direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Mosaïque - Keulerstraat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0893.BP22010MO7NBG-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2014 is Mosaïque - het centrumplan van Nieuw Bergen - gerealiseerd, met als doel de centrumfunctie van Nieuw Bergen te versterken door de ontwikkeling van nieuwe woon- en winkelruimte, het creëren van een landmark en het herinrichten van de openbare ruimte. Het plan heeft een positieve impuls gegeven aan het centrumgebied. De realisatie van extra wooneenheden in het winkelgebied gaf destijds invulling aan de behoefte aan woonruimte in de sociale sector en belangrijke trekkers in het winkelaanbod kregen ruimte om hun bedrijf te verbeteren of om zich nieuw te vestigen. De nieuwe bebouwing en de inrichting van het openbaar gebied hebben direct bijgedragen aan de verbetering van de gebouwde omgeving en de uitstraling van de publieke ruimte. Dit heeft de sociale functie van het centrum als ontmoetingsplek van de gemeente versterkt.

Hoewel de ontwikkeling van Mosaïque positieve effecten heeft gehad, zijn er blijvend uitdagingen voor het centrum van Nieuw Bergen:

  • Recent woningbehoefteonderzoek (2018) geeft aan dat er in de gemeente Bergen duidelijk behoefte is aan appartementen voor ouderen in het sociale en/of middeldure segment. Deze ouderen willen hun huidige grondgebonden woning graag inruilen voor een seniorenwoning of een appartement met lift in een omgeving met voldoende voorzieningen. Het aanbod van deze woonvorm in de gemeente is echter beperkt, waardoor de doorstroming van deze doelgroep deels achterwege blijft. Vanwege het voorzieningenniveau in Nieuw Bergen is Mosaïque een perfecte locatie binnen de gemeente voor deze doelgroep om nieuw woningaanbod te realiseren.
  • Door verandering van het koopgedrag van de consument is de behoefte aan winkels in Nieuw Bergen de afgelopen jaren afgenomen, met leegstand als gevolg. In 2016 uitgevoerd distributieplanologisch onderzoek geeft aan dat er structureel 500 à 1.000 m² aan winkelaanbod te veel is. Permanente leegstand heeft een negatief effect op de uitstraling en het functioneren van een winkelgebied. Het is noodzakelijk om het overschot aan winkelruimte aan de markt te onttrekken. Gezien de uitkomsten van het woningbehoefteonderzoek ligt een transformatie van winkelruimte (en andere centrumvoorzieningen) naar woonruimte voor de hand.

De gemeente zet in op het in samenhang invullen van de woonbehoefte vanuit de ouderendoelgroep aan huurappartementen en het terugbrengen van een overschot aan winkelvoorraad. Daarom wil de gemeente ter plaatse van de bestaande winkel- en horecavoorzieningen met bovenwoningen op de hoek Van Baerlestraat - Mosaïque - Keulerstraat maximaal 25 middeldure huurappartementen (laten) realiseren, met de optie om op de begane grond van het hoofdgebouw één of meerdere horecagelegenhe(i)d(en) te vestigen. Door woningbouw op deze locatie neemt de leegstand in het (winkel)centrumgebied van Nieuw Bergen behoorlijk af.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordoostelijke rand van het centrum in Nieuw Bergen en staat kadastraal bekend als gemeente Bergen Limburg, sectie D, nr's 4.547, 4.784 en 4.785. Het plangebied heeft een oppervlakte van 1.730 m² en wordt globaal gezien begrensd door:

  • Noordzijde: de Van Baerlestraat;
  • Oostzijde: de zijdelingse perceelsgrenzen van de woonpercelen Van Baerlestraat 2 en Keulerstraat 3;
  • Zuidzijde: de Keulerstraat;
  • Westzijde: de Mosaïque.

Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22010MO7NBG-ON01_0001.png"

Globale ligging plangebied in groter verband (rode druppel, bron: maps.google.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22010MO7NBG-ON01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: maps.google.nl)

1.3 Geldend(e) bestemmingsplan(nen)

Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Mosaïque-Centrum', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 12 juli 2012. In het bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Centrum (artikel 4)' met een maximum bouwhoogte van 13,0 m aan de straatzijde en 4,0 m aan de achterzijde. Binnen deze centrumbestemming zijn functies als detailhandel, dienstverlening op de begane grond, horeca en wonen op de verdieping toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22010MO7NBG-ON01_0003.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

Omdat het beoogde bouwplan niet past binnen de maximum bouwhoogte van 4,0 m aan de achterzijde van het perceel en ter plaatse geen woningen mogen worden gerealiseerd op de begane grond, zal de bestemming voor de gronden in het plangebied herzien moeten worden.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Huidige situatie

In het voorliggende plangebied bevinden zich gebouwen bestaande uit twee bouwlagen met en zonder kap. In de bebouwing zijn een leegstaande winkel (705 m²), twee horecagelegenheden (samen 365 m²), het Energiehuis van de gemeente Bergen (=200 m² kantoorruimte) en 4 bovenwoningen aanwezig. Op navolgende afbeelding een impressie van de bestaande bebouwing in het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22010MO7NBG-ON01_0004.png"

Impressie noordelijk deel bouwblok, oostzijde van Mosaïque

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22010MO7NBG-ON01_0005.png"

Impressie zuidelijk deel bouwblok, hoek Mosaïque - Keulerstraat

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Ruimtelijke randvoorwaarden

Met de herontwikkeling van het bouwblok aan de oostzijde van Mosaïque wordt een nieuwe, kwalitatieve invulling gegeven aan één van de zijden van de vernieuwde pleinruimte. Met dit initiatief wordt:

  • een bijdrage geleverd aan de diversificatie van het woningaanbod in de gemeente Bergen;
  • 705 m² winkelvloeroppervlak aan de bestaande winkelvoorraad onttrokken;
  • meer uitstraling gegeven aan het plein.

Voor de voornoemde herontwikkeling gelden een aantal (ruimtelijke) randvoorwaarden:

  • De carrévorm van de pleinruimte blijft behouden;
  • De bestaande rooilijn van het bouwblok wordt grotendeels gehandhaafd;
  • Er is sprake van aaneengesloten bebouwing;
  • De bebouwing bestaat uit minimaal drie bouwlagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22010MO7NBG-ON01_0006.png"

Deze ruimtelijke randvoorwaarden vormen het kader voor de uitwerking naar een concreet bouwplan. Daarnaast is het van belang dat de pleinruimte wordt versterkt door geleding aan te brengen in de te herontwikkelen bebouwing. Door de bestaande en nieuwe bebouwing met dezelfde stedenbouwkundige middelen (bouwblok met accenten) te verbinden, ontstaat meer samenhang in het ruimtelijk beeld. In dat opzicht is het wenselijk om op de hoek van Keulerstraat - Sint Petrusstraat een accent aan te brengen, waardoor de zichtlijn vanaf de Raadhuisstraat visueel versterkt wordt en de bestaande pleinruimte een duidelijke begrenzing krijgt aan de oostzijde. De nieuwe bebouwing bestaat uit minimaal drie bouwlagen waarbij aan de volledige pleinzijde een vierde bouwlaag kan worden toegevoegd. Er vindt daarmee een kleine afwijking van de visie omdat daar alleen een accent aan de zuidzijde is voorzien. Gezien de huidige, grote woningbehoefte, en omdat bouwlocaties schaars zijn, wil de gemeente onderzoeken of dat een hoger front aan het plein mogelijk is

In het geldende bestemmingsplan ‘Mosaïque-Centrum’ is voor het hele bouwblok een maximum bouwhoogte van 13 m bepaald. Met de nieuwe invulling (ook bij vier bouwlagen) wordt deze maximum bouwhoogte niet overschreden.

