Plan: | Smisserstraat 36 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0946.BPSmisserstraat36-VA01 |
Bij de gemeente Nederweert is het verzoek binnen gekomen om een bestemmingsplan op te stellen waarin de bouwtitel voor de locatie aan de Smisserstraat 36 hersteld wordt. Initiatiefnemer verzoekt de gemeente het bestemmingsplan zodanig op te stellen dat aan de Smisserstraat 36, gelegen tussen de bestaande woningen aan de Smisserstraat 34 en 36-A, een vrijstaande woning gebouwd kan worden.
Bij het opstellen van de nu voor de locatie geldende beheersverordening zijn locaties waar een indirecte woningbouwtitel op lag (buitenplanse ontheffingen of wijzigingsbevoegdheden) komen te vervallen. Rechtstreekse woningbouwtitels zijn overgenomen in de beheersverordening. De locatie tussen de Smisserstraat 34 en 36-A betrof ook een locatie waar een ontheffingsmogelijkheid lag voor de realisatie van één woning. In de lijn van het beleid is deze bouwtitel geschrapt. Echter is gebleken dat er op deze plek sprake zou moeten zijn van een rechtstreekse bouwtitel in plaats van een ontheffingsmogelijkheid. Dit om reden dat er nog een groot deel van een woning op het perceel aanwezig was. Tussentijds zijn er geen ontwikkelingen geweest die tot een ander inzicht zouden moeten leiden. Daarom mocht erop vertrouwd worden dat in de beheersverordening op het perceel een rechtstreekse bouwtitel zou liggen. Het college heeft dan ook besloten een bestemmingsplan op te stellen waarin deze omissie wordt hersteld en een bouwtitel voor deze locatie is opgenomen.
Het plangebied is gelegen in Budschop aan de Smisserstraat 36 te Nederweert tussen twee reeds bestaande woningen aan de Smisserstraat 34 en 36-A. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Nederweert, sectie L, nummer 3207.
Globale ligging plangebied (rood omlijnd)
Het plangebied is gelegen binnen de beheersverordening 'Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk en Pannenweg-Oost'. Dit plan is op 18 april 2017 door de gemeenteraad van Nederweert vastgesteld. Ter plaatse van het plangebied gelden de besluitvlakken 'Waarde - Archeologie 2 hoog' en 'Wonen' in combinatie met het besluit-subvlak geldt bijgebouwen.
Besluit-vlak Wonen en Besluit-subvlak bijgebouwen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
Hoofdgebouwen in de vorm van woningen mogen alleen ter plaatse van de aanduiding 'Bouwvlak' worden opgericht.
Besluit-vlak Waarde - Archeologie 2 hoog
De voor 'Waarde - Archeologie 2 (hoog)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Betekenis voor het plangebied
Het beoogde planvoornemen voor de realisatie van een vrijstaande woning aan de Smisserstraat 36 is in strijd met de bestemmingsomschrijving 'Besluit-vlak Wonen en Besluit-subvlak bijgebouwen' omdat er op de bestemmingsplankaart geen bouwvlak is opgenomen.
Uitsnede 'Beheersverordening Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk en Pannenweg-Oost' en het plangebied (rood omlijnd)
Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de toekomstige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Hoofdstuk 3 bevat het relevante beleidskader, waaraan het plan getoetst is. Het bevat zowel het rijksbeleid als het provinciale en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de diverse uitvoeringsaspecten zoals milieu- en omgevingsaspecten. Voorts gaat hoofdstuk 5 specifiek in op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6, 7 en 8 zijn de afsluitende hoofdstukken van deze toelichting en bevatten respectievelijk de juridische opzet, de uitvoerbaarheid van het plan en een beschrijving van de te doorlopen procedure.
Op 18 april 2017 heeft de gemeenteraad van de gemeente Nederweert de beheersverordening 'Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk en Pannenweg-Oost' vastgesteld. Het perceel aan de Smisserstraat 36, waar dit bestemmingsplan voor wordt opgesteld, is gelegen binnen de contouren van de beheersverordening. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en het plangebied zelf.
Omgeving plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Smisserstraat tussen nummer 34 en 36-A. De Smisserstraat vormt de ontsluitingsweg van Budschop in de richting van de provinciale weg N275. De Smisserstraat loopt vanuit de kern over in een weg waarlangs aan weerszijden voornamelijk lintbebouwing aanwezig is. Uiteindelijk loopt deze lintbebouwing over in het agrarisch buitengebied en sluit dan aan op de Hoofstraat. Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van Budschop. Budschop wordt aan de westzijde gescheiden door de Zuid-WIllemsvaart van de kern Nederweert en in het zuidoosten door de Noordervaart van de kern Nederweert-Eind. Budschop ligt op zandgrond, op een hoogte van ongeveer 32 meter.
De omgeving wordt gekenmerkt door de lintbebouwing aan de Smisserstraat. Deze lintbebouwing bestaat overwegend uit woonbebouwing in 1 tot 2 bouwlagen met kap. Deze woonbebouwing heeft een gedifferentieerde verschijningsvorm. qua architectuur, goot-/bouwhoogte en kapvorm. Met de achterzijde van het perceel grenst het perceel aan de provinciale weg de N275. De woningen aan de Smisserstraat en het plangebied worden hiervan afgeschermd door een geluidswal. Ten westen van het plangebied ligt op enige afsand het bedrijventerrein Hulsenweg.
Gemeente Nederweert (rood omlijnd) en plangebied (rood omcirkeld)
Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Smisserstraat 36 te Nederweert en is op dit moment een braakliggend terrein. Op dit terrein is qua bebouwing nog een resterend deel van de voormalige woning aanwezig. Tevens is nog enige beplanting op het terrein aanwezig.
