Plan: | Schoolstraat (ong.), Velden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0983.OV202103SCHOOL-VA01 |
Op de locatie aan de Schoolstraat is thans een braakliggend terrein gesitueerd. De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse elf sociale levensloopbestendige huurwoningen met een dorpse uitstraling te realiseren.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan "Velden-Hasselderheide", omdat ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk' geen burgerwoningen zijn toegestaan. De gemeente Venlo heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een (artikel 2.1, eerste lid, onder c juncto artikel 2.12 eerste lid, onder a, ten derde van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)).
Voorliggend rapport bevat de ruimtelijke motivering voor het realiseren van elf sociale levensloopbestendige huurwoningen. In deze ruimtelijke onderbouwing zijn een ruimtelijke, planologische, (milieu)technische en economische afweging opgenomen.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de projectgrens van voorliggende ruimtelijke motivering ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Arcen en Velden, sectie C, nummers 9336, 10482 en 11374 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het projectgebied bedraagt circa 3.830 m². De gronden zijn zowel gedeeltelijk particulier als in gemeentelijk eigendom.
Ter plaatse van het projectgebied vigeert het bestemmingsplan "Velden-Hasselderheide", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2009. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het projectgebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
Ter plaatse van het projectgebied geldt de bestemming 'Maatschappelijk'. De gronden zijn onder meer aangewezen voor:
Ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk' is gedeeltelijk een bouwvlak gesitueerd. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Daarnaast geldt ter plaatse van het projectgebied de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn Burgemeester en wethouders, onder voorwaarden, bevoegd de bestemming 'Maatschappelijk' te wijzigen in 'Wonen'.
Tevens bevat het projectgebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze dubbelbestemming verplicht archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van bepaalde omvang. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.2.1.
Conclusie
Het project betreft het realiseren van elf sociale levensloopbestendige huurwoningen. Omdat binnen de bestemming 'Maatschappelijk' geen burgerwoningen zijn toegestaan past dit niet binnen het vigerende bestemmingsplan. In het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen 'wijzigingsgebied 3'. Echter past onderhavig initiatief niet binnen de gestelde kaders. Op basis van artikel 2.1, eerste lid, onder c juncto artikel 2.12 eerste lid, onder a, ten derde van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het afwijkend gebruik van de gronden toegestaan. Voorliggende document voorziet in de ruimtelijke onderbouwing hierover.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het projectgebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en projectgebied weer.
PROJECTGEBIED IN DIRECTE OMGEVING
De kern Velden is onder te verdelen in drie ruimtelijke eenheden, die elk hun eigen kenmerkende ruimtelijke structuur hebben. Deze eenheden zijn de dorpskern en woonbebouwing ten westen van de Rijksweg, de Rijksweg zelf met bebouwing aan weerszijden en het planmatig opgezette woongebied ten oosten van deze weg. Door de historische groei van Velden is de Rijksweg, die oorspronkelijk ten oosten van het dorp liep, in het hart van het dorp komen te liggen. Hierdoor is sprake van een strikte scheiding tussen het oorspronkelijke dorp en de meer recente woongebieden.
Onderhavig projectgebied is gelegen in Velden-West. Het beeld van Velden wordt bepaald door laagbouw, met overwegend een woonfunctie. De (woon)bebouwing in het westelijk deel van Velden is nog altijd gesitueerd langs een aantal noord-zuidgerichte wegen, die vanuit de Markt het dorp in lopen. Deze lange structuurbepalende wegen, die min of meer parallel aan de Rijksweg lopen, worden onderling verbonden door kortere straten in oost-westelijke richting. De bebouwing langs deze straten bestaat veelal uit vrijstaande en halfvrijstaande woningen met een hoogte van één à twee bouwlagen met kap. Op sommige plaatsen zijn de woningen gebouwd in dezelfde rooilijn, terwijl op andere locaties juist de verspringing van rooilijnen typerend is voor het straatbeeld.
Het projectgebied is gelegen ten westen van de Schoolstraat. Deze noord-zuidgerichte weg is parallel gelegen aan de Rijksweg. In de directe nabijheid van het projectgebied zijn overwegend woningen gesitueerd. Onderhavig projectgebied is thans, na de sloop van een voormalige school, braakliggend.
Het projectgebied wordt in de huidige situatie niet (middels een inrit) ontsloten op de Schoolstraat. Het projectgebied is thans braakliggend en heeft geen functie.
De Schoolstraat betreft, zoals eerder genoemd, een noord-zuidgerichte woonstraat die parallel loopt aan de Rijksweg en via de Markt daarop aansluit.
In de huidige situatie heeft het projectgebied geen functie en is het braakliggend. Verspreid over het perceel staan enkele solitaire bomen. Daarnaast zijn er geen groenstructuren aanwezig. Er is ook geen oppervlaktewater aanwezig binnen het projectgebied.
In dit hoofdstuk is het initiatief beschreven. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren, groen en water en duurzame en gezonde leefomgeving. Op onderstaande afbeelding is de nieuwe inrichting van het perceel weergegeven, tevens bijgevoegd als bijlage 1.
INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS
Het initiatief aan de Schoolstraat bestaat uit de realisatie van elf sociale levensloopbestendige huurwoningen. Deze woningen worden, middels twee parkeervoorzieningen, ontsloten op de Schoolstraat, waarbij de bouwmassa een versterking is van enerzijds het braakliggende terrein en anderzijds als complementering van de bestaande lintbebouwing. Ook wordt aansluiting gezocht bij de bestaande maatvoeringen.
De woningen sluiten met de tuinen aan aan de woningen aan de Oude Heerweg. Door de grote diepte van het perceel kan voor de woningen een groene openbare ruimte worden gecreëerd waarbinnen het parkeren een plaats heeft gekregen. Door de woningen naar achteren te plaatsen wordt een lange bebouwingswand aan de Schoolstraat voorkomen en kunnen de bestaande bomen onderdeel zijn van de nieuwe openbare ruimte. Bij de situering van de inritten naar de parkeerplaatsen is rekening gehouden met de locatie van de bomen.
Onderstaande afbeelding geeft een weergave van de nieuwe gevels.
NIEUWE GEVELSITUERING
De woningen krijgen een dorpse uitstraling, met 1 laag met een kap, passend bij de bebouwing in de omgeving.
Het projectgebied is daarnaast deels gelegen in ‘bijzonder’ en deels in ‘regulier’ welstandsgebied. Het project is ter beoordeling van de uitvoering en verschijningsvorm aan de Adviescommissie Welstand en Erfgoed (AWE) voorgelegd.
Het voorliggende initiatief zorgt voor twee ontsluitingen op de Schoolstraat, zoals opgenomen op de inrichtingsschets. Deze ontsluitingen zullen dienen voor de aan te leggen parkeervoorzieningen ten behoeve van de woningbouwontwikkeling. De toevoeging van de ontsluitingen past binnen het straatbeeld van de Schoolstraat. Verkeerskundig wordt derhalve geen problemen verwacht. Voor de inritten wordt, zoals eerder is toegelicht, rekening gehouden met de bestaande bomen.
De langzaam verkeersverbinding tussen de Schoolstraat en de Veerweg/Kloosterstraat, gelegen op het zuidelijk deel van het projectgebied blijft behouden en wordt groen ingepast.
Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het projectgebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Venlo heeft hiertoe geen eigen beleid opgesteld, waardoor in deze paragraaf gebruik is gemaakt van kencijfers uit de digitale publicatie ''ASVV 2012'' (CROW). De gemeente Venlo wordt aangeduid als sterk stedelijk gebied, waarin de locatie van het projectgebied binnen de gemeente Venlo tot de rest bebouwde kom behoort.
In de nieuwe situatie worden binnen het projectgebied elf sociale levensloopbestendige huurwoningen gerealiseerd. De woningen vallen, om de parkeerbehoefte te bepalen, onder het onderdeel: huur, huis, sociale huur. In de onderstaande tabel is de berekening van de parkeerkencijfers uiteengezet.
Onderdeel | Parkeerkencijfers | Aantal | Totaal |
huur, huis, sociale huur | 1,1 - 1,9 per woning | 11 woningen | 12,1 - 20,9 |
Totaal | 12,1 - 20,9 |
Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat in de nieuwe situatie ten minste 13 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Onderhavig project voorziet in 20 parkeerplaatsen verdeelt over twee parkeervoorzieningen, zie inrichtingsschets. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde norm.
De realisatie van elf sociale levensloopbestendige huurwoningen heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "CROW publicatie 317 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie)'' bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Venlo wordt aangeduid als sterk stedelijk gebied, waarin de locatie van het projectgebied binnen de gemeente Venlo tot de rest bebouwde kom behoort.
In de nieuwe situatie worden binnen het projectgebied elf sociale levensloopbestendige huurwoningen gerealiseerd. De woningen vallen, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel: huur, huis, sociale huur. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.
Onderdeel | Verkeersgeneratie | Aantal | Totaal |
huur, huis, sociale huur | 4,5 - 5,3 per woning | 11 woningen | 49,5 - 58,3 |
Totaal | 49,5 - 58,3 |
Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de nieuwe woningen, in een worst-case scenario, zorgen voor 58 verkeersbewegingen per etmaal.
Conclusie
De verkeersaantrekkende werking van dit initiatief bedraagt, in een worst-case scenario, 58 verkeersbewegingen per etmaal. Omdat de Schoolstraat ingericht is als ontsluitingsweg zal dit relatief lage aantal extra verkeersbewegingen geen problemen opleveren voor de verkeersafwikkeling van onderhavig project op de Schoolstraat en omliggende wegen.
Binnen het initiatief worden de tuinen, behorende bij de elf sociale levensloopbestendige huurwoningen, individueel ingericht. De brede groenstructuur bestaande uit de bomenrij op gemeentegrond, aan de Schoolstraat, blijft behouden. Bij de positionering van de inritten is bewust rekening gehouden met deze groenstructuur. Hierdoor blijven de bestaande bomen grotendeels behouden. Het project omvat geen aanleg van oppervlaktewater.
Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
Onderhavig project draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Onderhavig project voorziet hier op de volgende wijze in:
In dit hoofdstuk wordt het project getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig project zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft daarom ook geen toetsing aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening plaats te vinden.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Voorliggend project bevat elf woningen. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het project wordt aan deze nota's getoetst.
Op 12 december 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is onderscheid gemaakt in acht soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten. Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. In het POL2014 ligt het projectgebied in de zone 'Overig bebouwd gebied', zoals weergegeven op onderstaande afbeelding.
UITSNEDE POL2014
Het overig bebouwd gebied bestaat uit gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter en deels met een dorps karakter. De accenten liggen in deze zone op transformatie van de regionale woningvoorraad, bereikbaarheid, balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en kwaliteit van de leefomgeving.
In het POL2014 worden de ambities, opgaven en aanpak voor de thema's benoemd waarop de provincie een rol heeft of wil vervullen. Voor woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt dat er daarvan in Limburg genoeg zijn, in toenemende mate zelfs te veel. Maar tegelijkertijd liggen er op al deze gebieden nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. De uitdaging is om een omslag te maken 'van kwantiteit naar kwaliteit' en meer schaarste te creëren. De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Op basis van een goede visie en een actueel overzicht van de voorraad worden per regio afspraken gemaakt. Deze afspraken gaan over het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, het schrappen van plannen en ideeën maar ook van harde plancapaciteit of nog uitgeefbare terreinen waar achteraf minder behoefte aan blijkt te bestaan en mogelijk ook de aanpak van leegstand. Er is onder voorwaarden ruimte voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.
Op het gebied van wonen is de provinciale ambitie een voortreffelijk woon- en leefklimaat, waar mensen zich prettig voelen. De Limburgse woningmarkt biedt voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek. De woningvoorraad biedt voldoende mogelijkheden voor doorstromingen, is toekomstbestendig en kan flexibel inspelen op (veranderende) woonwensen.
De Limburgse woningmarkt moet kwalitatief en kwantitatief de sprong maken naar een nieuwe werkelijkheid. Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling. In kwalitatief opzicht gaat het om het toekomstbestendig houden en maken van de bestaande woningvoorraad. De Limburgse woningmarkt is gediend met een ontwikkeling naar meer toekomstbestendigheid. Dat begrip omvat meerdere aspecten:
Analyse
De beoogde elf sociale levensloopbestendige huurwoningen zijn geprojecteerd in het overig bebouwd gebied. Deze ontwikkeling sluit aan bij het uitgangspunt van 'ontwikkeling naar meer toekomstbestendig' voor deze zone, aangezien sprake is van de realisatie van levensloopbestendige woningen op een al jaren braakliggend terrein. Met het project wordt kortom aangesloten bij de uitgangspunten voor wonen uit het POL2014.
Conclusie
Het project geeft invulling aan de opgaven van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014.
De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven.
Op basis van artikel 2.4.2 lid 1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 voorziet een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Dit dient in de toelichting bij het ruimtelijke plan te worden verantwoord. De toelichting bij het ruimtelijk plan dient tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen te bevatten. In paragraaf 4.3.1 wordt hier nader op ingegaan.
Analyse
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het projectgebied ligt binnen de boringvrije zone Venloschol. In deze zone is het verboden om beneden 5 meter boven NAP een boorput te hebben, de grond te roeren, een gesloten bodemenergiesysteem te hebben of werken op of in de bodem uit te voeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten. Aangezien er geen sprake is van een van deze ingrepen beneden 5 meter boven NAP, vormt de ligging in de boringvrije zone Venloschol geen belemmering.
Conclusie
Het project voldoet aan de regels van de provinciale Omgevingsverordening Limburg 2014.
Op 20 april 2016 heeft de gemeente Venlo de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld. De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. De regionale structuurvisie Wonen Noord-Limburg heeft de status van intergemeentelijke structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 4 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee heeft het document een juridische status met een zelfbindend karakter.
In de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is een gezonde woningmarkt in balans. Het aantal plannen voor nieuwbouw moet in gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. De transformatieopgave manifesteert zich in het stedelijk gebied en in de kleine kernen. De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is uitgewerkt in lokaal woonbeleid.
Analyse
In het voorliggende geval gaat het om een ontwikkeling van elf sociale levensloopbestendige huurwoningen, binnen het gebied waarop de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg van toepassing is. Per saldo worden hiermee elf woningen toegevoegd aan de woningvoorraad. Deze elf binnenstedelijke woningen zijn opgenomen in het lokale woonbeleid, (zie paragraaf 4.4.3) waarmee de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
Conclusie
Het project past binnen het beleid van de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
Met de Strategische Visie Venlo 2030 geeft de gemeente Venlo een afwegingskader mee op basis waarvan toekomstige besluiten kunnen worden afgewogen en nieuwe ontwikkelingen binnen breder perspectief kunnen worden geplaatst. In de Visie is vastgelegd hoe Venlo zich tot 2030 zal moeten ontwikkelen.
