direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Witte Koeweg - Sportparklaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000177-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

Aan de Witte Koeweg te Swalmen is een woonwagencentrum, bestaande uit zeven standplaatsen, gelegen. Het voornemen is om de woonwagenlocatie te verplaatsen naar een terrein aan de Sportparklaan. Dit terrein is in gebruik als opslaglocatie van de gemeente en als bedrijfslocatie van Van Houtum Papier, ook is ter plaatse nu de aansluiting van de Witte Koeweg op de Sportparklaan gelegen. De huidige locatie kan na verplaatsing van het woonwagencentrum als uitbreiding van het bedrijventerrein worden benut. De Witte Koeweg verliest de doorgaande functie en vervalt voor een deel. Ten behoeve van deze ontwikkelingen is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet in deze herziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000177-VG01_0001.jpg"

bestaande situatie

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen ter plaatse van de Witte Koeweg en de Sportparklaan te Swalmen. De huidige woonwagenlocatie ligt temidden van het bedrijventerrein Reubenberg. De nieuwe locatie komt aangrenzend aan het terrein te liggen. Op onderstaande kaart is de begrenzing van het plangebied weergegeven. De huidige en de nieuwe locatie maken onderdeel uit van deze bestemmingsplanherziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000177-VG01_0002.jpg"

Ligging plangebied

In het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Herziening Kern Swalmen', dat op 25 september 2014 door de gemeenteraad van Roermond is vastgesteld.

.

1.3 Gebiedsbeschrijving

Aan de noordoostzijde van Swalmen ligt industrieterrein De Reubenberg. De Reubenberg grenst in het westen en zuidwesten aan de dorpskern van Swalmen, in het noorden aan de Rijksweg Noord (N271) en in het zuidoosten en oosten aan een omvangrijk bosgebied. Het industrieterrein huisvest verschillende type inrichtingen, waaronder fabrieken, logistieke bedrijven, aannemers e.d. en diverse (bedrijfs)woningen. Sinds 1988 is Van Houtum Papier, de grootste werkgever van de kern Swalmen, gevestigd op het industrieterrein. Logisitiek Centrum Swalmen is in 2003 op korte afstand van Van Houtum gerealiseerd. Omgeven door het industrieterrein is sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw een woonwagencentrum gevestigd aan de Witte Koeweg. Ook zijn er enkele bomen aanwezig. Aan de Sportparklaan ligt een terrein van de gemeente dat wordt gebruikt voor opslag.

1.4 Beschrijving planvoornemen

Het woonwagencentrum dat op dit moment is gelegen aan de Witte Koeweg, zal worden verplaatst naar een locatie aan de Sportparklaan. Op de nieuwe locatie zal niet langer sprake zijn van woonwagens, maar worden woningen geplaatst. Het aantal van zeven standplaatsen wijzigt niet. De indeling van de woningen op de nieuwe locatie is hieronder opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000177-VG01_0003.jpg"

inrichtingsschets nieuwe locatie (indicatief)

De indeling gaat uit van een groep van vier woningen en een groep van drie woningen, met ertussenin een groenstrook. In het openbaar gebied aan weerszijden van de nieuwe woningen worden openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Ten behoeve van de ontsluiting van de noordelijk gelegen woningen, wordt het bestaande zandpad richting de Heydweg geschikt gemaakt voor gemotoriseerd verkeer. Ter hoogte van de groenstrook tussen de woningen wordt een 'knip' gerealiseerd, waardoor geen doorgaand gemotoriseerd verkeer mogelijk zal zijn. Op de nieuwe locatie zal geen sprake zijn van bedrijfsactiviteiten bij de woningen.

Door de verplaatsing van het woonwagencentrum ontstaat op de huidige locatie ruimte voor uitbreiding van het bedrijventerrein.

1.5 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ‘Witte Koeweg - Sportparklaan’ bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding;
  • regels;
  • toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden in het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een beleidsmatige afweging en verantwoording van de randvoorwaarden. De resultaten van vooroverleg en zienswijzen staan in de toelichting opgenomen.

1.6 Leeswijzer

De toelichting op dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het geldende beleidskader en de wijze waarop het bestemmingsplan past binnen de beleidsdoelstellingen op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende deelaspecten waaronder milieu, externe veiligheid en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 wordt de feitelijke en juridische planopzet behandeld. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen verklaard. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe de verschillende bestemmingen en regelingen in voorliggend plan zijn vastgelegd. Daarnaast wordt beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Tot slot beschrijft hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk is het vigerend beleid dat van belang is voor het bestemmingsplan kort samengevat. In paragraaf 2.1 komt het rijksbeleid aan de orde. In paragraaf 2.2 wordt kort aandacht besteed aan de relatie tussen provinciaal beleid en voorliggend bestemmingsplan. Paragraaf 2.3 behandelt het regionale beleid. In paragraaf 2.4 wordt aandacht besteed aan het relevante gemeentelijke beleid.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 12 maart 2012 is de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (verder: structuurvisie) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creeëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van nationale belangen.

De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de structuurvisie worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen luiden kort samengevat als volgt:

Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren bereikbaarheid: Slim investeren, Innoveren en Instandhouden

  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
  • Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke en cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.


Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een kleinschalige ontwikkeling en een verplaatsing van een bestaande functie. De verplaatsing vindt plaats binnen het bestaand stedelijke gebied. Het plan voldoet daarmee aan het rijksbeleid zoals dit is vastgelegd in de Structuurvisie.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006

Op 22 september 2006 hebben Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) vastgesteld. Het POL2006 is een streekplan, het provinciaal waterhuishoudingplan, het provinciaal milieubeleidsplan, het provinciaal verkeer- en vervoersplan op hoofdlijnen, een economisch beleidskader op hoofdlijnen (voor zover het de fysieke elementen daarvan betreft) en een welzijnsplan op hoofdlijnen (voor zover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft). Sinds 1 juli 2008 is het POL2006 een structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening. Het POL2006 is in 2008, 2009 en 2010 geactualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000177-VG01_0004.jpg"

Figuur 3: Uitsnede Provinciaal Omgevingsplan Limburg

In het POL2006 is Limburg verdeeld in negen ontwikkelingsperspectieven, met elk hun eigen doelstellingen, weergegeven op een perspectievenkaart. In bovenstaande afbeelding is het plangebied globaal geprojecteerd op de perspectievenkaart. Het plangebied valt in zijn geheel binnen het perspectief Plattelandskern (P6a). De doelstellingen van genoemd perspectief worden hieronder beschreven.

Plattelandskern (P6a)

De plattelandskernen zijn overwegend kleinschalig van aard. De vitaliteit van deze dorpen en stadjes moet behouden blijven. Met het oog daarop wordt ruimte geboden voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevolking en voor de groei van lokaal, in een geval ook regionaal georienteerde bedrijvigheid. Het instandhouden van winkels en publieksvoorzieningen in plattelandskernen vraagt de nodige aandacht, net als de bereikbaarheid per openbaar vervoer zodat sociaal-culturele voorzieningen goed bereikbaar zijn.

