Plan: | Langstraat Milsbeek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0907.BP15054LAN24MIL-VA01 |
De initiatiefnemer is voornemens op de locatie Langstraat 24-24a te Milsbeek 6 grondgebonden woningen op de locatie van een huidig café en cafetaria te realiseren. Omdat woningbouw op deze locatie strijdig is met het geldende bestemmingsplan moet het bestemmingsplan herzien worden. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Langstraat 24-24a in Milsbeek, gemeente Gennep. In de omgeving zijn voornamelijk woningen aanwezig. De Langstraat is een zijstraat van de Kerkstraat, waar de kerk van Milsbeek aan is gevestigd. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
![]() |
|
bron: Ruimtelijke plannen |
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de zienswijzen en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied is gelegen in een woongebied en wordt begrensd door de Langstraat en de naastgelegen woningen op nummers 22 en 26. Onderstaande afbeelding geeft deze begrenzing aan.
Begrenzing plangebied (Bron: Ruimtelijke plannen.nl)
In het plangebied is op dit moment een café en cafetaria met bedrijfswoning aanwezig. De horecavoorzieningen bevinden zich op de begane grond met een buitenterras aan de straatzijde. De woning is op de eerste etage aanwezig. Achter de bestaande bebouwing is een tuin met garage aanwezig. De parkeergelegenheid voor bezoekers van de horecagelegenheid bevindt zich aan de voorzijde. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie.
Huidige situatie
De initiatiefnemer is voornemens om op de locatie van de bestaande horecagelegenheid een zestal nieuwe woningen te realiseren. Alle bestaande bebouwing wordt gesloopt. Voor de nieuwe woningen en de bijbehorende voorzieningen is een inrichtingsplan opgesteld. Daarnaast zijn voor de nieuwe woningen tekeningen gemaakt. Op navolgende afbeelding is het voorlopig schetsontwerp opgenomen.
Inrichtingsschets nieuwe situatie (bron: Bulkens Architecten, januari 2017)
In het zuiden van het plangebied worden 3 aaneengebouwde woningen gerealiseerd die zijn georiënteerd op de Langstraat. Het gaat om levensloopbestendige woningen met 1 bouwlaag en een kap. Aan de linkerzijde van deze 3 woningen komt een woonstraat die toegang biedt tot de 3 achtergelegen eengezinswoningen. Ook de achtergelegen woningen worden aaneengebouwd. Deze bestaan uit een bouwlaag en een mansardedak. De 6 grondgebonden woningen krijgen allen de beschikking over een schuur en een achterom. Aan de voorzijde van het plangebied kan gebruik gemaakt worden van 8 parkeerplaatsen aan de Langstraat. Daarnaast zijn er 4 parkeerplaatsen op eigen terrein. Onderstaand enkele impressiebeelden van de voorgevels.
Impressie voorgevel levelnsloopbestendige woningen aan de Langstraat
Impressie voorgevel achterliggende eengezinswoningen
Er is bij het initiatief rekening gehouden met de functie in relatie tot de omgeving. In de (directe) omgeving van de locatie zijn voornamelijk woningen aanwezig. De nieuwe invulling met de 6 woningen sluit hier op aan. Met dit bouwplan zal het straatbeeld vanaf de Langstraat ongeveer gelijk blijven. Dit beeld wordt in de huidige situatie bepaald door vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen van 1 laag met kap. Hier sluit de voorgenomen ontwikkeling bij aan.
De Langstraat is geen duidelijke laan, maar is in het geheel wel groen aangekleed. De Langstraat is daarom in het Kapbeleid opgenomen als Groene structuur. In het plan zijn groene elementen opgenomen, onder andere naast de parkeerplaatsen aan de Langstraat. In het schetsontwerp dat is opgenomen in bijlage 1 bij de regels zijn deze groene elementen (haag en bomen) ingetekend, die met een voorwaardelijke verplichting worden gewaarborgd in de regels.
Ten aanzien van het aspect kwaliteitsverbetering wordt verwezen naar paragraaf 3.3.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
De SVIR en het Barro richten zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. De grote rivieren zijn aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het Barro geeft regels aan voor gebieden die zijn gereserveerd voor waterstaatkundige functies. Onderstaande afbeelding geeft het AMvB besluitgebied Algemene en overige bepalingen voor de grote rivieren weer. Het plangebied ligt in het besluitvlak Rivierbed.