De Smisserstraat betreft een bebouwingslint en vindt ten westen aansluiting met de woonkern van Nederweert. De lintbebouwing langs de Smisserstraat bestaat vooral uit vrijstaande woningen met twee bouwlagen met kap, afgewisseld met enkele woningen bestaande uit één bouwlaag met kap. De goothoogte en nokrichting is daarbij gedifferentieerd. De ruimtelijke verschijningsvorm van de vrijstaande woningen is divers. De woningen aan de zuidzijde van de Smisserstraat zijn een stuk ouder dan de woningen aan de noordzijde. Deze woningen zijn in de jaren '90 van de vorige eeuw en aan het begin van deze eeuw gebouwd. Bij de woningen is gestreefd naar enige samenhang in architectuur, materiaal- en kleurgebruik en situering. De noordzijde van het plangebied kenmerkt zich als een agrarisch gebied.
Uitsnede bestaande situatie van het plangebied
Bebouwing in de directe omgeving van het plangebied
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning aan de Smisserstraat 36 te Nederweert. Voor het onderhavige plangvoornemen is nog geen concreet bouwplan. Dit zal een naderere invulling krijgen nadat het bestemmingsplan is opgesteld om de bouw van een woning mogelijk te maken. Middels het nieuwe bestemmingplan zal de bestemming 'Wonen' gehandhaafd blijven en een bouwvlak worden toegekend met de bijbehorende aanduiding 'Bijgebouwen'. Hierdoor zal de gewenste woning met bijgebouwen worden toegestaan. Voor het opstellen van het bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de beoogde locatie geschikt is voor de realisatie van de woning binnen de bestaande ruimtelijke structuur langs de Smisserstraat en de directe omgeving.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor het plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald.
Op 13 maart 2013 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie staan de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeeld in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen zijn:
Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland
Verbeteren bereikbaarheid: slim investeren, innoveren en instandhouden
Verborgen kwaliteit leefomgeving
Betekenis voor het plangebied
De bouw van een woning aan de Smisserstraat 36 vindt plaats in aansluiting op reeds bestaande woningen als onderdeel van de lintbebouwing langs de Smisserstraat. De realisatie van één enkele woning binnen bestaand bebouwd gebied raakt voorts de belangen van het rijksbeleid uit de SVIR niet. Voor wat betreft de afweging inzake milieukwaliteit, geluidsoverlast en externe veiligheid, als ook de natuurlijke en cultuurhistorische waarden, wordt verwezen naar de onderzoeken/bureaustudies, zoals opgenomen in hoofdstuk 4 milieuaspecten. Voor het plan gebied geldt dat er geen nationale belangen in het geding zijn.
De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.
Betekenis voor het plangebied
Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Voor het planvoornemen gelden geen beperkingen vanuit het Barro.
Voor een aantal onderwerpen uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Het gaat hierbij om; aanwijzing radarverstoringsgebieden, reserveringsgebieden hoofdwegen en landelijke spoorwegen en militaire terreinen geen deel uitmakend van de ecologische hoofdstructuur, alsmede enkele andere wijzigingen.
Betekenis voor het plangebied
Het plangebied valt binnen het Radarverstoringsgebied van het vliegveld Volkel. Het radarverstoringsgebied heeft betrekking op de toegestande bouwhoogte van bouwwerken dan wel windturbines. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een vrijstaande grondgebonden woning. De hoogte van de woning (maximale bouwhoogte 11 meter) blijft beneden de toegestande bouwhoogte (114 meter +NAP) binnen het Radarverstoringsgebied. Vanuit het Rarro gelden dus geen beperkingen voor het planvoornemen.
Radarverstoringsgebied (lichtblauwe cirkel) en het plangebied (rood omcirkeld)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’ buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip ‘actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Hieronder volgt een toetsing van onderhavig planvoornemen aan de nieuwe Ladder.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling ‘nieuw’ is, dient te worden getoetst of onderhavige ontwikkeling kan worden aangemerkt als een ‘stedelijke’ ontwikkeling. De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro).
In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw zelfs gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18-11-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3). Het voorliggend betreft de realisatie van één vrijstaande woning. Er is dus, gelet op de jurisprudentie, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder-onderbouwing in casu niet vereist.
Op 12 december 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Het POL 2014 dient tevens te worden aangemerkt als een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het POL is een integraal plan van en voor de provincie dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de Provincie een rol heeft de ambities, de context (ontwikkelingen Europees en nationaal beleid en regelgeving) en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2014 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio.
De kwaliteitsregio Limburg wordt gedefinieerd als een regio waar het goed en gezond leven, wonen, leren, werken en recreëren is. Een regio die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. Ook een regio die stevig is ingebed in internationaal verband. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoet komt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien.
Het Provinciaal Omgevingsplan onderscheidt zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten en met verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:
In het landelijk gebied gaat het om de zones:
Uitsnede POL 2014 en plangebied (blauwe aanduiding)
Betekenis voor het plangebied
Het plangebied is gelegen binnen 'Overig bebouwd gebied'. De realisatie van een vrijstaande woning draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving doordat het een passen aanvulling is binnen het gemengde woon/werkgebied met voorzieningen, deels met stedelijk karakter. Het betreft de invulling van een open plek in de lintbebouwing langs de Smisserstraat, waar in het verleden reeds een woning heeft gestaan. Lettende op het voorgaande vormt het POL 2014 geen belemmering voor de realisatie van deze woning.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL 2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Nu is de Omgevingsverordening uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL 2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 en de Verordening Wonen Zuid-Limburg vrijwel ongewijzigd opgenomen. Hierdoor zijn alle doorwerkingsinstrumenten van het omgevingsbeleid nu ondergebracht in één document.