De appartementen oriënteren zich op de pleinzijde, waardoor een levendig gevelbeeld tot stand komt. Parkeren vindt bij voorkeur plaats op maaiveld, aan de achterzijde van het bouwblok, maar kan ook in een ondergrondse c.q. half verdiepte parkeerkelder plaatsvinden. Op deze wijze worden de geparkeerde auto’s aan het directe zicht onttrokken.

2.2.2 Programma en ruimtelijke opzet

In programmatische zin wordt ingezet op maximaal 25 levensloopbestendige middeldure (huur)appartementen voor kleinere huishoudens, waaraan thans behoefte is binnen de gemeente Bergen. De appartementen worden gelijkvloers uitgevoerd en moeten toegankelijk zijn via een lift, zodat ze geschikt zijn voor ouderen en mindervaliden. Hiermee worden de appartementen wat betreft interne en externe toegankelijkheid als nultredenwoningen gerealiseerd.

Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om in het hoofdgebouw af te zien van het realiseren van appartementen op de begane grond en deze ruimte te gebruiken ten behoeve van horeca van ten hoogste categorie 3 (restaurants e.d.). Dit bepaalt de gemeente nader in overleg met de huidige horecaondernemers.

Op navolgende afbeelding een schematische impressie van hoe de ruimtelijke opzet er conceptueel uitziet:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22010MO7NBG-ON01_0007.png"

Duidelijk zichtbaar is dat er aan de noordzijde een gebouw met een wat grotere voetprint wordt gerealiseerd en aan de zuidzijde met een gebouw met een wat kleinere voetprint. In het hoofdgebouw kan desgewenst op de begane grond (ter plaatse van de aanduiding 'horeca') ook horeca t/m categorie 3 gevestigd worden. Het bestemmingsplan biedt overigens ook de mogelijkheid om beide gebouwen aan elkaar te bouwen en dus een gebouw uit één volume te realiseren.

Het parkeren voor de bewoners vindt plaats op de achterzijde van het perceel, achter de nieuwe bebouwing of in een ondergrondse c.q. half verdiepte parkeerkelder. Dit wordt nog nader onderzocht op haalbaarheid.

Op navolgende afbeelding een mogelijke impressie van hoe dit er in de praktijk uit zou kunnen zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22010MO7NBG-ON01_0008.png"

Het is op basis van het bestemmingsplan ook mogelijk om aan de pleinzijde over de volledige breedte 4 bouwlagen te realiseren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  • Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.

In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling.

Planspecifiek
De voorliggende ontwikkeling maakt in planologische zin maximaal 21 nieuwe woningen (25 nieuw minus 4 sloop) mogelijk. Gelet hierop kan gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling en moet getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Gesteld kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regionale woningbouwprogrammering, zie verder subparagraaf 3.3.1). Bovendien is het voorliggende plangebied gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.

De horecafunctie, zoals deze op de begane grond gerealiseerd kan worden in het hoofdgebouw binnen de functieaanduiding 'horeca' in dit bestemmingsplan, was al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan en hoeft daarom niet aan de ladder getoetst te worden.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg

Provinciale Staten hebben op 1 oktober 2021 de nieuwe Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. Op 25 oktober is deze visie in werking getreden. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030 - 2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

In de Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020 - 2024 wordt nadrukkelijk de verbinding gelegd tussen de (toekomstige) bevolkingssamenstelling en de bestaande woningvoorraad. Uit de regionale analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. De transformatie van de bestaande woningvoorraad naar meer toekomstbestendige woonvormen en woningen speelt ook in Noord-Limburg. Hierbij is speciale aandacht nodig voor het toenemend aantal ouderen, bijzondere doelgroepen (waaronder woonurgenten en internationale werknemers), verduurzaming en de beschikbaarheid van betaalbare woningen. Daarbij kiest de provincie primair voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkt voor uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden vindt slechts in uitzonderlijke gevallen plaats, met als uitgangspunt dat de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte leidend is.

Planspecifiek
De provincie bekijkt woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/ herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij haar keuzes houdt de provincie rekening met samenhangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast beziet de provincie de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid.

De beoogde ontwikkeling betreft een inbreidingslocatie waarbij functieverandering plaatsvindt van incourante centrumfuncties (detailhandel en horeca) met bovenwoningen naar een meer courante functie 'wonen' en optioneel één of meerdere horecafuncties op de begane grond. Met de voorliggende plannen wordt ingezet op het terugdringen van de bestaande ruimte voor detailhandel en het geven van een kwaliteitsimpuls aan de oostzijde van het centrumgebied van Nieuw Bergen. Dit is tevens passend binnen de kaders van de regionale detailhandelsvisie (zie verder subparagraaf 3.3.2).

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid uit de omgevingsvisie juridische binding te geven. Er moet voldaan worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze toets heeft reeds plaatsgevonden in het kader van het nationale beleid (zie subparagraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens is aangegeven dat de mogelijkheden voor hergebruik van leegstaande monumentale en beeldbepalende panden dienen te worden bezien.

Planspecifiek
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied niet ligt binnen (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap.

Omdat met de voorliggende plannen niet wordt ingezet op de uitbreiding van de winkelfunctie, maar juist op het terugdringen daarvan, hoeft niet getoetst te worden aan artikel 2.4.3 van de Omgevingsverordening.

3.2.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonvisie Noord-Limburg 2020 - 2024

De gemeenteraad van Bergen heeft op 21 september 2020 de regiovisie Wonen vastgesteld. De visie is tot stand gekomen door samenwerking tussen alle acht gemeenten in Noord-Limburg. In deze visie ligt veel meer de nadruk op de woningbouwopgave in kwalitatieve zin. Het gaat in algemene zin om het bouwen van de juiste woningen op de juiste locaties, op het goede moment. Er zijn géén belemmeringen om kwalitatief goede plannen die voorzien zijn van een deugdelijke onderbouwing te realiseren.