Er zijn vijf thema's gekozen waarvoor een analyse voor het jaar 2010 is uitgevoerd en waarvoor de ambities voor het jaar 2030 zijn geformuleerd. Het betreft de volgende thema's:
De geschetste thema's en ambities zijn samengetrokken tot een drietal scenario's waarin duidelijk herkenbare accenten worden gezet. Tijdens het besluitvormingsproces over de strategische visie in de gemeenteraad is een aantal elementen uit deze drie scenario's samengevoegd tot een samengesteld scenario: Venlo Kansenstad (Je maakt het in Venlo). Dit is het scenario waarvoor de gemeenteraad zich raadsbreed heeft uitgesproken. Individuele ontplooiing en participatie, innovatiekracht en een aantrekkelijk woonklimaat zijn de belangrijkste karakteristieken van dit door de gemeenteraad gekozen samengesteld toekomstscenario.
Analyse
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de verdere ontwikkeling van een aantrekkelijk woonklimaat, waarbij nieuwbouw plaatsvindt op binnen de kern Velden.
Conclusie
Het project past binnen de Strategische Visie Venlo 2030.
Op 25 juni 2014 heeft de gemeenteraad van Venlo de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo vastgesteld. In de structuurvisie staat de hoofdlijn van het ruimtelijk beleid voor de gemeente Venlo beschreven. Hieruit is af te leiden wat er de komende jaren op ruimtelijk gebied wel en niet mogelijk is. De structuurvisie geldt voor het hele grondgebied van de gemeente Venlo, met uitzondering van Klavertje 4, Klein Vink en Laerbroeck. Voor deze gebieden bestaan aparte structuurvisies.
In de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo zijn niet de regels, maar de ambities en opgaven het uitgangspunt. Nieuwe initiatieven worden in de toekomst nadrukkelijker beoordeeld op het maatschappelijk rendement. Dit rendement wordt bepaald door de mate waarin ontwikkelingen bijdragen aan het bereiken van de ambities van Venlo die zijn vastgelegd in de Strategische Visie 2030.
De ruimtelijke structuurvisie is verdeeld in vijf thema's, de zogenaamde 'majeure opgaven'. Daarnaast zijn er drie aandachtspunten geformuleerd die op elke ruimtelijke beslissing van toepassing zijn, de 'basisprincipes'.
Majeure opgaven
Naast deze 'majeure opgaven' wordt er uitgegaan van drie basisprincipes, aandachtspunten die van toepassing zijn op elk ruimtelijk initiatief. Dit betekent concreet dat een initiatief als kansrijker wordt beschouwd als:
Kernopgave
Het contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied wordt kleiner. En dat is jammer, omdat dit een minder afwisselende en daardoor minder aantrekkelijke gemeente oplevert. Steden, dorpen en het buitengebied hebben ieder hun specifieke kwaliteiten. Om die kwaliteiten nog beter tot hun recht te laten komen, wordt het contrast tussen steden, dorpen en het buitengebied de komende jaren versterkt. Het bestaande bebouwde gebied in de stad en de dorpen biedt ruim voldoende capaciteit voor toekomstige stedelijke functies. Het buitengebied wordt - in tegenstelling tot vroeger - steeds meer gebruikt voor typische 'buitengebied-activiteiten', zoals toerisme en recreatie en landbouw. De gemeente wil het contrast tussen stedelijk gebied en het buitengebied verder vergroten door de specifieke kwaliteiten van zowel de stad als het land te benadrukken. Stad en land moeten elkaar aanvullen in plaats van in elkaar over te gaan.
De uitbreidingsruimte van het stedelijk weefsel van stad en dorpen is begrensd door er een 'contour' omheen te trekken. Hierbuiten worden in principe geen stedelijke functies meer toegestaan. De contouren vormen de overgangen tussen het stedelijk gebied en het buitengebied. Deze contouren zijn geen 'lijntje' op de kaart, maar stadsrandzones waarin de overgang van bebouwd gebied naar het (open) landschap wordt vormgegeven. Op veel plekken rondom het stedelijk gebied is er sprake van een logische begrenzing. Indien de cultuurhistorische kwaliteiten van een gebied een verdere verdichting van het landschap niet toelaten of verdragen, zijn deze gebieden buiten de contour gelaten.
Ruimte in de stad
In het stedelijk gebied wordt gestreefd naar maximale benutting van de bestaande beschikbare ruimte, niet om een uitbreiding daarvan. In het stedelijk gebied is door tijdelijk gebruik, hergebruik, multifunctioneel gebruik en slim slopen nog voldoende ruimte aanwezig om nieuwe initiatieven een plaats te geven. Liever wil men bestaande woningen of gebieden aanpassen, dan dat er wordt uitgebreid.
Analyse
In de structuurvisie is het projectgebied aangegeven als woongebied binnen de contour stedelijk/dorpsgebied, waarbinnen ruimte is voor stedelijke dynamiek en groei. Omdat er sprake is van elf sociale levensloopbestendige huurwoningen op een braakliggend terrein sluit het project aan bij de Ruimtelijke Structuurvisie 2014.
