Plan: | Ruyterhof Rijsbergen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0879.BPRuyterhof-VS01 |
Aan de Hogestraat 22a in Rijsbergen was voorheen horecabedrijf De Ruyterhof gevestigd (zie figuur 1.1). De locatie heeft geruime tijd te koop gestaan als horecalocatie. Echter bleek er vanuit de markt geen animo om de horecazaak voort te zetten. Dit betekent dat per 1 januari 2019 de locatie leeg is komen te staan. Voor leegstaande panden en locaties geldt het risico dat verloedering optreedt. Met een herontwikkeling naar een passende functie kan dit risico voor deze locatie worden voorkomen. Daarnaast kan een herontwikkeling een stedenbouwkundige kwaliteitsimpuls geven aan de zuidoostelijke entree van Rijsbergen. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de Structuurvisie Rijsbergen 2020, waarin het plangebied is aangewezen als plek om de entree van het centrumgebied Rijsbergen te verbijzonderen. Tevens kan er met de herontwikkeling worden voorzien in de groeiende vraag naar kwalitatieve woonruimte op een rustige, doch centraal gelegen locatie in Rijsbergen.
In bovenstaand kader is Somnium Real Estate voornemens het bestaande horecabedrijf De Ruyterhof binnen het plangebied te saneren en hier 13 woonappartementen te realiseren.
Omdat de voorgenomen herontwikkeling niet past binnen het huidige bestemmingsplan 'Centrumgebied Rijsbergen', is voor deze ontwikkeling het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van 13 woonappartementen met bijbehorende parkeerplaatsen mogelijk.
Een eerdere versie van dit bestemmingsplan heeft als voorontwerp ter inzage gelegen, vanaf 1 februari 2019 voor een periode van 6 weken. Naar aanleiding van de daarop ingediende inspraakreacties heeft een omgevingsdialoog plaatsgevonden en is het ontwerp aangepast (zie paragraaf 7.1). Omdat het plan al ter inzage heeft gelegen en er een omgevingsdialoog is gevoerd, is er voor gekozen voorliggend plan meteen als ontwerpbestemmingsplan ter visie te leggen.
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied 'Ruyterhof' (Globespotter, 2017).
Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 1.700 m2 en is gelegen aan de oostzijde van de kern Rijsbergen, gemeente Zundert (zie figuur 1.2). De locatie bevindt zich nabij de zuidoostelijke dorpsentree van Rijsbergen tegenover het Kennedyplein. Het betreft de entree vanaf de Hogestraat richting het centrum. Het plangebied wordt aan de west-, noord- en oostzijde begrenst door respectievelijk de Lagestraat, Hogestraat en het Brandslootpad. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door bestaande woningen aan de Lagestraat (zie figuur 1.3).
Figuur 1.2: Globale ligging plangebied (Globespotter, 2017)
Figuur 1.3: Indicatieve begrenzing plangebied (Globespotter, 2017)
Tot het moment waarop het bestemmingsplan 'Ruyterhof' in werking treedt, geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Centrumgebied Rijsbergen', vastgesteld door de gemeenteraad van Zundert op 13 december 2012. Figuur 1.4 betreft een uitsnede uit dit bestemmingsplan. Hierin heeft het plangebied de bestemming 'Gemengd', met binnen het bouwvlak de functieaanduiding 'Wonen' en 'Horeca'. Tevens heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archologie 2' en in de uiterst noordoostelijke hoek de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.
Figuur 1.4: uitsnede bestemmingsplan 'Centrumgebied Rijsbergen' met ligging plangebied
In de toelichting van dit bestemmingsplan zijn achtereenvolgens de huidige en toekomstige situatie van het plangebied (hoofdstuk 2) en het beleidskader (hoofdstuk 3) beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in de op realisatie- en uitvoeringsaspecten van het plan. Tot slot zijn de juridische aspecten (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid (hoofdstukken 6 en 7) beschreven.
De Hogestraat is de oude centrale route door Rijsbergen. De historische bebouwing aan de Hogestraat 22a, vormde destijds een duidelijke entree van het dorp op de overgang van het buitengebied naar het centrum. De bebouwing was georiënteerd op de Hogestraat en Lagestraat en begeleidde deze straten. Dit is tevens te zien aan de rooilijn van de bebouwing die de oude route van de Hogestraat volgt.
Figuur 2.1: uitsnede historische kaart 1935 met ligging plangebied
De Hogestraat is door latere ingrepen in de stedenbouwkundige structuur ingrijpend veranderd. De doorgaande route is onderbroken en aan de Hogestraat is het Kennedeyplein toegevoegd met aan de westzijde nieuwe bebouwing.
De rooilijn van het bestaande gebouw sluit aan op de rooilijn van de kopgevel van het historische pand op de hoek van de Hogestraat – Lagestraat. Ten opzichte van de bestaande woningen aan de Hogestraat nrs. 24, 26, 28 en 30 ligt het gebouw aan de Hogestraat 22a achter de rooilijn van deze woningen.