Om in een concrete situatie een goede afweging te kunnen maken, is in de nieuwe regiovisie een nieuwe kwalitatieve richtlijn opgenomen. Belangrijke uitgangspunten in dit verband zijn:

  • Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen;
  • Benutten koppelkansen om ook andere opgaven aan te pakken (bijvoorbeeld het oplossen van leegstand);
  • Toevoegen van woningen mag niet leiden tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot;
  • Het type toe te voegen woningen moet passen binnen de kwalitatieve behoefte;
  • Nastreven van sociaal duurzame woonconcepten en aansluiting zoeken bij duurzaamheidsdoelen die landelijk, regionaal en lokaal zijn gesteld.

Planspecifiek
Het aandeel appartementen in de gemeente Bergen is relatief laag ten opzichte van het regionale gemiddelde en ook ten opzichte van de andere gemeenten in de regio Maasduinen. De markt voor appartementen is kritisch, mede omdat de verhuisgeneigdheid laag is (hoe ouder, hoe honkvaster). Kwaliteit is daarom cruciaal, waarbij met name de locatie aan de oostzijde van Mosaïque (nabijheid van dagelijkse voorzieningen en openbaar vervoer) van doorslaggevend belang lijkt. Hier ligt dus in relatie tot Mosaïque duidelijk een kans.

Via het voorliggende bestemmingsplan wordt de mogelijkheid gecreëerd om ter plaatse van een incourante strip met centrumvoorzieningen en bovenwoningen, in totaal 25 nieuwe levensloopgeschikte en duurzame middeldure huurwoningen voor één- en tweepersoons huishoudens te realiseren (na aftrek sloop 21 woningen), met optioneel één of meerdere horecafuncties. Het aanbod van deze woonvorm in de gemeente is nu beperkt. Binnen de regionale visie is er ruimte voor dergelijke initiatieven. Zeker omdat hiermee tegelijkertijd de leegstand in het centrum van Nieuw Bergen wordt teruggebracht.

De appartementen zijn gelijkvloers en toegankelijk via een lift, waardoor ze uitermate geschikt zijn voor ouderen. Vanwege het voorzieningenniveau in Nieuw Bergen is Mosaïque een goede locatie binnen de gemeente om nieuw woningaanbod te realiseren voor deze doelgroep. Bovendien kan het project de doorstroming op de woningmarkt in Bergen bevorderen. Diegenen die behoefte hebben aan een levensloopbestendige woning worden door dit project op hun wenken bediend en er komen woningen op de markt die mede geschikt zijn voor een jongere generatie, wat voor Bergen gelet op de te verwachten demografische ontwikkeling belangrijk is.

Naast de aansluiting op de woningbehoefte betekent de realisatie van dit woonprogramma in de directe nabijheid van de centrumvoorzieningen, dat ouderen de kans wordt geboden om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen en sociaal actief te blijven. Behalve winkels zijn ook andere voorzieningen op korte afstand beschikbaar. Daarnaast zorgt buslijn 83 (Nijmegen Centraal Station - Venlo Station) ervoor dat het centrum van Nieuw Bergen een goede openbaar vervoer verbinding heeft met andere kernen binnen de gemeente en daarbuiten.

3.3.2 Regionale detailhandelsvisie Noord-Limburg

De regionale detailhandelsvisie is een uitwerking van het POL2014, waarin de regiogemeenten door de provincie Limburg worden uitgedaagd om een aanpak te formuleren voor het ´nieuwe groeien´. In de visie worden uitgangspunten geformuleerd en is beschreven welke aanpak en afspraken regionaal gemaakt worden om een gezond en gedifferentieerd winkelklimaat te behouden.

De beoogde ontwikkeling in Nieuw Bergen - het onttrekken van vierkante meters aan de bestaande winkelvoorraad - sluit aan bij de relevante uitgangspunten uit de provinciale detailhandelsvisie:

  • Behoud en versterking van bestaande detailhandelsstructuur;
  • Kwaliteit in plaats van kwantiteit (het nieuwe groeien);
  • Innovatie en dynamiek in de detailhandel op verantwoorde wijze faciliteren;
  • Schaalvergroting op de juiste plek faciliteren.

Evenals het gerealiseerde centrumplan Mosaïque uit 2014 sluit ook deze nieuwe transformatieopgave in het centrum van Nieuw Bergen aan bij de bovengenoemde uitgangspunten.

Om adequaat in te kunnen spelen op ontwikkelingen en trends in de markt - om een gezond en gedifferentieerd winkelklimaat in stand te kunnen houden - moeten grootschalige detailhandelsinitiatieven met een bovenlokaal/regionaal effect afgestemd worden in de regio.

Planspecifiek
In de visie is Nieuw Bergen getypeerd als een lokaal verzorgend centrum (5.000 tot 10.000 m² wvo). Dit is bekrachtigd in het distributieplanologisch onderzoek van Seinpost (d.d. mei 2017, zie subparagraaf 3.4.3), waaruit blijkt dat het verzorgingsgebied van het centrum primair wordt gevormd door de direct omliggende kern Nieuw Bergen en het nabijgelegen Bergen en Aijen. Vanuit dit gebied wordt de hoogste koopkrachtbinding gerealiseerd.

  • Door de afstanden is het noordelijk deel van de gemeente (Afferden) mede gericht op de winkels in het naburige Gennep. Hier bevindt zich tevens een Albert Heijn supermarkt, die in Bergen niet aanwezig is.
  • Het oostelijke deel van de gemeente (Siebengewald e.o.) heeft een eigen supermarkt die zich primair op Duits kooptoerisme richt en in mindere mate de eigen inwoners bedient. De inwoners van Siebengewald zijn deels gericht op het nabijgelegen Goch, waar zich onder meer een grote Kaufland supermarkt bevindt. Een belangrijk deel van de inwoners doet echter haar (dagelijkse) boodschappen in het centrum van Nieuw Bergen.
  • Het zuidelijk deel van de gemeente (de kernen Well en Wellerlooi) beschikt niet over een eigen supermarkt maar ligt wel in de invloedssfeer van Arcen en Venray. Bovendien kunnen de inwoners van deze kernen voor dagelijkse aankopen terecht bij de Jumbo in Wanssum.

Detailhandel in een dorp met de omvang van Nieuw Bergen heeft dan ook hoofdzakelijk een lokale functie. De dorpsinwoners kopen hier de frequent benodigde artikelen zoals levensmiddelen, persoonlijke verzorging en huishoudelijke artikelen. Wie meer keuze wil, is aangewezen op plaatsen als Boxmeer of Venray. Dit wordt bevestigd in de regionale detailhandelsvisie. Wel is er sprake van een groeiende groep recreanten/ toeristen die het centrum van Nieuw Bergen bezoekt en vindt er toevloeiing plaats vanuit Duitsland.

