Ter uitvoering van de bestemmingsbeschrijving in 4.1 zijn burgemeester en wethouders
bij het verlenen van bouwvergunningen, met in achtneming van het bepaalde in 4.2,
bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
b. de situering en afmetingen van bouwpercelen;
c. de aanleg van parkeergelegenheid van voldoende omvang op eigen terrein.
mits deze bepalingen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien
zulks noodzakelijk is in verband met:
1. de woonsituatie in de directe omgeving;
2. een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging
van de ruimtelijke kwaliteit;
3. het straat- en bebouwingsbeeld;
4. de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
5. de milieusituatie;
6. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.