direct naar inhoud van 4.2 Milieu
Plan: Oolder Veste
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000225-VG01

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem

Bekende bodeminformatie

Het grootste gedeelte van het plangebied is of wordt opgehoogd. Voor deze ophoging waren er een aantal voor bodemverontreiniging verdachte locaties aanwezig. Deze zijn net als het merendeel van het onverdachte deel van Oolder Veste in 1998 of 1999 onderzocht. Uit deze onderzoeken blijkt dat er met uitzondering van de verharde paden die aanwezig waren voor de ophoging, de voormalige vuilstort en Broekveeweg 3 (nu 103) geen noemenswaardige verontreinigingen zijn aangetroffen. De verharde paden zijn voor aanvang van het bouwrijp maken verwijderd. Vervolgens is gemiddeld gezien de bovenste 30 cm van het maaiveld opzij geschoven en is het merendeel van het gebied opgehoogd met schoon zand. Dit zand voldoet aan de milieuhygiënische eisen zoals deze destijds door de provincie Limburg waren gesteld. Daarna is de oorspronkelijke toplaag van circa 30 cm op het ophoogzand geplaatst. De kwaliteit van de bodem in het plangebied is nagenoeg schoon. Daar waar in de toekomst nog ophoging dient plaats te vinden gelden de regels uit de "Nota bodembeheer". Binnen Oolder Veste zijn nog een aantal depots met grond gelegen. Deze grond wordt in de toekomst gebruikt voor het ophogen en maakt onderdeel uit van het project Oolder Veste. De kwaliteit van deze grond is bekend en voor het verwerken van deze grond zijn dan ook geen aanvullende eisen gesteld.

Ter plaatse van Broekveeweg 3 (nu 103) hebben in het verleden enkele bodemonderzoeken plaatsgevonden, hieruit volgt dat op de locatie mogelijk sprake is van verontreinigingen.
Inmiddels zijn actualiserende onderzoeken uitgevoerd. In opdracht van de ontwikkelaar heeft een verkennend bodem- en asbestonderzoek plaatsgevonden en een nader asbestonderzoek. Het "Verkennend bodem- en asbestonderzoek, locatie Broekveeweg 103 te Herten" van 27 maart 2013 is als bijlage 5 van de toelichting opgenomen. Het "Nader asbestonderzoek, locatie Broekveeweg 103 te Herten" van 2 mei 2013 is als bijlage 6 van de toelichting opgenomen. Het onderzoek wijst uit dat er sprake is van sterke verontreiniging in de bodem, waarvoor een sanering moet worden uitgevoerd overeenkomstig de Wet bodembescherming. Verder blijkt dat in de aanwezige erfverharding asbest aanwezig is. Ook deze moet worden verwijderd. Naar aanleiding hiervan is een notitie opgesteld waarin de conclusies worden beschreven alsmede de te nemen vervolgstappen, teneinde de bodem geschikt te maken voor de functie 'wonen', Deze maatregelen worden door en voor rekening van de ontwikkelaar uitgevoerd. Deze notitie is als bijlage 7 van de toelichting opgenomen. Voor een nadere beschrijving wordt verwezen naar de genoemde onderzoeken en de genoemde notitie.

Uit onderzoeken uit het verleden blijkt dat de voormalige stortplaats in het noordwesten van het plangebied een deklaag heeft van circa 50 cm, die niet of licht verontreinigd is. De kwaliteit van het stortmateriaal heeft een wisselend beeld en is plaatselijk ernstig verontreinigd met zware metalen en verontreinigd met asbest. Het betreffen echter gedateerde onderzoeken. Op de delen van het stort waar woningbouw is voorzien, is in de planregels de aanduiding "wonen-uitgesloten" opgenomen. Dit houdt in dat het gebruik van de gronden als woonfuctie en als speelvoorziening uitsluitend is toegestaan indien de bodem geschikt is gemaakt voor het gebruik wonen. Op het deel van het stort waar een groenfunctie is voorzien, is de aanduiding "groen" opgenomen. Op deze gronden zijn speelvoorzieningen uitsluitend toegestaan indien de bodem geschikt is gemaakt voor dit gebruik.
Ter plaatse van de aanduiding "wro-zonewijzigingsgebied 3" die gedeeltelijk is gelegen op de gronden van het voormalige stort is het mogelijk om het plan te wijzigen naar woningen en/of voorzieningen in de vorm van openbare, sociale, culturele, medische, onderwijs- en sportdoeleinden. Hieraan is een aantal voorwaarden gesteld waaronder de voorwaarde dat uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat de bodem ter plaatse geschikt is of wordt gemaakt voor het beoogde gebruik.
Ter plaatse van de aanduiding "wro-zonewijzigingsgebied 1" is het mogelijk om het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van maximaal 3 woningen. Hiervoor is dezelfde voorwaarde met betrekking tot het aspect bodem opgenomen.