Omdat met de voorliggende visie juist wordt ingezet op het terugdringen van de bestaande winkelvoorraad - en niet de uitbreiding daarvan - is geen regionale afstemming nodig. Daarmee is de voorliggende visie passend binnen de kaders van de regionale detailhandelsvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Bergen 2030

In de afgelopen jaren is ook in de gemeente Bergen veel veranderd op het gebied van onder andere bevolkingsopbouw, duurzaamheid en economie. Daarom heeft de gemeenteraad op 23 april 2019 de Omgevingsvisie Bergen 2030 vastgesteld. Deze visie bepaalt in welke richting de gemeente zich wil ontwikkelen.

De Omgevingsvisie heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Bergen, met uitzondering van het gebied Wells Meer. Concrete aanvragen van overheden, organisaties, ondernemers en burgers toetst Gemeente Bergen voortaan aan de tien navolgende uitgangspunten van deze visie:

  • 1. Waterbeheer op maat;
  • 2. Voorzieningen bereikbaar houden;
  • 3. Verder bouwen aan een gezonde leefomgeving;
  • 4. Energie onafhankelijk in 2030;
  • 5. Woningvoorraad op maat;
  • 6. Versterken natuurwaarden en biodiversiteit;
  • 7. De meest toekomstbestendige gemeente;
  • 8. Leefklimaat in de dorpen verbeteren;
  • 9. Landschap en Landbouw in balans;
  • 10. Kwaliteitsslag en zonering recreatievoorzieningen.

Planspecifiek
Uit de visiekaart blijkt dat het plangebied is aangemerkt als 'centraal voorzieningencentrum Nieuw Bergen'. Door het toevoegen van maximaal 25 woningen (na aftrek sloop 21 woningen) wordt bijgedragen aan het behoud en de versterking van het centrum van Nieuw Bergen en blijven voorzieningen bereikbaar (uitgangspunt 2).

Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan een woningvoorraad op maat (uitgangspunt 5): het meer levensloopbestendig en duurzaam maken (gasloos en BENG) van de woningvoorraad.

Mede in het kader van de Omgevingsvisie Bergen 2030 profileert de gemeente zich als ‘toekomstbestendige gemeente’ (uitgangspunt 7). Dit komt onder andere terug in de wens om energie-onafhankelijk te zijn, het ruimte bieden aan vernieuwende initiatieven op het gebied van duurzaam wonen en werken, het bevorderen van het zelfvoorzienend vermogen en de verduurzaming van de lokale gemeenschap.

Ook op de schaal van het voorliggende initiatief wil de gemeente haar duurzaamheidsambities waarmaken. In de verdere uitwerking naar concrete plannen zal de gemeente Bergen voorwaarden stellen aan een duurzame ontwikkeling van het bouwblok aan de oostzijde van Mosaïque. Daarbij wordt vooral gedacht aan energieneutraal, circulair en natuurinclusief bouwen. De gemeente heeft daarbij de ambitie een hoogwaardige energieprestatie te eisen voor de nieuwe appartementen, rekening houdend met de technische en financiële mogelijkheden in relatie tot andere beleidsdoelen. Ontwikkelende partijen worden uitgedaagd de appartementen energieneutraal te realiseren.

Voor circulair bouwen geldt dat bij de nieuwbouw zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van secundaire grondstoffen (herwonnen, herbruikbare grondstoffen) en pas in tweede instantie van hernieuwbare grondstoffen die op duurzame wijze zijn gewonnen. Daarnaast wordt gestimuleerd modulair te bouwen zodat objecten duurzaam worden gebouwd, gebruikt en ontmanteld. Ook moet bij de bouw zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van materialen met zo klein mogelijke CO2 -emissie.

Ook de mogelijkheid van natuurinclusief bouwen dient, zeker bij een groene gemeente als Bergen, nader uitgewerkt te worden in de verdere planvorming. In relatie tot het onderhavige initiatief wordt gedacht aan het aanbrengen van voorzieningen voor gierzwaluwen en huismussen.

3.4.2 Woonvisie gemeente Bergen 2017 - 2021

De gemeenteraad heeft op 12 december 2017 een gemeentelijke woonvisie vastgesteld waarbij rekening is gehouden met de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Er ligt een grote opgave om de bestaande woningvoorraad toekomstbestendig (inspelen op de grote groei van het aantal ouderen) en duurzaam te maken. Bij nieuwe woningbouwinitiatieven richt de gemeente zich sterk op het toevoegen van de juiste woningen (kwalitatieve aanvulling op het bestaande woningaanbod) op de juiste locatie.

Daarnaast heeft de gemeente een opgave om te schrappen in de bestaande planvoorraad. Om een goede afweging te kunnen maken, zowel als het gaat om het schrappen van een deel van de harde planvoorraad als het beoordelen van nieuwe initiatieven, is in de woonvisie een kwalitatief afwegingskader opgenomen. In dit afwegingskader worden kwaliteiten genoemd voor de locatie en voor de woning. Dat betekent dat inbreiding voor uitbreiding gaat en wordt ingezet op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (o.a. herbestemmingsmogelijkheden, invulling ‘rotte plekken’ bijdrage aan gevarieerde wijkopbouw). Wat betreft de kwaliteiten van de woning wordt ingezet op levensloopbestendige woningen, duurzaamheid, excellente woonmilieus, consumentgericht ontwikkelen en bijzondere doelgroepen.

Planspecifiek
Met het voorliggende initiatief worden 21 middeldure huurwoningen toegevoegd (na aftrek sloop 4 woningen) op een herbestemmingslocatie. De gemeente zet in op het in samenhang invullen van de woonbehoefte vanuit vooral de ouderendoelgroep aan middeldure huurappartementen en het terugbrengen van een overschot aan winkelvoorraad. De nieuwe woningen zijn levensloopbestendig, duurzaam (gasloos en BENG) en dragen bij aan een meer gevarieerde wijkopbouw met middeldure huurwoningen voor ouderen in het centrum. Zie verder subparagraaf 3.3.1 voor de recentere regionale woonvisie.

3.4.3 Distributieplanologisch onderzoek

Uit het distributieplanologisch onderzoek van Seinpost (d.d. mei 2017) blijkt dat de supermarkt- en horecabranche in Nieuw Bergen zijn verzadigd. Enkele branches zijn daarentegen nog ondervertegenwoordigd. Zo is er bijvoorbeeld nog ruimte in de mode- en schoenenbranche en voor dienstverlenende functies. Daarnaast hebben enkele bestaande ondernemers de wens om uit te breiden. Een deel van de leegstand in het centrum van Nieuw Bergen zou hiermee ingevuld kunnen worden, maar dan moet er een serieuze impuls aan het centrumgebied worden gegeven.