Conclusie
De voorliggende ontwikkeling is gezien het bovenstaande passend binnen de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo.
Op 21 december 2016 heeft de gemeenteraad van Venlo de Woonvisie 2016-2021 vastgesteld. In de woonvisie staan de prioriteiten van het lokale woonbeleid beschreven voor de periode 2016-2021 met een doorkijk naar de jaren daarna. De visie geeft inhoud en richting aan de ontwikkelingen in de sociale volkshuisvesting. In de woonvisie is het lokale woonbeleid voor de gemeente Venlo nader uitgewerkt op basis van de afspraken uit de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
Op basis van de te verwachten demografische ontwikkelingen wordt in de gemeente Venlo ingezet op twee prioritaire beleidslijnen:
De belangrijkste opgaven van het woonbeleid zijn gelegen in de thema's leefbaarheid, betaalbaarheid en beschikbaarheid (o.a. voor bijzondere doelgroepen), wonen met zorg en verduurzaming.
Analyse
Het projectgebied is gelegen in het dorp Velden, waar ingezet wordt op transformatie op termijn door verdunning en toevoeging van ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast wordt ingezet op leefbaarheid en is nieuwbouw bij een lokale behoefte mogelijk. Hierbij ligt de focus op het toevoegen van kwaliteit en diversiteit aan de woningvoorraad en het onttrekken van woningen met een lage toekomstwaarde.
Met de voorgenomen ontwikkeling worden elf sociale levensloopbestendige huurwoningen ontwikkeld naar een lokale behoefte en wordt kwaliteit toegevoegd aan de woningvoorraad. Hierdoor draagt het initiatief bij aan een verbetering van de woonaantrekkelijkheid en ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Conclusie
De ontwikkeling past hiermee binnen de Woonvisie 2016-2021.
De 'Uitgangspunten Dynamische woningbouwprogrammering' vormen de lokale vertaling van de woningbouwkaders die in de voormalige Woonvisie Regio Venlo e.o. 2011-2015 waren vastgelegd. Alle woningbouwinitiatieven worden aan de 'Uitgangspunten Dynamische woningbouwprogrammering' getoetst. Uitgezonderd initiatieven voor een enkele woning (mits passend in de woningbehoefte van het deelgebied) wordt er in principe geen medewerking verleend aan nieuwe woningbouwinitiatieven.
Analyse
Onderhavig project zorgt voor de realisatie van elf sociale levensloopbestendige huurwoningen binnen de stedelijke contour. Bovendien sluit de ontwikkeling aan bij de uitgangspunten van de Woonvisie 2016-2021. Er zijn daarmee geen belemmeringen vanuit de Uitgangspunten Dynamische woningbouwprogrammering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
De ontwikkeling past hiermee binnen de Uitgangspunten Dynamische woningbouwprogrammering.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
De huidige locatie heeft in het bestemmingsplan als bestemming "Maatschappelijk". Gelet op de voorgenomen verandering (naar wonen met tuin), is vanuit het oogpunt van de bodem hier sprake van een verschuiving naar een gevoeligere bestemming. Echter, op basis van de bij de gemeente beschikbare informatie blijkt dat er naar verwachting plaatselijk geen bodem bedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden.
Het bodemonderzoek wordt zo spoedig mogelijk uitgevoerd.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het project.
Om te voorkomen dat als gevolg van het project voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Invloed project op de omgeving
Het project betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.
Invloed omliggende inrichtingen op project
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het projectgebied.
bedrijf | SBI-code | categorie | richtafstand | werkelijke afstand | ||||||||
Kloosterstraat 4a: Hubo | 47521 | 2 | 30 m | 130 m | ||||||||
Kloosterstraat 10: Kies mondzorg Velden | 8621 | 1 | 10 m | 50 m | ||||||||
Kloosterstraat 18: Apotheek Sint-Andreas | 9609 | 1 | 10 m | 15 m |
Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het project binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het project vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het project.
Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.
Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.
De gemeente Venlo heeft in 'Externe Veiligheid Venlo' beschreven hoe de gemeente omgaat met externe veiligheidsvraagstukken binnen haar gemeente. Dit document dient als aanvulling op de landelijke regelgeving.
Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het projectgebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Bron | Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Transportroutes (Bevt) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het projectgebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.
UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND
Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het projectgebied.
Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het projectgebied.
Transportroutes
Rijksweg (N271)
Het projectgebied ligt circa 110 meter ten westen van de Rijksweg (N271). Over de Rijksweg vindt uitsluitend risicovol transport van brandbare vloeistoffen plaats. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de weg is 0 meter en het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het projectgebied ligt wel binnen het invloedsgebied van deze weg.
Verder vindt er in de directe omgeving van het projectgebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen plaats, dat een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor de N271 dient op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt, in verband met de ligging binnen het invloedsgebied, een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Omdat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, kan op basis van artikel 8, lid 2, onderdeel a, worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Dit houdt op basis van artikel 7 van het Bevt in dat ingegaan dient te worden op:
Wat betreft de verantwoording als bedoeld onder artikel 7 onder a, bestaan er geen feitelijke mogelijkheden om middels het voorliggende project de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te beïnvloeden. De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het projectgebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor de hulpdiensten.