De volgende onderdelen uit de provinciale omgevingsverordening zijn van toepassing op het plangebied:
Uitsnede Omgevingsverordening Limburg 2014 - Bebouwd gebied en plangebied (blauwe aanduiding)
Betekenis voor het plangebied
Het plangebied betreft een braakliggend terrein waar een deel van een woning stond. Er wordt dus geen leegstaande monumentale bebouwing herbenut. De 'Veehouderijen en Natura 2000' gebieden richten zich op stalsystemen en is dus niet van toepassing op het plangebied. Grondwater wordt gewonnen op grote diepte onder dikke kleilagen. Deze kleilagen geven een natuurlijke bescherming tegen vervuilingen van bovenaf. Deze kleilagen mogen niet zonder meer worden doorbroken. Voor de uitvoering van het onderhavig planvoornemen, namelijk de bouw van een woning, is het niet nodig om boringen tot onder de kleilagen uit te voeren of überhaupt boringen uit te voeren. Tevens is binnen het plangebied grondwaterontrekking niet aan de orde. De 'Omgevingsverordening Limburg' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg
De gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) stellen sinds 2012 gezamenlijk een actualisatie van de regionale woonvisies Weerterkwartier en Midden-Limburg Oost op. Dit als opmaat naar één regionale Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving. In de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg (hierna: de structuurvisie), welke op 18 december 2014 is vastgesteld, is de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld 'Wonen' voor de korte termijn (2014 tot en met 2017) en met een doorkijk naar de lange termijn (2018 tot en met 2023) vastgelegd. In de structuurvisie zijn afspraken gemaakt over de woningbehoefte.
In de stuctuurvisie wonen, zorg en woonomgeving is in regionaal verband de afspraak gemaakt dat voor de komende jaren bezien wordt hoe de overtollige plancapaciteit terug gebracht kan worden. Dit ook om ruimte te creëren om medewerking te kunnen verlenen aan die concrete initiatieven waar in de huidige markt wel behoeft aan bestaat. Dit om zo goed en snel mogelijk te kunnen (laten) voorzien in de feitelijke woningbehoefte.
Doel is te komen tot afwegingskaders op basis waarvan regionaal, gemeentelijk en lokaal kan worden afgewogen en geordend in de programmering van transformatie- en nieuwbouwplannen. Daarvoor zijn vier wezenlijke afwegingskaders beschikbaar:
Binnen de regio Midden-Limburg is de afspraak gemaakt dat gemeenten de afwegingskaders uniform toepassen op de plancapaciteit per 1 januari 2014. Daarbij worden de kwaliteitsenveloppen gebruikt om lokale afwegingen te maken. Uiteraard doorlopen nieuwe initiatieven voor transformatie en/of nieuwbouw dezelfde afwegingskaders. De regio heeft met name behoefte aan kwalitatieve woningbouw en wil daarom met de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving initiatiefnemers houvast geven om hun bijdrage te leveren aan de kwantitatieve en kwalitatieve woonopgave. De beleidslijn uit deze Structuurvisie is onder andere om te komen tot transformaties in de bestaande voorraad en aanvullende kwalitatieve woningbouw waarbij wordt ingespeeld op de veranderende vraag.
De uitdaging van regionale kwantitatieve afstemming is dat er enerzijds ‘afgebouwd’ moet worden in plancapaciteit en anderzijds moet de markt worden uitgedaagd om met goede plannen te komen. Om goede plannen tot ontwikkeling te brengen is het belangrijk dat de ontwikkelende partij afstemt op en met de vragers, waarbij de gemeenten in beginsel terughoudend zijn in het normeren met aantallen en kwalitatieve differentiaties (uiteraard wel passend binnen de afwegingskaders en kwaliteitsenveloppen). Naast kwantitatieve reductie zit de regievoering vooral in een kwalitatieve beoordeling (ruimtelijk, bijdrage aan juiste samenstelling woningvoorraad, tegemoet komend aan de lokale vraag of juist uitnodigend richting nieuwkomers) van de plannen en initiatieven. De markt moet zijn werk kunnen doen met als uitgangspunt dat er niet wordt gebouwd voor leegstand.
Het is gewenst het bouwen van nieuwe woningen in het bestaand bebouwd gebied te beperken. De bouw van nieuwe woningen is uitsluitend mogelijk als er tegelijkertijd een kwaliteitsverbetering plaatsvindt. Er kan bijvoorbeeld gekozen worden om de kwaliteitsverbetering uitsluitend te laten bestaan uit sloop van bebouwing. Ook kan een gemeente besluiten het LKM niet toe te passen. De woningbouwontwikkelingen die momenteel plaatsvinden in Noord- en Midden-Limburg, in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling, sluiten in mindere mate aan bij de woningbehoefte. De geconstateerde ontwikkeling van de woningbehoefte, gelegen buiten de contour, zijn momenteel vrijstaande koopwoningen.
Binnen de gemeente Nederweert is de prognose dat de huishoudensontwikkeling tot 2024 met 6,4% stijgt. In het kwantitatief kader wordt in beginsel uitgegaan van 290 nieuwe huishoudens in de periode 2014-2023. De maximale toevoeging aan woningen is 520 woningen. Omdat Nederweert is aangewezen als groeigemeente geldt overigens dat er additionele toevoegingen mogelijk zijn om de aantallen te bereiken die nodig zijn om de huishoudenspiek op te vangen.
Betekenis voor het plangebied
Een toename van de woningvoorraad zou in principe betekenen dat de planvoorraad groter wordt dan de in de structuurvisie bepaalde behoefte. Het voorliggende plan betreft echter geen toevoeging, maar het herstellen van de woningbouwtitel welke per abuis vervallen is. Het is vanuit volkshuisvestelijk oogpunt dan ook aanvaardbaar medewerking in het vooruitzicht te stellen aan de realisatie van een woning op dit perceel.