Van de circa 7.600 m² winkelvoorraad in het centrum van Nieuw Bergen staat op dit moment circa 2.095 m² leeg, een leegstandspercentage van circa 27,5 %. Ter vergelijking; het landelijk gemiddelde voor vergelijkbare centra bedraagt 11,4 % (Locatus, 2019). Om het winkelcentrum toekomstbestendig te maken is het dan ook noodzakelijk dat circa 500 tot 1.000 m² winkelruimte aan de markt onttrokken wordt, door transformatie naar een andere functie. Transformatie naar wonen ligt daarbij het meest voor de hand.

Planspecifiek
Het onttrekken van vierkante meters winkelruimte is geen gemakkelijke opgave omdat een deel van de leegstaande winkelruimte recentelijk gerealiseerd is en het onttrekken van deze winkelruimte afbreuk zou doen aan de huidige winkelstructuur. Met de ontwikkeling van Mosaïque is het zwaartepunt van het centrum in zuidwestelijke richting verschoven. Vanuit ruimtelijk perspectief ligt het daarom voor de hand om het bouwblok (= plangebied) aan de oostzijde van Mosaïque te transformeren naar wonen.

Niet alleen heeft de bebouwing aan deze zijde een gebrekkige uitstraling, ook behoort het bouwblok gevoelsmatig niet meer tot het winkelgebied. Ten oosten van de Sint Petrusstraat bevindt zich namelijk hoofdzakelijk woonbebouwing. Het onttrekken van winkelruimte aan deze zijde van Mosaïque doet bovendien geen afbreuk aan de bestaande winkelstructuur en draagt tevens bij aan een compacter centrum. Met de herontwikkeling van het voornoemde bouwblok kan meer cachet worden gegeven aan de bestaande pleinruimte. Op dit moment ontbreekt het aan deze zijde aan een duidelijke begrenzing.

De twee supermarkten in het centrumgebied vormen de voornaamste trekkers, maar zijn beide aan de zuidoostzijde gelegen. Hierdoor kunnen consumenten de auto parkeren nabij de supermarkt en worden zij niet uitgenodigd om een rondje te lopen. De passage achter Mosaïque heeft hier sterk onder te lijden. Daarom is het van belang dat de voormalige ruimte van de Jan Linders wordt gevuld door een publiekstrekker, waardoor er een natuurlijke looproute aan de noordzijde van het centrumgebied ontstaat en de bestaande winkels meer aanloop krijgen.

De vitale (winkel)voorzieningen in het bouwblok aan de oostzijde worden daarbij idealiter verplaatst naar de passage achter Mosaïque, waarmee het aantal leegstaande panden in het centrum structureel kan worden teruggedrongen.

Met de transformatie van het bouwblok aan de oostzijde van Mosaïque van winkels naar appartementen voor ouderen, wordt het aantal vierkante meters aan winkelruimte binnen het centrum verkleind. Hiermee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het terugbrengen van het overschot aan winkelvoorraad.

Daarnaast is de sociale functie van het centrum, alsmede het ‘aantrekken’ en ‘vasthouden’ van zowel inwoners als recreanten, van groot belang voor het ondernemersklimaat. Een duurzame binding van klanten uit Nieuw-Bergen en de omliggende dorpen is belangrijker dan ooit. De consument wordt steeds kritischer: ze stellen hogere eisen aan aanbod, kwaliteit, service, gastvrijheid, gemak, prijs, bereikbaarheid en vermaak. Zo hechten met name ouderen vooral belang aan gemak en service en vinden het belangrijk dat het in een winkelgebied aangenaam verblijven is. Dit past bij de oorspronkelijke gedachte van Mosaïque als ‘huiskamer’ en ontmoetingsplek.

3.4.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.

3.5 Conclusie

Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & parkeren

4.1.1 Verkeer

Toekomstige situatie
De voertuiggeneratie van 25 middeldure huurappartementen (categorie: huur, etage, midden/goedkoop) komt volgens publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedte) uit op 4,1 voertuigbewegingen per appartement. Dat is 25 x 4,1 = 102,5 voertuigbewegingen.

Voor restaurants en cafés/bars/cafetaria's zijn geen verkeersgeneratiecijfers beschikbaar, maar uitgaande van het aantal benodigde parkeerplaatsen (zie hierna in subparagraaf 4.1.2 Parkeren) en dat alle tafels op een dag 3x bezet zijn (= worst-case), betekent dit maximaal 3 x 42,0 x 2 (= heen en terug rijden) maximaal 252 voertuigbewegingen per etmaal.

In totaal een voertuiggeneratie van 102,5 + 252,0 = 354,5 voertuigbewegingen per etmaal.

Huidige situatie
Omdat er een functiewijziging plaatsvindt van ‘centrum’ naar ‘wonen’ zal het aantal voertuigbewegingen naar verwachting echter behoorlijk afnemen ten opzichte van de huidige situatie. Alleen al het wegvallen van 705 m² winkelvloeroppervlak (= dorpscentrum) leidt tot een afname van de voertuiggeneratie van 53,0 voertuigbewegingen per 100 m² bvo, zijnde 7,05 x 53,0 = 373 voertuigbewegingen. Dit nog los van de voertuiggeneratie ten gevolge van de horecagelegenheden (365 m²), de kantoorruimte (200 m²) en de 4 bovenwoningen in het plangebied. Daarmee is er per saldo, ook als de begane grond van het nieuwe woongebouw ingevuld wordt met één of meerdere horecagelegenhe(i)d(en), sprake van een afname van de voertuiggeneratie ten opzichte van de bestaande situatie.

Net als in de huidige situatie zal het plangebied zelf ontsloten worden via de Keulerstraat en (wat betreft de parkeerplaatsen die op eigen terrein gerealiseerd worden) de Sint Petrusstraat. Het aantal voertuigbewegingen kan gemakkelijk opgevangen worden op deze wegen. Los hiervan zal een deel van de bezoekers ook elders in het centrum van Bergen parkeren.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.1.2 Parkeren

De parkeerbehoefte voor 25 middeldure huurappartementen (categorie: huur, etage, midden/goedkoop) komt volgens publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedte) uit op 1,1 parkeerplaats inclusief bezoekersparkeren. Voor een café/bar/cafetaria geldt een parkeerbehoefte van maximaal 7,0 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Worst-case is echter voor de horecagelegenhe(i)d(en) uitgegaan van een restaurant waarvan de parkeerbehoefte maximaal 12,0 parkeerplaatsen per 100 m² bvo bedraagt:

Functie   Aantal | 100 m² bvo   Parkeernorm/ eenheid   Totaal  
Woning (appartement) midden/ goedkoop   25   0,8   20,0  
Bezoekers   25   0,3   7,5  
Restaurant   3,5   12,0   42,0  
Totaal   69,5  

Een deel daar van zal in elk geval op eigen terrein worden gerealiseerd en mee worden genomen bij het ontwerp van het bouwplan. Daarnaast is het zo dat er natuurlijk ook bestaande centrumfuncties in het plangebied zitten, waarvoor nu uitsluitend in het openbaar gebied geparkeerd wordt. Alleen al het wegvallen van 705 m² winkelvloeroppervlak (= dorpscentrum) leidt tot een afname van de parkeerbehoefte van 3,4 parkeerplaatsen per 100 m² bvo, zijnde 7,05 x 3,4 = 24,0 parkeerplaatsen.