Bij het beschrijven van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid (verantwoording onder b) is het van belang om in te gaan op de verschillende soorten calamiteiten, zijnde calamiteiten:
Een toxisch scenario is in dit geval niet aan de orde, aangezien over de N271 geen toxische gassen of vloeistoffen worden vervoerd.
Voor blootstelling aan een brandbaar gas, biedt schuilen in combinatie met het sluiten van ramen en deuren de eerste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken.
Vluchten is een andere wijze van zelfredzaamheid bij een calamiteit met een brandbaar gas en bij een calamiteit met een brandbare vloeistof. Het projectgebied is goed ontsloten en er zijn vluchtroutes in meerdere richtingen van de risicobron af aanwezig.
Van belang is verder dat aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en mogelijk in de toekomst via NL-alert. Verder informeert de veiligheidsregio c.q. gemeente haar inwoners over de handelingsstrategie bij calamiteiten.
Bovendien wordt advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Limburg-Noord.
De Maas
Op circa 590 meter ten westen van het projectgebied ligt de Maas, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de vaarweg reikt niet tot buiten de oeverlijn. Gezien de afstand van het projectgebied tot de Maas ligt het projectgebied wel in het invloedsgebied van de Maas voor toxische gassen en vloeistoffen.
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de Maas is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Vanuit het Basisnet is bij een bevolkingsdichtheid beneden de 1.500 pers/ha dubbelzijdig en 2.250 pers/ha enkelzijdig geen berekening van het groepsrisico noodzakelijk. Proefberekeningen hebben aangetoond dat in die gevallen het groepsrisico beneden 0,1 x de oriënterende waarde ligt. Omdat het groepsrisico naar verwachting in dit geval ook kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, kan op basis van artikel 8, lid 2, onderdeel a, worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Dit houdt op basis van artikel 7 van het Bevt in dat ingegaan dient te worden op:
Wat betreft de verantwoording als bedoeld onder artikel 7 onder a, bestaan er geen feitelijke mogelijkheden om middels het voorliggende project de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te beïnvloeden. De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het projectgebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor de hulpdiensten.
Bij het beschrijven van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid (verantwoording onder b) is het van belang om in te gaan op de verschillende soorten calamiteiten, zijnde calamiteiten:
Gezien de afstand van het projectgebied tot de Maas zullen calamiteiten met brandbare vloeistoffen of gassen op de Maas geen effecten hebben in het projectgebied.
Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt ‘schuilen’ de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Het projectgebied wordt veelal alleen blootgesteld aan de gevolgen van een toxische gaswolk bij 'optimale' weersomstandigheden (bijvoorbeeld Pasquillklasse F1.5: weinig vermenging met schone lucht), die gedurende het jaar procentueel weinig voorkomen.
Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.
Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en mogelijk in de toekomst via NL-alert.
Bovendien is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Limburg-Noord. Het advies van de veiligheidsregio is toegevoegd als bijlage 2.
Hierin wordt geadviseerd dat:
Aangaande het toxische aspect wordt er een voorziening getroffen om het ventilatiesysteem in één handeling en op een eenvoudige wijze uit te schakelen.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het project.
In grote delen van de gemeente Venlo is mogelijk sprake van niet-gesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Deze kunnen gevaar opleveren bij het uitvoeren van werkzaamheden in de bodem. Daarom is voorafgaand aan bodemwerkzaamheden onderzoek nodig.
Om een pragmatische wijze een indicatie te kunnen geven van het al dan niet verdacht zijn van het onderzoeksgebied heeft Expload Explosieven Adviseurs uit Culemborg een risico analyse conventionele explosieven uitgevoerd: rapport ''Aanvullend vooronderzoek en algemene risicoanalyse, Plangebied Schoolstraat Velden (gemeente Venlo)'' (7 januari 2020, 191510000). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.
Expload Explosieven Adviseurs concludeert dat:
Expload Explosieven Adviseurs adviseert om geen nader onderzoek naar de aanwezigheid van CE te laten uitvoeren, maar om het protocol onverwachts aantreffen CE van toepassing te verklaren en personeel betrokken in de uitvoeringsfase hierover te informeren.
Het aspect Niet-gesprongen explosieven vormt geen planologische belemmering voor het project.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het project geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het project.
Om het aspect 'geur' inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Swalmen een geuronderzoek uitgevoerd: rapport "Onderzoek geurhinder veehouderijen, Schoolstraat te Velden" (10 november 2020, 13742.006). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.
Econsultancy concludeert dat voor de realisatie van het project geen beperkingen gelden. Ter plaatse van de geurgevoelige locaties wordt voldaan aan de Wet geurhinder en veehouderijen. Het woon- en leefklimaat ter plekke van de nieuwe geurgevoelige bestemmingen wordt als zeer goed aangeduid. De bestaande veehouderijen worden door de realisatie van het project tevens niet beperkt.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het project.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het project omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.