Nieuwe ontwikkelingen

In de "Nota bodembeheer" is opgenomen dat bij nieuwe ontwikkelingen (ontwikkelingen die niet conform de betreffende bestemming zijn) minimaal een vooronderzoek conform NEN5725 moet worden uitgevoerd. Afhankelijk van de resultaten uit dit onderzoek dient vervolgens wel of niet vervolg onderzoek plaats te vinden. Een vooronderzoek is niet nodig bij:

  • kleine bouwwerken zoals trafohuisjes en antennemasten;
  • geringe veranderingen in het gebruik, waarbij er geen risico’s zijn bij het beoogde gebruik.

Ondergrondse constructies 

In 2006 is door ingenieursbureau Fugro in opdracht van Oolder Veste B.V. onderzoek gedaan naar de vraag: hebben eventuele ondergrondse constructies, zoals kelders, zwembaden en vijvers invloed op het beschermingsniveau van eens in de 1250 jaar. Waarbij het kwelwater tot maximaal 0,1 meter beneden het aanlegniveau mag stijgen. Met andere woorden, wordt het beoogde kwelwaterniveau van maximaal 0,1 meter onder aanlegniveau (= onderzijde begane grondvloer) in die specifieke hoogwatersituatie ook gewaarborgd als er kelders, zwembaden of vijvers worden aangelegd?

Uit het onderzoek volgt dat er op bepaalde locaties in Oolder Veste beperkte mogelijkheden bestaan voor de aanleg van ondergrondse constructies. Opgemerkt moet worden dat het Fugro-onderzoek betrekking heeft op de mogelijke wateroverlast in Oolder Veste, veroorzaakt door ondergrondse constructies bij een hoge grondwaterstand. Op de veiligheid van het gebied hebben deze constructies geen invloed. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van de planregels. Samenvattend kan worden gesteld dat medewerking aan ondergrondse constructies wordt verleend als voldaan wordt aan de volgende criteria:

  • 1. de onderzijde van de constructie moet op een afstand van tenminste 0,5 meter van de bovenkant van de ter plaatse aanwezige kleilaag blijven;
  • 2. er moet voldaan worden aan de ontwateringsnorm van 0,25 tot 0,30 meter onder aanlegniveau zoals aangegeven in het Fugro rapport (tabel 1 van bijlage 5).

In veel situaties zullen, om aan de ontwateringsnorm te kunnen voldoen, extra maatregelen moeten worden getroffen, zoals bijvoorbeeld het aanbrengen van een ringdrainagesysteem of het verhogen van het bouwpeil. Daarvoor gelden de volgende voorwaarden:

  • a. een ringdrainagesysteem geldt dat de eigenaar te allen tijde verantwoordelijk is voor een goed functionerend drainagesysteem. Beheer en onderhoud dient regelmatig en op kosten van de eigenaar te worden uitgevoerd. In een bij het bouwplan aan te leveren ontwerp van dit drainagestelsel dient tenminste de diepteligging, de afmetingen, de situering rondom het gebouw en de aansluiting op de openbare ontwateringsvoorziening te worden aangegeven.
  • b. Voor het eventueel verhogen van het bouwpeil geldt dat deze verhoging maximaal 0,1 meter mag bedragen ten opzichte van het in het vastgestelde peilenplan opgenomen peil, onverlet eventuele privaatrechtelijke verplichtingen en verantwoordelijkheid van de eigenaar tegenover zijn belendingen.