Grootschalige economische activiteiten en voorzieningen met een stedelijk karakter en omvang horen hier in principe niet thuis. Voor de plattelandskernen wordt een terughoudend groeibeleid gehanteerd. Enerzijds op basis van het bundelingsbeleid voor wonen, werken en mobiliteit, anderszijds vanwege de (verwachte) krimpende bevolkingsomvang, de aanwezige omgevingskwaliteiten in het landelijk gebied en de belangen van de landbouw en recreatie en toerisme. Alleen in Noord en Midden Limburg kan nog sprake zijn van uitleglocaties aansluitend aan de contour (peildatum 24 juni 2005) rondom de Plattelandskernen. Indien dat het geval is, dan is aan de hand van het Limburgs Kwaliteitsmenu te bepalen welke kwaliteitsbijdrage gericht op het compenseren van verloren gaande omgevingskwaliteit aan de orde is. Dit verschil in ontwikkelingsmogelijkheden tussen de plattelandskernen in Noord- en Midden-Limburg ten opzichte van Zuid-Limburg wordt gemarkeerd door het onderscheiden van twee aparte perspectieven P6a en P6b. Binnen de contour is het Limburgs Kwaliteitsmenu niet van toepassing en is het aan de gemeente om zorg te dragen voor een goede balans tussen groen, water en bebouwing. Wél dient bij nieuwe uitleglocaties en nieuwe ontwikkelingen binnen de (verbale) contour ingezet te worden op bovenplanse verevening gericht op de herstructurering van de bestaande woningvoorraad en aanwezige werklocaties.

2.2.2 Provinciaal Omgevingsplan 2014

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) is het integrale plan voor het omgevingsbeleid voor het grondgebied van de provincie Limburg. In het plan staat de toekomst van Limburg beschreven op het gebied van wonen, werken, recreatie, natuur. Maar het plan gaat ook over zaken als milieu en water, en hoe bijvoorbeeld de waterkwaliteit kan worden verbeterd en overstromingen worden voorkomen.

De provincie wil met het POL2014 op de eerste plaats partijen inspireren en uitnodigen om (samen) zaken op te pakken en zo te werken aan een beter leef- en vestigingsklimaat en invulling te geven aan ontwikkeling van een bepaalde locatie of een bepaald gebied. Het is daarom niet een plan dat redeneert vanuit het idee dat de omgevingskwaliteit door de overheid wordt ‘gemaakt’ door te reguleren en grenzen te stellen. Het gaat juist uit van de basisfilosofie dat de kwaliteit van de omgeving tot stand komt door de dagelijkse beslissingen en acties van burgers, bedrijven, instellingen en overheden.

Daarnaast geeft het POL2014 voor Limburg een raamwerk, dat voorziet in basis behoeften, zoals wonen, economie, werk en innovatie, transport, energie, voedselproductie, watervoorziening, hoogwaterbescherming, biodiversiteit, landschap en rust. Verder zijn basisprincipes opgenomen, die richtinggevend zijn voor de ontwikkeling. Het gaat zowel om principes voor de kwaliteit van de (fysieke) omgeving als om principes voor de kwaliteit van proces en besluitvorming.

Hiermee wordt ingespeeld op de volgende stap in de ontwikkeling van de ruimtelijke ordening en het omgevingsbeleid: van reguleringsplanologie naar ontwikkelingsplanologie naar uitnodigingsplanologie. Dit sluit aan bij de veranderende gedachten over de rol van de overheid, met een nieuwe communicatieve rol die de samenleving in zijn kracht wil zetten en deze uitnodigt om initiatief te nemen en kwaliteit tot stand te brengen. De overheid is in die rol ondersteunend aan burgers, maatschappelijke instellingen en bedrijven. Daarbij zijn niet regels het uitgangspunt, maar ambities en gebiedsdoelen: ‘niet vinken maar vonken’.

De provincie kan die rol op verschillenden manieren invullen; ze gaat daarbij uit van de Ladder van overheidsparticipatie. Het idee is dat de provincie stevig stuurt op het ‘raamwerk’ en situationeel haar rol kiest bij ontwikkelingen. Het gaat dus niet om uitnodigen alleen, maar ook om het mogelijk maken.

In het POL 2014 is voorliggend gebied aangemerkt als bebouwd gebied en aangeduid als bedrijventerrein. Onderhavig plan heeft betrekking op een verplaatsing van functies binnen dit gebied.

2.2.3 Conclusie

Voorliggend plan heeft betrekking op de verplaatsing van een bestaande woonfunctie binnen de contour om de kern Swalmen en beperkte uitbreiding van de bedrijvenbestemming op het bestaande bedrijventerrein. Deze ontwikkelingen passen binnen het provinciaal beleid.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionale woonvisie Midden-Limburg oost 2010-2014

De gemeente Roermond ligt binnen de regio 'Midden-Limburg Oost'. De gemeenteraad van Roermond heeft op 16 december 2010 de "Regionale Woonvisie Midden-Limburg oost 2010-2014" vastgesteld.
Deze woonvisie vormt het toetsingskader voor woningbouwontwikkelingen. De regio heeft in deze visie afspraken gemaakt over de kwantiatieve en kwalitatieve aspecten van de woningbouw en de planvoorraad. In kwantitiatieve zin wordt door de regio uitgegaan van de huishoudenprognoses van het Etil, aangevuld met regionale ambities op het terrein van economische ontwikkeling en de daarmee samenhangende migratie. De ontwikkeling van het aantal huishoudens (incl. ambities) tot de zg huishoudentop (dat is het moment waarop het aantal huishoudens gaat afnemen volgens de Etil prognoes) vormen de basis voor afspraken over de ontwikkeling van de omvang van de planvoorraad, waarbij wordt uitgegaan van een planmarge van 150% van de behoefte tot de huishoudentop. Het "teveel" aan plannen voor de gemeente Roermond zal teruggebracht worden in drie planperioden met respectievelijk 40, 40 en 20% van het teveel aan plannen. Bestaande en nieuwe plannen zullen hier aan getoetst worden. In kwalitatieve zin streeft de regio naar de realisatie van woningen die zo goed mogelijk aansluiten aan de resultaten zoals beschreven in het woningmarktonderzoek 2008. Onderhavig plan heeft betrekking op de verplaatsing van een bestaande woonlocatie. Er is nu sprake van (deels) verouderde woonwagens. In de nieuwe situatie komen daarvoor toekomstbestendige woningen voor in de plaats. Hiermee wordt de kwaliteit verbeterd.

2.3.2 Structuurvisie wonen, zorg en woonomgeving

De gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert hebben de structuurvisie wonen, zorg en woonomgeving voor de periode 2014 tot en met 2017 opgesteld, met een doorkijk naar de periode 2018 tot en met 2023. In 2018 vindt een integrale herijking plaats en wordt voor de periode 2018 tot en met 2023 een nieuwe structuurvisie opgesteld.

Met de in de Structuurvisie wonen, zorg en woonomgeving vastgelegde afspraken is invulling gegeven aan de in POL 2014 opgenomen kaders met betrekking tot dynamisch voorraadbeheer en beperking van de planvoorraad. Voorliggend plan heeft betrekking op de verplaatsing van een bestaande woonfunctie en past dus binnen de Structuurvisie.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Toekomstvisie Swalmen

Op 14 juli 2004 is door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Swalmen een Toekomstvisie vastgesteld met een beschrijving van toekomstige (ruimtelijke) ontwikkelingen. In de Visie wordt 10 jaar vooruit gekeken. Lang genoeg om over een toekomstvisie te spreken, maar kort genoeg om de voorstellen voldoende concreet te laten zijn. Bij de samenvoeging met de gemeente Roermond is deze Toekomstvisie overgenomen.

In de Toekomstvisie zijn doelstellingen geformuleerd. Er is hierbij een indeling gemaakt naar 'Wonen, leven en scholing', 'Economisch klimaat' en 'Natuur en recreatie'. Deze doelstellingen zijn nader geconcretiseerd in 15 projectvoorstellen.

Met voorliggend project wordt invulling gegeven aan de diverse doelstellingen door de verbetering van het leefklimaat voor de bewoners van de woonwagenlocatie, alsmede door het scheppen van ruimte voor de uitbreiding van de bedrijvigheid.

2.4.2 Bestemmingsplan Kern Swalmen

Op dit moment geldt ter plaatse het bestemmingsplan Herziening Kern Swalmen (vastgesteld door de gemeenteraad op 25 september 2014). Dit bestemmingsplan betreft een herziening van het bestemmingsplan Kern Swalmen, in verband met een aanpassing van de archeologiedubbelbestemmingen. Het betreffende deel van de bestemmingsplankaart is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000177-VG01_0005.jpg"

itsnede bestemmingsplannen Herziening Kern Swalmen en Kern Swalmen

De huidige woonwagenlocatie heeft de bestemming 'Woongebied', met de aanduiding 'woonwagenstandplaats'. Voor het overige deel heeft het gebied nu de bestemming 'Bedrijventerrein'. De verplaatsing van het woonwagencentrum, alsmede het gebruik van de huidige locatie ten behoeve van het bedrijventerrein is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Dit is de reden dat voorliggende herziening is opgesteld.

Het zandpad dat is gelegen in het verlengde van de Sportparklaan, in de richting van de Heydweg en wordt verhard ten behoeve van deze ontwikkeling is deels gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Swalmen' (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 oktober 2006, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 24 april 2007). Het pad heeft hierin de bestemming verkeersdoeleinden. Hier is dus geen sprake van strijdigheid.

2.4.3 Gemeentelijk Rioleringsplan

Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad het Verbreed gemeentelijk rioleringsplan gemeente Roermond vastgesteld, dat geldt voor de periode 2009 - 2013. De looptijd van het GRP is verlengd tot 2016.

Doelen uit het gemeentelijk rioleringsplan zijn:

  • 1. Zorgen voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater.
  • 2. Zorgen voor inzameling (voor zover niet door de particulier) en verwerking van hemelwater.
  • 3. Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemmjng van een gebied niet structureel belemmert.

In 3.3 Waterhuishouding wordt nader ingegaan op de waterhuishouding.

Hoofdstuk 3 Omschrijving deelaspecten

3.1 Milieu

3.1.1 Bodem

Inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het plan dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Voor het plangebied zijn de bodemkwaliteitsdoelstellingen vastgelegd in de Nota bodembeheer regio Maas & Roer, gedeelte Roermond. Het gehele plangebied valt binnen de omschrijving Overige bedrijven en industrie, zoals opgenomen in de Nota bodembeheer.

Bekende bodeminformatie

De afgelopen eeuwen hebben diverse menselijke handelingen geleid tot een beïnvloeding van de bodemkwaliteit. Binnen het plangebied zijn recent de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

De rapportages van de bovengenoemde bodemonderzoeken zijn als separate bijlagen toegevoegd.

Het plangebied is onderverdeeld in drie deelgebieden. Deze zijn in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000177-VG01_0006.png"

Figuur 1: indeling deelgebieden bodem

Deelgebied 1: Groenvoorziening bedrijfsterrein

In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen vastgesteld. Het grondwater in dit gebied is licht verontreinigd met cadmium. De verontreiniging van het grondwater past in het natuurlijke achtergrondbeeld. Als gevolg van de zure regen vindt er uitspoeling plaats van zware metalen naar het grondwater.

Deelgebied 2: gemeentelijke loods en opslagterrein met voormalige stortplaats

De bovengrond tot 0,5 meter beneden maaiveld is plaatselijk matig verontreinigd met PAK en licht verontreinigd met zink. PAK, PCB’s en minerale olie. De ondergrond is op een aantal plaatsen licht verontreinigd met cadmium, kobalt, koper, lood, zink, PAK, PCB’s en minerale olie. Het onderzoeksbureau adviseert de lichte tot matige verontreinigingen in de bovengrond ter plaatse van de toekomstige functies “Wonen” ten tijde van de sloop van de loods en het opruimen van het opslagterrein, te saneren conform een door het bevoegd gezag goed te keuren saneringsplan. Er is voor de werkzaamheden een (deel)saneringsplan (Bijlage 7 Saneringsplan Witte Koeweg/Sportparklaan te Swalmen Gemeente) opgesteld waarin de saneringsaanpak is beschreven. Bij besluit van 8 juli 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Limburg (Bijlage 8 Besluit Gedeputeerde Staten juli 2013) ingestemd met het (deel)saneringsplan voor dit deelgebied. Het saneringsplan en het instemmingsbesluit van Gedeputeerde Staten zijn als separate bijlagen toegevoegd.

Uit een analyse van een grondmengmonster, op een traject in de voormalige stortplaats (0,7 tot 1,7 m beneden maaiveld), blijkt dat dit monster matig verontreinigd is met zink en licht verontreinigd met kobalt, koper, lood, nikkel, PAK en PCB’s. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen.

Binnen dit deelgebied zijn vier locaties aangetroffen met een asbestverontreiniging. De met asbest verontreinigde locaties hebben een omvang van 70 m³. 50 m³, 30 m³ en een onbekende hoeveelheid. De omvang van de locatie met de onbekende hoeveelheid is niet nader bepaald maar de hoeveelheid zal naar verwachting aanzienlijk minder zijn dan 30 m³.

Twee van de verontreinigde plekken raken de geplande woonbestemming. De verontreiniging aan de Sportparklaanzijde strekt zich uit over een oppervlakte van circa 85 m² en tot een diepte van 80 cm beneden maaiveld. De omvang van deze verontreiniging wordt geraamd op circa 70 m³.

Aan de Witte Koewegzijde is een verontreiniging aanwezig met een oppervlakte van circa 60 m² die zich uitstrekt tot circa 50 cm beneden maaiveld. Deze verontreiniging heeft een omvang van circa 30 m³.

Daar deze verontreinigingen de beoogde woonbestemming raken worden de met asbest verontreinigde locaties gesaneerd door middel van ontgraving. Voornoemde sanering/ontgraving kan mogelijk gecombineerd worden met het slopen van het gebouw en het bouwrijpmaken van het perceel. Er is voor de ontgravingswerkzaamheden een (deel)saneringsplan opgesteld waarin de aanpak en de te nemen maatregelen zijn beschreven. Bij besluit van 8 juli 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Limburg ingestemd met het (deel)saneringsplan voor dit deelgebied. De met asbest verontreinigde grond en de sterk met PAK verontreinigde grond ter plaatse van de saneringslocatie zal separaat worden ontgraven en separaat worden afgevoerd naar een erkende grondreiniger. Als terugsaneerwaarde wordt voor het deelgebied met de bestemming “wonen” de generieke maximale waarde voor de bodemfunctie- en bodemkwaliteitsklasse “wonen” gehanteerd. Voor het deelgebied met de bestemming “bedrijventerrein” wordt als terugsaneerwaarde de generieke maximale waarde voor de bodemfunctie- en bodemkwaliteitsklasse “industrie” gebruikt.

Deelgebied 3: Huidige woonwagenlocatie met opslagterreinen voor oude metalen

Op de huidige woonwagenlocatie is sprake van een verontreinigde bodem. De wijze waarop met deze verontreinigde bodem wordt omgegaan is onderstaand beschreven. Binnen deelgebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

Uit voornoemde onderzoeken blijkt dat in de bodem op nagenoeg de gehele bestaande woonwagenlocatie vanaf een diepte van circa 0,5 meter beneden maaiveld een matige tot sterke bijmenging wordt aangetroffen met puin en kooldeeltjes. De einddiepte van de bijmenging varieert van 1,0 meter beneden maaiveld tot 2,5 meter beneden maaiveld. De woonwagenlocatie is deels gelegen op een voormalige stortlocatie. In de bovengrond tot 0,5 meter beneden maaiveld zijn lichte verontreinigingen aangetroffen (PAK en EOX). In de ondergrond zijn licht tot sterk verhoogde concentraties zware metalen alsmede licht verhoogde concentraties minerale olie, PAK en EOX vastgesteld.

Ter plaatse van de bestaande woonwagenlocatie is sprake van ongeveer 2300 m³ met stortmateriaal verontreinigde grond. Er wordt ingeschat dat circa 140 m³ grond op de locatie tot boven de interventiewaarde is verontreinigd. De verontreiniging strekt zich uit tot buiten de woonwagenlocatie. De verontreiniging is ook aangetroffen in een gedeelte van de huidige Witte Koeweg.

Op basis van het huidige gebruik is er geen sprake van een risico voor de volksgezondheid. Er is geen sprake van een risico voor het ecosysteem. Verder is er geen sprake van een actueel verspreidingsrisico. Gelet op het voorgaande is er momenteel bij ongewijzigd gebruik geen saneringsnoodzaak.

De bestemming van dit deelgebied wordt gewijzigd in “bedrijventerrein”. Ten behoeve van deze wijziging zijn onderstaande verkennende bodemonderzoeken en verkennende asbestonderzoeken in bodem en/of puin binnen dit deelgebied uitgevoerd:

  • Bijlage 14 Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem en/of puin Witte Koeweg e.o te Swalmen gemeente Roermond. d.d. 6 augustus 2014;
  • Bijlage 15 Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem en/of puin Witte Koeweg (ong.) te Swalmen gemeente Roermond, d.d. 28 oktober 2014.

Bij de verkennende bodemonderzoeken en de verkennende onderzoeken asbest in bodem en/of puin zijn in de bodem op de onderzochte locaties plaatselijk lichte tot sterke verontreinigingen vastgesteld van zware metalen, PAK, PCB’s en minerale olie. Daarnaast is er plaatselijk sprake van een met asbest verontreinigde puinverharding.

Het grondwater is licht tot sterk verontreinigd met zware metalen.

Het deelgebied wordt geschikt gemaakt voor de geplande bedrijventerreinbestemming door het functiegericht saneren van de ernstige bodemverontreiniging. De wijze van functiegericht saneren is beschreven in onderstaand (deel)saneringsplan:

  • Bijlage 16 (Deel)saneringsplan Witte Koeweg e.o. te Swalmen gemeente Roermond, d.d. 24 april 2015.

De saneringsmaatregelen, zoals ontgraving, zijn in het (deel)saneringsplan nader uitgewerkt en geconcretiseerd. De maatregelen zijn mede afhankelijk van het uiteindelijke inrichtingsplan. Er worden mogelijk ook nog keuzes gemaakt om de saneringskosten naar beneden te brengen. In het saneringsplan is aandacht geschonken aan de mogelijkheden van hergebruik van grond binnen het plan-/deelgebied. Het (deel)saneringsplan is ter instemming aangeboden aan de provincie. Na de verkregen instemming van de provincie zal gestart worden met de feitelijke saneringswerkzaamheden.

De bodemkwaliteit voldoet, al dan niet na sanering, aan de eisen die daaraan worden gesteld in de Nota bodembeheer van de gemeente Roermond.

De aanwezige bodemkwaliteit vormt, door het treffen van maatregelen geen belemmering voor de realisering van het voorliggende bestemmingsplan. De te nemen saneringsmaatregelen zijn uitvoerbaar en toereikend.

3.1.2 Geluid

De nieuwe woonbestemming betreft een geluidgevoelige bestemming in het kader van de Wet geluidhinder, derhalve dient rekening te worden gehouden met geluid uit de omgeving.

Wegverkeerslawaai

Uit een indicatieve berekening blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden wordt. Hierdoor is een hogere grenswaarde procedure niet nodig.

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet in de zone van spoorlijn, zodat een onderzoek naar railverkeerslawaai niet hoeft plaats te vinden.

Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen de geluidscontour van een gezoneerd industrieterrein. Er is wel sprake van niet gezoneerde bedrijfsactiviteiten. Hieronder wordt op deze activiteiten ingegaan.

Van Houtum (Reubenberg 8a):

Er is een akoestisch onderzoek (Bijlage 9 Akoestisch onderzoek Van Houtum, Peutz 15 april 2013) verricht naar de optredende geluidniveaus als gevolg van Van Houtum. Ook zijn de akoestische gevolgen van uitbreiding van Van Houtum met een productiehal op de plek van de bestaande woonwagens aan de Witte Koeweg onderzocht. Geconcludeerd is dat bij de nieuwe woonlocatie de geluidsniveaus voldoen aan de in de vergunning van Van Houtum opgenomen geluidgrenswaarden bij geluidgevoelige bestemmingen. Ook na uitbreiding van Van Houtum wordt voldaan aan deze grenswaarden. De geluidbelasting van Van Houtum ter plaatse van de nieuwe locatie is vergelijkbaar met de geluidbelasting op de huidige locatie. Ter plaatse van de nieuwe locatie is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat in relatie tot de geluidbelasting vanwege de activiteiten van Van Houtum.

LCS Swalmen (Bosstraat 99a):

De woonbestemming komt verder weg te liggen van het bedrijf dan de locaties waar de woningen nu zijn gelegen. Hierdoor bestaat er geen aanleiding om aan te nemen dat LCS door de verplaatsing niet meer aan haar nomen kan voldoen of het woon- en leefklimaat ten nadele wijzigt.

Nepak (Sportparklaan 29) en GTL Europe (Reubenberg 8b):

Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV heeft in opdracht van Gemeente Roermond een
akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsituatie van meerdere bedrijven in de nabijheid van
het woonwagencentrum aan de Witte Koeweg te Swalmen (Bijlage 10 Onderzoek Cauberg Huygen).
De rekenresultaten zijn beoordeeld aan de VNG richt- en grenswaarde voor een gemengd gebied en
aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit, of in het geval van Van Houtum aan de vergunde
waarden van de milieuvergunning.


Uit de rekenresultaten blijkt het volgende voor het bedrijf Nepak:
- Huidige locatie woonwagens:
o de afstand tussen bedrijf en woonwagens voldoet niet aan de VNG-richtafstand (stap 1);
o de vastgestelde geluidniveaus op basis van de bedrijfsactiviteiten voldoen aan de VNG grenswaarden
voor een gemengd gebied (stap 2);
o de vastgestelde geluidniveaus op basis van de bedrijfssituatie voldoen aan de grenswaarden conform het Activiteitenbesluit;
o onder maximaal planologisch gebruik (categorie 3.2 bedrijf) wordt niet voldaan aan de richtafstand en grenswaarden conform de VNG-publicatie. Het maximaal planologisch gebruik wordt daarmee met 1 dB(A) ingeperkt op het langtijdgemiddelde geluidniveau en 4 dB(A) ingeperkt op het maximaal geluidniveau.

- Beoogde locatie:

o de afstand tussen bedrijf en woningen voldoet niet aan de VNG-richtafstand (stap 1);

o de vastgestelde geluidniveaus op basis van de bedrijfsactiviteiten voldoen niet aan de VNG-grenswaarden voor een gemengd gebied (stap 2) ten aanzien van de maximale geluidniveaus in de dagperiode (+5 dB(A)). Deze overschrijding ten gevolge van maximale geluidniveaus van vrachtwagens in de dagperiode kan gereduceerd worden door een scherm met een hoogte van 2 meter te realiseren op de erfgrens tussen het bedrijf en de woonwagens;
o de vastgestelde geluidniveaus op basis van de bedrijfssituatie voldoen aan de grenswaarden conform het Activiteitenbesluit (doordat maximale geluidniveaus ten gevolge van vrachtwagens in de dagperiode buiten de beoordeling vallen);
o onder maximaal planologisch gebruik (categorie 3.2 bedrijf) wordt niet voldaan aan de richtafstand en grenswaarden conform de VNG-publicatie. Het maximaal planologisch gebruik wordt daarmee met 4 dB(A) ingeperkt op het langtijdgemiddelde geluidniveau en 6 dB(A) ingeperkt op het maximaal geluidniveau. Deze inperking wordt geheel weggenomen middels het opnemen van voorwaardelijke voorschriften in het bestemmingsplan voor realisatie van het scherm (h=2 meter) op de erfgrens tussen
Nepak en de beoogde woonwagenwoningen plus het toepassen van dove gevels op de
eerste verdieping van de in paragraaf 8.3.1 aangegeven woonwagenwoningen.

Uit de rekenresultaten blijkt het volgende voor het bedrijf GTL Europe:

- Huidige locatie woonwagens:

o de afstand tussen bedrijf en woonwagens voldoet aan de VNG-richtafstand (stap 1);

o de vastgestelde geluidniveaus op basis van de bedrijfsactiviteiten voldoen aan de VNG grenswaarden voor een gemengd gebied (stap 2);

o de vastgestelde geluidniveaus op basis van de bedrijfssituatie voldoen aan de grenswaarden conform het Activiteitenbesluit;

o onder maximaal planologisch gebruik (categorie 3.2 bedrijf) wordt voldaan aan de richtafstand en grenswaarden conform de VNG-publicatie. Het maximaal planologisch gebruik wordt daarmee niet ingeperkt.

- Beoogde locatie:

o de afstand tussen bedrijf en woningen voldoet aan de VNG-richtafstand (stap 1);

o de vastgestelde geluidniveaus op basis van de bedrijfsactiviteiten voldoen niet aan de VNG-grenswaarden voor een gemengd gebied (stap 2) ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de avondperiode (+1 dB(A)) en nachtperiode (+7 dB(A)). Deze overschrijding kan gereduceerd worden door een demper van 15 dB(A) toe te passen op de uitlaat van de aanwezige ventilatie plus een demper van 3 dB(A) op de inlaat van de aanwezige ventilatie;

o de vastgestelde geluidniveaus op basis van de bedrijfssituatie voldoen niet aan de grenswaarden conform het Activiteitenbesluit ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de avondperiode (+1 dB(A)) en nachtperiode (+7 dB(A)). Deze overschrijding kan gereduceerd worden door een demper van 15 dB(A) toe te passen op de uitlaat van de aanwezige ventilatie plus een demper van 3 dB(A) op de inlaat van de aanwezige ventilatie;

o onder maximaal planologisch gebruik (categorie 3.2 bedrijf) wordt voldaan aan de richtafstand en grenswaarden conform de VNG-publicatie. Het maximaal planologisch gebruik wordt daarmee niet ingeperkt;

De maatregelen zoals omschreven in het onderzoek van Cauberg Huygen zijn opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan door het opnemen van twee specifieke bouwaanduidingen en een voorwaardelijke verplichting. Namelijk een aanduiding in verband met de realisatie van dove gevels op de eerste verdieping en een aanduiding in verband met de realisatie van een muur op de erfgrens met Nepak. De benodigde maatregelen bij het bedrijf aan de Reubenberg 8b kunnen op kosten van de gemeente worden getroffen. Hiermee verbetert de milieukwaliteitsmaat van de woningen op de nieuwe locatie ten opzichte van de bestaande locatie.

3.1.3 Luchtkwaliteit

Op basis van de Wet luchtkwaliteit, welke onderdeel uitmaakt (hoofdstuk 5) van de Wet Milieubeheer, gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn door middel van grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingcomponenten stik-stofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijnstof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM) en ‘In betekenende mate’ (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. In het geval een planvoornemen strekt tot het realiseren of wijzigen van bronnen van luchtverontreiniging, die leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, dient onderzoek naar de exacte gevolgen voor de luchtkwaliteit uitgevoerd te worden. In de Regeling NIBM zijn categorieën van gevallen aangewezen die worden aangemerkt als NIBM projecten. Voor woningbouw betekent dit dat bij een eenzijdige verkeersontsluiting niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen worden gebouwd onder het NIBM regime en bij een tweezijdige ontsluiting 3.000 woningen. Voor alleen kantoren geldt een 3% criterium van maximaal 100.000 m² BVO (bruto vloer-oppervlakte) bij een eenzijdige verkeersontsluiting en maximaal 200.000 m² BVO bij een tweezijdige ontsluiting. Voor plannen die niet bestaan uit louter kantoren en/of woningen, de zgn. gemengde programma’s met bijv. winkels en (agrarisch)bedrijven, biedt de wet (art. 5.16 Wm, eerste lid, onder c) de mogelijkheid om het aannemelijk te maken dat die plannen in niet-betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.

Voor de onderhavige ontwikkeling dient dus aannemelijk te worden gemaakt dat deze NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit. De verplaatsing van het woonwagencentrum brengt geen wijziging ten aanzien van de luchtkwaliteit met zich mee, het aantal woningen blijft immers gelijk. Op de bestaande locatie wordt een bedrijvenbestemming toegevoegd, hier staat echter tegenover dat de bedrijvenbestemming ter plaatse van de nieuwe woonlocatie wordt verwijderd. Het betreft dus een uitwisseling van functies, waardoor geen gevolgen optreden voor de luchtkwaliteit. Het plan draagt dus niet in betekenende mate bij aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.

3.1.4 Milieuzonering / bedrijvigheid

Op dit moment is het woonwagencentrum gelegen temidden van het bedrijventerrein Reubenberg. De nieuwe locatie is gelegen aan de rand van het bedrijventerrein. Ter afscherming van de woonbestemming wordt rondom de nieuwe locatie een bufferrand gerealiseerd ten behoeve van parkeren en groen. In de nieuwe bedrijvenbestemming is het bouwvlak op enige afstand van de nieuwe woonbestemming gesitueerd. Op de tussengelegen strook zal geen bedrijvigheid worden toegestaan. Ter afscherming wordt een muur gerealiseerd. In het onderzoek van Cauberg Huygen (zie paragraaf 3.1.2) wordt geconcludeerd dat de milieukwaliteitsmaat op de beoogde locatie van de woonwagens verbetert ten opzichte van de milieukwaliteitsmaat op de huidige locatie.

De akoestische situatie is aan de orde gekomen in paragraaf 3.1.2.

3.2 Externe veiligheid

Inleiding

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen.

Beleidskader

Op bovenstaande categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige landelijke beleid voor transport over weg, water en spoor staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs), die op termijn vervangen zal worden door het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Btev). Het rijksbeleid met betrekking tot het gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is het externe veiligheidsbeleid met betrekking tot het transporteren van gevaarlijke stoffen door buisleidingen weergegeven.

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd onbeschermd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groeprisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet ‘op de kaart’ worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Verantwoordingsplicht

Voor elke significante verandering van het groepsrisico in het invloedsgebied dient verantwoording afgelegd te worden, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering in de besluitvorming betrokken is. Verantwoording is ook nodig indien de oriëntatiewaarde van het groepsrisico overschreden wordt. Naast de omvang van het groepsrisico dienen andere kwalitatieve aspecten meegewogen te worden in de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen onder andere zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Een verplicht onderdeel bij de invulling van de verantwoordingsplicht is advies vragen aan het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg Noord (regionale brandweer).

Visie externe veiligheid Roermond

De Visie externe veiligheid Roermond (kortweg Visie) is op 10 juni 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Visie zijn de ambities en de visie van de gemeente Roermond geformuleerd die gebruikt worden bij de uitvoering van het externe veiligheidsbeleid binnen de gemeente. Bovendien zijn in de Visie planologische kaders opgesteld voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Risicobronnen

Ten behoeve van het bestemmingsplan heeft er een inventarisatie plaatsgevonden van de risicobronnen, zoals Bevi-inrichtingen, andere risicovolle inrichtingen niet vallend onder het Bevi, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen, in of nabij het plangebied. Bij de inventarisatie is gebruik gemaakt van de Visie externe veiligheid Roermond en de Risicokaart. Voor het opstellen van de Visie externe veiligheid Roermond zijn destijds alle Bevi-inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen in de gemeente geïnventariseerd.

Bevi-inrichtingen en andere risicovolle inrichtingen

Binnen de grenzen van het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen en/of andere risicovolle inrichtingen aanwezig. De dichtstbijgelegen Bevi-inrichting, een LPG-tankstation aan Rijksweg Noord 118 te Swalmen, ligt op circa 700 meter van het plangebied. Het invloedsgebied van dit LPG-tankstation bedraagt 150 meter. Het plangebied ligt ook niet binnen een invloedsgebied van verder weg gelegen Bevi-inrichtingen.

Buisleidingen

Binnen de grenzen van het plangebied en in de directe nabijheid zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen gelegen. Op circa 650 meter ten oosten van het plangebied is een buisleidingenstrook gelegen. In deze strook liggen 3 hoge druk aardgastransportleidingen en een dpo-leiding. Ten westen van het plangebied ligt op circa 650 meter een hoge druk aardgastransportleiding.

De plaatsgebonden risicocontouren en de invloedsgebieden van voornoemde buisleidingen strekken zich niet uit tot over het plangebied.

Transport gevaarlijke stoffen

Op circa een kilometer van het plangebied is de A73 gelegen. In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is aangegeven dat de veiligheidszone van de A73 ter hoogte van het plangebied op 0 meter vanaf het midden van de weg is gelegen. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op het midden van de A73 niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Derhalve kan gesteld worden dat het plangebied buiten de plaatsgebonden risicocontour van de A73 ligt.

Op circa 1020 meter van het plangebied ligt de spoorlijn Roermond – Venlo. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6–contour van voornoemde spoorlijn.

In de nabijheid van de locatie zijn geen waterwegen aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Uit de signaleringskaart die is opgenomen in de Visie blijkt dat de locatie gelegen is binnen de invloedsgebieden van de A73 en het spoor. Door de ontwikkeling van het plangebied zal er een beperkte toename van het groepsrisico plaatsvinden. Vanwege deze toename dient er invulling gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Het groepsrisico

Aangezien er binnen de invloedsgebieden van de genoemde risicobronnen slechts beperkte nieuwe ontwikkelingen zijn gepland treden er kleine wijzigingen op in de omvang van het groepsrisico. Gelet op de afstanden van het plangebied tot de risicobronnen kan voor de verantwoording van het groepsrisico volstaan worden met het standaard verantwoordingskader uit de Visie externe veiligheid Roermond. Er is geen afzonderlijk verantwoordingsbesluit noodzakelijk.

Verantwoording

In een gebied dat op meer dan 300 meter van een transportroute voor gevaarlijke stoffen is gelegen dient alleen rekening gehouden te worden met de effecten van een toxische gaswolk.

Ontwikkeling groepsrisico

Door de ontwikkeling van dit bestemmingsplan vindt er een toename plaats van de personendichtheid binnen de invloedgebieden van de A73 en de spoorlijn Roermond – Venlo. Het groepsrisico zal niet significant toenemen, vanwege:

  • de afstand tot de plaats van het mogelijke incident;
  • de aard van incident (blootstelling aan toxisch gas);
  • de reeds hoge personendichtheden binnen de gemeente Roermond nabij de grote risicobronnen.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door maatregelen bij de risicobron zijn beschreven in de Visie externe veiligheid Roermond (verder kortweg visie), die op 10 juni 2010 door de gemeenteraad is vastgesteld. De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is binnen het plangebied geen item, vanwege het gegeven dat de:

  • toename van de personendichtheid geen significant effect op het groepsrisico heeft;
  • kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden bijzonder klein is.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Op deze afstand van de risicobron speelt het bestrijdbaarheidsvraagstuk niet of nauwelijks. De bestrijding vindt plaats bij de bron, op ruime afstand van het plangebied. Ten aanzien van de algemene mogelijkheden van de bestrijdbaarheid wordt verwezen naar desbetreffende onderdelen van de visie.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Het plangebied wordt veelal alleen blootgesteld aan de gevolgen van een toxische gaswolk bij 'optimale' weersomstandigheden (bijvoorbeeld Pasquill-klasse F1.5: weinig vermenging met schone lucht), die gedurende het jaar procentueel weinig voorkomen. Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen. Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding of via Cell-Broadcast.

De opgenomen bedrijvenbestemming in onderhavig bestemmingsplan is bedoeld voor de uitbreiding van een bestaand bedrijf. Er is derhalve geen sprake van een geheel nieuw bedrijf. Hier worden geen aanvullende maatregelen geëist. Wel zal in overleg met het betreffende bedrijf worden bekeken of een bedrijfsnoodplan kan worden opgericht, een BHV organisatie ingericht kan worden en geoefend kan worden met een toxisch scenario.

Uitsluiting nieuwe risicovolle inrichtingen

In de visie is aangegeven dat nieuwe risicovolle inrichtingen, de zogenaamde Bevi-inrichtingen, alleen mogelijk zijn op de bedrijventerreinen Roerstreek, Solvay en Willem-Alexander. Gelet op het voorgaande is in de regels het onderstaande artikel 3.1 opgenomen.

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in categorie 2, 3.1, 3.2 van Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, detailhandel, horecabedrijven en bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), danwel propaantanks met een inhoud kleiner dan 13m³, waarvan de veiligheidsafstanden zoals aangewezen in artikel 3.28 van het Activiteitenbesluit tot buiten de bouwperceelgrens liggen.

Conclusie

Ongeacht de inzet van gemeente en hulpverleningsdiensten om de situatie zo veilig mogelijk te maken zal er altijd sprake zijn van een restrisico. Immers, de kans op een ongeval, hoe klein ook, blijft altijd aanwezig.

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de ontwikkeling van het plangebied.

3.3 Waterhuishouding

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het opnemen van een 'watertoets' in het bestemmingsplan een vereiste. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand.

Het waterbeheer in het plangebied wordt uitgevoerd door het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro wordt het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap.

Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor de riolering. Hieronder wordt ingegaan op de relevante beleidskaders. Daarna worden de huidige waterrelevante situatie en de effecten van de beoogde ontwikkelingen per waterrelevant aspect beschreven.

Beleid duurzaam waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Hieronder een overzicht van de deze nota's.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Vierde nota waterhuishouding (NW4);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015.

Gemeentelijk:

  • Gemeentelijk rioleringsplan.

Bodem en grondwater

Het plangebied is volgens kaart 58 Roermond West van de Stichting voor Bodemkartering niet geheel gekarteerd vanwege de ligging in verstedelijkt gebied.De bodem ter hoogte van het bedrijventerrein Reubenberg bestaat uit Kalkloze Zandgronden (akkereerdgronden) bestaande uit lemig fijn zand.

Riolering

De nieuwe woningen en de nieuwe bedrijfsgebouwen worden aangesloten op de bestaande riolering.

Hemelwaterafvoer

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is in december 2008 door de raad vastgesteld. Doelen uit het GRP 2009-2013 zijn:

• Doel 1: Zorgen voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater.

• Doel 2: Zorgen voor inzameling (voor zover niet door de particulier) en verwerking

van hemelwater.

• Doel 3: Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert.

Het beleid van de gemeente bij nieuwbouw is gericht op geheel afkoppelen. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de voorkeurstabel die is opgenomen in de brochure 'Regenwater schoon naar beek en bodem'. Er dient altijd te worden gewerkt met de maatgevende buien die door het Waterschap opgesteld worden.

In het kader van de revitalisering van het bedrijventerrein Reubenberg wordt een gescheiden stelsel aangelegd. Dit betekent dat de hemelwaterafvoer gescheiden wordt van de vuilwaterafvoer. De nieuwe woningen en de nieuwe bedrijfsgebouwen worden op dit nieuwe stelsel aangesloten, zodat het hemelwater afzonderlijk wordt afgevoerd.

Waterkwantiteit

In het plangebied zijn geen primaire wateren aanwezig.

Waterkwaliteit

Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterwingebied of een grondwaterbeschemingsgebied.

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied of directe omgeving zijn geen waterkeringen aanwezig.

3.4 Archeologie

Door SOB Research is een archeologisch bureauonderzoek met boringen uitgevoerd (Bijlage 11 Archeologisch onderzoek SOB Research). Het plangebied heeft een oppervlakte van 1,36 ha en is volgens de vigerende Beleidskaart archeologie deels gelegen in een gebied dat is gekwalificeerd als Overig gebied en deels in een gebied met een hoge verwachting. In het plangebied kunnen zich mogelijk resten van de landweer Wolfsgraaf bevinden. Op basis van het bureauonderzoek was de verwachting voor het aantreffen van sporen uit het Laat Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd A hoog en voor de Nieuw Tijd B en C laag. Naast het bureauonderzoek is een verkennend booronderzoek uitgevoerd waarbij in een onregelmatig grid 11 boringen zijn geplaatst. Ter plaatse van de boringen 3, 4, 5, 8, 10 en 11 bleek de bodem verstoord of was de grond opgehoogd. Ter plaatse van boring 1 en 2 was de grond opgehoogd en werd een begraven (oude) bouwvoor aangetroffen onder deze ophooglagen. Ter plaatse van boring 6, 7 en 9 werd onder de ophooglaag een redelijk intact bodemprofiel aangetroffen. Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten wordt door SOB Research aanbevolen in het plangebied een archeologisch vervolgonderzoek door middel proefsleuven (IVO-P) uit te voeren. In de boringen zijn geen noemenswaardige archeologische indicatoren aangetroffen. Volgens de plaatselijke Heemkundevereniging is de Landweer op locatie geheel vergraven. Bij de aanleg van het industrieterrein is veel grond geroerd. De kans op verstoring van archeologische relicten lijkt dus zeer gering maar kan niet geheel worden uitgesloten. In het nieuwe bestemmingsplan liggen boring 1, 2 en 9 in een gebied dat is gekwalificeerd als Overig gebied en vallen binnen de vrijstellingsgrenzen waardoor geen verder archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden.

De locaties van boring 6 en 7 vallen in een gebied van Hoge verwachting. Uit onderzoek in het kader van bodemverontreiniging is echter gebleken dat de huidige locatie van het woonwagenkamp, waar boring 6 en 7 zijn gezet is gesitueerd op een vuilstort plaatst uit het midden van de vorige eeuw. Daardoor wordt het uitvoeren van archeologische vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven niet zinvol geacht.

Er is derhalve geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan en geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

3.5 Flora en Fauna

Volgens nationale en internationale regelgeving is het verplicht om voordat de ingreep plaatsvindt onderzoek te doen naar het eventuele voorkomen van beschermde flora en fauna. Om dergelijk soortgericht veldonderzoek goed te kunnen plannen en uitvoeren is het noodzakelijk te weten welke flora en fauna (potentieel) voorkomen in het plangebied. Naast het effect op beschermde soorten kan het nodig zijn om onderzoek te verrichten naar de eventuele negatieve effecten van de ingreep op de kwaliteit van beschermde gebieden in de omgeving. Om deze aspecten te onderzoeken heeft een ecologische quick-scan plaatsgevonden (Bijlage 12 Ecologische Quickscan).

Conclusie

In algemene zin kan redelijkerwijs worden gesteld dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Flora- en faunawet wordt verhinderd, mits rekening wordt gehouden met de broedperiode van vogels en mits tijdig aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd naar vaatplanten en reptielen. Afhankelijk van de resultaten van dit aanvullende onderzoek kan een aanvraag van een ontheffing en/of maken en uitvoeren van een mitigatieplan noodzakelijk zijn. Hierbij kan worden opgemerkt dat voor eventueel noodzakelijke mitigatie of compensatie het plangebied en de directe omgeving naar verwachting voldoende mogelijkheden bieden. Eventuele significant negatieve effecten op nabijgelegen beschermde gebieden zijn in het onderhavige geval niet aan de orde.

Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan is een soortgericht vervolgonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van reptielen en vaatplanten (Bijlage 13 Soortgericht onderzoek).

Conclusie

  • Gedurende het onderzoek werden geen hazelwormen, levendbarende hagedissen of rapunzelklokjes aangetroffen. De aanwezigheid van deze soorten in het plangebied is dan ook redelijkerwijs uitgesloten.
  • Het onderzoek naar de levendbarende hagedis voldoet aan de richtlijnen voor onderzoek zoals weergegeven in de soortenstandaard van Dienst Regelingen. Het onderzoek naar de overige soorten plaats heeft gevonden volgens gebruikelijke onderzoekmethoden. Op grond hiervan kan gesteld worden dat het plangebied afdoende is geïnventariseerd tijdens daarvoor geschikte weersomstandigheden.
  • De voorgenomen ingreep leidt niet tot aantasting van het leefgebied van de hazelworm, de levendbarende hagedis of groeiplaatsen van het rapunzelklokje.
  • Wanneer met het uitvoeren van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels wordt de Flora- en faunawet door de voorgenomen ingreep niet overtreden.

Het aspect Flora en fauna levert derhalve geen belemmering op voor de onderhavig bestemmingsplan.

3.6 Verkeer en infrastructuur

De bestaande Witte Koeweg wordt deels opgeheven om hier de mogelijkheid voor bedrijvigheid te creëren. De ontsluiting voor de nieuwe bedrijvenbestemming loopt via het overgebleven deel van de Witte Koeweg of via de bestaande bedrijfsgebouwen. De woonbestemming wordt ontsloten via de Sportparklaan. Hiertoe wordt het bestaande zandpad richting de Heydweg verhard. Er wordt een 'knip' gemaakt in de Sportparklaan ter hoogte van de nieuwe woningen. Het deel richting Heydweg wordt weliswaar verhard, maar dit deel is enkel bedoeld voor de ontsluiting van 3 woningen. De overige 4 woningen worden ontsloten via de Sportparklaan richting Bosstraat. Tussen deze woningen komt een knip, die niet doorgankelijk is voor gemotoriseerd verkeer. Het te verharden zandpad zal enkel bestemd zijn voor de ontsluiting van 3 woningen, alsmede voor de huidige langzaamverkeersverbinding. Het extra aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen richting Heydweg zal dus zeer beperkt zijn. Doorgaand gemotoriseerd verkeer is door de knip niet mogelijk, er is dan ook geen risico op sluipverkeer.

Volgens de parkeernormen 2014 van de gemeente Roermond geldt voor vrijstaande woningen een parkeernorm van 2,2. Parkeren voor de bewoners vindt plaats op eigen terrein (1 parkeerplaats per woning). Voor de bezoekers worden parkeerplaatsen gemaakt in het openbaar gebied. Tevens wordt gelegenheid geboden voor het parkeren met een (vracht)auto. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm. De parkeernorm wordt opgenomen in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Planvorm

Het bestemmingsplan 'Witte Koeweg- Sportparklaan' is een bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgesteld volgens het 'Handboek bestemmingsplannen' van de gemeente Roermond. Het bestemmingsplan maakt de verplaatsing van het woonwagencentrum en een nieuwe bedrijvenbestemming mogelijk. Het bestemmingsplan is opgesteld op basis van de RO-Standaarden 2012 en is digitaal uitwisselbaar conform de volgende normen:

  • Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO);
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI);
  • Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP);
  • Praktijkrichtlijn Bestemmingsplan (PRBP).

Het beleid, zoals opgenomen in deze toelichting, is vertaald in de regels en op de bijbehorende verbeelding. De bestemmingsomschrijvingen zijn vastgelegd in de regels van de verschillende bestemmingen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. Om voldoende inzicht te krijgen in de juridische opzet van het plan worden hierna de systematiek en de inhoudelijke bepalingen nader toegelicht.

4.2 Verbeelding

Tot het plan behoort een analoge en digitale verbeelding. De analoge verbeelding bevat alle te verbeelden informatie. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en verklaringen. In de digitale verbeelding is eveneens alle te verbeelden informatie opgenomen die op een interactieve wijze wordt getoond.

De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale en GBKR ondergrond. De analoge verbeelding bestaat uit één kaart. Aan de op de verbeelding opgenomen ondergrondgegevens, zoals gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergronden hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.

4.3 Planregels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Artikel 1 bevat een uitleg van de begrippen die in de planregels voorkomen. Artikel 2 bepaalt de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten. Door het geven van begripsomschrijvingen en aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid verkleind en daardoor de duidelijkheid en rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels voor alle bestemmingen. Deze artikelen kennen een standaardopbouw. Per planregel zijn de doeleinden en de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Per onderdeel volgt een nadere omschrijving en onderbouwing.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft daarnaast onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene aanduidings-, afwijkings- en wijzigingsregels en algemene gebruiksregels.

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel van het bestemmingsplan.

PM Beschrijving afzonderlijke bestemmingen

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid en Grexwet

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de economische uitvoerbaarheid te worden onderzocht in het kader van het bestemmingsplan.

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) rust op de gemeente de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan indien sprake is van in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangewezen bouwplannen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien één van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen van toepassing is of indien:

  • a. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd; en
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen, en het inrichten van de openbare ruimte en woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is.

Binnen het gebied van het bestemmingsplan zijn ontwikkelingen voorzien op gronden welke in eigendom van de gemeente zijn:

  • a. Het gaat voor een deel om de gronden waarop de bestemming 'woongebied' is geprojecteerd. Binnen deze bestemming wordt een nieuwe locatie voor het nu aan de Witte Koeweg aanwezige woonwagencentrum gerealiseerd. De gemeente zal deze locatie bouw- en woonrijp maken. Voor de realisering van deze nieuwe locatie is tussen de gemeente en de woningcorporaties Stichting Wonen Zuid en Stichting WoonGoed 2-Duizend een overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn vastgelegd over de financiële bijdragen van beide partijen. Voor het gemeentelijke aandeel in de kosten van aanleg van de nieuwe locatie heeft de gemeenteraad bij besluit van 8 juli 2010 middelen gereserveerd.
  • b. Voor het overige gaat het om gronden waarop de bestemming “bedrijventerrein” wordt geprojecteerd. Het gaat om de gronden van de huidige locatie van het woonwagencentrum aan de Witte Koeweg. Deze gronden worden door de gemeente bouw- en woonrijp gemaakt en vervolgens als bouwkavel verkocht. Uit een opgestelde exploitatieberekening blijkt, dat de gemeentelijke kosten voor deze gronden kunnen worden verhaald via de verkoop van de kavels. Hierdoor is het kostenverhaal anderszins verzekerd.

Omdat de gemeente zorg draagt voor het bouw- en woonrijp maken van de gronden binnen het gebied van het bestemmingsplan, is het niet noodzakelijk om eisen of regels te stellen aan het bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte of de uitvoerbaarheid.

Gelet op het vorenstaande is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in voldoende mate verzekerd en kan in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overleg met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.

Het bestemmingsplan is voor vooroverleg toegestuurd aan de volgende instanties:

  • Provincie Limburg;
  • Waterschap Peel en Maasvallei
  • Veiligheidsregio

De Provincie en het Waterschap hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van het plan. De Veiligheidsregio heeft bij brief d.d. 23 september 2013 (RBBUIT- 132769) advies uitgebracht. Dit advies is verwerkt in de paragraaf externe veiligheid.

5.2.2 Zienswijzenprocedure

Het opgestelde ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 4 juni 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen, na voorafgaande publicatie op 3 juni 2014 in het Elektronisch Gemeenteblad en in de Staatscourant. Gedurende de periode van terinzagelegging was het ontwerpbestemmingsplan digitaal raadpleegbaar op de websites www.ruimtelijkeplannen.nl en www.ruimtelijkeplannen.roermond.nl.

Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder de mogelijkheid zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Er zijn drie zienswijzen ingediend. Ten aanzien van de zienswijzen is een standpunt ingenomen. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 18 Nota van zienswijzen en wijzigingen.

Hoofdstuk 6 Conclusie

In deze toelichting is een onderbouwing gegeven voor het plan om het woonwagencentrum Witte Koeweg te verplaatsen naar een locatie aan de Sportparklaan en om het huidige locatie toe te voegen aan het bedrijventerrein. De woonbestemming wordt omringd door een afschermende strook, waarop geen bedrijfsbebouwing en opslag is toegestaan en die deels wordt gebruikt ten behoeve van parkeren en als groenstrook. Op deze wijze wordt een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners verzekerd. De nieuwe bedrijvenbestemming sluit aan op de gronden die nu reeds een bedrijventerreinbestemming hebben, waardoor een logischere verdeling van functies op het terrein ontstaat.