Verkeerslawaai
Het projectgebied ligt binnen de onderzoekszone van de Rijksweg (N271). Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Swalmen een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, Schoolstraat te Velden" (9 november 2020, 13742.005). Het onderzoeksrapport is als bijlage 5 bijgevoegd.
Econsultancy concludeert dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen maximaal 46 dB bedraagt. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het project.
Industrielawaai
Het projectgebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het project.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het projectgebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten project op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.
Onderhavig project omvat de realisatie van elf sociale levensloopbestendige huurwoningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
Het project ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.
De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt '15989713'.
categorie | grenswaarde | 2018 | 2020 | 2030 | ||
jaargemiddelde concentratie NO2 | 40 µg/m³ | 23,5 | 19,3 | 11,5 | ||
jaargemiddelde concentratie PM10 | 40 µg/m³ | 19,8 | 17,8 | 14,3 | ||
jaargemiddelde concentratie PM2.5 | 25 µg/m³ | 12,3 | 10,7 | 7,7 | ||
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10 | 35 | 7,5 | 6,2 | 6,0 |
Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het projectgebied.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het project.
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het project aan deze aspecten getoetst.
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.
Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.
Analyse
Het project omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1000 meter rondom het projectgebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Bovendien liggen er geen overige veehouderijen binnen 250 meter van het projectgebied. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van endotoxinen.
Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Analyse
Het project omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het projectgebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen.
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
Analyse
Het project leidt tot het toevoegen van elf sociale levensloopbestendige huurwoningen waar personen gedurende langere tijd verblijven. Binnen 50 meter rondom het projectgebied zijn geen kwekerijen aanwezig of kunnen kwekerijen worden ontwikkeld. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Analyse
Het project leidt tot het toevoegen van elf sociale levensloopbestendige huurwoningen waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 4.100 meter, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het project.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.
De in voorliggend omgevingsvergunning opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.
Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het project geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.
Het project is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het project heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
Onderhavig projectgebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek verplicht voor alle bodemingrepen (waaronder het bouwen) met een oppervlakte van meer dan 100 m².
Het initiatief overschrijdt deze grenzen. Om het aspect 'archeologie' inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Swalmen een archeologisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Archeologisch onderzoek Schoolstraat te Velden (gemeente Venlo)" (30 november 2020, 13742.001). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 6.
Econsultancy concludeert dat de aangetroffen bodemopbouw in het plangebied dermate verstoord is dat er kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in-situ worden verwacht worden. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, kan dien ten gevolge worden bijgesteld naar laag voor alle perioden.
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied vrij te geven.
Ondanks een zorgvuldig onderzoek kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het project.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Binnen het projectgebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het project tast geen waardevolle elementen aan.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het project.
Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:
Gebiedsbescherming
Het projectgebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het project en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland (circa 1.900 meter van het gebied 'Maasduinen') kan worden geconcludeerd dat het project geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.
Stikstofdepositie
Bijlage 7 bevat het stikstofdepositie-onderzoek (V01, 12 november 2020) waarin zowel de bouwfase als de gebruiksfase zijn beoordeeld. Daaruit volgt dat het project geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft.
Soortenbescherming
Bij ontwikkeling van het initiatief kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Econsultancy uit Swalmen heeft een quickscan natuurwaarden uitgevoerd om de effecten van het project op beschermde soorten te bepalen: rapport "Quickscan Wet natuurbescherming, Schoolstraat te Velden" (16 november 2020, 13742.004). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 8.
Econsultancy concludeert dat op basis van onderhavige quickscan Wet natuurbescherming geldt dat door de voorgenomen plannen geen verstoring van streng beschermde soorten zal optreden, mits geen wezenlijke toename van nachtelijke verlichting optreedt op de bomenrij ten oosten van de projectlocatie. Overtreding van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde vanwege het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Wel dient bij werkzaamheden te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van algemene broedvogels en algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën.
Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.
Bescherming van houtopstanden
Het project omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.
Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het project.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
Infiltratiecapaciteit
Om de infiltratiecapaciteit van de bodem te bepalen is door Econsultancy tijdens het opstellen van de watertoets een geohydrologisch veldonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 9 bijgevoegd.
Econsultancy concludeert dat de doorlatendheid van de bodem over het algemeen wordt geclassificeerd als vrij goed tot goed doorlatend, waarbij k-waarden van 0,7 tot 2,4 m/dag zijn aangetoond.
Op basis van de resultaten uit het waterdoorlatendheidsonderzoek zijn infiltratiemogelijkheden tot circa 1,5 m -mv beperkt mogelijk. Geadviseerd wordt om voor het dimensioneren van de infiltratievoorzieningen een rekenwaarde te hanteren van 0,7 m/dag. Als rekenwaarde geldt het gemiddelde van alle metingen vermenigvuldigd met een veiligheidsfactor van 0,5.
Oppervlaktewater
Er is in de huidige situatie geen oppervlaktewater in de buurt.