De hierboven beschreven voorwaarden zijn vertaald naar de omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen onder aanlegniveau en de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (daar waar de gronden zijn onderzocht in het kader van het Fugro rapport). Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal de initiatiefnemer aan de hand van een onderzoek moeten aan tonen en onderbouwen of en hoe aan de hiervoor genoemde criteria wordt voldaan.

In de praktijk betekent het hierboven gestelde dat de bouw van kelders in Oolder Veste nagenoeg uitgesloten is. Of het realiseren van een kelder mogelijk is, is afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden en de diepte van de kelder. Constructies tot ongeveer 2 meter onder maaiveld zijn op plaatsen mogelijk, maar ook hier is dit sterk afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden.

Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de raadsinformatiebrief, d.d. 25 april 2006, die in bijlage 1 van deze toelichting is opgenomen en naar het Fugro rapport, d.d. 20 maart 2006, kenmerk: 1105-0070-000, bijlage 3 van de planregels.

Waterputten en warmte- en koude opslaginstallaties

Ten behoeve van het slaan van waterputten en/of het realiseren van warmte- en koude opslaginstallaties geldt de provinciale "Omgevingsverordening Limburg". Ook kan de Waterwet van toepassing zijn. Naar alle waarschijnlijkheid zal per 1 juli 2013 het "Besluit Bodemenergie" in werking treden. Dit besluit bevat regels ten behoeve van het slaan van putten en warmte- en koude opslag. Zodra dit besluit in werking is getreden gelden de regels die daarin zijn opgenomen.

De mechanische boringen die nodig zijn voor een waterput en/of warmte- en koude opslag, dienen door een hiervoor gespecialiseerd bedrijf te worden uitgevoerd, dat beschikt over de BRL SIKB 2100.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering. Op de gronden van de voormalige stortplaats is in de regels van het bestemmingsplan een waarborg opgenomen in de vorm van een voorwaardelijke verplichting, zoals hiervoor beschreven is, zodat de gronden pas kunnen worden gebruikt voor een bepaalde functie als de bodem daarvoor geschikt is. Ook moet het aspect bodem onderzocht worden in het kader van de hierboven genoemde wijzigingsbevoegdheden. Ten aanzien van het perceel Broekveeweg 103 is zoals bovenstaande is aangegeven, onderzoek verricht. Indien de maatregelen zoals omschreven in de notitie zijn getroffen, is de bodem geschikt voor de functie 'wonen'.

4.2.2 Geluid

Geluid in relatie met de Wet geluidhinder

Wegverkeer

Conform de "Wet geluidhinder" is er aan weerszijden van een weg met een voorgeschreven snelheid van 50 km/uur of meer een zone aanwezig. De breedte van de zone wordt bepaald door de randvoorwaarden welke in art. 74 van de Wet geluidhinder worden gesteld.
Indien een bestemmingsplanwijziging in een zone plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting (Lden) ten gevolge van de weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Is dit het geval, dan dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde (tot maximaal 63 dB) kan verlenen. Hiermee wordt goedkeuring gegeven om ondanks de hoge geluidsbelasting toch te mogen bouwen.
In het bestemmingsplan Oolder Veste heeft de Oolderweg conform art. 74 van de Wet geluidhinder een zone van 200 meter aan weerszijde van de weg. Ten aanzien van de woningen die zijn gelegen binnen deze zone of nog gerealiseerd kunnen worden conform het vigerende bestemmingsplan is reeds een hogere grenswaarde procedure doorlopen.
De overige wegen in het bestemmingsplan hebben geen zone.

Railverkeer

Conform de Wet geluidhinder is er aan weerszijde van verscheidene door het "Besluit geluidhinder" aangewezen spoorwegtrajecten een zone aanwezig. De breedte van de zone is ook per spoorwegtraject aangegeven in het Besluit geluidhinder.
Indien er een bestemmingsplanwijziging in de zone plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of bij de geluidsbelasting van het spoorwegtraject de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden. Is dit het geval, dan dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde (tot maximaal 68 dB) kan verlenen. Hiermee geeft het college van B&W de goedkeuring om ondanks de hoge geluidsbelasting toch te mogen bouwen.
In het bestemmingsplan Oolder Veste is geen zone van enig spoorwegtraject aanwezig waardoor railverkeerslawaai hier verder geen rol speelt.