De gemeente heeft op 9 november 2010 de structuurvisie Nederweert vastgesteld. Om inhoudelijk goed sturing te geven maakt de structuurvisie Nederweert onderscheid in:
De bovengenoemde vier pijlers zijn afgezet tegen de verschillende prioritaire beleidsvelden: Wonen, Voorzieningen, Werken, Omgevingskwaliteit en Mobiliteit. Het beleid op hoofdlijnen voor 'voorzieningen voor goed wonen en leven' bestaat uit het bereikbaar houden van basisvoorzieningen voor alle kernen.
Het gemeentelijke woningbouwbeleid is opgenomen in de regionale woonvisie (paragraaf 3.4). Het gemeentelijk beleid geeft uitvoering aan het regionale beleid. Op grond van demografische gegevens, opgenomen in de regionale woonvisie, wordt in Nederweert nog een groei van het aantal huishoudens verwacht. De behoefte richt zich voor een groot deel op grondgebonden betaalbare koopwoningen voor starters en zelfbouw kavels voor de markt en in mindere mate op patio's voor senioren. In deze behoefte kan op inbreidingslocaties niet of nauwelijks worden voorzien. Om deze reden is en blijft er voorlopig behoefte aan nieuwe woongebieden. Doorgang en fasering van volgende fasen in de nieuwe woongebieden is afhankelijk van de vraagontwikkeling (vraaggestuurd bouwen).
Plannen en initiatieven voor woningbouw en herstructurering/renovatie van de bestaande woningvoorraad worden beoordeeld op het hierdoor te verbeteren woningaanbod en de bijdrage aan de kwaliteiten van de woonbuurt en de kern, waar dat bouwplan gerealiseerd gaat worden. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdrage aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor de kwetsbare doelgroepen. Flexibel en levensloopbestendig bouwen geniet hierbij de voorkeur aangezien op deze wijze (op termijn) meerdere doelgroepen kunnen worden bediend. Als criteria hanteert de gemeente:
Betekenis voor het plangebied
De gemeente Nederweert handelt met onderhavig voornemen in de lijn van de visie, temeer er feitelijk alleen sprake is van het herstel van een per abuis geschrapte bouwtitel.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.
Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien met een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning.
Een woning is een geluidgevoelig object in het kader van de Wgh. Het planvoornemen gaat uit van de realisatie van één vrijstaande woning aan een 30 km weg de Smisserstraat. Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de Provinciale weg N275 en N266. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en een zorgvuldige onderbouwing van de realisatie van één woning, is desondanks inzicht in de geluidbelasting op de (geprojecteerde) gevels door wegverkeerslawaai nodig om te bepalen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In dat kader is een akoestisch onderzoek (Econsultancy, rapportnummer 5362.003, 14 december 2017) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Nederweert. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 3.
Voor de realisatie van onderhavig planvoornemen is een bestemmingswijziging noodzakelijk. Bij de projectie van een nieuwe geluidgevoelige bestemming binnen de zone van een weg is een akoestisch onderzoek verkeerslawaai noodzakelijk. De woning is gelegen in de geluidszone van de Randweg Zuid (N275). In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing wordt tevens de nabijgelegen 30 km/uur weg Smisserstraat in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de woning inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.
Toetsingskader voor het akoestisch onderzoek
In het akoestisch onderzoek wordt de geluidsbelasting op de toekomstige woning inzichtelijk gemaakt en getoetst. Op dit moment is nog geen exacte ligging van de woning bekend. Uitgangspunt is dat wordt aangesloten bij het heersend stedelijk beeld. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 4.21.
Alleen als gevolg van de N275 treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt met maximaal 5 dB overschreden op de zuidgevel. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is na afweging van geluidsreducerende maatregelen toegestaan tot de maximaal te ontheffen geluidsbelasting. Op basis van de maatregelenafweging in onderhavig onderzoek worden zowel bron- als overdrachtsmaatregelen niet doelmatig geacht. De maatregelen stuiten op overwegende financiële of stedenbouwkundige bezwaren.
Voor de woning dient vanwege de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de N275 een hogere waarde (53 dB ten gevolge van de N275) te worden vastgesteld, voorafgaand aan de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan. Een hogere waarde is te onderbouwen nu de verhoging gering is, namelijk 5dB, ten opzichte van de voorkeurswaarde van 48 dB. Daarnaast is de geluidsbelasting ruim lager dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Tevens volgt uit het geluidsonderzoek dat de woning beschikt over meerdere geluidsluwe gevels en is de bestemming 'Wonen' reeds in het vigerende bestemmingsplan aan dit perceel toegekend. Tot slot zijn de bron- en overdrachtsmaatregelen voor de N275 niet doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één nieuwe vrijstaande woning op een onbebouwd perceel aan de Smisserstraat. Omdat de onbebouwde woonbestemming een rechtstreekse bouwtitel krijgt (bouwvlak) is het noodzakelijk om de kwaliteit van de bodem inzichtelijk te maken. Dit zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het onderdeel 'bouwen' ook nodig zijn.
In dat kader is een verkennend bodemonderzoek (Econsultancy, rapportnummer 5362.001.D2, d.d. 15 maart 2018) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Nederweert. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 1.