Dit nog los van de parkeerbehoefte vanuit de horecagelegenheden (365 m²), het kantoor (250 m²) en de 4 bovenwoningen in het plangebied. Daarmee is er per saldo, ook als er appartementen op de begane grond ingeruild worden voor een horecagelegenheid, sprake van een afname van de parkeerbehoefte ten opzichte van de bestaande situatie.

Aangezien winkelbezoekers voornamelijk overdag aanwezig zijn en bewoners 's avonds verandert de parkeerbehoefte in de omgeving. Om toekomstige parkeerproblemen te voorkomen en de invloed op deze parkeerbehoefte aan te tonen, zal buiten de schoolvakantie een parkeeronderzoek worden uitgevoerd. Met dit onderzoek zal op verschillende momenten de parkeerdruk in een acceptabele loopafstand worden vastgelegd. Door de huidige situatie te vergelijken met de berekende toekomstige parkeerbehoefte, kan worden aangetoond of er zowel overdag als in de avond en nacht voldoende parkeervoorzieningen aanwezig zijn.

Het nog uit te voeren parkeeronderzoek zal aantonen of aspect 'parkeren' voor een belemmering zorgt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

Op basis van het vooronderzoek wordt de locatie als verdacht beschouwd voor een grond- en/of grondwaterverontreiniging (hypothese). Bij het bodemonderzoek dat ten westen van de huidige onderzoekslocatie is uitgevoerd, zijn verontreinigingen met zink (sterk) en PAK (licht) aangetoond in de zwak puinhoudende bovengrond. Daarnaast bleek het grondwater licht verontreinigd met enkele zware metalen. Vooralsnog kan niet worden uitgesloten dat dit op de huidige onderzoekslocatie niet aan de orde is.

Verder heeft ter plaatse van de huidige pizzeria (Mosaïque 7f ) in het verleden een ondergrondse HBO tank gelegen van 5.000 l, die conform KIWA gesaneerd en verwijderd is. Ondanks dat de tank conform KIWA gesaneerd is, is het mogelijk dat een bodemverontreiniging met minerale olie is achtergebleven als gevolg van de ondergrondse tank.

Aanbevolen wordt om in het kader van de voorgenomen herontwikkeling op de locatie een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en in geval van puindeeltjes tevens NEN 5707 uit te voeren. Aangezien het merendeel van de locatie bebouwd is, die op termijn gesloopt zal worden, wordt aanbevolen het bodemonderzoek uit te voeren op het moment dat de bebouwing gesloopt is.

Uitgaande van de hypothese ‘verdachte locatie’ wordt de locatie onderzocht volgens de strategie voor een 'diffuus belaste niet-lijnvormige locatie met een heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming' (VED-HE-NL), waarbij aanvullend de ondergrond wordt onderzocht conform de strategie voor een ‘onverdachte niet-lijnvormige locatie’ (ONV-NL). Om vast te stellen of als gevolg van de voormalige ondergrondse tank een bodemverontreiniging is ontstaan wordt ter plaatse de onderzoeksstrategie voor een verdachte locatie met één of meerdere ondergrondse opslagtanks (VEP-OO) gehanteerd.

Het aspect 'bodem' vormt (op basis van het historisch onderzoek) naar verwachting geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Na het slopen van alle bebouwing zal in het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22010MO7NBG-ON01_0009.png"

Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de nieuwe woningen in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Rijksweg N271 en de Siebengewaldseweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de volgende relevante niet-gezoneerde wegen in kaart gebracht: Eldenstraat, Keulerstraat, Sint Petrusstraat, Van Baerlestraat en het Parkeerterrein Centrum. In het onderzoek is de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemming inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.

Voor het plangebied is al een indeling voor de appartementenblokken opgesteld. Voor elke zijde van de blokken zijn toetspunten ten behoeve van maximaal 4 bouwlagen gemodelleerd. In het plan bestaat tevens de mogelijkheid om enkele appartementen te laten vervallen ten behoeve van de realisatie van één of meerdere horecagelegenhe(i)d(en). Als worst case scenario zijn toetspunten gemodelleerd ten behoeve van uitsluitend appartementen.

De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt maximaal 42 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22010MO7NBG-ON01_0010.jpg" Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe omgeving van het plangebied komen verschillende centrumfuncties als horeca, detailhandel en dienstverlening voor. Het is echter zo dat het op basis van het geldende bestemmingsplan al is toegestaan om op de verdiepingen te wonen te realiseren, in die zin komen de nieuwe woningen dus ook niet dichter bij de bestaande niet-woonfuncties in de omgeving. Bovendien vallen deze centrumfuncties in milieucategorie 1 en wordt te allen tijde aan de bijbehorende richtafstand van 10 m voldaan.

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Omdat er een functiewijziging plaatsvindt van ‘centrum' naar (vrijwel) uitsluitend ‘wonen’ neemt het aantal voertuigbewegingen af ten opzichte van de bestaande situatie (zie verder subparagraaf 4.1.1).

Los hiervan is sowieso sprake van een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit wordt bevestigd door de uitgevoerde berekening met de NIBM-tool (versie 23 april 2022):

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22010MO7NBG-ON01_0011.png"

Goede ruimtelijke ordening
In het kader van artikel 5.16 Wm zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2020 bepaald.

Uit deze kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

De daggemiddelde norm van 50 µg/m³ voor PM10 mag maximaal 35 dagen per jaar overschreden worden en is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3. De daggemiddelde norm komt overeen met ongeveer 32 µg/m3 jaargemiddeld (Bron: www.infomil.nl). Met een waarde onder de 18 µg/m³ wordt bij de nieuwe woningen, ook voor deze daggemiddelde norm voor PM10, ruimschoots aan deze lagere norm voldaan. Dit wordt bevestigd door de resultaten uit de NSL-monitoringstool waarbij ter hoogte van de toetspunten langs de N271 (de meest nabij gelegen gemonitorde weg) voor 2020 wat betreft het aantal overschrijdingsdagen voor PM10 ook sprake is van minder dan 35 overschrijdingsdagen.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel:

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 3 ouE/m³   maximaal 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 14 ouE/m³   maximaal 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. De gemeente Bergen beschikt over een dergelijke verordening in de vorm van de Verordening geurhinder en veehouderij 2007.

Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit milieubeheer
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving met een geurcontour die (deels) over het plangebied gelegen is. Bovendien zijn tussen omliggende agrarische bedrijven en het plangebied al andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP22010MO7NBG-ON01_0012.png" Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering, bron: www.risicokaart.nl)

Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van aardgastransportleidingen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Arcadis heeft in september 2010 een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over provinciale wegen (Arcadis, Externe veiligheid provinciale wegen, 21 september 2010, (www.relevant.nl). Het rapport geeft voor alle wegen waarover het vervoer plaatsvindt inzicht in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zowel in de huidige als in de toekomstige situatie. Uit het onderzoek van Arcadis volgt dat op de N271 tussen het knooppunt N271/A77 bij Heijen en de aansluiting met de Siebengewaldseweg bij Nieuw Bergen (ovonde) er geen sprake is van een PR 10-6-contour buiten de weg. De 10-7-contour is gelegen op de weg. De 10-8 contour strekt zich uit tot 90 m vanaf de as van de weg. Het huidige en toekomstige groepsrisico bedraagt circa 1 promille van de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Het onderzoek maakt niet duidelijk waarom de N271 in zuidelijke richting niet is meegenomen. De risicocontouren voor dit traject zullen niet significant verschillen ten opzichte van het onderzochte traject.

Andere wegen die op de ovonde aansluiten zijn in bovenstaand onderzoek niet meegenomen. De niet genoemde gemeentelijke wegen in de omgeving zijn erf- en wijkontsluitingswegen binnen de bebouwde kom van Nieuw Bergen. Vervoer van gevaarlijke stoffen is op deze wegen niet verboden. Omdat in de wijken en op de erven die door deze wegen ontsloten worden, geen inrichtingen zijn gevestigd waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, is vervoer van gevaarlijke stoffen voor zover dit al plaatsvindt zeer sporadisch. De externe veiligheidsrisico's zijn daarom niet nader beschouwd.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen. De toekomstige bewoners zullen zelf redzaam zijn. Er is in het plangebied geen sprake van het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object.

Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Waterhuishouding

4.8.1 Regelgeving

Het plan gebied ligt in het stroomgebied van het Waterschap Limburg (voormalig waterschap Peel en Maasvallei). Waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei hebben het Waterbeheerplan 2016 – 2021 vastgesteld. Zo konden zij, vooruitlopend op de fusie in 2017, alvast invulling geven aan gezamenlijk waterbeheer. Het Waterbeheerplan zet de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg. Het beschrijft:

  • hoe het waterschap het watersysteem en waterkeringen op orde wil brengen;
  • voor welke thema’s het waterschap aan de lat staat en haar strategie daarvoor;
  • welke maatregelen het waterschap gaat uitvoeren, wie haar partners daarin zijn en hoe zij dit monitort en bijstuurt.

Het beleid voor hemelwater afkomstig van nieuwbouw in Bergen is als volgt: hemelwater afkomstig van daken en verhardingen dient conform de watertoets op eigen terrein in de bodem te worden geïnfiltreerd of - indien niet mogelijk - worden gebufferd en vertraagd worden afgevoerd naar een hemelwaterriool of oppervlaktewater.

Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn:

  • er moeten maatregelen worden getroffen om vervuiling van hemelwater te voorkomen (geen toepassing van uitlogende bouwmaterialen);
  • afvoer en infiltratie gebeurt bij voorkeur bovengronds;
  • indien mogelijk worden de voorzieningen op particulier terrein gedimensioneerd op de verwerking van een bui van T=2 en met een berging van 20 mm;
  • de voorzieningen binnen het hele plangebied worden gedimensioneerd op een bui van T=10 met een berging van 35 mm;
  • de risico’s van een bui T=100 moeten in beeld worden gebracht en indien nodig dienen er aanvullende maatregelen worden getroffen;
  • als het echt niet mogelijk is om de volledige voorzieningen binnen het plangebied te realiseren, kan het college van Burgemeester en Wethouders hier ontheffing voor verlenen, wel moet de initiatiefnemer meebetalen aan compenserende voorzieningen buiten het plangebied.

Voor situaties waarbij (via de infiltratievoorziening) direct of indirect wordt afgevoerd naar oppervlaktewater gelden naast de gemeentelijke uitgangspunten ook de op dat moment geldende eisen en uitgangspunten van het waterschap.

Voor de nieuwbouw zal het uitgangspunt hydrologisch neutraal bouwen gehanteerd worden. Dit bekent onder andere geen tot minimale toename van verhard oppervlakte.

Keur 2019
Per 1 april 2019 is er een nieuwe keur in werking getreden. In de keur staan regels over wat er wel en niet mag in en rondom het water in Limburg. Voor de meest voorkomende vergunningplichtige activiteiten zijn er beleidsregels. In deze beleidsregels staat met welke criteria wij uw vergunningsaanvraag beoordelen.

4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Veiligheid
In (of in de directe nabijheid van) het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

Hemelwater
Volgens het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Bergen (L) moet het hemelwater van het nieuwe woongebouw worden afgekoppeld van de riolering en op eigen terrein worden geïnfiltreerd in de bodem. Hiertoe moeten voorzieningen worden aangebracht met voldoende capaciteit om het hemelwater van alle bebouwing en verharding in het plangebied te kunnen opvangen.

Volgens de indicatieve kaarten van het Waterschap Limburg is de doorlatendheid voor hemelwater ter plaatse zeer goed, met 1,5 tot 10,0 m per dag. Het hemelwater zal ter plaatse goed kunnen infiltreren.

In de huidige situatie is het plangebied compleet voorzien van bebouwing en terreinverharding. In de toekomstige situatie zal er ook deels voorzien worden in een groene inrichting. Per saldo zal daarmee een beperkte afname van het verhard oppervlak in de vorm van verharding plaatsvinden.

Aan de achterzijde, onder het parkeerterrein achter het gebouw, is het optioneel mogelijk om een ondergrondse infiltratievoorziening te realiseren. Daarnaast wordt de waterafvoer van het dak van de nieuwe bebouwing afgekoppeld. Een nadere uitwerking van deze maatregelen vindt plaats bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen.

Afvalwater
De riolering voor het afvalwater wordt aangesloten op het bestaande gemeentelijke rioleringssysteem.

Grondwater
Zoals het geldende bestemmingsplan 'Nieuw Bergen' en de Omgevingsverordening Limburg aantonen, ligt het plangebied niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied. De grondwaterstand bevindt zich op circa 2,0 m onder het maaiveld.

Oppervlaktewater
In de nabije omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater gelegen.

Uitlogende materialen
Bij de bouw van het gebouw wordt het gebruik van uitlogende materialen als zink, koper en lood voorkomen.

Aangezien sprake is van een afname van de hoeveelheid verharding, is vooroverleg met het waterschap niet noodzakelijk.

