersveiligheid te waarborgen.

Ook de bouwaanduiding 'bijgebouwen' is op basis van de genoemde maten op de verbeelding ingetekend om onduidelijkheden te voorkomen.

Het toegestane oppervlak aan bijgebouwen binnen de bouwaanduiding 'bijbouwen' bedraagt 150 m², mits het bijbouwvlak voor 50% onbebouwd blijft. Bijgebouwen die gelegen zijn binnen het bouwvlak tellen niet mee bij de bepaling van de 150 m² aan bijgebouwen.

De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 meter bedragen. Het bijgebouw bestaat uit maximaal 1 (volwaardige) bouwlaag. Het bijgebouw mag plat afgedekt worden of met een kap worden uitgevoerd. Een verblijfsruimte mag alleen op de begane grond worden gesitueerd. Op de eventuele verdieping van een bijgebouw, onder de kap, mogen geen verblijfsruimten worden gerealiseerd.

Voor erfafscheidingen gelden ander hoogten. Buiten het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag de hoogte maximaal 1 m bedragen, uitgezonderd sierhekwerken waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen en waarbij geen beperkingen ten aanzien van de situering gelden. Binnen het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag een erfafscheiding maximaal 2 m bedragen. In hoeksituaties geldt een aparte regeling. Het is hier mogelijk om geheel transparante erfafscheidingen (draadafscheidingen) op te richten tot een hoogte van 2 m. De voorwaarde is dat de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° wordt gewaarborgd. Deze transparante erfafscheidingen mogen op de perceelsgrens worden opgericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPBergsheisteeg2-ON01_0018.jpg"

7.6 Nadere eisen ter verbetering

Waar en hoe gebouwd moet worden volgt uit de basiseisen van de bestemmingsplanvoorschriften. De keuze voor een gedetailleerde planopzet (bouwvlak en bouwaanduiding 'bijbouwen' op maat afgestemd op het bouwperceel) pretendeert zorgvuldigheid van de zijde van de gemeentelijke overheid. Dit betekent echter geen vrijwaring van onvolkomenheden of niet beoogde bouwmogelijkheden.

De situering van bebouwing die nadelig werkt op algemene veiligheid of anderszins gevaar inhoudt, moet kunnen worden voorkomen. Het verschuiven met de situering binnen een afwijkingspercentage van 10 % moet van de zijde van de gemeente geëist kunnen worden vanuit een oogpunt van algemeen belang. Die mogelijkheid is verwoord tot nadere eisen in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Handhaving

8.1 Inleiding

De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.

Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.

Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.

Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:

  • 1. een duidelijk geformuleerd handhavingsbeleid als toetsingskader en voldoende middelen (menskracht) om het beleid uit te voeren;
  • 2. een duidelijke handhavingsparagraaf in het bestemmingsplan;
  • 3. het vastleggen van de legale bestaande situatie in het bestemmingsplan;
  • 4. duidelijke overgangsbepalingen met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken.

8.2 Uitvoering handhavingstoezicht

Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handhavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen. Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.

Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot bestemmingsplannen.

Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.

8.3 Overgangsrecht

Voor het overgangsrecht is op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

8.4 Voorlichting

Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.

8.5 Sanctionering

Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.

Hoofdstuk 9 Economische uitvoerbaarheid, kostenverhaal en planschade

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.

Kostenverhaal is geregeld in een tussen de gemeente Weert en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst, waarin naast verhaal van de ambtelijke kosten en bijdragen bovenwijks en ruimtelijke ontwikkeling, ook het planschadeverhaal wordt opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Weert komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 10 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

10.1 Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro wordt de provincie Limburg en waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

  • kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in het Gemeenteblad en langs elektronische weg te worden verzonden;
  • het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
  • kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
  • door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
  • de gemeenteraad zal binnen 12 weken (termijn van orde), na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

10.2 Kennisgeving voorbereiding

Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening is op 1 december 2021 in het Gemeenteblad kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Bergsheisteeg'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan de ontwikkeling van een woongebied betreft voor maximaal 23 woningen, gelegen tussen de Bergsheisteeg en Heidehof in Altweerterheide.

10.3 Vooroverleg

Er is geen sprake van een rijksbelang. Er is wel een belang van het Watertoetsloket. In verband met de omvang van het plan is er voor gekozen om eveneens de provincie Limburg te raadplegen. Daarom is ervoor gekozen om vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening te voeren met het Waterschap Limburg en de provincie Limburg. Het vooroverleg is opgestart op 17 maart 2022, waarbij tot en met 27 april 2022 de mogelijkheid is gegeven om te reageren.

Het Waterschap Limburg heeft per e-mail d.d. 15 april 2022 later weten dat er geen opmerkingen op het plan zijn. Er wordt voldoende aandacht besteed aan het aspect water.

In de toelichting is ook het volgende te lezen: “Er is een eventuele overstortvoorziening (diepte-infiltratie) geprojecteerd in de ondergrond.” Indien het water dieper dan 10 meter onder maaiveld in de bodem gebracht zal worden is de provincie bevoegd gezag.

In reactie hierop wordt aangegeven dat er geen sprake is van het inbrengen van water in de bodem op een diepte van meer dan 10 meter onder maaiveld.

De provincie Limburg heeft per e-mail d.d. 15 april 2022 onderstaande reactie gestuurd:

'Het plan is beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen. De beoordeling van het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Indien u dit plan op deze wijze voortzet, zal er geen aanleiding zijn om in de verdere procedure van het plan een zienswijze in te dienen.'

10.4 Omgevingsdialoog

In het voorjaar en de zomer van 2021 heeft initiatiefnemer omwonenden geïnformeerd over de planontwikkeling; van deze bijeenkomsten is een verslag gemaakt dat ter hand is gesteld aan het bevoegd gezag. Hierin zijn onder andere de reacties van omwonenden verwoord. Specifiek hebben de volgende afstemmingsmomenten plaatsgevonden:

10 mei 2021: digitaal overleg en toelichting over plannen 21 woningen. Alle omwonenden en eigenaren van omliggende percelen zijn per brief uitgenodigd. Op 20 mei 2021 zijn de notulen en de presentatie aan omwonenden toegestuurd. Degenen die niet aanwezig konden zijn, hebben gelijke informatie per post ontvangen.

31 mei 2021: omwonenden hebben per e-mail vragen gesteld; op 29 juni 2021 heeft de ontwikkelaar hierop geantwoord en voorgesteld om samen in overleg te treden (al dan niet per omwonende individueel).

28 juli 2021: overleg met omwonenden als groep (hetgeen de voorkeur had van de omwonenden) in café-zaal de Paol; de ontwikkelaar heeft hier een nadere toelichting op de plannen gegeven. Op 9 augustus 2021 is het verslag van het overleg aan omwonenden toegezonden.

De omgevingsdialoog op heeft niet geleid tot een aanpassing van de plannen.

Ook van aanstaande overlegmomenten zal een schriftelijke terugkoppeling aan het bevoegd gezag worden gegeven.