Hypothese
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
Bodemonderzoek
De bodem is uitgevoerd ter plaatse van boring 01 (noordzijde van de huidige bebouwing) zwak baksteen- en/of betonhoudend. Verder zijn in het opgeboorde materiaal zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Ter plaatse van deze boring zou in het verleden bebouwing die zou zijn gesloopt, betreft volgens de eigenaresse een deel dat zich ten noorden van de huidige bebouwing bevond, tussen de huidige woning en de Smisserstraat. De historische kaarten geven hier helaas niet heel veel duidelijkheid in en ook oude bouwtekeningen zijn niet bekend. Het is niet bekend wanneer deze bebouwing exact gesloopt is. Het bouwjaar dient (op basis van beschikbare kaarten) in de periode 1919 -1942 te zijn geweest. Dergelijke vroegtijdige bebouwing is normaliter zo goed als asbestvrij. Boring 1 is ter plaatse van deze voormalige bebouwing geplaatst. Deze zintuiglijk verontreinigde bodemlaag is licht verontreinigd met cadmium, lood, zink en PAK. De overige bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, lood en zink. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
Grondwater
Het grondwater is licht verontreinigd met nikkel, zink en naftaleen. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. Voor de verontreiniging met naftaleen heeft Econsultancy vooralsnog geen verklaring.
Asbest
De zintuiglijke bijmengingen met baksteen en/of beton in de bovengrond ter plaatse van boring 1 kunnen formeel aanleiding geven tot het uitvoeren van een verkennend onderzoek asbest in bodem conform de NEN 5707. Echter, gezien de bouwperiode van de voormalige bebouwing ter plaatse (<1940) en het feit dat zintuiglijk geen asbestverdachte materialen zijn waargenomen, wordt een verontreiniging met asbest op de onderzoekslocatie niet aannemelijk geacht. Een verkennend onderzoek asbest in bodem conform de NEN 5707 wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Het aanwezige puin tegen de gevel van het pand, afkomstig van voormalige bloembakken, is ten tijde van de uitvoering van het bodemonderzoek zintuiglijk beoordeeld door gecertificeerde veldmedewerkers van Econsultancy. Hierbij is zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aan de buitenzijde van het puin waargenomen. Derhalve wordt dit puin niet als asbestverdacht beschouwd.
Conclusie en aanbevelingen
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Betekenis voor het plangebied
Het aspect 'Bodem' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.
Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Betekenis voor het plangebied
Op basis van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' en de meest recente juridische inzichten draagt het plan niet in betekenende mate bij aan de concentraties. Er wordt maar één woning gerealiseerd. Hiermee blijft het aantal nieuwe woningen ruimschoots onder de grenswaarde van 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg. Aangenomen wordt dat luchtkwaliteit dan ook geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
Door het toepassen van een milieuzonering voor milieuhinderlijke bedrijven kan ervoor worden
gezorgd dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van milieugevoelige functies krijgen. Andersom geldt dat nieuwe milieugevoelige functies op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. Alle bedrijven die in de buurt van de planlocatie liggen worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale hinderafstand.
Het planvoornemen betreft de realisatie van één vrijstaande woning. Hiermee ontstaat aan de Smisserstraat een extra woning die aangemerkt moet worden als een milieugevoelige functie. Uit de VNG-publicatie blijkt dat bij een woning geen sprake is van een milieuzone ten opzichte van omliggende functies. De woning zelf kan echter wel beïnvloed worden door milieuhinder van omliggende functies.
In de directe omgeving van het plangebied ligt het bedrijventerrein Hulsenweg op een afstand van ca. 160 meter. Op dit bedrijventerrein zijn voornamelijk kantoren en winkels gesitueerd. Verder liggen ten noorden op een afstand van ca. 360 meter en ten zuidwesten op een afstand van ca. 230 meter van het plangebied agrarische bedrijven in het omliggende buitengebied. Gezien de grote afstand van het bedrijventerrein en de agrarische bedrijven tot het plangebied wordt het woon- en leefklimaat in voldoende mate gewaarborgd. Tevens staan er tussen het plangebied en het bedrijventerrein meerdere andere woningen. De woning vormt daarmee geen belemmering voor de bedrijven op het bedrijventerrein. Daarnaast zijn reeds meerdere woningen op kortere afstand gelegen, welke maatgevend zijn voor de bedrijven op het bedrijventerrein.
Betekenis voor het plangebied
Bedrijven en milieuzonering vormen geen belemmering voor de realisatie van de woning en visa versa.
Met dit plan wordt een geurgevoelige object in de vorm van een woning gerealiseerd. Een inventarisatie van eventuele geurveroorzakende activiteiten, ingevolge de Wet geurhinder en veehouderijen, is daarom nodig.
Uitsnede webbvbwaarbij het plangebied met groen is aangegeven en de veehouderijen met rood
Kaart Kwaliteit leefomgeving
Op de uitsnede van Webbvb is te zien dat het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf (een vleeskuikensbedrijf) op circa 300 m van het plangebied is gelegen aan de Den Akker. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning. Een woning is een geurgevoelig object. Op basis van de kaart kwaliteit leefomgeving (2016) bedraagt de achtergrondbelasting ter plaatse minder dan 10 ou/m3. Dit is redelijk goed. Hiermee wordt voldaan aan de gewenste achtergrondnorm uit de gebiedsvisie Nederweert van maximaal 10 ou/m3 voor woongebieden. Het verblijfklimaat ter plaatse van de woning is in voldoende mate gewaarborgd. Omgekeerd worden binnen het plangebied geen activiteiten toegestaan die geurhinder kunnen veroorzaken. Het aspect geurhinder vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Uitsnede risicokaart en plangebied (rood omlijnd)
Op basis van de risicokaart is geconcludeerd dat het plangebied gelegen is nabij een Gasdrukregel-en meetstation, een Aardgasleiding NEN 3650 en 'Transport van gevaarlijke stoffen', namelijk via de N275.
De afstand tussen het plangebied en de Gasdrukregel-en meetstation is 500 meter. De Gasdrukregel-en meetstation heeft een risicoafstand (PR 10-6) [m] van 15 meter. Het plangebied ligt op een afstand van ca. 575 meter van de aardgasleiding. De aardgasleiding heeft een risicoafstand (PR 10-6) [m] van 95 meter. De N275 ligt op een afstand van 65 meter van het plangebied. Het transport van gevaarlijke stoffen over de N275 heeft een risicoafstand van (PR 10-6) [m] van 0 meter.