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

In 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In het plangebied is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering
Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen, in het kort de bouwvrijstelling. Er is een knip gemaakt tussen de bouw en het gebruik van een bouwwerk. De milieubelasting tijdens de bouw is tijdelijk, terwijl het gebruik een permanent karakter heeft. Vanwege de vrijstelling is het niet langer nodig een activiteit met tijdelijke emissies te toetsen op stikstof. Dit betekent dat voor het aspect stikstof alleen nog de depositie in de gebruiksfase een rol speelt. De vrijstelling geldt expliciet alleen voor stikstof en niet voor andere negatieve effecten die tijdens de bouwfase als gevolg van geluid, licht en trillingen op Natura 2000-gebieden kunnen optreden.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd voor het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.

Op basis van onderhavige quickscan Wet natuurbescherming moet voor uitvoering van de voorgenomen plannen via aanvullend veldonderzoek duidelijkheid worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van nestlocaties van de huismus en de gierzwaluw, en van vaste rust- en voortplantingsplaatsen van de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en de laatvlieger. Er worden daarom t/m het najaar van 2022 verschillende aanvullende onderzoeken uitgevoerd. Te zijner tijd zullen de resultaten hiervan in deze toelichting verwerkt worden.

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedgevallen uit te voeren. De nesten mogen worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn.

De woning Keulerstraat 3, aan de zuidoostzijde grenzend aan het plangebied, kan dienen als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Overtreding van de Wet natuurbescherming is te vermijden indien potentiële vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen in de omgeving functioneel en duurzaam behouden blijven. Er wordt geadviseerd om geen additionele (bouw)verlichting toe te passen richting deze woning tijdens de bouwfase en de eindfase.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel moet rekening worden gehouden met de algemene zorgplicht ten aanzien van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieënsoorten.

Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland en de beschermde houtopstand worden geen bezwaren verwacht.

Externe effecten op het meest nabijgelegen Natura 2000 gebied kunnen niet op voorhand uitgesloten worden. Met betrekking tot de Natura 2000-gebieden wordt geadviseerd om een nader stikstofdepositieonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek is inmiddels uitgevoerd en als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

Voor de aanlegfase wordt aangesloten bij de in de Wet stikstofreductie en natuurbescherming (Wsn) opgenomen vrijstelling. De (verschil)berekening van het projecteffect van de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2021.1.1). Uit de berekening van de gebruiksfase blijkt dat het projecteffect op het Natura 2000-gebied ‘Maasduinen’ maximaal 0,01 mol/ha/jaar bedraagt. Hierdoor wordt een vergelijking gemaakt met een referentiesituatie. Uit de verschilberekening volgt een verschil in projecteffect van 0,00 mol/ha/jaar. Aangezien er geen verschil in projecteffect is tussen de referentie- en toekomstige situatie wordt de gebruiksfase niet vergunningplichtig geacht in het kader van de Wet natuurbescherming.

Het aspect ecologie vormt, mits uit het aanvullend onderzoek geen zaken naar voren komen danwel een ontheffing wordt verleend, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Archeologie & cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2019 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie
Vestigia heeft in 2012 in opdracht van de gemeente een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd voor de centrumontwikkeling Mosaïque en de N271. Dat vooronderzoek bestond uit een bureauonderzoek (BO) en inventariserend veldonderzoek door middel van verkennend booronderzoek (IVO-O).

Naar aanleiding van het veldonderzoek is de archeologische verwachting voor een deel van het onderzochte gebied, waar sprake is van een volledige verstoring van het oorspronkelijke bodemprofiel, naar beneden bijgesteld tot laag. Het hele plangebied van onderhavig bestemmingsplan is toen vrijgegeven. Er hoeft bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied geen archeologisch onderzoek meer te worden uitgevoerd.

Cultuurhistorie
Er komen geen cultuurhistorische waarden voor in het plangebied.

4.10.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In (de directe omgeving) van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.

4.12 Vormvrije MER-beoordeling

4.12.1 Regelgeving

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De voorgenomen activiteiten in dit bestemmingsplan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen desondanks niet alleen aan de onderzoeksverplichting uit het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.

5.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Afwijken van de gebruiksregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels
Deze regels bevatten een verbodsbepaling ten aanzien van gebruik in strijd met het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn regels opgenomen ten aanzien van afwijkingsmogelijkheden die voor het hele plangebied gelden en die Burgemeester en wethouders de benodigde flexibiliteit bieden ten aanzien van het bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels 
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingen

Het bestemmingsplan kent één bestemming:

Wonen
Dit is de enige bestemming in het gebied, waarbij naast gestapelde woningen alleen op de begane grond één of meerdere horecagelegenhe(i)d(en) is/zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'horeca'. Tevens bestaat de mogelijkheid om onder het gebouw een parkeergarage te realiseren.

Gebruik
In tegenstelling tot wat gebruikelijk is binnen de gemeente, ontbreekt de mogelijkheid om een beroep aan huis uit te oefenen in het plangebied. Dit heeft te maken met de stikstofdepositie die voortkomt uit deze activiteiten en de stikstofgevoeligheid van het Natura 2000-gebied 'Maasduinen' dat op korte afstand van het dorp ligt.

Bouwmogelijkheden
Gebouwen moeten worden opgericht in het aangegeven bouwvlak. De maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw is aangegeven op de verbeelding. Ten behoeve van de woonfunctie mogen op de percelen, naast hoofdgebouwen, tevens aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd. Omdat de percelen in omvang kunnen variëren wordt de oppervlakte van aan- en uitbouwen gerelateerd aan het oppervlak van het perceel.

Erfafscheidingen
Erf- en terreinafscheidingen zijn -met uitzondering van enkele uitzonderingen- aan de wegzijde toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 1,0 m. Voor het overige zijn deze toegestaan tot een bouwhoogte van 2,0 m.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaatsvinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het voorliggende plan staat een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Bro toe.

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waar sprake is van een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Bro, een exploitatieplan vaststelt tenzij kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd.

De gemeente heeft de gronden m.b.t. deze locatie deels in eigendom. Verwerving van de overige delen loopt. De gemeente zal het plan verder in samenwerking met een bouwpartij ontwikkelen. Daartoe zal een samenwerkingsovereenkomst worden gesloten.

Voor de ontwikkeling van deze locatie voert de gemeente een grondexploitatie. Hierin zijn opgenomen de aankoop van de nog niet in eigendom zijnde gronden, de kosten voor het bouwrijp maken van de grond, de gemeentelijke plankosten en overige kosten. Deze kosten zijn gedekt door de opbrengst van de gronduitgifte, een provinciale subsidie en gemeentelijke middelen.

De financieel-economische uitvoerbaarheid is hiermee in voldoende mate verzekerd.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Te zijner tijd zullen eventueel ingediende vooroverlegreacties hier of in een separate nota van een gemeentelijke reactie worden voorzien.

6.3 Inspraak

Zienswijzen
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen hier of in een separate nota van een gemeentelijke reactie worden voorzien.