Het gebied waar het plangebied binnen ligt is vrijgesteld van vergunningplicht voor het gebruik van de waterstaatswerken. Als gevolg van de ligging in het rivierbed kan er wel hoogwater optreden. Bij schade als gevolg hiervan kan geen schadevergoeding verhaald worden op het Rijk. De initiatiefnemer bouwt op eigen risico en voor eigen verantwoordelijkheid.
Gezien het feit dat er, behalve een functiewijziging, geen veranderingen aan de locatie worden aangebracht en zodoende het bergend vermogen niet wordt aangetast is dit van geen belang voor het voorliggend initiatief.
![]() |
|
Uitsnede www.ruimtelijkeplannen.nl met besluitsubvlakken rivierbed (lichtblauwe arcering) en stroomvoerend deel rivierbed (donkerblauwe arcering). |
Ladder duurzame verstedelijking
In de huidige situatie is er naast de horecafuncties ook een bedrijfswoning aanwezig in het plangebied. De initiatiefnemer levert elders in de kern Milsbeek van de gemeente Gennep 4 woningbouwcontingenten in, zodat op deze locatie 6 wooneenheden kunnen worden gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkeling zorgt daardoor voor een toename van slechts 1 woning in de gemeente Gennep. Daarnaast betreft het een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.
Gelet op het aantal te ontwikkelen woningen, is er op basis van jurisprudentie (ABRvS 16 september 2012, ECLI:NL:RVS:2015:2921) geen sprake van een ‘stedelijke ontwikkeling’ als bedoeld in art. 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege blijven.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014), met bijbehorend plan m.e.r., de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en- Vervoersprogramma vastgesteld.
In het POL staat kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden is slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mogelijk, met als uitgangspunt bouwen voor eigen behoefte. Hierbij is aandacht voor huisvesting van bijzondere doelgroepen (woonurgenten) en de aanpak van leegstand.
Er wordt de komende jaren een hausse aan vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing verwacht. Het proces van functieverlies speelt al langere tijd, maar het aanbod van leegstaand vastgoed blijft toenemen en de vraag blijft achterwege. Er wordt naar gestreefd dat de vrijkomende agrarische bebouwing zoveel mogelijk wordt hergebruikt door de land- en tuinbouw, ter voorkoming van verdere verstening in het buitengebied. Maar het is zeker niet te verwachten dat alle leegstand zo kan worden opgelost. In dat geval is sloop (bijvoorbeeld van verouderde stallen, schuren en overige voorzieningen) gewenst, om leegstand, verval en mogelijk ook illegaal gebruik te voorkomen.
Qua natuur is het de ambitie om de biodiversiteit in stand te houden. Dat vraagt om een robuust grensoverschrijdend natuur- en waternetwerk van goede kwaliteit, dat ook de effecten van de klimaatverandering voor flora en fauna kan opvangen. Dat netwerk fungeert bovendien als belangrijke recreatiezone, als drager van de landschappelijke structuur en als een belangrijke pijler onder een goed vestigingsklimaat in Limburg. Daarnaast is het de ambitie dat natuur en natuurbeleid sterk verankerd zijn in de samenleving.
Planspecifiek
Het plangebied ligt op de kaart 'Zonering' in het structuurvisie-gebied 'Overig bebouwd gebied'. Op de bijgevoegde afbeelding is dit te zien. Het 'Overig gebouwd gebied' bestaat uit gemengde woon-/werkgebieden met voorzieningen. De functiewijziging van horeca naar wonen past binnen dit gebied. Het POL staat uitvoering van dit initiatief niet in de weg.
![]() |
|
Uitsnede kaart 'Zonering' van het POL2014 (plangebied ter plaatse van blauwe aanwijzer) |
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 is bepaald dat een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling
mogelijk maakt rekening houdt met de Ladder voor duurzame verstedelijking. De regionale afspraken over wonen zijn met een Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 geborgd in de provinciale omgevingsverordening. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg mag alleen voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. In het ruimtelijk plan dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen, dient te worden verantwoord op welke wijze het plan aansluit bij de Regionale Stuctuurvisie Wonen Noord-Limburg.
