direct naar inhoud van Artikel 10 Verkeer – Railverkeer
Plan: Bedrijventerreinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0905.bpbedrijventerrein-va01

Artikel 10 Verkeer – Railverkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1

De voor 'Verkeer – Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegvoorzieningen;
  • b. ondergrondse spoorwegvoorzieningen;
  • c. verkeersvoorzieningen ter plaatse van spoorwegovergangen;
  • d. overwegen, bruggen, viaducten, onderdoorgangen en duikers;
  • e. groen;
  • f. infiltratie- en bergingsvoorzieningen, inclusief benodigde voorzieningen voor voorbehandeling en risicobeperking in verband met het te infiltreren en/of te bergen water,

met de daarbij behorende voorzieningen.

10.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemming(en):

zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 22.3.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer – Railverkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van de in 10.1 genoemde doeleinden;
  • b. andere bouwwerken, noodzakelijk met het oog op de stroomvoorziening, de regeling van de veiligheid van het railverkeer, geluidwerende voorzieningen alsmede bouwwerken noodzakelijk voor het (on)gelijkvloers kruisen met het wegverkeer.
10.2.2 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. Gebouwen dienen in het bestemmingsvlak te worden gebouwd.
  • b. De goothoogte van gebouwen, geen woning zijnde, mag ten hoogste 4,50 meter bedragen.
  • c. De bouwhoogte van gebouwen, geen woning zijnde, mag ten hoogste 5,00 meter bedragen;
  • d. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10,00 meter bedragen gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en werkklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.