direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Kernen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0962.BP11002-VA01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch gebruik;
  • b. paardenbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak'

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. groenvoorzieningen;
    • 2. de opslag van hooi- en strobalen aansluitend aan de agrarische bouwkavel tot een oppervlakte van maximaal 25 m2 en een hoogte van maximaal 2 meter;
    • 3. de opslag van kuil- en ruwvoer;
    • 4. perceelsontsluitingswegen;
    • 5. verkeersvoorzieningen;
    • 6. recreatief medegebruik en de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeer-, picknickplaatsen, rust-, uitzicht- en informatiepunten;
    • 7. water en watergangen;
    • 8. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorziening voor het ontvangen, vasthouden, infiltreren, bergen en afvoeren van hemelwater;
    • 9. groenvoorzieningen en landschappelijke inpassing.
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 38.2.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen géén gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen géén bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt;
  • b. voederruiven, drinkbakken en/of kleinschalige recreatieve voorzieningen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 2,50 meter bedraagt;
  • c. paardenbakken uitsluitend voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 3.6.1.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. de situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing;
  • d. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
3.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 3.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • f. instandhouding van omliggende waarden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van de bouw van schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 ten behoeve van de bouw van schuilgelegenheden, met dien verstande dat:

  • a. de schuilgelegenheden kunnen slechts worden gebouwd aan de randen van een perceel, nabij bestaande bosschages, houtwallen, begroeiingen of erfafscheidingen;
  • b. de oppervlakte van de schuilgelegenheid bedraagt :
    • 1. bij een perceel van 2.000 tot 5.000 m2 maximaal 20 m2;
    • 2. bij een perceel van 5.000 tot 10.000 m2 maximaal 25 m2;
    • 3. bij een perceel van 10.000 tot 20.000 m2 maximaal 30 m2;
    • 4. met dien verstande dat onder perceel wordt verstaan: een aaneengesloten stuk landbouwgrond dat geheel is gelegen op Schinnens grondgebied;
  • c. de bouwhoogte van de schuilgelegenheid bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • d. de schuilgelegenheid bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het gemeentelijk kwaliteitsmenu zoals opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie 'Ruimte' (vastgesteld d.d. 10 mei 2012), hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overlegd waarin de landschappelijke inpassing van de schuilgelegenheid en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn omschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie.
3.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van oprichten hagelnetten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.5.1 ten behoeve van het oprichten van hagelnetten, mits:

  • a. voldaan wordt aan de 'Beleidsregel hagelnetten', zoals vastgesteld door gedeputeerde staten van Limburg op 13 december 2011;
  • b. de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit in die zin dat de hagelnetten landschappelijk worden ingepast en deze landschappelijke inpassing in het afwijkingsbesluit wordt opgenomen. De landschappelijke inpassing dient daarbij te voldoen aan het provinciale beleid;
  • c. rekening moet worden gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid Limburg;
  • d. de afwijking geen betrekking heeft op hellingen met een hellingspercentage van 4% of meer, volgens de bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen' behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen;

met dien verstande dat:

  • 1. het niet laten doorlopen van hagelnetten tot aan de perceelsgrenzen een verplichte maatregel voor landschappelijke inpassing is van deze hagelnetten;
  • 2. de hagelnetten niet zijn gelegen binnen het differentiatievlak beekdal zoals aangegeven in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, behoudens voor zover en voor zolan de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met binnen de bestemming uit te voeren werken of werkzaamheden;
  • b. paardenbak, anders dan bedoeld in arikel 3.1.1;
  • c. voor sport-, wedstrijd- of speelterreinen, parkeerterreinen, zwemgelegenheden, maneges. lig- en speelweiden anders dan ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;
  • d. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • e. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • f. buitenopslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • g. voor het racen of crossen met motorvoertuigen, bromfietsen of mountounbikes voor zover dit buiten de daarvoor aangegeven mountainbike routes plaatsvindt;
  • h. voor militaire oefeningen;
  • i. teeltondersteunende voorzieningen en hagelnetten;
  • j. hagelkanonen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van paardenbak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.5.1 ten behoeve van het gebruik van gronden als paardenbak, met dien verstande dat:

  • a. de paardenbak geen grotere afmeting mag hebben dan 20 x 40 meter;
  • b. de volledige paardenbak dient te worden gerealiseerd binnen een straal van 70 meter gemeten vanaf het hoofdgebouw, welke gelegen is binnen de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
  • c. de paardenbak op een minimale afstand van 50 meter gemeten vanaf woningen van derden dient te worden aangelegd;
  • d. de paardenbak bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het gemeentelijk kwaliteitsmenu zoals opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie 'Ruimte' (vastgesteld d.d. 10 mei 2012), hiertoe wordt een landschappelijke inrichtingsplan overlegd waarin de landschappelijke inpassing van de paardenbak en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
  • e. lichtmasten uitgesloten zijn;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 7. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden en/of archeologische waarden van de gronden;
    • 8. de waterstaats- en huishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden;
  • g. de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid is aangetoond;