Planspecifiek
Op de Ladder voor duurzame verstedelijking is ingegaan in paragraaf 3.1. Dat het initiatief aansluit bij de Regionale Stuctuurvisie Wonen Noord-Limburg is beschreven in paragraaf 3.2.3.
Op 1 februari 2010 hebben Gedeputeerde Staten van Limburg de Provinciale Woonvisie vastgesteld. Doel van de woonvisie is om te bereiken dat de juiste woningen op de juiste locatie en op het juiste moment beschikbaar komen. Het streven is een goed functionerende woningmarkt, waarin alle betrokkenen in hun behoeften kunnen voorzien.
De woonvisie behandelt met name de bovenlokale en regionale sturing van de woningmarktontwikkeling, zowel uit kwantitatief als uit kwalitatief oogpunt. Belangrijke aandachtspunten zijn herstructurering, leefbaarheid en duurzaamheid. Nadere concretisering van de provinciale woonvisie vindt op regionaal niveau plaats in regionale woonvisies. Om de lange termijndoelstellingen te kunnen realiseren, wordt op kortere termijn gestreefd naar een kwalitatief goede en passende woningvoorraad met voldoende betaalbare woningen die voor de betreffende doelgroepen in voldoende mate beschikbaar zijn. In de woonvisie is aandacht voor de verwachte afname van de woningbehoefte (in Zuid-Limburg vanaf 2014, in Noord- en Midden-Limburg vanaf 2025/2029) en de daarmee samenhangende problematiek van herstructurering en
noodzakelijke aanpassing van de woningvoorraad. Voor Noord- en Midden-Limburg geldt daarom dat binnen de nog resterende groeimogelijkheden maximaal moet worden ingezet op een tijdige aanpassing van de samenstelling van de woningvoorraad. Binnen stadsregio’s dienen nieuwe activiteiten zoveel mogelijk te worden geconcentreerd binnen het bestaand stedelijke gebied. Voor Noord-Limburg geldt voor de periode
2010-2030 een verwachte ontwikkeling in de woningvoorraad van circa 8.000 woningen. Hiervan wordt circa 47% gerealiseerd in de stadsregio’s Venlo en Venray en circa 53% in de plattelandskernen.
Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg
In de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is de provinciale woonvisie nader uitgewerkt. Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van de visie. De vijf pijlers zijn:
In dit kader is van belang dat de nieuwbouwplannen in een gezonde verhouding moet staan tot de kwantitatieve behoefte. De gemeenten vinden het onverantwoord om te sturen op een bouwprogramma dat uitgaat van meer dan voorspelde groei. De grote opgave voor de regio nu is het tegengaan van het overaanbod aan goedkope en slechte koopvoorraad.
Planspecifiek
Met het voorliggend plan worden er op een inbreidingslocatie 6 woningen gerealiseerd. Zoals eerder beschreven in paragraaf 3.1 wordt er per saldo 1 woning toegevoegd in de kern Milsbeek en sluit de ontwikkeling aan op de woningbouwafspraken van de gemeente Gennep. Deze afspraken vormen een uitwerking van de provinciale en de regionale woonvisie. De provinciale woonvisie staat het initiatief niet in de weg.
De ‘Structuurvisie woningbouw in kernen’ geeft inhoud aan het beleid voor kwaliteitsverbetering. Er is een ontwikkelingskader opgesteld dat woningbouw in de kernen mogelijk maakt in ruil voor een kwaliteitsbijdrage. Deze kwaliteitsbijdrage is een (financiële) bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen die de gemeente Gennep gewenst vindt (art. 6.24 Wro).
Het gebied binnen de contouren voor de dorpen vormt het plangebied voor de structuurvisie woningbouw in kernen – borging kwaliteitsmenu.
De structuurvisie geldt voor alle woningbouwinitiatieven (grondgebonden en meerlaags) die niet rechtstreeks of via flexibiliteitsbepalingen zijn toegestaan in het geldende bestemmingsplan en om die reden een bestemmingsplanprocedure moet doorlopen dan wel een Wabo-projectbesluitprocedure. Ook indien slechts sprake is van gewijzigd gebruik is de structuurvisie van toepassing.
