direct naar inhoud van Artikel 13 Leiding
Plan: Bedrijventerreinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0905.bpbedrijventerrein-va01

Artikel 13 Leiding

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van ondergrondse leidingen voor gastransport, gasvoeding en rioolwatertransport. De hartlijn van de leiding voor gastransport is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas'. De hartlijn van de leiding voor riooltransport is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool'.

met daaraan nevengeschikt de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.

13.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 22.3.

13.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend worden gebouwd bouwwerken van geringe omvang ten dienste van of ter instandhouding van de betreffende leiding, met dien verstande, dat:

  • a. de bouwhoogte ten hoogste 3,50 meter mag bedragen.
13.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van het oprichten van andere bebouwing, mits:

  • a. het belang van de leiding, gehoord de leidingbeheerder, niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. dit geen gevaar oplevert voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doet en/of door het aan de ontheffing verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen;
  • c. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
13.4 Specifieke gebruiksregels
13.4.1 Specifieke gebruiksregels van de gronden

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt tenminste verstaan het gebruik van de grond voor en/of op:

  • a. een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doet.
13.4.2

De in 13.4.1 genoemde verbodsregels gelden niet voor werken en werkzaamheden, die plaats vinden in het kader van normaal onderhoud.

13.5 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van het uitvoeren van de in 13.4.1 vermelde activiteiten, mits:

  • a. het belang van de leiding, gehoord de leidingbeheerder, niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de ontheffing verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.
13.6 Aanlegvergunning
13.6.1 Verbodsbepaling

Het is verboden, op of in de voor 'Leiding' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van ontgrondingen, dan wel anderszins het bodemniveau wijzigen;
  • b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;
  • c. het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting;
  • d. het verrichten van grondwerkzaamheden, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • e. voor het verrichten van grondophogingen;
  • f. het heien of anderszins voorwerpen in de grond aanbrengen.
13.6.2 Normaal onderhoud en gebruik

Het in 13.6.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werken of werkzaamheden in het kader van herstel en reconstructie;
  • b. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • c. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • d. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • e. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
13.6.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 13.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 13.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.