Waterschapsbelangen
Het projectgebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.
Riolering
In de huidige situatie is geen riolering aanwezig. Voor de toekomstige situatie wordt het gebied voorzien van een (verbeterd) gescheiden stelsel.
Het projectgebied vraagt geen extra zorg met betrekking tot wateroverlast / water-op-straat vanuit het rioolstelsel.
Door Econsultancy is een watertoets opgesteld waarin de bestaande en nieuwe situatie met betrekking tot het vuil- en regenwater is opgenomen, rapport: ''Watertoets Schoolstraat te Velden'' (1 december 2020, 13742.003). De watertoets is als bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen. Hierna is een samenvatting opgenomen.
Ten aanzien van het plan en de omgang met hemelwater zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.
In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat worden verwerkt.
Het hemelwater kan op eigen terrein worden opgevangen door de toepassing van een bovengrondse of een ondergrondse voorziening. Hieronder is een alternatief uitgewerkt van zowel de toepassing van een bovengrondse voorziening (wadi) als een ondergrondse voorziening (infiltratiekratten).
Wadi
Bij de voorbeeldberekening is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Wanneer een wadi wordt aangelegd met een diepte van 0,5 meter en een talud van 1 op 3 is, uitgaande van een volledige vulling, 324 m² benodigd om de volledige wateropgave te kunnen bergen. Ter plaatse van de twee groenstroken ten oosten van de bebouwing is voldoende ruimte aanwezig om deze wateropgave te kunnen bergen. Hemelwater wordt, indien mogelijk, zoveel mogelijk zichtbaar afgevoerd richting de wadi. Daar waar dit niet mogelijk blijkt zal afvoer verbuisd plaatsvinden.
Infiltratiekratten
Bij de voorbeeldberekening is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Om de wateropgave van 133 m³ met kratten te kunnen bergen zijn in totaal 319 kratten benodigd. Bij de berekening is uitgegaan van de inhoud van de Q-Bic+ Infiltratie unit van Wavin (417 liter). Er is gekozen voor de toepassing van de Q-Bic+ infiltratiekrat omdat deze inspecteerbaar en reinigbaar is. Het gebruik van andere systemen is uiteraard ook mogelijk.
Het Q-Bic+ infiltratiekrat van Wavin heeft de volgende kengetallen:
Wanneer de kratten niet worden gestapeld, is een minimaal oppervlak benodigd van circa 230 m² om 319 kratten te kunnen plaatsen (1,2 m x 0,6 m x 319 st.).
Een potentiële locatie voor het toepassen van infiltratiekratten is onder de parkeermogelijkheden. Deze zijn voldoende groot om het benodigde oppervlak van 230 m² te realiseren.
De twee beschreven systemen zijn gedimensioneerd op een situatie waarbij in een korte tijd 50 mm neerslag valt. Wanneer er in een korte tijd meer neerslag valt dan 50 mm kan het water tijdelijk buiten de voorziening treden.
Bij de toepassing van een ondergrondse voorziening, zoals de infiltratiekratten, wordt uitgegaan van een overstort. Op basis van de beslisboom ‘afkoppelen’ kan in deze situatie de noodoverlaat worden aangesloten op het gemeentelijk stelsel. Daarnaast kan het overtollige water via het maaiveld afstromen richting het groene gebied. Hierbij dient afstroming van het hemelwater richting de woningen voorkomen te worden.
Bij de toepassing van een bovengrondse voorziening, zoals een wadi, kan in het groen gebied extra water worden opgevangen door te variëren in de maaiveldhoogtes. Door het creëren van hoogteverschillen in het maaiveld kan, bij hevige neerslag, extra water geborgen worden op de lager gelegen delen.
Conclusie
In samenspraak met de gemeente heeft de initiatiefnemer gekozen voor een waterbergingssysteem op basis van infiltratiekratten. Deze infiltratiekratten worden gerealiseerd in de achtertuinen behorende bij de nieuw te ontwikkelen woningen. Deze tuinen zijn voldoende groot om hier voor circa 230 m² aan infiltratiekratten te realiseren. Hiermee wordt voldaan aan de waterbergingseis.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van deze omgevingsvergunning aangetoond. Een omgevingsvergunning moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggende omgevingsvergunning opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.
Uit de gemeentelijke grondexploitatie volgt dat voldoende middelen aanwezig zijn om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
In het kader van de omgevingsvergunning hebben reeds gesprekken plaatsgevonden met de omgeving. Op 8 april 2019 heeft er een bijeenkomst plaatsgevonden voor de direct omwonenden. In de notulen, opgenomen in bijlage 10, is het verslag van de bijeenkomst en de resultaten van de acties beschreven. Daarnaast heeft op 1 juli 2019 een tweede bijeenkomst voor de bewonerscommissie plaatsgevonden. In de notulen, opgenomen in bijlage 11, is het verslag van de bijeenkomst en de resultaten van de acties beschreven.
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt in het kader van de omgevingsvergunning ter visie gelegd.
Het project is planologisch aanvaardbaar op basis van de volgende overwegingen.