De kwaliteitsverbetering kan op eigen terrein worden vormgegeven of via een fondsbijdrage. Woningbouw in de kernen dient bij te dragen aan de leefbaarheid door:
De ontwikkelaar die de kwaliteitsverbeterende maatregel op eigen terrein wil realiseren, kan dit doen als er sprake is van sanering van bestaande bebouwing en voldaan wordt aan de algemene voorwaarden:
Planspecifiek
Het plangebied Langstraat 24 en 24a, te Milsbeek is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Milsbeek. Het plan voorziet in totaal in zes woningen. Voor vier van de zes woningen levert de initiatiefnemer als tegenprestatie vier bouwtitels in van project Zwarteweg. Voor de overige twee woningen moet bepaald worden of sprake is van noodzaak van een tegenprestatie op grond van de structuurvisie woningbouw in kernen en zo ja, hoe hoog deze tegenprestatie moet zijn.
Voor het kwaliteitsmenu is de uitgangssituatie van de grond van belang voor de kwaliteitsbijdrage. Er wordt uitgegaan van open gronden zonder bijzondere situatie, zoals ernstige bodemsaneringen of ernstig ontsierende voormalige (bedrijfs)gebouwen. Sanering van bestaande bebouwing kan dan ook enkel als kwaliteitsverbeterende maatregel worden opgevoerd als op betrokken percelen per saldo sprake is van een afname van bebouwing. Daarvan is bij voorliggend initiatief geen sprake. Het verdwijnen van de horeca en het opwaarderen van de uitstraling van het perceel leveren geen kwaliteitsverbetering, zoals hierboven bedoeld wordt. Daarom is gekozen voor een kwaliteitsverbetering via een bijdrage aan het gemeentelijk kwaliteitsfonds.
In het raadsbesluit van de structuurvisie (d.d. 8 oktober 2013) is aangegeven dat als tegenprestatie van realisatie van een nieuwe woning binnen de bebouwde kom een bedrag van € 10.000,- gestort kan worden in een 'fonds reconstructie woningbouw bebouwde kom'. Tevens is aangegeven dat ook indien slechts sprake is van gewijzigd gebruik van een gebouw de structuurvisie van toepassing is, met uitzondering van:
Voor de eerste nieuwe woning kan het volgende worden gesteld. In de huidige situatie is sprake van een bestaande bedrijfswoning in de vorm van een appartement boven het horecabedrijf. Bij het voorliggend initiatief is sprake van een wijziging van het woongebruik (voorgenoemd punt 3): de bestaande bedrijfswoning/appartement verandert in een grondgebonden woning. Dit betekent dat bij deze woning toepassing van de 'Structuurvisie woningbouw in kernen' niet aan de orde is. Een tegenprestatie is voor deze woning niet noodzakelijk. Ook voor de 2e woning kan een tegenprestatie achterwege blijven. Dit wordt in de anterieure overeenkomst geregeld.
Het initiatief voldoet hiermee aan de gemeentelijke structuurvisie voor woningbouw in de kernen.
Gennep Vitale Huisvesting is een actualisatie en uitwerking van de vastgestelde regionale woonvisie en geeft een beeld van de mogelijke invulling van de woningbehoefte op basis van de anno 2012 bekende plannen en ontwikkelingen. Daarbij wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat deze invulling geen blauwdruk is waar rigide mee wordt omgegaan. Er blijft dus ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, waarbij nieuwe (en bestaande) plannen steeds worden afgewogen tegen de actuele woningbehoefte en elk plan op zijn merites wordt beoordeeld. Immers ook andere aspecten en beleidsvelden spelen een rol bij de uitwerking naar een integraal Genneps woningmarktbeleid: strategische regiovisie, provinciaal woningbeleid, ruimtelijk economische visie Gennep en Gennep Vitale Vesting. Bij de daadwerkelijke invulling en de te maken keuzes worden de partners op de woning markt, ontwikkelaars, woningbouwcoöperaties en burgers nauw betrokken. Het document Gennep Vitale Huisvesting geeft invulling aan het volkshuisvestelijke aspect in de afweging van gebiedsontwikkelingen. De integrale afweging vindt plaats in de regiekamer, waar elk project kwalitatief en kwantitatief wordt afgewogen en vanuit elke beleidsdiscipline, economische zaken, ruimtelijke ordening,
toerisme, stedenbouw, verkeer, mobiliteit, toerisme en volkshuisvesting wordt getoetst op haalbaarheid en wenselijkheid.
Planspecifiek
Bij voorliggend initiatief is sprake van het inleveren van bouwtitels van het project Zwarteweg voor vier van de zes nieuwe woningen. Daarnaast is sprake van herontwikkeling van een bestaand horecabedrijf (incl. bedrijfswoning). Voorliggend initiatief sluit aan op eerder gemaakte afspraken met de gemeente over het woningcontingent in het nabijgelegen plan Plateel-Pottenbakker. Voorafgaand aan deze afspraken is reeds een integrale afweging gemaakt.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Kern Milsbeek 2012", vastgesteld op 26 juli 2013. Het perceel heeft de bestemming "Horeca" en "Wonen - 1" en de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 4". Bij de horecabestemming is één bedrijfswoning toegestaan. Onderstaande afbeelding geeft het geldend bestemmingsplan ter plaatse weer.
Uitsnede bestemmingsplan "Kern Milsbeek 2012"
In het geldend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de horecabestemming te wijzigen naar Wonen - 1. Echter wordt in voorliggend plan niet voldaan aan de termijn van 2 jaar na beëindiging van het bedrijf waaraan moet worden voldaan voor deze wijziging. Om deze reden is een nieuw bestemmingsplan ter plaatse noodzakelijk.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Voor het initiatief is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 1. Hierin wordt geconcludeerd dat er ter plaatse slechts lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. De lichte verontreinigingen vormen geen milieuhigiënische belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Daarnaast zijn er zintuigelijk geen asbesthoudende materialen waargenomen, waardoor niet wordt verwacht dat asbest een milieuhygiënische belemmering vormt voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Het initiatief is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect bodem.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (paragraaf 5.2). De Wet introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang (6 woningen) ten opzichte van de benoemde grenswaarden (>1.500 huizen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor voorliggend initiatief is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. De Langstraat maakt deel uit van een 30 km/u zone. In het kader van de Wet geluidhinder is hiervoor geen onderzoek noodzakelijk. Daarnaast ligt de locatie op circa 220 meter van de Zwarteweg en 370 meter van Rijksweg N271, waar respectievelijk een maximumsnelheid van 50 km/u c.q. 80 km/u is toegestaan. In het kader van de Wet geluidhinder is hiervoor geen onderzoek noodzakelijk aangezien het plangebied buiten de onderzoekszones van deze wegen ligt. Wel dient te worden onderbouwd, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Aan de overzijde van de locatie Langstraat 24 is het perceel Langstraat 33 gelegen. Voor de nieuwe woningen op dat perceel is in 2012 bekeken wat de geluidbelasting op de gevel is. Deze nieuwe woningen komen te liggen direct aan de overzijde van de Langstraat 24 en liggen op nagenoeg dezelfde afstand tot de Langstraat.
Dit onderzoek kan derhalve als referentieonderzoek worden toegepast. De hoogst berekende geluidbelasting op de gevel van de nieuwe woningen op het perceel Langstraat 33 is circa 38 dB.
Sinds 2012 heeft er geen verandering aan het wegdektype van de Langstraat plaatsgevonden. Aan de Langstraat of direct aansluitende wegen zijn sinds 2012 geen (grote aantallen) nieuwe woningen of andere functies gerealiseerd, waarmee sprake zou kunnen zijn van een grote verkeerstoename. Er zal dus enkel sprake zijn van een autonome groei aan verkeersbewegingen. Uitgaande van de berekeningen in het onderzoek uit 2012 en de 'status quo' van de factoren die een rol kunnen spelen bij een mogelijke toename van de geluidsbelasting kan worden gesteld dat bij de nieuwe woningen aan de Langstraat 24 de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.
Railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai spelen op de locatie geen rol.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
In de nabijheid van het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig die geurhinder veroorzaken. Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waarvan de richtafstand gelegen is over het plangebied. Dat betekent dat het woon- en leefklimaat in voldoende mate gegarandeerd kan worden en dat bestaande inrichtingen niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering door de geprojecteerde woningen. Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het initiatief.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Een screenshot van die website is bijgevoegd.
Uitsnede risicokaart.nl
Over de Rijksweg ten zuiden van het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Op de risicokaart is te zien dat op circa 370 meter van het plangebied de Rijksweg N271 is gelegen. Het plangebied is hiermee buiten het invloedsgebied van deze basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen (invloedsgebied 50 meter voor Rijkswegen). Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een verantwoording van het groepsrisico benodigd indien het plan is gelegen binnen het GR-verantwoordingsgebied van 200 meter. Het plangebied ligt buiten dit
verantwoordingsgebied. Om die reden is een verantwoording van het groepsrisico niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Ten zuiden van Milsbeek stroomt de Maas en de kleinere Niers. Beide rivieren hebben een belangrijke rol in de waterhuishouding in het gebied. Tevens dienen de gronden die gelegen zijn aan de Maas en Niers als overloopgebied bij hoogwater in de Maas. Verder zijn geen noemenswaardig oppervlaktewater aanwezig. In of in de directe nabijheid van het plangebied is geen sprake van infiltratiegebieden of bufferzones ter bescherming van verdrogingsgevoelige gebieden.
De bodem in het plangebied bestaat uit Enkeerdgronden (grof zand). In het plangebied of directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig. In de huidige situatie is sprake van aanwezigheid van bestaande bebouwing, erfverharding, een oprit (half-verharding) en tuin. Het bestaand oppervlak is opgebouwd uit parkeerterrein, bestaande bebouwing en erfverharding met een totale oppervlakte van 1.180 m2 + circa 90 m2 (50% van 185 m2). De bestaande bebouwing is op het terrein is aangesloten op het gescheiden rioleringssysteem in de Langstraat.
Huidige situatie verharding plangebied
Met de sloop van de bestaande bebouwing in het plangebied en de ontwikkeling van 6 grondgebonden woningen neemt de verharding in het plangebied niet toe, maar blijft ongeveer gelijk. Hierbij is sprake van verhard oppervlakte van 749 m2. Voor het overige gedeelte is een percentage van 35% aangehouden voor verharding in verband met tuinen/openbaar groen. Dit levert (874 m² * 35% =) 306 m² extra op. Hiermee komt het totale oppervlak aan verhard terrein in de nieuwe situatie op 1.055 m2. Omdat de beoogde ontwikkeling niet voorziet in een toename aan verharding is de aanleg van extra waterberging niet noodzakelijk.
Toekomstige situatie verharding plangebied
Het afvalwater zal worden aangesloten op het bestaand gescheiden rioolstelsel van de Langstraat.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen voor de gebieds- en soortenbescherming te beoordelen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 2. De quickscan is uitgevoerd voordat de Wet natuurbescherming in werking is getreden en gaat daarom nog in op de oude wetgeving.
Gebiedsbescherming
In de quick scan flora en faunan is geconcludeerd het initiatief geen effecten heeft op beschermde natuurgebieden. Gezien de ligging nabij de Natura 2000-gebieden Sint Jansberg en Oeffelter Meent die zijn opgenomen in het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is er een stikstofdepositieberekening uitgevoerd om de hoogte van de stikstofdepositie op natuurgebieden te berekenen. Deze berekening is opgenomen in bijlage 3. Voor de berekening is uitgegaan van een worst-case scenario met een totale verkeersgeneratie van 45 motorvoertuigbewegingen per dag, zonder daar de bestaande verkeersgeneratie van het café/cafetaria van af te trekken. Met deze invoergegevens is de uitkomst dat de depositie van stikstof op natuurgebieden nihil is. Er is dus geen sprake van negatieve effecten op beschermde natuurgebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
Soortenbescherming
In de quick scan flora en fauna is geconcludeerd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is ten aanzien van soortenbescherming. Voor uitvoering van de plannen dient er wel duidelijkheid te zijn over de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van de huismus en gierzwaluw in de te slopen bebouwing. Vooruitlopend hierop is er al een onderzoek naar vleermuizen en gierzwaluwen uitgevoerd, welke is opgenomen als bijlage 4. Hierin is geconcludeerd dat het initiatief niet leidt tot negatieve effecten voor deze beschermde soorten. De huidmus is niet nader onderzocht, omdat de onderzoeksperiode voor de huismus was verstreken tijdens het nader onderzoek. Één veldbezoek vond wel plaats binnen de onderzoeksperiode. Tijdens dat veldbezoek is de huismus niet aangetroffen.
Op het gebied van ecologie is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Planspecifiek
De 6 nieuwe woningen worden ontsloten via de Langstraat, waar een nieuwe woonstraat op zal worden aangesloten in het westen van het plangebied. Deze woonstraat dient als toegangsweg voor de 3 woningen die in het achterste gedeelte van het plangebied komen. De realisatie van 6 nieuwe woningen brengt een verkeersgeneratie van (7,5 * 6) 45 verkeersbewegingen per dag met zich mee (op basis van CROW kencijfers voor een koopwoning van het type tussen/hoek in de rest bebouwde kom van matig stedelijk gebied: maximaal 7,5 verkeersbewegingen per woning per dag). De bestaande horecafunctie zorgde ook voor een verkeersaantrekkende werking, waarvoor geen kencijfers worden gegeven door het CROW. Er wordt vanuit gegaan dat er niet of nauwelijks sprake is van een toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de functiewijziging. De bestaande ontsluiting via de Langstraat kan een toename van het aantal verkeersbewegingen met een aantal van maximaal 45 prima verwerken, gezien het profiel en de huidige verkeersintensiteiten over de weg.
Op basis van de Nota Parkeernormen Gennep 2015 zijn er per woonhuis 2 parkeerplaatsen vereist. Dit komt neer op een parkeerbehoefte van 12 parkeerplaatsen. In de huidige situatie zijn er aan de voorzijde van het perceel 9 openbare parkeerplaatsen aanwezig die in gebruik zijn door het huidige horecabedrijf. Uit een gehouden parkeertelling (december 2015) blijkt dat de huidige 9 openbare parkeerplaatsen enkel in gebruik zijn voor het café/cafetaria. De buurtbewoners parkeren niet op deze parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen kunnen dus worden gebruikt voor de nieuwe woonfunctie en zijn ook in het plangebied opgenomen. Van deze 9 parkeerplaatsen blijven er 8 over in de nieuwe situatie. Daarnaast zijn er vier parkeerplaatsen op eigen perceel. Daarmee komt het totaal aantal parkeerplaatsen in het plangebied op 12, waarmee aan de parkeerbehoefte op basis van de Nota Parkeernormen Gennep 2015 wordt voldaan.
Met betrekking tot het aspect verkeer worden geen belemmeringen voorzien.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. Daarnaast gaat de Erfgoedwet ook over roerend erfgoed. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig en er zijn geen landschapselementen of structuren aanwezig.
Archeologie
In het vigerende bestemmingsplan is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van mogelijke archeologische waarden in de grond. Vindplaatsen hebben een gebiedsaanduiding gekregen in het vigerend bestemmingsplan. Eén vindplaats is gelegen op ca. 75 meter afstand. Voor het plangebied is de dubbelbestemming ''Waarde-Archeologie 4" van toepassing. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 centimeter moet een rapport overlegd worden, waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld. Het initiatief blijft onder deze oppervlaktegrens waardoor onderzoek achterwege kan blijven. De dubbelbestemming wordt overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het plan wordt in het kader van vooroverleg toegestuurd aan het waterschap en aan de provincie.
De omwonenden zijn door de initiatiefnemer geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Voor dit plan wordt daarom geen formele inspraakprocedure gehouden. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan Langstraat Milsbeek heeft met ingang van donderdag 22 maart 2018 gedurende zes weken, tot en met woensdag 2 mei 2018, ter inzage gelegen in het gemeentekantoor. Gedurende deze termijn zijn 2 zienswijzen ontvangen. In de Nota van zienswijzen (zie bijlage 5) heeft de gemeente beide ingediende zienswijzen van een reactie voorzien. Eén van de zienswijze heeft geleid tot een beperkte aanpassing in de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.