Betekenis voor het plangebied
Het plangebied ligt buiten de letaliteitsgrens van de aardgasleiding en valt buiten de countouren van de risicoafstanden van de Gasdruk- en meetstation en de N275. In het kader van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen. Daarnaast heeft op deze plek in het verleden reeds een woning gestaan. Hierdoor neemt het aantal personen niet toe. Ook wordt de woning van de provinciale weg (N275) afgeschermd door de wal van de weg.
In of direct nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen. In het straatprofiel van de Smisserstraat liggen wel de reguliere leidingen.
In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de Europese Unie, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ (ter plekke) bewaard moeten blijven. Er dient te worden nagestreefd om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard.
Het Verdrag van Valletta is via de Wet op de archeologische monumentenzorg doorvertaald in met name de Monumentenwet 1988, welke aangeeft dat de gemeente bevoegd gezag is op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
Het beleid van de provincie Limburg, zoals deze is geventileerd in het POL, sluit hier nauw bij aan. Het POL benadrukt dat archeologische waarden planologisch behouden en beschermd moeten worden, maar streeft ook naar het creëren van condities voor inspectie en beheer. Bovendien legt het niet zozeer de nadruk op geïsoleerde archeologische waarden, maar op waarden als onderdeel van een groter geheel.
Uitsnede archeologische beleidskaart Nederweert en plangebied (zwart omlijnd)
Conform de archeologische beleidskaart voor de gemeenten Weert en Nederweert is het gehele plangebied gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde (WR-Ah). Voor dit gebied geldt op grond van het gemeentelijk archeologisch beleid een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte groter dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte groter dan 250 m2.
Betekenis voor het plangebied
Met de bouw van een vrijstaande woning zal, gelet op de aanleg van een bouwput, de verstoringsdiepte mogelijk tot 1,0 m beneden maaiveld komen. Echter zal naar verwachting het bouwoppervlak, voor de realisatie van een vrijstaande woning, kleiner zijn dan 250m2. In dat geval is archeologisch onderzoek niet nodig. Voor het geval de verstoring meer dan 250 m2 beslaat en dieper is dan 40 cm wordt de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening geldt er een verplichting om de benodigde aandacht te besteden aan cultuurhistorie. Daarnaast hecht de provincie Limburg veel waarde aan de cultuurhistorie van de provincie. De provincie wil dan ook dat er verstandig omgegaan wordt met cultuurhistorische bouwwerken en landschappen. In het POL is derhalve aangegeven dat gestreefd wordt naar het behouden, ontwikkelen en beheren van beschermde historische bouwwerken, hoofdlijnen van jonge en oude cultuurlandschappen en historische landschapselementen. Het beleid ten aanzien van cultuurhistorie zoals dit in het POL is weergegeven, is gestoeld op de nota Belvedere, met als uitgangspunt 'behoud door ontwikkeling'. Het POL schrijft dan ook voor een beschrijving in het bestemmingsplan mee te nemen, betreffende de omgang met de cultuurhistorische elementen in relatie tot de hiervoor geldende wettelijke bepalingen. De opgave vanuit het POL bestaat uit het behoud, beheer, ontwikkeling en beleving van de (landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke en waterhuishoudkundige) kernkwaliteiten van Limburgs meeste bijzondere landschappen.
Betekenis van het plangebied
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de de provincie Limburg heeft het plangebied zelf geen cultuurhistorische waarden, het gebied is uitsluitend aangewezen als cultuurland. De grond van het plangebied is enkeerdgrond en is een geperceleerd graslandschap. Er is geen bebouwing met monumentale of historische waarde ter plaatse aanwezig. Cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering of aandachtspunt voor het planvoornemen.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.
In dat kader is een Flora en fauna onderzoek (Econsultancy, rapportnummer 5362.002, 1 november 2017) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied aan de Smisserstraat te Nederweert. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 2.
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
In algemene zin kan er door een plan sprake zijn van negatieve gevolgen vanuit natuurwetgeving beschermde gebieden. In deze subparagraaf wordt beschreven voor welke gebieden er mogelijk sprake is van negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen ingrepen op de onderzoekslocatie. Verder wordt beschreven of een vervolgtraject noodzakelijk is en wat de eventuele consequenties zijn ten aanzien van vergunningen.
Natura 2000
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Sarsven en de Banen, bevindt zich op circa 1,8 kilometer afstand ten zuidoosten van de onderzoekslocatie.
Natuurnetwerk Nederland
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie ligt ook niet in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 1,7 kilometer ten zuidoosten van de onderzoekslocatie. Het betreft zowel een zilvergroene als een bronsgroene zone.
Houtopstanden
Op de locatie zijn geen houtopstanden aanwezig.
Betekenis voor het plangebied
Met betrekking op gebiedsbescherming zijn ten aanzien van de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie geen negatieve effecten te verwachten op Natura-2000 gebieden en het Natuurnetwerk Nederland.
De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.
Als gevolg van de voorgenomen ingreep binnen het plangebied kunnen er overtredingen van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming optreden. In deze subparagraaf wordt beschreven voor welke soorten er sprake is van dreigende overtreding van de Wet natuurbescherming en overige natuurwetgeving en of met eenvoudige maatregelen overtreding is te voorkomen. Verder wordt beschreven voor welke soorten een vervolgtraject noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat toetsing van de ingreep aan de Wet natuurbescherming op basis van de huidige onderzoeksinspanning niet mogelijk is, en wat de eventuele consequenties zijn ten aanzien van ontheffingen.