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het verzanden van gronden ten behoeve van het aanleggen van een paardenbak;
  • c. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen;
  • d. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • e. het verwijderen van natuur- en landschapselementen.;
  • f. het verwijderen van de landschappelijke inpassingen die zijn gerealiseerd in het kader van het gemeentelijk kwaliteitsmenu.
3.7.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 3.7.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.
3.7.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 3.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

niet van toepassing

3.9 Wijzigingsbevoegdheid
3.9.1 Wijziging in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van vergroting van het bestemmingsvlak met bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van de vergroting van een tot 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' bestemd bestemmingsvlak met bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de wijziging noodzakelijk is in verband met een voorgenomen uitbreiding van het op het te vergroten bestemmingsoppervlak gevestigde agrarische bedrijf;
  • b. de bedrijfsuitbreiding nodig is in verband met een duurzame agrarische bedrijfsvoering;
  • c. de noodzaak van de agrarische uitbreiding wordt aangetoond door het overleggen van een bedrijfsontwikkelingsplan;
  • d. sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
  • e. geen sprake is van een intensieve veehouderij;
  • f. de aanvrager op de bestaande bouwkavel geen reële bedrijfseconomisch en planologisch verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden heeft;
  • g. de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het gemeentelijk kwaliteitsmenu zoals opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie 'Ruimte' (vastgesteld d.d. 10 mei 2012), hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
  • h. de oppervlakte van het bestemmingsvlak met bouwvlak van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' na wijziging niet meer dan 1,5 ha zal bedragen, met dien verstande dat afwijking van deze maatvoering mogelijk is als de omgevingskwaliteit door het nemen van aanvullende kwaliteitsverbeterende maatregelen tenminste evenredig wordt vergroot, zulks ter beoordeling van de onafhankelijke, objectieve commissie;
  • i. met het oog op de hemelwaterproblematiek, indien noodzakelijk, voorzieningen worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • j. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de bestaande landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
  • k. de wijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar is en geen belemmering oplevert voor nabijgelegen functies en bestemmingen.
  • l. rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid Limburg
  • m. bij de wijziging in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4 van deze regels.
3.9.2 Wijziging in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van vormverandering van het bestemmingsvlak met bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van een vormverandering van een tot 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' bestemd bestemmingsvlak met bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de bestaande oppervlakte van het bestemmingsvlak met bouwvlak gelijk blijft;
  • b. vormverandering noodzakelijk is vanwege de bedrijfseconomische, dan wel andere bedrijfsomstandigheden van het agrarisch bedrijf;
  • c. de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het gemeentelijk kwaliteitsmenu zoals opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie 'Ruimte' (vastgesteld d.d. 10 mei 2012), hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
  • d. met het oog op de hemelwaterproblematiek, indien noodzakelijk, voorzieningen worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • e. als gevolg van de verandering de bestaande natuur-, cultuurhistorische en/of landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de wijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar is en geen belemmering oplevert voor nabijgelegen functies en bestemmingen;
  • g. rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid Limburg;
  • h. bij de wijziging in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4 van deze regels.
3.9.3 Wijziging in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' ten behoeve van de vestiging van een volwaardig nieuw agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van de vestiging van een volwaardig nieuw agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. de vestiging van het nieuwe agrarische bedrijf niet mogelijk is binnen een bestaand bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
  • b. sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
  • c. geen sprake is van een intensieve veehouderij;
  • d. de aanvrager op de bestaande bouwkavel geen reële bedrijfseconomisch en planologisch verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden heeft;
  • e. de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het gemeentelijk kwaliteitsmenu zoals opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie 'Ruimte' (vastgesteld d.d. 10 mei 2012.), hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
  • f. de oppervlakte van het bestemmingsvlak met bouwvlak van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' na wijziging niet meer dan 1,5 ha zal bedragen, met dien verstande dat afwijking van deze maatvoering mogelijk is als de omgevingskwaliteit door het nemen van aanvullende kwaliteitsverbeterende maatregelen tenminste evenredig wordt vergroot, zulks ter beoordeling van de onafhankelijke, objectieve commissie;
  • g. met het oog op de hemelwaterproblematiek, indien noodzakelijk, voorzieningen worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • h. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de bestaande landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
  • i. de wijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar is en geen belemmering oplevert voor nabijgelegen functies en bestemmingen.
  • j. rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid Limburg;
  • k. bij de wijziging in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4 van deze regels.
3.9.4 Wijziging in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van vergroting van het bestemmingsvlak met bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van de vergroting van een tot 'Bedrijf' bestemd bestemmingsvlak met bouwvlak, met dien verstande dat:

  • de wijziging noodzakelijk is in verband met een voorgenomen uitbreiding van het op het te vergroten bestemmingsoppervlak gevestigde bedrijf;
  • de bedrijfsuitbreiding nodig is in verband met een duurzame bedrijfsvoering;
  • de noodzaak van de uitbreiding wordt aangetoond door het overleggen van een bedrijfsontwikkelingsplan;
  • de aanvrager op de bestaande bouwkavel geen reële bedrijfseconomisch en planologisch verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden heeft;
  • de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het gemeentelijk kwaliteitsmenu zoals opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie 'Ruimte' (vastgesteld d.d. 10 mei 2012), hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
  • daarnaast een aanvullende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd zoals bedoeld in het gemeentelijk kwaliteitsmenu;
  • met het oog op de hemelwaterproblematiek, indien noodzakelijk, voorzieningen worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • de activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  • geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  • parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, niet onevenredig worden beperkt;
  • sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid Limburg;
  • bij de wijziging in de bestemming 'Bedrijf' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 6 van deze regels.
3.9.5 Wijziging in de bestemming 'Water' en/of de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Water' en/of de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen', ten behoeve van het aanleggen van watergangen, waaronder regenwaterbuffers, en het herinrichten van bestaande watergangen, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak daartoe in het kader van een adequaat waterhuishoudkundig beheer is aangetoond;
  • b. natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. ruimtelijke inpassing in het landschap verzekerd is;
  • d. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • e. bij de wijziging in de (dubbel)bestemming 'Water' en/of 'Waterstaat - Waterlopen' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 24 en/of 31 van deze regels.