direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vijfde veegplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert, wijziging Blokenstraat 3 te Achtmaal
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0879.WPBlokenstraat3-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Blokenstraat 3 nabij Achtmaal is een vestiging van het bedrijf Peeters Landbouwmachines BV gevestigd. Dit bedrijf produceert op verschillende locaties landbouwmachines die ook naar het buitenland geëxporteerd worden. De locatie in Achtmaal beschikt over circa 11.000 m² overdekte fabrieksruimte.

In de huidige situatie zijn er vier bedrijfsgebouwen aanwezig, twee grotere en twee kleinere. Ook is er één bedrijfswoning aanwezig. Op de bedrijfswoning na wordt alle bebouwing gesloopt om plaats te maken voor een modernere bedrijfshal. Om de nieuwe bedrijfsbebouwing passend te maken dient het bouwvlak te worden aangepast. Hierbij wordt er niet meer bedrijfsbebouwing gerealiseerd, maar verandert alleen de vorm van het bestemmings- en bouwvlak. De oppervlakte aan bedrijfsbebouwing blijft daarmee gelijk.

Daarnaast wil de initiatiefnemer gebruik maken van de afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan om de maximale nok- en bouwhoogte aan te passen naar 8 respectievelijk 13 meter voor de bedrijfshal. Om de impact op de omgeving zo klein mogelijk te maken is besloten het bouwvlak niet in de breedte, maar in de diepte uit te breiden. De mogelijkheid voor realisatie van twee bedrijfswoningen blijft behouden. Een van deze bedrijfswoningen is al gerealiseerd en blijft behouden.

Voor het aanpassen van het bouwvlak wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid onder artikel 9.7.2 uit de 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied Zundert'. Om dit mogelijk te maken wordt voorliggend wijzigingsplan opgesteld. Voor het verhogen van de maximale goot- en nokhoogte wordt gebruik gemaakt van artikel 9.4.2 Afwijken ten behoeve van een grotere goot- en/of bouwhoogte. Deze afwijking wordt tegelijk met de omgevingsvergunning aangevraagd.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Blokenstraat 3 te Achtmaal. Hier is de firma 'Peeters' gevestigd. Het bedrijf handelt in landbouwmachines. De huidige bedrijfsbestemming is weergegeven in figuur 1.1. Tot het plangebied behoren de kadastrale percelen T 152, T 153, T 150 en het westelijk deel van T 148, behorende bij de gemeente Zundert. In de omgeving van het plangebied liggen enkele (agrarische) bedrijven, waaronder een intensieve veehouderij. Tevens liggen er enkele woningen in de nabijheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.WPBlokenstraat3-OW01_0001.png"

Figuur 1.1 - ligging huidige bedrijfsbestemming, rood omlijnd (bron: ruimtelijke plannen)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is de 'Aanpassingsplan reparatiplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert' (vastgesteld 11 juli 2017). Op de locatie geldt de bestemming 'Bedrijf' en aansluitend geldt de bestemming 'Agrarisch - Boomteeltontwikkelingsgebied', zie ook figuur 1.1.

Om het bouwvlak te wijzigen wordt gebruik gemaakt van artikel 9.7.2 en dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

9.7.2 Vergroting en/of vormverandering van het bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Bedrijf' te vergroten door de bestemmingen 'Agrarisch' en/of 'Agrarisch-AHS plus' 'Agrarisch met waarden-Beekdal' en/of 'Agrarisch met waarden-Groenblauwe mantel' te wijzigen naar de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van vergroting van het bestemmingsvlak (eventueel met bouwvlak) en/of de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen naar de bestemming 'Agrarisch' en/of 'Agrarisch-AHS plus', en/of 'Agrarisch-Boomteeltontwikkelingsgebied' en/of 'Agrarisch met waarden-Beekdal' en/of 'Agrarisch met waarden-Groenblauwe mantel' in het kader van vormverandering/vormvergroting van het bestemmingsvlak (en/of het bouwvlak), waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er is sprake van een combinatie met artikel 3 lid 8.6 of artikel 5 lid 8.5 , artikel 6 lid 7.5 , artikel 7 lid 8.4 of artikel 8 lid 8.5 ;
  • b. de voorwaarden zoals genoemd in artikel artikel 3 lid 8.6 of artikel 5 lid 8.4 , artikel 6 lid 7.5 , artikel 7 lid 8.5 of artikel 8 lid 8.5 zijn overeenkomstig van toepassing.

Omdat de bestemming Bedrijf ter hoogte van het te wijzigen bestemmings- en bouwvlak grenst aan de bestemming 'Agrarisch - Boomteeltontwikkelingsgebied' dient er een combinatie te worden gemaakt met artikel 6, lid 7.5. Daarin staan de daadwerkelijke voorwaarden voor de vormverandering van het bestemmings- en bouwvlak:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid voor een vormverandering kan uitsluitend worden toegepast in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid zoals genoemd in artikel 9 lid 7.2 ;
  • b. aangetoond is dat binnen het bestaande bestemmingsvlak onvoldoende mogelijkheden zijn voor uitbreiding;
  • c. de vergroting is noodzakelijk in verband met een doelmatige bedrijfsvoering danwel vanwege andere bedrijfseconomische omstandigheden;
  • d. de vergroting is uitsluitend toegestaan indien er sprake is van een bedrijfsactiviteit in de milieucategorie 1 of 2. Een vergroting voor een activiteit in de milieucategorie 3.1 is toegestaan, mits is aangetoond dat deze activiteit naar aard en omvang gelijk te stellen is aan milieucategorie 2. Het mag geen geluidzoneringsplichtige activiteit betreffen;
  • e. oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' mag na vergroting niet meer bedragen dan 5.000 m². Zijn de huidige bestemmingsvlakken al groter, kan er geen gebruik gemaakt worden van deze wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van vergroting;
  • f. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • g. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • h. een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, waarbij moet worden voldaan aan de regels voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering, conform het provinciaal beleid. Is er sprake van landschappelijke inpassing, dan wordt deze vastgelegd in het wijzigingsplan door het opnemen van de bestemming 'Groen-Landschapselement';
  • i. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast. Dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • j. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke en abiotische waarden worden niet onevenredig aangetast;
  • k. bij vergroting van het bestemmingsvlak zijn ook de overige bouw- en gebruiksregels uit artikel 9 Bedrijf toepassing.

In hoofdstuk 2, paragraaf 2, wordt verder onderbouwd hoe aan alle voorwaarden wordt voldaan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en toekomstige planologische situatie weergegeven. Waarna in hoofdstuk 3 het vigerende beleid wordt beschreven. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de relevante omgevingsaspecten toegelicht. Hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. Hierin staat welke keuzes zijn gemaakt bij het opstellen van de regels. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planomschrijving

2.1 Huidige situatie

Aan de Blokenstraat 3 is een specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulp- en nevenbedrijf gevestigd, te weten een landbouwmechanisatie- en constructiebedrijf. Er is voor dit bedrijf 11.181 m² aan oppervlakte bedrijfsbebouwing toegestaan en twee bedrijfswoningen. Een van de bedrijfswoningen is reeds gerealiseerd. De initiatiefnemer wil een nieuwe bedrijfsbebouwing realiseren. Daarbij wil de initiatiefnemer de vorm van het bouwvlak wijzigen, omdat de huidige vorm resulteert in niet efficiënte bouw- en gebruiksmogelijkheden. In de huidige situatie is de locatie bestemd als Bedrijf en deels als Agrarisch - Boomteeltontwikkelingsgebied. In figuur 2 is bij benadering weergegeven om welke percelen het gaat. Tot het plangebied behoren de kadastrale percelen T 152, T 153, T 150 en het westelijk deel van T 148, behorende bij de gemeente Zundert.

Rondom het bedrijf zijn enkele woningen gelegen en enkele (agrarische) bedrijven, waaronder een intensieve veehouderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.WPBlokenstraat3-OW01_0002.png"

Figuur 2.1 - ligging plangebied (bron: ruimtelijke plannen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.WPBlokenstraat3-OW01_0003.png"

Figuur 2.2 - ligging huidige bouwvlak (bron: ruimtelijke plannen)

2.2 Toekomstige situatie

Voor realisatie van de nieuwe bedrijfshal wil de initiatiefnemer de vorm van de bedrijfsbestemming en het bouwvlak aanpassen, zodat de hal hier binnen kan vallen. Op de bedrijfswoning na wordt alle bedrijfsbebouwing die er nu staat gesaneerd.

De huidige vorm van het bestemmings- en bouwvlak is niet efficiënt. Om een efficiëntere indeling te creëren wordt de vorm gewijzigd. De bebouwing wordt hierbij meer geconcentreerd waardoor het ruimtelijke aanzicht verbeterd. De bebouwing zal minder verspreid liggen langs de Blokenstraat en zich meer in de diepte concentreren. De nieuwe bedrijfsbestemming krijgt daarom een andere vorm. De beoogde vormgeving is weergegeven in figuur 2.3.

Het bestemmings- en bouwvlak blijft in grootte gelijk met respectievelijk 28.397 m² en 18.716 m². Hetzelfde geldt voor het toegestane bebouwd oppervlakte á 11.181 m². De huidige oppervlakten zijn weergegeven in figuur 2.4.

Alle bedrijfsbebouwing, behalve de bedrijfswoning, wordt gesloopt in de beoogde situatie. De te slopen bebouwing is weergegeven in figuur 2.5. In totaal wordt er 12.178 m² gesloopt. De bedrijfswoning á 105 m² blijft behouden. Er wordt een nieuwe bedrijfshal, een roundhouse en een opslagbunker voor kuilvoer teruggebouwd. De bestaande bedrijfswoning blijft voorlopig behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.WPBlokenstraat3-OW01_0004.png"

Figuur 2.3 - vorm nieuwe bedrijfsbestemming en bouwvlak

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.WPBlokenstraat3-OW01_0005.png"

Figuur 2.4 - oppervlakten bedrijfsbestemming en bouwvlak

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.WPBlokenstraat3-OW01_0006.png"

Figuur 2.5 - de te slopen bedrijfsbebouwing is blauw gearceerd weergegeven, het oranje gebouw (bedrijfswoning) blijft behouden

Het wijzigen van de vorm van het bestemmings- en bouwvlak kan onder bepaalde voorwaarden uit artikel 9.7.2. Dit kan door de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen naar 'Agrarisch – Boomteeltontwikkelingsgebied' en vice versa, waarmee wordt samengewerkt met artikel 6.7.5 'Wijziging ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van Bedrijf'. Aan de voorwaarden uit artikel 9.7.2 wordt voldaan. De relevante voorwaarden uit artikel 6.7.5 zijn als volgt en worden per voorwaarde behandeld:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid voor een vormverandering kan uitsluitend worden toegepast in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid zoals genoemd in artikel 9 lid 7.2 ;

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

  • b. aangetoond is dat binnen het bestaande bestemmingsvlak onvoldoende mogelijkheden zijn voor uitbreiding;

Er is geen sprake van vergroting van het bouwvlak, noch sprake van uitbreiding. De oppervlakte voor de bedrijfsbestemming (á 28.397 m²), het bouwvlak (á 18.716 m²) en de het toegestane bebouwd oppervlakte (á 11.181 m² ) wijzigen niet in grootte. Deze voorwaarde is daarom niet relevant.

  • c. de vergroting is noodzakelijk in verband met een doelmatige bedrijfsvoering danwel vanwege andere bedrijfseconomische omstandigheden;

Er is geen sprake van vergroting. Deze voorwaarde is voor de beoogde ontwikkeling niet relevant.

  • d. de vergroting is uitsluitend toegestaan indien er sprake is van een bedrijfsactiviteit in de milieucategorie 1 of 2. Een vergroting voor een activiteit in de milieucategorie 3.1 is toegestaan, mits is aangetoond dat deze activiteit naar aard en omvang gelijk te stellen is aan milieucategorie 2. Het mag geen geluidzoneringsplichtige activiteit betreffen;

Er is geen sprake van vergroting. Deze voorwaarde is voor de beoogde ontwikkeling niet relevant.

  • e. oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' mag na vergroting niet meer bedragen dan 5.000 m². Zijn de huidige bestemmingsvlakken al groter, kan er geen gebruik gemaakt worden van deze wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van vergroting;

Er is geen sprake van vergroting. Deze voorwaarde is voor de beoogde ontwikkeling niet relevant.

  • f. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;

De bedrijfsactiviteiten op de locatie wijzigen niet. De verkeersaantrekkende werking blijft hetzelfde.

  • g. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;

Er is op het terrein voldoende ruimte op te voorzien in het parkeren op eigen terrein.

  • h. een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, waarbij moet worden voldaan aan de regels voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering, conform het provinciaal beleid. Is er sprake van landschappelijke inpassing, dan wordt deze vastgelegd in het wijzigingsplan door het opnemen van de bestemming 'Groen-Landschapselement';

Het initiatief valt binnen het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' in categorie 2. De ontwikkeling staat in de (niet limitatieve) lijst omschreven als: Vormverandering van (agrarisch) bouwvlak of bestemmingsvlak (zonder afwijking van de geldende bouwregels), indien de vormverandering leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van het landschap. Voor dit initiatief is een landschappelijke inpassing opgesteld. Ook is ter plaatse van de landschappelijke inpassing de bestemming 'Groen - Landschapselement' opgenomen in de regels van dit wijzigingsplan.

  • i. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast. Dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast met deze wijziging. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen wordt niet onevenredig beperkt. Voor meer informatie zie Hoofdstuk 4.

  • j. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschapelijke en abiotische waarden worden niet onevenredig aangetast;

De natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke en abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast. Bestaande bomenrijen blijven bestaan en worden versterkt. Tevens zijn deze (deels) geborgd in een voorwaardelijke verplichting en landschappelijke inpassing. Daar waar relevant is de dubbelbestemming 'Waarde - Attentiegebied EHS' opgenomen ter hoogte van de bestemmingen 'Agrarisch - Boomteeltontwikkelingsgebied' en 'Groen - landschapselement'. Ter hoogte van de bestemming 'Bedrijf' is deze dubbelbestemming niet overgenomen. Kavels vallen buiten deze dubbelbestemming en er wijzigt niets aan het totale oppervlak aan bedrijfsbebouwing/bestemmingsvlak waardoor er geen significante invloed op de waterhuishouding in het gebied is. Er wordt immers alleen een vormverandering doorgevoerd.

Cultuurhistorische aspecten blijven gewaarborgd, er zal archeologisch onderzoek moeten worden verricht ter hoogte van de aanduiding 'Waarde Archeologie - 4' indien er grondwerkzaamheden worden verricht dieper dan 50 cm en met een oppervlakte van groter dan 500 m². Het archeologisch onderzoek is pas benodigd bij aanvraag van de omgevingsvergunning en niet in dit wijzigingsplan.

Visueel-landschappelijk zal door de vormverandering van het bestemmings- en bouwvlak het geheel een fraaier aanzicht krijgen. Door minder in de breedte te bouwen en meer in de diepte verstopt de bebouwing zichzelf waardoor vanaf de weg gezien het geheel een mooier aanzicht krijgt.

De abiotische waarden bodem en water worden in de toelichting van het wijzigingsplan verder onderbouwd.

  • k. bij vergroting van het bestemmingsvlak zijn ook de overige bouw- en gebruiksregels uit artikel 9 Bedrijf toepassing.

Er is geen sprake van vergroting. Deze voorwaarde is voor de beoogde ontwikkeling niet relevant.

Verder wil de initiatiefnemer gebruik maken van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 9.4.2 – afwijken ten behoeve van een grotere goot- en/of bouwhoogte, lid a. Momenteel is de maximaal toegestane goothoogte 6 meter en de maximaal toegestane bouwhoogte 10 meter. Met de afwijkingsbevoegdheid, lid a, kan de maximale goothoogte gewijzigd worden naar 8 meter en de maximale bouwhoogte naar 13 meter. Daarbij dient bij de omgevingsvergunningaanvraag te worden aangetoond dat:

  • 1. de hogere hoogten zijn noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • 2. ruimtelijke kwaliteitsverbetering waarbij moet worden voldaan aan de regels voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering, conform het provinciaal beleid.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht geboden van de ruimtelijk relevante beleidskaders voor het plangebied. Achtereenvolgens wordt ingezoomd op het geldende rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Samen vormen deze de beleidskaders waar binnen de beoogde ontwikkeling plaats dient te vinden.

3.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (2020) en Barro (2020)

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) formuleert het Rijk een nieuwe integrale aanpak waarin samen met andere overheden en organisaties optimaal kan worden gewerkt aan behoud van een gezond, leefbaar en economische sterk Nederland. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen spelen de volgende vier prioriteiten de komende jaren een grote rol in de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio’s;
  • en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Nationale belangen

De NOVI is vertaald in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Deze gaat echter pas in zodra de omgevingswet in werking treedt. De voorloper van het BKL is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Toetsing en conclusie

Het NOVI en het Barro kenmerken zich door een hoog abstractieniveau en bevatten geen concreet beleid ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.

Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling (art. 3.6.1 Bro, juli 2017)

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Toetsing en conclusie

Gezien de aard van de ontwikkelingen (vormverandering bouwvlak waarbij de oppervlakte niet wijzigt en bebouwingsmogelijkheden ook niet) is er geen ladderplichtige onderbouwing noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

Het vigerende provinciaal beleid voor het plangebied zijn de Omgevingsvisie Noord-Brabant (vastgesteld, 14 december 2018) en de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerd kaart 1 oktober 2021, regels 16 november 2021). Relevante zaken uit dit beleid worden getoetst aan de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant (vastgesteld, 14 december 2018)

In de Omgevingsvisie heeft Brabant vier hoofdopgaven benoemd om Brabant welvarend, verbonden en klimaatproof te laten zijn. Deze vier hoofdopgaven stellen doelen voor Brabant in 2030 en Brabant in 2050. Aan de basis van de hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit. Hieraan werkt Brabant samen met anderen.

De vier hoofdopgaven zijn:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

De vier hoofdopgaven hebben een grote ruimtelijke impact. Brabant is te klein als alles naast elkaar plaatsvindt. Het wordt dus passen en meten, met opgaven naast, onder, boven en met elkaar. Meerwaardecreatie en meervoudig slim ruimtegebruik is noodzaak. De opgaven moeten daarom altijd in onderlinge samenhang worden gezien.

Het handelen van de provincie richt zich op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie en meerwaarde. Bij het zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke opgaven vindt de provincie het belangrijk om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling te kijken. Dit wordt het 'diep, rond en breed' kijken genoemd.

  • Diep - niet alleen kijken naar effecten op de bovenste laag in het hier en nu, maar betrekken hierin de dynamiek en randvoorwaarden die de onderste lagen meegeven. Daarbij kijken we op verschillende schaalniveaus naar gelang een vraagstuk daarom vraagt en benutten we de factor tijd actief. Hierbij kijken we ook naar het verleden, de geschiedenis van de lagen op een plek.
  • Rond - niet sectoraal maar combineren opgaven en kansen zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Vanuit een gebiedsgerichte insteek. Een nieuwe ronde manier van kijken naar een balans tussen people, planet en profit.
  • Breed – niet kijken vanuit één gezichtspunt maar betrek daar veel partijen bij, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen.

Toetsing en conclusie

De ontwikkeling is dermate beperkt van aard en de Omgevingsvisie dusdanig abstract dat er met betrekking tot de beoogde ontwikkeling niet veel over te zeggen valt. Met de ontwikkeling wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd door het bouwvlak van vorm te wijzigen. De goot- en nokhoogte wijziging is dermate beperkt (en binnen de afwijkingsregels van het bestemmingsplan) dat hier geen frictie ontstaat in relatie tot de ruimtelijke kwaliteit.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (augustus 2023)

De Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid juridische binding te geven. In de Interim Omgevingsverordening heeft de provincie instructieregels voor gemeenten opgenomen. Onderstaande aspecten zijn relevant voor het wijzigingsplan.

Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Lid 1. Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.

Lid 2.

Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  • c. meerwaardecreatie.

Toetsing en conclusie

Qua functie wijzigt er niets op de locatie Blokenstraat 3. Alleen de vorm van de bedrijfsbestemming wijzigt. Het bouwvlak verandert in een functionelere vorm. Door de sloop van oude bebouwing, bouw van nieuwe bebouwing en vormverandering neemt de omgevingskwaliteit toe. Het verhogen van de goot- en nokhoogte verloopt via een omgevingsvergunning conform de afwijkingsvoorwaarden.

Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
    • 1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
    • 2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
  • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Lid 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel.

Toetsing en conclusie

Het bestemmingsvlak en bouwvlak worden geoptimaliseerd. Hierdoor ontstaat een beter ruimtegebruik op het perceel, het bouwvlak oogt namelijk compact en is minder breed georiënteerd langs de weg. Er wordt geen uitbreiding van het bouw- of bestemmingsvlak gedaan. Er is geen sprake van nieuwvestiging. Hetzelfde bedrijf blijft op deze locatie zijn bedrijfsvoering uitoefenen.

Artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering

Lid 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.

Lid 2. De lagenbenadering omvat de effecten op:

  • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Lid 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Toetsing en conclusie

De toepassing van de lagenbenadering is niet noodzakelijk omdat er geen functiewijziging optreedt en hetzelfde bedrijf gevestigd blijft op dezelfde locatie. Kortom, er is geen effect op de genoemde lagen.

Artikel 3.8 Meerwaardecreatie

Lid 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:

  • a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  • b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

Lid 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Toetsing en conclusie

Er is met deze ontwikkeling geen sprake van meerwaardecreatie. Het betreft één ontwikkeling waarbij gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan van de gemeente Zundert.

Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

Lid 1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Lid 2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

  • a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
  • b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

Lid 3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

  • a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
  • b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  • c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  • d. het wegnemen van verharding;
  • e. het slopen van bebouwing;
  • f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
  • g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Lid 4. Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.

Toetsing en conclusie

Om de kwaliteit van het landschap te versterken heeft de provincie Noord-Brabant in haar 'Structuurvisie ruimtelijke ordening' en de 'Verordening ruimte' in 2014 het principe van 'kwaliteitsverbetering van het landschap’ geïntroduceerd. Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied voorziet daartoe in een regeling. Om gemeenten te ondersteunen bij de uitvoering van deze regeling heeft de provincie in 2011 een handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap opgesteld. Voor de regio West-Brabant is daaruit in 2013 de notitie 'Toepassing Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' uit ontstaan. De gemeente Zundert valt binnen deze regio. In de notitie staan verschillende categorieën ontwikkelingen omschreven en staat omschreven wanneer kwaliteitsverbetering van het landschap vereist is.

Binnen de ontwikkelde methodiek zijn valt de beoogde ontwikkeling binnen categorie 2. Categorie 2 wordt omschreven als: Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing. In categorie 2 staat dit type ontwikkeling ook concreet genoemd, namelijk: 'Vormverandering van een (agrarisch) bouwvlak of van een bestemmingsvlak (zonder afwijking van de geldende bouwregels), indien de vormverandering leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van het landschap'. Er is een landschappelijke inpassing opgesteld voor dit initiatief. Het initiatief voldoet hiermee aan de provinciaal beleid.

Artikel 3.26 Attentiezone waterhuishouding

Lid 1. Een bestemmingsplan van toepassing op Attentiezone waterhuishouding strekt tot bescherming van de waterhuishouding en sluit functies en activiteiten uit die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.

Lid 2. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt in ieder geval regels over:

  • a. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • d. het beperken van het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten.

Lid 3. Het tweede lid is niet van toepassing op werkzaamheden die behoren tot het normale beheer en onderhoud.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.WPBlokenstraat3-OW01_0007.png"

Figuur 3.1 - plangebied ligt deels in de attentiezone waterhuishouding (bron: https://noord-brabant.tercera-ro.nl/MapViewer/)

Toetsing en conclusie

De bestemming 'Waarde - Attentiegebied EHS' uit het vigerende bestemmingsplan wordt overgenomen in de regels voor de bestemming 'Agrarisch - Boomteeltontwikkelingsgebied' en 'Groen - landschapselement'. Ter hoogte van de bestemming 'Bedrijf' wordt deze provinciale aanduiding niet overgenomen, daar kavels uit deze aanduiding worden gehouden. Tevens wijzigt het oppervlak aan bedrijfsbestemming en bedrijfsbebouwing niet. Daarmee wordt voldaan aan het provinciaal beleid op dit punt.

Artikel 3.36 Reservering waterberging

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Reservering waterberging strekt mede tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.

Lid 2

De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een verantwoording over de wijze waarop de geschiktheid van het gebied voor waterberging behouden blijft indien dat bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling van functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.WPBlokenstraat3-OW01_0008.png"

Figuur 3.2 - plangebied ligt deels in de reserveringszone voor waterberging (bron: https://noord-brabant.tercera-ro.nl/MapViewer/)

Toetsing en conclusie

Met de ontwikkeling wordt bebouwing uit het reserveringsgebied waterberging gesloopt. Daarmee draagt de ontwikkeling in positieve zin bij aan de geschiktheid van het gebied voor waterberging.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Zundert

De gemeente Zundert heeft op 31 januari 2023 de Omgevingsvisie Zundert Floreert vastgesteld. De omgevingsvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. In de visie worden op een vijftal thema's de toekomstbeelden geschetst. De thema's zijn:

  • Leefbaar, gezond en (veilig) wonen;
  • Economisch vitaal;
  • Aantrekkelijk en waardevol;
  • Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief;
  • Bereikbaar en toegankelijk.

Daarnaast is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden. De Blokenstraat 3 is gelegen in het deelgebied buitengebied. De grootste opgaven voor dit deelgebied zijn:

  • Waar mogelijk behouden en versterken van de kwaliteiten, zoals: landschap, natuur (biodiversiteit), cultuurhistorie, sociale samenhang en ondernemerschap;
  • Bewaken van de kwetsbare balans tussen de verschillende functies in het buitengebied (landbouw, recreatie, wonen) en de vele waarden (natuur, cultuurhistorie, landschap, water);
  • Het benutten van kansen, zoals nieuwe woonvormen, recreatie, zorg, innovatieve (agrarische) bedrijven, opvang van water en duurzame energiewinning;
  • Verbeteren van de veiligheid waar mogelijk, zoals de verkeersveiligheid voor langzaam verkeer, sociale veiligheid en het tegengaan van ondermijning;
  • Zorgvuldig, maar toch ook flexibel omgaan met VAB-locaties: gebruik maken van de lessen van de Pilot Vitaal Buitengebied.

Toetsing en conclusie

De voorliggende ontwikkeling is gelegen binnen het deelgebied buitengebied. In het kader van de economische vitaliteit van het buitengebied biedt de gemeente voldoende ruimte aan bestaande bedrijvigheid. Vormverandering van het bouw- en bestemmingsvlak is mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid en is daarmee al ruimte die de gemeente biedt aan bedrijven, mits aan de voorwaarden wordt voldaan. De vormverandering van het bouw- en bestemmingsvlak is een beperkte ontwikkeling, maar kent in samenhang met de sloop- en herbouw van de bedrijfsbebouwing wel landschappelijke effecten. Op dit vlak is getoetst aan de landschapsvisie Zundert in paragraaf 3.4.2. De ontwikkeling past hiermee binnen het gemeentelijk beleid.

3.4.2 Landschapsvisie Zundert

In de landschapsvisie geeft de gemeente Zundert aan welke richting zij de komende jaren op willen gaan met het landschap. De landschapsvisie bestaat uit een streefbeeld van het landschap voor verschillende deelgebieden en uit aanbevelingen voor inrichting, investering en inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen. Het doel van deze landschapsvisie is dat de gemeente vanuit één gedachtegoed toekomstige initiatieven kan ontwikkelen en toetsen.

Toetsing

Het plangebied ligt in het deelgebied 'Intensieve productielandschappen'.

Wat: Een zone van oude bouwlanden op de westoever van de Aa of Weerijs aangevuld met de oude kampontginningen ten westen van deze strook. Ook de kampontginningen op de oostoever van de Aa of Weerijs en een strook jonge heideontginningen op deze oever zijn onderdeel van dit deelgebied. De intensieve productielandschappen zijn in het beleid aangeduid als boomteeltontwikkelingsgebied (BOG) of als agrarische hoofdstructuur (AHS+).

Streefbeeld: De oude bouwlanden en de kampontginningen zijn kleinschalige, besloten landschappen. Bomen langs wegen, verspreide bomen op perceelsranden (vaak restanten van de ooit aanwezige houtwallen), nieuwe hagen en houtwallen maar ook kwekerijpercelen met laanbomen geven het gebied een besloten en groen karakter.

Gebruik: Boomkwekerij met teeltondersteunende voorzieningen als kassen en pot- containervelden, tuinbouw, veeteelt (maïs en grasland), intensieve veehouderijen en verspreide burgerwoningen op grotere percelen.

Landschapsontwikkeling: Het in stand houden (verplicht) en indien mogelijk (vrijwillig) aanvullen van de nog aanwezige perceelsrand beplantingen.

Sturing: in de landschapsvisie zijn spelregels opgenomen.

De gemeente wil in het gebied geen aaneengesloten bouwblokken naast elkaar. Met de beoogde ontwikkeling wordt hier dan ook meer ruimte gecreëerd tussen de bestaande bouwblokken. Het huidige bouwblok wordt in de nieuwe situatie smaller en compacter. De ontwikkeling past daarmee binnen de Landschapsvisie. Voor de inrichting van de bouwblokken zijn andere spelregels opgenomen.

Belangrijk voor het beeld van het intensieve productielandschap is de manier waarop de bouwvlakken worden ingedeeld. De schaal/korrelgrootte van het oorspronkelijke landschap, het beeld vanaf de wegen, en het beeld vanuit de omliggende landschappen zijn daarbij criteria. De criteria worden hieronder benoemd:

Criteria bouwvlak

Positie van de kassen/loodsen/stallen ten opzichte van de weg:

• achtergevellijn van de woning als voorgevellijn aanhouden voor de bedrijfswoning;

• Indien geen sprake van woonhuis, dan minimaal 30 meter tussen voorkant kassen/loodsen/stallen en voorkant bouwvlak;

• In geval van zijweg, minimaal 5 meter tussen zijweg en kas;

• Ruimte tussen weg en kas groen inrichten: berm, tuin, vollegrondsboomteelt of containerveld.

Voldoende ruimte voor vrachtauto’s op het erf zodat er geen keer- of manoeuvreerbewegingen op de openbare weg gemaakt hoeven worden.

Per bouwvlak maximaal één inrit op de openbare weg.

Op of net naast het bouwvlak een houtwal of bomenrij van minimaal de lengte van een van de zijden van dat bouwvlak. Wanneer dat om reden van bezonning niet mogelijk is, dan ook op een andere plek op of net naast het bouwvlak. De aangegeven lengte mag in maximaal vijf delen worden gesplitst die elk op een andere plek kunnen worden gezet. Als ook dat niet mogelijk is dan compenseert de ondernemer door een storting, gelijk aan de investering in een houtwal of bomenrij, in een landschapsfonds waarmee de gemeente lanen en andere landschapselementen kan aanleggen.

Conclusie

Minimaal één van de zijden van het bouwvlak dient met een bomenrij of houtwal uitgevoerd te worden. Middels de landschappelijke inpassing wordt de bestaande bossingel behouden en versterkt. Het bouwplan mag maximaal één inrit hebben op de openbare weg. Er wordt voldaan aan de Landschapsvisie Zundert.

3.5 Conclusie

De uitgangspunten vastgelegd in de diverse beleidslijnen op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau staan de uitvoering van dit wijzigingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de omgevingsaspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Onderzoek

Ontsluiting, verkeersgeneratie en afwikkeling

Het perceel wordt ontsloten middels één uitrit aan de Blokenstraat. Het verkeer wikkelt af via de Blokenstraat, Achtmaalseweg, Hulsdonkstraat naar de N638. De Blokenstraat is ingericht als een erftoegangsweg type II buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/uur. Met de vormverandering van het bouwvlak wijzigt de verkeersgeneratie voor het bedrijf niet.

Parkeren

Parkeren wordt afgehandeld op eigen terrein. Hier is genoeg ruimte beschikbaar om voldoende parkeerplaatsen aan te bieden.

Conclusie

De verkeerssituatie wijzigt niet. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.3 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkelingen. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte
  • Waterschapsbeleid

Waterbeheerprogramma waterschap Brabantse Delta

Het algemeen bestuur van waterschap Brabantse Delta heeft op 24 november 2021 het nieuwe Waterbeheerprogramma (WBP) vastgesteld. In het Waterbeheerprogramma neemt het waterschap de kerntaken als uitgangspunt. Die taken zijn: bescherming tegen overstromingen en zorgen voor schoon en gezond water dat voldoende voorhanden is. Het waterschap kijkt bij het plannen en uitvoeren van die kerntaken zo integraal mogelijk naar alle wateropgaven.

  • Klimaatadaptatie (aanpassen aan de klimaatverandering)
  • Waterveiligheid
  • Gezond water (schoon water)
  • Voldoende water
  • Vaarwegen
  • Waterketen

Keur waterschap Brabantse Delta 2015

De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is.

Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Onderzoek

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit vier bedrijfsgebouwen, twee grotere en twee kleinere. Verder is een groot deel van het plangebied verhard, maar is er in het westen nog een stuk onbebouwd gebied. Een deel van het plangebied ligt in de attentiezone waterhuishouding vanuit de provinciale verordening.

Waterkwantiteit

In het plangebied komen enkele watergangen voor. De volgende watergangen lopen door het gebied: OWL34463, OWL34464, OWL34465, OWL34466, OWL34467, OWL34468 en OWL34459. Dit zijn zogenaamde B-wateren. Voor de watergangen geldt dat de onderhoudsplicht rust bij de eigenaar van de aan het oppervlaktewaterlichaam grenzende gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.WPBlokenstraat3-OW01_0009.png"

Figuur 4.1 - Uitsnede Legger wateren en kunstwerken (bron: waterschap Brabantse Delta)

Veiligheid en waterkeringen

Er zijn geen waterkeringen in of nabij het plangebied aanwezig.

Afvalwaterketen en riolering

In de huidige situatie is de locatie aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

Voor de ontwikkeling wordt het bouwvlak van vorm veranderd. Ook wordt op de bedrijfswoning na de bestaande bebouwing gesloopt en wordt nieuwe bebouwing van hetzelfde oppervlak teruggebouwd. Per saldo blijft het verhard oppervlak gelijk. Voor de vormverandering wordt wel een klein gedeelte van de watergangen OWL34464 en OWL34467 gedempt á 350 m². Ter compensatie wordt een retentievijver á 1.000 m² gerealiseerd aan de achterkant van het perceel. Dit is op het laagste punt van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.WPBlokenstraat3-OW01_0010.png"

Figuur 4.2 - te dempen sloten en aan te leggen retentievijver.

Afvalwaterketen en riolering

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • 1. hergebruik
  • 2. vasthouden / infiltreren
  • 3. bergen en afvoeren
  • 4. afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect)
  • 5. afvoeren naar de riolering

Het waterschap adviseert bij de herbouw van de bedrijfsbebouwing gebruik te maken van milieuvriendelijke materialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". In het geval een watergang gedempt wordt dient een vergunning te worden aangevraagd bij het waterschap. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Dit houdt in dat de overige watergangen rondom en op het perceel dienen te worden onderhouden door de eigenaar van het perceel c.q. van de watergangen. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft positieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. De oppervlakte aan verharding blijft gelijk. Voor de te dempen sloten á 350 m² wordt een retentievijver á 1.000 m² gerealiseerd op het laagste punt van het perceel. Hierdoor heeft het plan een positief effect op de waterbalans. Voor het dempen van de watergang en het graven van de retentievijver dient een vergunning aangevraagd te worden. Op dat moment dient de retentie ook verder uitgewerkt te worden.

4.4 Kabels & leidingen

Toetsingskader kabels & leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensie brandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Er lopen geen planologisch relevante kabels en leidingen op of rond het plangebied. Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.5 Ecologie

Beleid en normstelling

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • Natura-2000 gebieden.

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en;
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het gebruik ter plaatste wijzigt niet. Er wordt een vormverandering van het bouwvlak doorgevoerd en de bedrijfsbebouwing wordt vervangen. Doordat de bedrijfsvoering niet dusdanig wijzigt is er geen toename in verkeer te verwachten. Er is derhalve geen Aeriusberekening nodig om aan te tonen dat het gebruik ter plaatste geen stikstofdepositie veroorzaakt.

De stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden door de sloop- en realisatiefase van het bedrijf is berekend met AERIUS (versie 2023). Op basis van de resultaten uit de AERIUS-berekening wordt beoordeeld of significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden (door stikstofdepositie) kunnen worden uitgesloten of dat er mogelijk sprake is van een vergunningsplicht.

Uit de berekeningen met AERIUS Calculator (versie 2023, zie Bijlage 8) voor de sloop- en realisatiefase blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de berekeningen zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de realisatiefase uitgesloten. De beoogde herontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Quickscan

Om de effecten te kunnen bepalen is een quickscan uitgevoerd. De quickscan is toegevoegd als Bijlage 1. Op basis van de uitgevoerde quickscan wordt geconcludeerd dat er mogelijk vleermuizen, marterachtigen en kerk- en steenuilen aanwezig zijn in het plangebied. Er is nader onderzoek nodig naar deze soort(groep)en om de aanwezigheid van deze soorten uit te sluiten en eventueel te bepalen voor welke functies het plangebied in gebruik is voor deze soort(groep)en.

De nieuwbouw in het plangebied geeft veel mogelijkheden om de biodiversiteit in het plangebied te verbeteren. De verwilderde vegetatie welke nu aanwezig is in het plangebied geeft mogelijkheden voor marterachtigen om een schuilplaats te vinden. Deze kunnen in de voorgenomen situatie behouden blijven. Daarnaast kan, middels het aanplanten van inheemse plantensoorten en het aanbieden van nest- en verblijfplaatsen voor verschillende diersoorten, de biodiversiteit in het gebied verder worden verbeterd.

Het is niet uit te sluiten dat er vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig zijn in buitengevels van de oostelijk gelegen loods en woning. In het totale plangebied zijn diverse ruigtes en rommelhoekjes waar marterachtigen kunnen verblijven en in de open loods zijn sporen van uilen gevonden. Op basis van het veldonderzoek en de analyse van de bestaande situatie kan de aanwezigheid van vleermuizen, marterachtigen en uilen niet worden uitgesloten. Voor deze soort(groep)en dient nader onderzoek te worden uitgevoerd.

De bedrijfswoning wordt, anders dan bij de start van de quickscan, bij nader inzien voorlopig niet gesloopt.

Aanvullend onderzoek

Naar aanleiding van de quickscan is een nader onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek vond plaats van februari 2022 tot en met september 2022. Het nader onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Uitgevoerd onderzoek leidt tot de conclusie dat er geen marterachtigen, uilennesten of roestplaatsen of vleermuisverblijfplaatsen in het plangebied aanwezig zijn.

Uilen en marterachtigen

Uit nader onderzoek naar uilen en marterachtigen is gebleken dat in of rond de te slopen gebouwen geen vaste nest- of verblijfplaats van genoemde soorten aanwezig zijn. Door de geplande werkzaamheden is er weliswaar sprake van een tijdelijke beperkte verstoring van foerageergebied, maar dit heeft geen wezenlijk effect op de functionaliteit van de leefomgeving als geheel omdat er voldoende alternatieven in de directe omgeving overblijven. De houtwallen aan de randen van het plangebied blijven behouden en worden na de bouw aangepast met een landschappelijke inpassing van groen met een waterpartij.

De voorgenomen plannen hebben daarom geen negatief effect op onderzochte diersoorten en hebben derhalve geen overtreding van de Wet natuurbescherming tot gevolg. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor uilen en marters is niet nodig.

Vleermuizen

De voorgenomen ontwikkelingen zullen geen invloed hebben op vleermuizen. Er worden geen verblijfplaatsen aangetast. Ook worden geen essentiële vliegroutes of essentieel foerageergebied aangetast. Daarmee kan gesteld worden dat de duurzame instandhouding van de aangetroffen vleermuissoorten niet in gevaar komt.

Er zijn geen zomer-, kraam-, paar-, of winterverblijfplaatsen aangetroffen in het plangebied. Zodoende worden er met de sloop geen verbodsartikelen overtreden van de Wet natuurbescherming en is een ontheffingsverzoek bij bevoegd gezag in het kader van de Wet natuurbescherming voor het uitvoeren van de plannen niet nodig.

Vogels

Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfsplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden.

In het kader van de vogelrichtlijn wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Globaal gaat het om de periode 15 maart tot 15 juli.

Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. In het kader van de zorgplicht dient men tijdens de uitvoering alert te zijn op aanwezige fauna en daarbij, indien noodzakelijk, mitigerende maatregelen te treffen. Deze maatregelen dienen ervoor om negatieve gevolgen voor beschermde soorten te voorkomen of te verzachten.

Fauna check

Door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant is gevraagd om meer duidelijkheid te verschaffen rondom boom bewonende vleermuizen en diens verblijfplaatsen met vliegroutes op het perceel behorend in verband met te verwijderen houtopstanden. Om deze duidelijkheid te bieden is er een extra onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 4.

Met het verwijderen van de aangegeven houtopstanden gaan geen verblijfplaatsen voor boombewonende vleermuizen verloren. Ook worden er geen vliegroutes voor vleermuizen aangetast. De te verwijderen houtopstanden beschikken niet over bomen met een geschikte stamdiameter om verblijfplaatsen te bieden. Ook zijn deze bomen te verspreid om te dienen als vliegroute. Tijdens het uitgevoerde onderzoek naar vleermuizen zijn geen vliegroutes of verblijfplaatsen waargenomen in het plangebied. Een extra aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet nodig. Door het planten van inheemse soorten in de aan te leggen tuin van het bedrijf kunnen de foerageermogelijkheden van vleermuizen in het plangebied toenemen.

Conclusie

Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. De stikstofdepositie betreft 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de berekeningen zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de realisatiefase uitgesloten. Negatieve effecten in de gebruiksfase zijn kwalitatief al uit te sluiten. De beoogde ontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Op basis van het veldonderzoek en de analyse van de bestaande situatie kan de aanwezigheid van vleermuizen, marterachtigen en uilen niet worden uitgesloten. De effecten op deze beschermde soorten zijn onderzocht in een nader ecologisch onderzoek en fauna check. Omdat de bedrijfswoning voorlopig behouden blijft is het niet verplicht hier vervolgonderzoek te houden. Toch is deze meegenomen in het nader onderzoek alsof deze gesloopt gaat worden, zodat deze eventueel later zonder extra vervolgonderzoek nog gesloopt kan worden.

Op basis van het uitgevoerd nader onderzoek en fauna check kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkelingen geen negatieve invloed hebben op marterachtigen, uilen en vleermuizen. De voorgenomen ontwikkeling veroorzaakt geen overtreding van de Wet Natuurbescherming. Er is geen ontheffingsaanvraag nodig. Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Archeologie en cultuurhistorische waarden

Beleid en normstelling

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen met als uitgangspunt: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

Archeologie

De helft van het plangebied (straatzijde) ligt in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'. In de andere helft geldt geen archeologische dubbelbestemming. In het geval op deze gronden met 'Waarde - Archeologie - 4' bouwwerken:

- worden gerealiseerd waarbij het bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of veranderd;

- tot 500 m² worden gebouwd en de diepte is groter dan 50 centimeter hoeft er geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd;

- groter dan 500 m² worden gebouwd waarbij de grondwerkzaamheden niet dieper dan op 50 centimeter plaatsvinden hoeft er geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

In het geval van de beoogde ontwikkeling wordt er op een oppervlakte groter dan 500 m² gebouwd. Of de diepte dieper dan 50 centimeter bedraagt is nog niet duidelijk. In het geval de grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 50 centimeter dan hoeft er geen archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd. Is de diepte dieper dan 50 centimeter dan moet er bij de omgevingsvergunningsaanvraag ook een archeologisch onderzoek te worden bijgevoegd.

Cultuurhistorische landschappen

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is te zien dat de planlocatie valt binnen het cultuurhistorisch landschap ‘Baronie’. De Baronie is onderdeel van het dekzandplateau dat doorsneden wordt door beken. Het zandlandschap bestaat uit een grofmazige mozaïek van oude en jonge zandontginningen en bossen. Kenmerkend voor de oude zandontginningen zijn dorpen en buurtschappen zonder open akkercomplexen en bijhorende groenstructuren. De jongere ontginningen hebben vaak een open karakter met een rationeel patroon van wegen, waterlopen en percelen. De openheid wordt onderbroken door erfbeplanting en wegbeplanting. Daarnaast komen ook meer besloten jonge zandontginningen voor, met bebouwing langs oude wegen, kleinschaligheid door de afwisseling van akkers en weiden met bosjes en losstaande bomen. Het gebied wordt gekenmerkt door een oud, plaatselijk goed bewaard gebleven cultuurlandschap met tal van oudere en jongere landgoederen.

In het plangebied staat geen landgoed en liggen ook geen beken of cultuurhistorische aspecten van de Baronie. Op de planlocatie vinden geen ontwikkelingen plaats die van invloed kunnen zijn op de cultuurhistorische landschappen.

Conclusie

Bij de omgevingsvergunningsaanvraag voor slopen/bouwen dient eventueel archeologisch onderzoek te worden aangeleverd in het geval er dieper wordt gegraven dan op 50 centimeter. Het archeologisch onderzoek dient aan te tonen dat er geen archeologisch waardevolle gronden verloren gaan en er dus sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Verder worden er met de beoogde ontwikkeling geen cultuurhistorische aspecten aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

In april 2022 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Moerdijk Bodemsanering B.V. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt dat op het plangebied ten hoogste lichte verhogingen in de grond en het grondwater aangetroffen zijn. Verder zijn op de locatie twee sterke verontreinigingsspots met olieproducten in de grond en (het grondwater) aangetroffen. Tevens is een ernstig geval van bodemverontreiniging met PAK en/of PCB en koper aangetroffen met een omvang van circa 140 m³ grond. De aanwezige sterke verontreinigingen zijn momenteel afgedekt (door middel van straatwerk en/of beton). Bij het huidige gebruik van de locatie is geen sprake van uitvoering van een spoedeisende sanering. Bij herinrichting van de locatie (zoals sloop bebouwing en/of realiseren nieuwbouw) dient rekening gehouden te worden met de aanwezige verontreinigingen. Voorafgaand aan de uitvoering van eventuele werkzaamheden, ter plaatse van de (sterke) verontreinigingen, dient een BUS-melding of saneringsplan ingediend te worden bij het bevoegd gezag.

Conclusie

Ter plaatse zijn verontreinigingen aangetroffen. Bij herinrichting van het gebied, is het indienen van een BUS-melding of saneringsplan bij het bevoegd gezag noodzakelijk. Er kan daarmee worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Akoestisch onderzoek (weg- en spoorweglawaai)

Toetsingskader wegverkeerslawaai

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging, zie hiervoor tabel 4.1. De breedte van de geluidzone wordt gemeten vanaf de as van de weg.

aantal rijstroken   breedte van de geluidzone (in meters)  
  buitenstedelijk gebied   stedelijk gebied  
5 of meer   600   350  
3 of 4   400   350  
1 of 2   250   200  

Tabel 4.1 Schemazone aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 van de Wgh

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk als de woningen binnen de geluidzone vallen van gezoneerde wegen.

De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavig situatie bedraagt 53 dB (buitenstedelijk gelegen woningen).

Artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een snelheid van 70km/u of hoger geldt de volgende aftrek:

  • 4 dB voor situaties dat de geluidbelasting zonder aftrek artikel 3.4 Rmg 57 dB bedraagt;
  • 3 dB voor situaties dat de geluidbelasting zonder aftrek artikel 3.4 Rmg 56 dB bedraagt;
  • 2 dB voor andere waarden van de geluidbelasting.

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet naast of in de nabijheid van een spoorlijn.

Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een industrieterrein.

Onderzoek

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is een woning een geluidgevoelig object. Dit geldt ook voor bedrijfswoningen. In de beoogde ontwikkeling wordt de mogelijkheid tot realisatie van de twee bedrijfswoningen behouden. Omdat de vorm en de ligging van het bouwvlak wijzigt en de ontwikkeling ligt binnen de geluidzone van de Blokenstraat, een plattelandsweg met een maximum snelheid van 60 km/uur, is akoestisch onderzoek nodig.

Resultaten

Onderzocht wordt of de geluidbelasting op het bouwvlak voldoet aan de grenswaarden van de Wgh door het berekenen van de 48 dB contour. Hiertoe is een geluidmodel opgesteld in het programma Geomilieu versie 2022.2rev2. Voor de smalle, geasfalteerde Blokenstraat is gerekend met een ingeschatte intensiteit van 500 mvt/etmaal op gemiddelde weekdag in 2032. De etmaal- en voertuigverdeling van een plattelandsweg is aangehouden en een snelheid van 60 km/uur. Er is geen rekening gehouden met eventuele afschermende bebouwing. Standaard is gerekend met een bodemfactor van 1,0 (absorberende bodem. De weg en het water is ingevoerd met een bodemgebied met een bodemfactor van 0,0.

In figuur 4.3 is de ligging van de 48 dB contour opgenomen. Uit deze ligging blijkt dat het bouwvlak buiten de 48 dB ligt waarmee is aangetoond dat de geluidbelasting op het bouwvlak lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.WPBlokenstraat3-OW01_0011.png"

Figuur 4.3 - Ligging 48 dB contour Blokenweg, na aftrek 5 dB conform artikel 110g Wgh

Conclusie

Voor de nieuw geprojecteerde woning op het perceel Blokenweg 3 wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er wordt hiermee voldaan aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. De nieuwe woning kan worden mogelijk gemaakt in een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijnstof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek & conclusie

In de toekomstige situatie worden de huidige gebouwen van het bedrijf (behalve de bedrijfswoning) gesloopt en elders op het projectgebied gebouwd. Er is geen toename van verkeer. Hierdoor hoeft de NIBM-tool niet ingevuld te worden. Het project draagt hierdoor niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide in de lucht. Een toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N638 ten noordoosten van het plangebied, ter hoogte van Rucphenseweg 29, rekenpunt ID16022230. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2021: 16,1 µg/m³voor NO2, 17,9 µg/m³voor PM10 en 11,1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,3 dagen. Aangezien direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg (N638) ligt.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ter plaatse van het projectgebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.10 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

In de toekomstige situatie wordt alle bedrijfsbebouwing, op de bedrijfswoning na, van het bedrijf Peeters Landbouwmachines BV dat momenteel op het projectgebied staat, gesloopt en elders op het projectgebied gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op een (potentieel) milieuhinderlijke functie en moet daarom worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. De omgeving van het projectgebied kan getypeerd worden als een 'rustig buitengebied'.

Volgens de VNG-brochure valt een landbouwmachine BV in milieucategorie 4.1 en het maatgevende aspect betreft geluid met een richtafstand van 200 meter in een rustig buitengebied. De milieugevoelige functies met de afstand tot het project gebeid zijn weergegeven in tabel 4.10.1.

Aan de blokenstraat 5, 10, en 12 bevinden zich bedrijfswoningen. De afstand van deze bedrijfswoningen tot het projectgebied is kleiner dan 200 meter. Door de beoogde ontwikkeling wordt de minimale afstand tussen het projectgebied en deze woningen niet kleiner. Het projectgebied wordt aan de noordzijde uitgebreid en deze woningen staan aan de zuidzijde van het projectgebied. De uitbreiding van het projectgebied heeft geen gevolgen voor deze woningen.

Door de beoogde sloop en nieuwbouw van het bedrijfspand wordt de minimale afstand tussen de (bestaande en beoogde) stallen van de veehouderij en de bedrijfsgebouwen niet kleiner (er bevinden zich bestaande te handhaven bedrijfsgebouwen op kortere afstand). Deze woningen bevinden zich aan de zuidzijde van het projectgebied. De beoogde ontwikkeling heeft hierdoor akoestisch gezien geen nadelige gevolgen voor deze 3 woningen.

Aan Blokenstraat 1 en 4 en aan de Achtmaalseweg 143 bevinden zich (bedrijfswoningen)woningen. Ook hier wordt niet aan de richtafstand voldaan. De afstanden staan vermeld in tabel 4.10.1. Er wordt wel voldaan aan de richtafstand van de aspecten geur, stof en gevaar. Het projectgebied heeft reeds de bestemming 'Bedrijf' en het betreft een bestaand bedrijf. In de toekomstige situatie zal het gebouw, dat momenteel dicht bij de woning aan de Blokenstraat 1, Blokenstraat 4 en Achtmaalseweg 143 staat, gesloopt worden en elders op het projectgebied herbouwd worden. De afstand van het nieuwe bouwvlak van het bedrijf tot deze woningen worden groter in de beoogde situatie (139 meter tot Blokenstraat 1 en 158 meter tot Blokenstraat 4 en 165 meter tot Achtmaalseweg 143). De beoogde ontwikkeling heeft akoestisch gezien geen nadelige gevolgen doordat de afstand van het nieuwe bedrijfsgebouw tot de bedrijfswoning niet verkleind wordt ten aanzien van de huidige situering van het bestaande bedrijfsgebouw tot aan de bedrijfswoning.

De afstand van het projectgebied tot andere woningen zijn groter dan 200 meter. Er wordt voldaan aan deze richtafstanden.

Tabel 4.10.1 Milieugevoelige functies

Functie   Adres   Afstand tot het projectgebied in meter  
Wonen   Blokenstraat 1   56  
Wonen   Blokenstraat 4   71  
Wonen   Kloothoefstraat 9
 
250  
Wonen   Blokenstraat 14   220  
Wonen   Achtmaalseweg 149A   280  
Wonen   Blokenstraat 2a   270  
Wonen   Blokenstraat10   13  
Wonen   Blokenstraat 12   62  
  Blokenstraat 5   60  
Wonen   Achtmaalseweg 143   78  
Wonen   Achtmaalseweg 147   220  

Aan de Achtmaalseweg 147 bevindt zich een agrarisch transportbedrijf. Aan de Achtmaalseweg 143 bevindt zich een agrarisch hulp- en nevenbedrijf. Deze bedrijven zijn niet milieugevoelig. Toetsen aan de richtafstanden is niet noodzakelijk.

De bedrijfswoning die momenteel op het plangebied staat, blijft staan. De afstand van deze bedrijfswoning tot de omliggende bedrijven blijft ongewijzigd. De omliggende bedrijven zijn reeds beperkt in de bedrijfsvoering. Toetsen aan richtafstand is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot onaanvaardbare hinder ter plaatse van omliggende woningen. Omliggende bedrijven zullen door de ontwikkeling niet in de bedrijfsvoering worden beperkt.

4.11 Geur en veehouderij

Beleid en normstelling

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door veehouderijen. Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen geurhinder. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoals het wijzigen van een bestemming. De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning.

Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt 'omgekeerde werking' genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in oogschouw moeten worden genomen:

  • Wordt er een onevenredige inbreuk gemaakt op de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling van de nabij gelegen veehouderijen?
  • Is ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd?

Onderzoek

Bij de beoordeling of het leefklimaat ter plaatse van het projectgebied aan de Blokenstraat 3 acceptabel is, dient de geurbelasting veroorzaakt door alle in de buurt gelegen veehouderijen samen (achtergrondbelasting) en de geurbelasting op het plangebied door de individuele bedrijven (voorgrondbelasting en vaste afstand) veroorzaakt in beeld te worden gebracht. Beoordeeld moet worden of de belasting acceptabel is.

Uit afbeelding 4.11.1 , een uitsnede van de achtergrondbelastingkaart van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, blijkt dat de kwaliteit van de leefomgeving voor een groot deel van het projectgebied op basis van de achtergrond belasting 'redelijk goed' is aan te merken. Het zuidelijke deel van het projectgebied is aangemerkt als 'matig' tot 'tamelijk slecht'. Dit komt doordat zich ten zuiden van het projectgebied zich een pluimveehouderij bevindt. Door de beoogde ontwikkeling wordt de minimale afstand tussen het projectgebied en deze pluimveehouderij niet kleiner.

Daarnaast wordt de pluimveehouderij mogelijk (er is een ontwerpvergunning gepubliceerd) uitgebreid met een nieuwe stal en twee bestaande stallen worden verlengd. De uitbreiding van de veehouderij vindt plaats in aan de westzijde van de bestaande stallen. Bedrijfsgebouwen kunnen geurgevoelig zijn als daar mensen verblijven. Door de beoogde sloop en nieuwbouw van het bedrijfspand wordt de minimale afstand tussen de (bestaande en beoogde) stallen van de veehouderij en de bedrijfsgebouwen niet kleiner (er bevinden zich bestaande te handhaven bedrijfsgebouwen op kortere afstand). De veehouderij zal door de bedrijfsontwikkeling dan ook niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.WPBlokenstraat3-OW01_0012.png"

Figuur 4.11.1 Uitsnede kaart achtergrondbelasting geur met het projectgebied zwart omkaderd

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Gezondheid

Beleid en normstelling

Het gezondheidsaspect heeft de laatste jaren steeds meer aandacht als het gaat om veehouderijen in de nabijheid van woningen en woonkernen. Met name de komst of de aanwezigheid van intensieve veehouderijen kan onrust veroorzaken over de gezondheid bij omwonenden. Mogelijke risico's voor de gezondheid kunnen worden veroorzaakt door fijnstof, stank, endotoxinen en zoönosen. Endotoxinen zijn deeltjes van bacteriën of schimmels die zitten in agrarisch stof. Zoönosen zijn infectieziekten die van dieren op mensen overdraagbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn de vogelgriep, MRSA, BSE en Qkoorts. De huidige onderzoeken – bekend gemaakt vanuit Ministeries, Rivm, Gezondheidsraad of GGD - maken duidelijk dat er nog veel onbekend is en dat daarom nauwkeurige uitspraken over een eventuele directe relatie tussen nabijheid van veehouderij en effecten op de gezondheid van omwonenden nog niet mogelijk zijn. Voor zover echte verbanden tussen gezondheidseffecten en veehouderij worden gevonden, hebben deze betrekking op de afstand tussen veehouderij en bewoning en op het aantal bedrijven binnen een zekere straal rond bewoonde gebieden. Uit de resultaten van huidige onderzoeken kan echter niet simpelweg worden geconcludeerd om welke afstand het gaat en bij welke concentraties gezondheidseffecten optreden.

Omdat veel mensen zich afvragen of het (on)gezond is om in de buurt van een veehouderij te wonen heeft het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM) onderzoek laten verrichten. Dit heeft geresulteerd in twee onderzoeksrapporten “Veehouderij en Gezondheid Omwonenden”(hierna: VGO), kortweg VGO 1 uit 2016 en VGO 2 uit 2017. De belangrijkste resultaten uit deze onderzoeken zijn:

  • Rond pluimveehouderijen en geitenveehouderijen komen iets vaker longontstekingen voor;
  • Bij mensen die dicht bij een veehouderij wonen komen astma en neusallergie minder voor;
  • Mensen die in de buurt van veel veehouderijen wonen kunnen een verminderde longfunctie hebben.

Uit het VGO 2-rapport volgt verder dat er een verhoogde kans (29%) op longontsteking is binnen een straal van 1,5 tot 2 km van geitenveehouderijen en 1 km van pluimveehouderijen. De precieze oorzaak van deze verhoogde risico`s kan echter niet worden aangegeven door de GGD. Op dit moment gaat men ervan uit dat pas binnen enkele jaren meer concreet aangegeven kan worden of er oorzakelijke verbanden bestaan en wat deze inhouden. In maart 2016 is de eerste versie van de Handreiking veehouderij en volksgezondheid verschenen. De handreiking bestaat uit een algemene onderbouwing op grond waarvan volksgezondheid meegenomen dient te worden in de ruimtelijke besluitvorming en besluitvorming in het kader van milieu. Vervolgens is een wijze van beoordeling uitgewerkt ('het stappenplan') om tot een zorgvuldige, praktische en uniforme beoordeling te komen of er een dusdanig verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat dat advisering vanuit de GGD wenselijk is. Op deze manier wordt gestreefd om in Brabant, totdat er meer duidelijkheid is over een toe te passen (wettelijk) beoordelingskader, dan wel dat zich andere ontwikkelingen voordoen, gezamenlijk tot een breed gedragen werkwijze te komen die recht doet aan het belang van de volksgezondheid voor de burgers in de provincie. Inmiddels is de handreiking van maart 2016 geactualiseerd in de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0.

In het stappenplan zijn aspecten meegenomen in de afweging of voor een specifieke situatie er een dusdanig verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat dat advisering vanuit de GGD wenselijk is. Dit stappenplan is in principe ook te gebruiken voor ruimtelijke plannen. In het stappenplan wordt onder andere getoetst aan de aspecten geur en fijnstof. Deze aspecten zijn elders in het bestemmingsplan omschreven. Daarnaast wordt voor het plangebied aan de hierboven benoemde afstanden getoetst of er binnen deze afstanden bepaalde veehouderijen zijn gelegen.

Onderzoek

Er bevindt zich een pluimveehouderij ten zuiden van het projectgebied. De beoogde ontwikkeling staat in de huidige situatie reeds op het projectgebied. Door de beoogde ontwikkeling wordt de minimale afstand tussen het projectgebied en deze veehouderij niet kleiner, waardoor vanuit wordt gegaan dat er geen sprake is van een toename van endotoxine.

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een toename in de emissies voor geur en/of fijnstof en/of ammoniak. Het bedrijf staat al op het projectgebied. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en er worden nieuwe gebouwen gebouwd. Er is geen sprake van toename van emissies.

Binnen een straal van 2 kilometer zijn geen geitenveehouderijen.

Ook in de omgeving van andere veehouderijen kan sprake zijn van gezondheidsrisico's voor omwonenden. Het aantal volwaardige intensieve veehouderijen in de directe omgeving van het plangebied is beperkt. Meest nabijgelegen intensieve veehouderijen betreffen de veehouderijen op het perceel Kloofhoefstraat 5. De minimale afstand van het projectgebied tot deze pluimveehouderij en intensieve veehouderij wordt niet kleiner door de beoogde ontwikkeling. De geurbelasting is op deze afstand acceptabel en de bijdrage aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen is verwaarloosbaar. Andere agrarische bouwvlakken in de omgeving liggen op grotere afstand. Vanuit gezondheidsoogpunt vormen de aanwezige veehouderijen geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling.

Spuitzones

Ter plaatse van de naastgelegen agrarische gronden kan sprake zijn van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan gezondheidsrisico's met zich meebrengen. Bij ruimtelijke plannen in de omgeving van agrarische gronden dienen deze mogelijke gezondheidsrisico's te worden afgewogen. Er gelden geen wettelijke normen of afstandseisen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de omgeving van woningen. Wel zijn in het Activiteitenbesluit voorwaarden opgenomen die zijn gericht op de bescherming van oppervlaktewater. Deze eisen zijn de afgelopen jaren aangescherpt, waardoor het onder andere verplicht om op het hele perceel spuittechnieken te gebruiken die de spuitnevel (drift) met minimaal 75% beperken. Voor het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen naast oppervlaktewater gelden extra eisen (een strook die niet mag worden bespoten, waarbij de breedte afhankelijk is van het specifieke gewas). Tussen het projectgebied en de agrarische gronden zijn watergangen gelegen. De omvang van de spuitzones bij lage teelten zijn over het algemeen aanzienlijk kleiner dan bij hoge teelten. Daarnaast staat het bedrijf al op de projectgebied. Gezien de situatie ter plaatse zal het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de agrarische gronden in de omgeving van het projectgebied naar verwachting niet leiden tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's binnen het projectgebied.

Conclusie

Omdat de minimale afstand van het projectgebied tot de veehouderijen niet kleiner wordt, kan geconcludeerd worden dat geen verhoogde gezondheidsrisico's te verwachten zijn ter plaatse van het projectgebied.

4.13 Externe veiligheid

Toetsingskader externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.WPBlokenstraat3-OW01_0013.png"

Figuur 4.4 - Uitsnede openbare risicokaart met het projectgebied (zwart)

Uit de informatie op de openbare risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er in het noorden van het projectgebied zich een propaantank bevindt met een PR-contour van 10 meter (figuur 4.4). De afstand van het projectgebied tot de propaantank is circa 980 meter waardoor deze geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

Ten zuidwesten van het projectgebied bevindt zich een gasflessendepot. De afstand van het projectgebied tot dit depot bedraagt circa 1.900 meter waardoor dit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Het projectgebied ligt buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, vaarroutes, wegen, spoorwegen en buisleidingen. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.14 m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het kader van het Besluit m.e.r. wijzigt de situatie niet. Ook in de huidige situatie mogen er bedrijfsmatige activiteiten worden uitgevoerd in het bedrijf. Alleen de vorm van het bouwvlak wijzigt.

Op basis van de voorgenomen ontwikkeling is verder ook geen sprake van uitbreiding van het bedrijf. Daarmee is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals omschreven in de bijlage van het Besluit m.e.r. (kolom 1, activiteit D 11.2). Er is geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig voor de voorgenomen ontwikkeling. Het Besluit m.e.r. is voor dit plan niet van toepassing.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt enige flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit wijzigingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het wijzigingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is zo veel mogelijk afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Zundert' en herzieningen daarvan.

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 Bestemmingen

Het wijzigingsplan voorziet in de invulling van de wijzigingsbevoegdheid uit het Bestemmingsplan Buitengebied Zundert en de herzieningen ''Reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert', 'tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied Zundert', 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied Zundert' en 'Aanpassingsplan reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert'. In de wijzigingsbevoegdheid van 9.7.2 uit de 3e herziening is opgenomen dat het bouwvlak van de bestemming 'Bedrijf' ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch - Boomteeltontwikkelingsgebied' en 'Bedrijf' vervormd kan worden zonder deze uit te breiden. In het wijzigingsplan zijn de geldende regels van het Bestemmingsplan Buitengebied Zundert en haar herzieningen van toepassing verklaard, dit in lijn met de voorwaarden die zijn opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid. Het bedrijf behoudt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – agrarisch hulp en nevenbedrijf' met dezelfde oppervlakte aan bedrijfsbebouwing á 11.181 m².

Voor het wijzigen van de nok- en goothoogte is de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 9.4.2 uit de 3e herziening van het bestemmingsplan overgenomen.

In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting voor deze locatie toegevoegd, die het gebruiken van de gronden voor 'Bedrijf' slechts toestaat, wanneer het erfbeplantingsplan binnen zes maanden na realisatie van de bouw is uitgevoerd en in stand wordt gehouden. Ter plaatse van de landschappelijke inpassing is de bestemming 'Groen - landschapselement' opgenomen.

Voor het overige, zoals de algemene regels, gelden de regels zoals deze zijn opgenomen in het vigerend bestemmingsplan Buitengebied Zundert en haar herzieningen. De gebiedsaanduiding 'Waarde - Attentiegebied EHS' is toegesneden op het nieuwe bestemmingsvlak Bedrijf. Dat betekent dat waar de bestemming Bedrijf voorkomt, deze dubbelbestemming niet voorkomt. Immers wordt er geen bouwvlak vergroot, maar een vormverandering doorgevoerd. Dit heeft geen significante invloed op de waterhuishouding in het gebied. De dubbelbestemming 'Waarde - Attentiegebied EHS' is overgenomen daar waar deze voorkomt ter hoogte van de bestemmingen 'Agrarisch - Boomteeltontwikkelingsgebied' en 'Groen - Landschapselement'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoering en kosten van het voornemen berusten volledig bij de initiatiefnemer. Er hoeft geen exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro te worden vastgesteld. De beoogde ontwikkeling betreft alleen een functiewijziging. Met de gemeente Zundert is een overeenkomst gesloten waarin de gemaakte kosten voor het doorlopen van de planologische procedure zijn verhaald. Dit gebeurt op basis van de legesverordening. Ook is een planschadeovereenkomst gesloten waarin is geregeld dat de eventuele uitgekeerde (tegemoetkomingen in) planschade door de initiatiefnemer aan de gemeente worden vergoed.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept ontwerpwijzigingsplan voor vooroverleg toegezonden aan brandweer Midden- en Westbrabant en de provincie Noord-Brabant. De vooroverlegreacties zijn toegevoegd in Bijlage 6 (vooroverlegreactie Brandweer Midden- en West-Brabant), Bijlage 5 (vooroverlegreactie provincie Noord-Brabant) en Bijlage 7 (Waterschap Brabantse Delta). Hieronder zijn de vooroverlegreacties tevens samengevat en van reactie voorzien.

Brandweer Midden- en Westbrabant

Het voorontwerp is beoordeeld op de aspecten externe veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening en opkomsttijd brandweer. Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid voldoende is beschreven. Ten aanzien van het aspect bereikbaarheid wordt aangenomen dat het plangebied via twee aanrijdroutes te benaderen is en dat er tot aan het plangebied geen nadere maatregelen noodzakelijk ten behoeve van de bereikbaarheid. De brandweer adviseert aan initiatiefnemer mee te geven dat de bereikbaarheid rond het nieuwe bedrijfsgebouw voldoende bereikbaar dient te zijn voor brandweervoertuigen, zodat vanuit verschillende richtingen brandbestrijding kan plaatsvinden. Ten aanzien van bluswatervoorziening wordt gesteld dat de aanwezige bluswatervoorzieningen niet voorzien in de behoefte aan bluswater, zoals is beschreven in de Beleidsregels. De brandweer adviseert bluswatervoorzieningen in dit plangebied af te stemmen op de eisen uit de beleidsregels en de mogelijkheden te onderzoeken in overleg met Brabant Water.

Ten aanzien van de opkomsttijd concludeert de brandweer dat op basis van een theoretische berekening is bepaald dat de brandweer vanuit de dichtstbijzijnde brandweerkazerne in Zundert niet binnen de geldende opkomsttijden ter plaatse kan zijn. De opkomsttijden zijn 8 minuten voor de bedrijfswoning en 12minuten voor de industriefunctie. De brandweer adviseert na te laten denken over het treffen van aanvullende voorzieningen en/of het nemen van aanvullende maatregelen, die de mate van brandveiligheid vergroten van de woonfunctie en de industriefunctie.

Reactie

De opmerkingen van de brandweer zijn medegedeeld aan initiatiefnemer. Ten aanzien van bluswatervoorzieningen pakken wij als gemeente dit zelf op. De opmerkingen leiden niet tot aanpassing in dit wijzigingsplan.

Provincie Noord-Brabant

In de basis staat de provincie positief tegenover de beoogde ontwikkeling. Ze merken het volgende op omtrent de categorie uit het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant':

  • Het initiatief valt binnen het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' in categorie 2. De ontwikkeling staat in de (niet limitatieve) lijst omschreven als: Vormverandering van (agrarisch) bouwvlak of bestemmingsvlak (zonder afwijking van de geldende bouwregels), indien de vormverandering leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van het landschap. Doordat de vormverandering volgens de gemeente gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering hoeft er geen verplichte landschappelijke inpassing te worden gerealiseerd. Het aanzicht vanaf de weg verbetert al voldoende door de sloop van de oude bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning en door de vormverandering van het bestemmings- en bouwvlak. Door de vormverandering krijgt het geheel een compacter/smaller aanzicht.

De provincie vindt dat dit elkaar tegenspreekt en vraag om toevoeging van een landschappelijke inpassing indien de gemeente van mening is dat het plan in categorie 2 thuis hoort. Daarbij verzoekt de provincie ook aan te geven wat en hoeveel m² er wordt gesloopt, wat er nieuw wordt gebouwd en waarom het plan leidt tot een verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Ook dient de sloop van de bedrijfsbebouwing te worden geborgd. Tot slot verzoekt de provincie aan te geven wat de bestemming wordt van de gronden die door de vormverandering buiten het voormalige bouwperceel komen te liggen (voorkomen moet worden dat deze gronden worden gebruikt voor parkeren of verharding).

Reactie

Het initiatief valt inderdaad in categorie 2 en hierom is een landschappelijke inpassing bijgevoegd. Ook is hoofdstuk 2 aangegeven welke bebouwing wordt gesloopt, om hoeveel m² het gaat, wat er nieuw wordt gebouwd en waarom het plan leidt tot een verbetering de landschappelijke kwaliteit. De gronden die buiten het bouwperceel komen te liggen worden aangegeven als 'Groen' waar het gaat om de landschappelijke inpassing en 'Agrarisch - Boomteeltontwikkelingsgebied' voor de overige gronden.

Waterschap Brabantse Delta

Op basis van het bestemmingsplan geeft het waterschap onder voorbehoud een positief wateradvies. Het voorbehoud heeft betrekking op: verdere uitwerking compensatie in de vorm retentie. Het waterschap heeft geen opmerkingen op de planregels en verbeelding.

In de overige opmerkingen adviseert het waterschap over te nemen maatregelen in het kader van klimaatadaptatie. Ook wijst het waterschap bij uit te voeren werkzaamheden op verboden uit de Keur en op de vergunningplicht voor bepaalde werkzaamheden.

Daarnaast verzoekt het waterschap om in de waterparagraaf aandacht te schenken aan het gebruik van milieuvriendelijke materialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Reactie

De opmerkingen van het waterschap hebben geleid tot twee toevoegingen in de waterparagraaf. Bij het aanvragen van de vergunningen in het kader van de werkzaamheden voor de retentievijver wordt de compensatie in de vorm van een retentievijver verder uitgewerkt.

Omgevingsdialoog

Tevens heeft er een Omgevingsdialoog plaatsgevonden. In de dialoog is met meerdere bewoners uit een cirkel van 150 meter rond het bedrijf gesproken. Het planvoornemen is uitgelegd en afgesproken is dat bij de invulling van de bouwkundige plannen deze met de omgeving worden besproken.

Ontwerpfase

Het ontwerpwijzigingsplan wordt, op grond van afdeling 3.4 Awb, voor een periode van zes weken van ter inzage gelegd.