Algemene broedvogels
Voor de algemene broedvogelsoorten die binnen het plangebied zijn te verwachten geldt dat, indien het groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Ook dienen de aanwezige mezenkastjes buiten het broedseizoen verwijderd te worden. Artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) is van toepassing. De nesten mogen echter wel worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Indien er toch binnen het broedseizoen gewerkt dient te worden, zal er voorafgaand een broedvogelinspectie moeten plaatsvinden.
Met betrekking tot het verwijderen van de aanwezige beplanting buiten het broedseizoen wordt geadviseerd om ook het snoeiafval buiten het broedseizoen te verwijderen. Een grote stapel snoeiafval vormt namelijk een ideale broedlocatie voor kleine vogelsoorten als de winterkoning. Indien onverhoopt een dergelijke soort hierin tot broeden komt, mag het snoeiafval niet eerder worden verwijderd dan wanneer de jongen definitief zijn uitgevlogen.
Vleermuizen
De te slopen bebouwing op de onderzoekslocatie is deels geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De sloop van de voormalige kippenstal zou in geval van aanwezigheid van een verblijfsfunctie van vleermuizen kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming.
Alle vleermuissoorten zijn opgenomen in bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn, dier- en plantensoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd. Vleermuizen worden ook benoemd in Bijlage II van de conventie van Bonn.
In onderhavig geval vindt er mogelijk verstoring plaats. Beschadigen, vernielen of wegnemen, zoals bedoeld in artikel 3.5 lid 4 is te voorkomen door te allen tijde de functionaliteit te behouden. Dit kan bijvoorbeeld door het aanbieden van voldoende alternatieve verblijfplaatsen. Overtreding van artikel 3.5 lid 2 voor zover het verstoren van een vleermuis betreft is niet te voorkomen. Hiervoor dient een ontheffing worden verkregen.
Gelet op de geschiktheid van de onderzoekslocatie voor vleermuizen, zal aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn om de daadwerkelijke functie van het gebied voor vleermuizen te kunnen vaststellen. Deze informatie is benodigd om vast te kunnen stellen of overtredingen van de Wet natuurbescherming aan de orde zijn. De vleermuissoorten die onderzocht dienen te worden zijn gewonedwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Een dergelijk aanvullend onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het protocol voor vleermuisonderzoek (Netwerk Groene Bureaus, 2017). Dit houdt in dat afhankelijk van de potentiële functies er in de periode april tot en met september een aantal veldbezoeken uitgevoerd dient te worden. Vervolgens kan aan de hand van de onderzoeksresultaten worden vastgesteld of er overtredingen plaats zullen vinden bij de uitvoering van het project.
Bij het aantreffen van verblijfplaatsen van vleermuizen is bij de voorgenomen werkzaamheden overtreding van de Wet natuurbescherming naar verwachting niet te vermijden en is daarom een ontheffingsaanvraag aan de orde. Door het treffen van maatregelen zal de functionaliteit van een rust- of verblijfplaats behouden moeten worden en zal schade aan individuen moeten worden voorkomen. Deze maatregelen, omschreven in een projectplan, dienen vervolgens ter goedkeuring worden voorgelegd aan de provincie Limburg, middels een ontheffingsaanvraag.
Algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën
Voor algemene soorten zoogdieren en amfibieën zoals verschillende muzieksoorten, mol, egel, bruine kikker en gewone pad geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de Wet natuurbescherming, waardoor bij verstoring geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de algemene zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om veilig weg te komen.
Het doden of verwonden kan plaatsvinden indien schuil- of voortplantingslocaties worden beschadigd. Dit kan door het verwijderen van stenenstapels, takkenhopen, bladeren en andere materialen die door langdurige opslag of aanwezigheid schuilplaatsen bieden. Het verwijderen van de materialen dient daarom buiten de gevoelige periode van voortplanting of winterrust plaats te vinden. Aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om veilig weg te komen.
Overige soort(groep)en
Overtredingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/of gezien de aard van de ingreep in dit geval niet aan de orde.
Betekenis voor het plangebied
Op basis van de onderhavige quickscan flora en fauna dient voor uitvoering van de plannen middels aanvullend onderzoek meer duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen.
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uit voeren. Daarnaast dient bij werkzaamheden te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van onder andere algemene zoogdieren en amfibieën.
Naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof betreffende de toepassing van drempelwaarden (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08) en de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 is een nieuw Besluit milieueffectrapportage in werking getreden op 1 april 2011. Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van Uitwerking Doorsteek Centrum 39 dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarde liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit de toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(beoordelings)plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije-m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen voorziet in de bouw van slechts één woning op een open plek waar reeds een woning aanwezig was en valt daarmee onder categorie 11.2 van de D-lijst: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein'. De drempelwaarde voor dergelijke ontwikkelingen zijn:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Onderhavig planvoornemen blijft ruim beneden deze drempelwaarden. Voorts wordt opgemerkt dat gezien de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kernmerken van de potentiele effecten geen belangrijke negatieve milieueffecten zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor het plangebied is dan ook geen m.e.r. procedure of m.e.r. beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting van een bestemmingsplan aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.
Het Waterbeheerplan 2016-2021 is op 14 oktober 2015 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei. Het plan heeft een looptijd van 2016 tot en met 2021. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen.
Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling wordt geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe het watersysteem en waterkeringen op orde worden gebracht en gehouden. Beschreven is voor welke thema’s het waterschap aan de lat staat, de strategie hiervoor, welke maatregelen worden uitgevoerd, wie de partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
Gebiedsomschrijving
Het plangebied is in de huidige situatie geheel onbebouwd en onverhard. Het hemelwater kan hierdoor op het grootste gedeelte van het perceel rechtstreeks in de bodem infiltreren. De omgeving van het plangebied betreft grotendeels lintbebouwing met woonbebouwing. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. In de nabije omgeving ligt ten zuidwesten van het plangebied Kanaal Wessem-Nederweert, ten westen de Zuid-Willemsvaart en in het zuidoosten de Noordervaart. Aan de Smisserstraat ligt op een afstand van ca. 200 meter van het plangebied een greppel en aan de N275 op een afstand van ca. 50 meter. Binnen het plangebied is geen sprake van een beschermingszones ten behoeve van watergangen.