Industrielawaai

Conform art. 40 van de Wet geluidhinder ligt er rond een gezoneerd industrieterrein een zone waarbuiten de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein de 50 dB(A) niet overschrijdt.
Indien er een bestemmingsplanwijziging in de zone plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein de 50 en 55 dB(A) wordt overschreden. Is de geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) doch lager dan 55 dB(A) dan dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde kan verlenen. Hiermee geeft het college van B&W de goedkeuring om ondanks de hoge geluidsbelasting toch te mogen bouwen. Is de geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A) dan mag hier geen geluidsgevoelige bestemming gebouwd worden.
Daar geen onderdeel van het bestemmingsplan Oolder Veste in de zone van een industrieterrein ligt, speelt industrielawaai hier verder geen rol.

Geluid in relatie met de Wabo

In de directe omgeving van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen kunnen zich bedrijven bevinden die onder de "Wet algemene bepalingen omgevingsrecht" (Wabo) vallen. De bedrijven moeten voldoen aan de aan hun gestelde geluidsvoorschriften.
Het kan zijn dat als gevolg van het projecteren van woningen in de buurt van een bestaand bedrijf de bedrijfsvoering moet worden aangepast of dat er geluidreducerende maatregelen getroffen moeten worden. Daarom dient er, indien er in de directe omgeving van bedrijven geluidsgevoelige bestemmingen geprojecteerd worden, onderzocht te worden of de bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Onderhavig bestemmingsplan bevat geen bedrijfsbestemmingen. Voor wat betreft bedrijfsactiviteiten zijn binnen de woonbestemmingen aan huis gebonden beroepen rechtstreeks toegestaan en bedrijven die vallen onder de kleine economie door middel van een omgevingsvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden

Ter plaatse van de aanduiding "wro-zonewijzigingsgebied 2" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de woonbestemming te wijzigen ten behoeve van kinderdagopvang inclusief buitenschoolse opvang en de daarbij behorende voorzieningen.
Een kinderdagverblijf is geen geluidsgevoelige bestemming. In het kader van de wijzigingsbevoegdheid is er dan ook geen wettelijk toetsingskader voor het aspect geluid, wel moet het aspect geluid worden afgewogen in het kader van de wijzigingsbevoegdheid.
Als voorwaarde aan de wijzigingsbevoegdheid is onder andere gesteld dat een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden is gegarandeerd. De publicatie “Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk”, van de VNG is een hulpmiddel om afstanden tussen bedrijvigheid en woningen concreet voor een locatie in te vullen zodat maatwerk kan worden geleverd. Ten aanzien van kinderopvang is in deze publicatie bepaald dat er een richtafstand van 30 meter geldt op basis van het aspect geluid. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die de kinderopvang toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning. Dit zijn richtafstanden waarbij afwijkingen in lokale situaties mogelijk zijn. Op lokaal niveau moet maatwerk worden geleverd. Een goed woon- en leefklimaat voor de omwonenden moet zijn gegarandeerd. Indien gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid wordt dit nader onderbouwd. Ter plaatse van de aanduiding "wro-zonewijzigingsgebied 3" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de woonbestemming o.a. te wijzigen ten behoeve van de bouw van voorzieningen in de vorm van openbare, sociale, culturele, medische, onderwijs- en sportdoeleinden. Ook hier is als voorwaarde aan de wijzigingsbevoegdheid gesteld dat een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden is gegarandeerd.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavig plan. In het kader van de genoemde wijzigingsbevoegdheden moet het aspect geluid worden onderbouwd in het kader van een goed woon- en leefklimaat.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 is de "Wet luchtkwaliteit" in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de "Wet milieubeheer" (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16, lid 1 Wm geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het besluit NIBM

Het "besluit niet in betekenende mate bijdragen" (besluit NIBM) legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijnstof en stikstofdioxide .

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM (artikel 4, lid 1, van het Besluit NIBM);
  • op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.

Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende gevallen niet de 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is. Indien een project boven de getalsmatige grenzen uitkomt is een project in betekenende mate (IBM), tenzij alsnog aannemelijk te maken is dat de bron minder dan 3% bijdraagt aan de concentratie. Behoort een project tot een niet in de Regeling NIBM genoemde categorie dan zal steeds met behulp van onderzoek dienen te worden aangetoond of het project NIBM is. Het bestemmingsplan maakt geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk waardoor geen verdere toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden. Conform de Regeling NIMB worden woningbouwlocaties aangewezen als zijnde NIBM, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3000 woningen omvat. Het plangebied Oolder Veste omvat 1 ontsluitingsweg, de Oolderweg en er worden in zijn totaliteit niet meer dan 895 woningen gebouwd. Onderhavig plangebied draagt dan ook NIBM bij aan de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing is naast de toets aan de Wet milieubeheer ook een toets noodzakelijk om vast te stellen dat binnen het plangebied een goed woon- en leefklimaat te verwachten is. Hiervoor moet de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied nader worden bekeken. Op basis van de officiële rekentool van het NSL, dat deel uitmaakt van de Wet luchtkwaliteit en waarin alle te verwachten luchtkwaliteitknelpunten zijn opgenomen, blijkt dat er in het plangebied geen overschrijdingen van de grenswaarden voor NO2 en PM10 zijn. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2.4 Milieuzonering / bedrijvigheid

Milieuzonering is niet wettelijk voorgeschreven met uitzondering van geluidszonering op grond van de Wet geluidhinder en het toepassen van afstandseisen op basis van het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi) en het "Vuurwerkbesluit". Milieuzonering kan echter worden gekoppeld aan het algemene beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies worden hinder en gevaar voorkomen terwijl bestaande bedrijven gehandhaafd kunnen blijven. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als richtlijn voor Milieuzonering dient de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk”.

In het westelijke deel van het plangebied was een solitair agrarisch bedrijf gevestigd met bijbehorende bedrijfswoning aan de Broekveeweg 103. Er worden geen bedrijfsactiviteiten meer uitgeoefend. Bij besluit van 28 december 2012 is de omgevingsvergunning voor het aspect milieu geheel ingetrokken, de vergunning is reeds onherroepelijk. Derhalve is er geen sprake van een belemmering. De bestaande bebouwing zal worden geamoveerd. Ook op deze locatie is woningbouw voorzien.

Zoals bij het aspect geluid is aangegeven moet in het kader van de wijzigingsbevoegdheid naar kinderdagopvang een goed woon- en leefklimaat voor de omwonenden zijn gegarandeerd. Indien gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid wordt dit nader onderbouwd. Dit geldt ook voor de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve de bouw van voorzieningen in de vorm van openbare, sociale, culturele, medische, onderwijs- en sportdoeleinden.

Verder is er in het plangebied in de woonbestemmingen rechtstreeks een aan huis gebonden beroep toegestaan of kan door middel van een omgevingsvergunning een bedrijf worden gevestigd dat wordt aangemerkt als zijnde kleine economie. Belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en dat de activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Deze aan huis gebonden beroepen passen binnen de woonomgeving en zijn als zodanig ook onder een woonbestemming gebracht. Om bedrijvigheid aan te kunnen merken als zijnde kleine economie moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Deze zijn beschreven in paragraaf 3.4.9. Een voorwaarde daarvan is dat het bedrijf maximaal een bedrijf uit categorie 2 van Bijlage 1 Bedrijvenlijst kleine economie betreft, of qua aard en invloed op de woonomgeving vergelijkbaar is.

Conclusie

Het aspect milieuzonering/bedrijvigheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan. In het kader van de genoemde wijzigingsbevoegdheden moet een goed woon- en leefklimaat voor de omwonenden zijn gegarandeerd.

4.2.5 Geur

In het plangebied was zoals zojuist aangegeven een bedrijf aan de Broekveeweg 103 gelegen. Er worden geen bedrijfsactiviteiten meer uitgeoefend. Bij besluit van 28 december 2012 is omgevingsvergunning voor het aspect milieuvergunning geheel ingetrokken, de vergunning is reeds onherroepelijk. Derhalve is er geen sprake van een belemmering.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan.