12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. religieuze doeleinden;
-
b. één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
-
c. onderwijskundige doeleinden, alsmede een gymzaal welke eveneens gebruikt mag worden als dorpshuis/ zaalaccommodatie, ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs';
-
d. een parochiekantoor op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
-
e. een kinderdagverblijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf';
-
f. twee bovenwoningen ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
-
g. sociaal-culturele doeleinden;
-
h. de instandhouding en/of het herstel van het aanwezige rijksmonument of karakteristieke pand, zoals opgenomen in bijlage 2. bij de regels, mede gelet op de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarde, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
en de daarbij behorende voorzieningen. De gronden zijn niet bestemd voor seksinrichtingen.
12.1.2
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 28.3.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen
Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
-
a. gebouwen ten behoeve van de in 12.1 genoemde doeleinden;
en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.
12.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak
Met betrekking tot het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
-
a. Gebouwen zullen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd.
-
b. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd.
-
c. Er mag in ten hoogste 2 bouwlagen worden gebouwd behoudens ter plaatse van de kerk, waar de bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in acht genomen dient te worden.
-
d. Een bouwlaag ten hoogste 3,50 m bedragen.
-
e. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' moet de bedrijfswoning voldoen aan het bepaalde in artikel 15.2.2 onder d. t/m f. van deze regels.
12.2.3 Regels met betrekking tot de aanduiding 'bijgebouwen'
Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende bepalingen:
-
a. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
-
b. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het vlak per bouwperceel tot ten hoogste 40% worden bebouwd, met dien verstande dat het totaaloppervlak aan bijgebouwen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het oppervlak van het bouwvlak behorende bij het betreffende bouwperceel.
-
c. Indien niet in de zijdelingse erfscheiding wordt gebouwd, zal minimaal 2,00 m uit de erfscheiding worden gebouwd.
-
d. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag in ten hoogste 1 bouwlaag worden gebouwd, waarvan de goothoogte gelijk is aan de bouwhoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw.
-
e. Gebouwen zullen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' plat of met een kap van ten minste 30° en ten hoogste 60° worden afgedekt.
-
f. In de perceelsgrens mag de bouwhoogte van een bijgebouw, niet hoger zijn dan de bouwhoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw.
-
g. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag geen afbreuk worden gedaan aan:
-
1. het oorspronkelijke karakter van de bebouwing;
-
2. de kwaliteit van het woongenot van de naastgelegen bebouwing;
-
3. de ruimtelijke dominantie van de bebouwing in het bouwvlak zelf.
12.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing
Voor het overige geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 2,60 m mag bedragen.
12.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen ten aanzien van het bepaalde in 12.2.4, zoals voor kunstwerken, voorwerpen betreffende beeldende kunsten, speelvoorzieningen, en dergelijke, zodanig dat de bouwhoogte ten hoogste 5,00 m mag bedragen, mits:
-
a. bij het verlenen van ontheffing voldaan wordt aan de in Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht gegeven procedure.
12.5 Specifieke gebruiksregels
12.5.1 Gebruik van de grond
Onder verboden gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt ten minste verstaan het gebruik van de gronden anders dan voor:
-
a. tuin en/of groenvoorzieningen;
-
b. parkeervoorzieningen;
-
c. opslag, inherent aan het toegelaten gebruik tot een hoogte van ten hoogste 2.60 m.
12.5.2 Gebruik van opstallen
Onder verboden gebruik, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt ten minste verstaan het gebruik:
-
a. van opstallen voor ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
-
b. van opstallen voor detailhandel;
-
c. van daken van bijgebouwen als dakterras en/of daktuin, ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.