Bodemopbouw
De bodem van het plangebied bestaat uit enkeerdgronden (fijn zand) met homogeen profiel.
Grondwater
Het plangebied valt binnen de freatische grondwaterstand van 2750-3000 cm ten opzichte van NAP.
Doorlatendheid
Door het waterschap Limburg is de doorlatendheid van de bodem in kaart gebracht. Het plangebied heeft een bodemdoorlatendheid 0,45-0,75 meter per dag. Deze waarde is gebaseerd op de regionale bodemopbouw en kan plaatselijk afwijken.
Als gevolg van het planvoornemen neemt het verhard oppervlak toe. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onverhard. In de nieuwe situatie wordt een bouwvlak opgenomen waarbinnen een woning gebouwd mag worden. Het perceel heeft een oppervlak van 955 m2. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van 177 m2, dat voorts voor 100% mag worden bebouwd. De woning bedraagt daardoor maximaal 177 m2. De overige gronden zullen worden gebruikt ten behoeve van het woongenot en ingericht worden als tuin met enkele bijgebouwen met een maximum van 75 m2. Er blijft voldoende ruimte over om het water in de grond te infiltreren. De te bouwen woning zal worden uitgevoerd met een gescheiden rioolstelsel. Het vuilwater kan worden aangesloten op het gemengde stelsel in de Smisserstraat.
Doordat het verhard oppervlak toeneemt door de bouw van één grondgebonden vrijstaande woning moet rekening worden gehouden met hemelwater, grondwater en oppervlaktewater. Aangezien het hier om één enkele woning gaat zal de invloed van het planvoornemen op de waterhuishoudkundige situatie minimaal zijn. De bodemopbouw en doorlatendheid wijzen uit dat het infiltreren van hemelwater in de bodem mogelijk is. De totale verharding (woning+inrit) dient met minimaal 30 mm berging opgevangen en geïnfilitreerd te worden in de bodem op het betreffende perceel met een overloop naar het openbare gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:
In 2017 is de 'Beersverordening Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk en Pannenweg-Oost' vastgesteld door de gemeente Nederweert. De regeling heeft als basis gediend voor onderhavig planvoornemen.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
Binnen het bestemmingsvlak is ter plaatse van het bouwvlak één woning toegestaan. Om het planvoornemen goed aan te laten sluiten op de bestaande ruimtelijke- en functionele structuur is de voorgevelrooilijn en de achtergevelrooilijn van het bouwvlak gelijk aan de naastgelegen bebouwing. Hiermee wordt de realisatie van een woning uitsluitend aan de voorkant van het perceel toegestaan. Naast en achter het bouwvlak zijn ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijgebouwen toegestaan. Daarnaast geldt hier de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2 hoog'.
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
De regels zijn conform de SVBP 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als volgt opgebouwd:
Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. Omdat de bouwmogelijkheid op onderhavige locatie per abuis is vervallen, komen de kosten om het bestemmingsplan te herstellen voor rekening van de gemeente.
Betekenis voor het plangebied
Gelet op het vorenstaande kan in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Het planvoornemen betreft het planologisch-juridisch mogelijk maken van de realisatie van één grondgebonden vrijstaande woning op een plek in de bestaande ruimtelijke structuur. Aan de overkant en beide zijden van het perceel bevinden zich voornamelijk vrijstaande woningen. Dit leidt niet tot een wijziging van de ruimelijke structuur, maar completeerd deze juist door invulling van de plek waar in het verleden reeds een woning heeft gestaan. Gezien de relatief beperkte impact op de omgeving kan – ook gezien de conclusies uit voorgaande hoofdstukken van deze toelichting – redelijkerwijs worden gesteld dat met onderhavig planvoornemen geen waarden of belangen (onevenredig) zullen worden geschaad. Het planvoornemen zal daarom naar alle waarschijnlijkheid niet op overwegende planologische bezwaren uit de omgeving stuiten.
Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen is gezien het bovenstaande een aanvaardbare ontwikkeling en zal niet leiden tot overwegende planologische bezwaren.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Smisserstraat 36'. Hierin is vermeld dat het planvoornemen voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning aan de Smisserstraat 36 te Nederweert.
De oorspronkelijke woningbouwontwikkeling op onderhavige locatie en naastgelegen percelen is in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de diverse instanties (provincie Limburg, waterschap) en voldeed destijds aan de beleidskaders van de verschillende instanties. Met dit bestemmingsplan wordt een omissie gerepareerd van hetgeen eigenlijk al akkoord was bevonden. Er zijn hierdoor geen rijks- of provinciale belangen in het geding. Het is de verwachting dat instanties geen opmerkingen zullen maken op dit bestemmingsplan.
Wel is de dorpsraad Budschop via een e-mailbericht op de hoogte gesteld van de inzage van het ontwerp.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 6april 2018, gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met 17 mei 2018 ter inzage gelegen. In dat kader zijn de provincie Limburg en het Waterschap Limburg via de provinciale website www.ruimtelijkinzichtlimburg.nl op de hoogte gebracht. De provincie heeft naar aanleiding hiervaan aangegeven geen zienswijzen ten aanzien van het plan in te dienen. Van het Waterschap Limburg is geen zienswijze ontvangen. Ook zijn er verder gedurende deze periode geen zienswijzen tegen het plan ingediend.
Het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerp dan ook ongewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 4 september 2018.