Het gebouw aan de Hogestraat 22a wordt omringd door gebouwen waar veelal een goothoogte van 6 meter en een nokhoogte van 9 meter of lager conform het vigerende bestemmingsplan is toegestaan (met de bevoegdheid tot 10% afwijking toe te staan tot een hoogte van 9,9 meter). Voor het gebouw zelf is een maximum hoogte van 7,5 meter toegestaan. Hierdoor valt het gebouw qua hoogte niet op ten opzichte van de hoogte van de omliggende gebouwen (zie figuur 2.2).
Figuur 2.2: maximale bouwhoogten op grond van geldend bestemmingsplan
De locatie is gelegen nabij de zuidoostelijke dorpsentree van Rijsbergen (zie foto 2.3). Het betreft de dorpsentree vanaf de Hogestraat richting het centrum. Binnen het plangebied was tot 1 januari 2019 restaurant De Ruyterhof, inclusief terras en tuin gevestigd. De indicatieve ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.3.
Foto 2.3: Huidige situatie plangebied gezien vanuit de zuidoostelijke dorpsentree, met uiterst links het Brandslootpad, in het midden restaurant De Ruyterhof aan de Hogestraat en rechts het Kennedyplein. (Globespotter, 2018)
Foto 2.4: Huidige situatie plangebied (hoek Hogestraat/Lagestraat) gezien vanuit het westen. Het witte pand is restaurant De Ruyterhof. (Globespotter, 2018)
Het voornemen is om een appartementencomplex met 13 appartementen te realiseren. Het beoogde appartementencomplex wordt anders gepositioneerd dan het bestaande gebouw. Het complex krijgt een tweezijdige oriëntatie. Een oriëntatie richting het Kennedyplein en een oriëntatie richting de bocht waarin de Hogestraat overgaat in de Risten, de dorpsentree richting het centrum. Anders dan in de bestaande situatie, is de voorgevel van het gebouw georiënteerd richting het plein, waardoor het Kennedyplein een duidelijke begrenzing krijgt die aansluit op de huidige stedenbouwkundige structuur.
Vanaf De Hogestraat-Risten bezien zijn de karakteristieke kopgevels van het complex duidelijk zichtbaar. De bebouwing van het nieuwe complex staat dichter bij de kruising, waardoor het gebouw de entree duidelijk markeert.
Het nieuwe appartementencomplex sluit in bouwhoogte aan op de huidige situatie. Het complex krijgt een goothoogte van maximaal 6,5 meter aan de Lagestraat en maximaal 7,5 meter aan het Kennedyplein. De maximale nok-/bouwhoogte is maximaal 11 meter. De massa is passend binnen de kleinschalige dorpse structuur van Rijsbergen.
Figuur 2.5: Stedenbouwkundig plan Ruyterhof. (bron: Oomen Architecten)
Uit de structuurvisie is op te maken dat het streven is dat het centrum in 2020 de sfeer en kwaliteit heeft van het traditionele lintdorp. Conform de structuurvisie is het nieuwe appartementencomplex ingepast in de maat, schaal en beeldkwaliteit van de bestaande lintbebouwing. Doordat de voorgevel bestaat uit twee afzonderlijke gevels die in daken met elkaar verbonden zijn, oogt het gebouw kleinschalig en past het bij het karakter van het dorp. Het dorpse karakter en de kwaliteit van het centrum wordt door het appartementencomplex benadrukt door de gekozen architectuur: traditioneel en kleinschalig.
Architectuur
De gekozen bouwstijl is dorps met een eigentijdse invulling wat aansluit op de omliggende historische bebouwing.
Figuur 2.6: voor- en rechterzijgevel (bron: Oomen Architecten)
Figuur 2.7: achter- en linkerzijgevel (bron: Oomen Architecten)
Parkeren
In de Nota Parkeernormen Zundert zijn de gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten in de gemeente Zundert opgenomen. Voor Ruyterhof is gehanteerd:
Dat is totale parkeerbehoefte van 28 parkeerplaatsen.
Binnen het plangebied worden 17 parkeerplaatsen voorzien. Langs de Lagestraat komen 4 parkeerplaatsen voor bezoekers en op het eigen terrein komen in totaal 13 parkeerplaatsen. Dit zou een tekort betekenen van 11 parkeerplaatsen. Echter, aangezien de voormalige parkeerbelasting van het restaurant (68 parkeerplaatsen) niet meer op het openbaar gebied drukt, neemt de parkeerdruk met de beoogde ontwikkeling aanzienlijk af.
In dit hoofdstuk is kort en voor zover relevant voor het plangebied het beleidskader opgenomen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In de SVIR schetst het Rijk ambities voor het toekomstige ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid voor Nederland. De SVIR vervangt verschillende nota’s, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Het Rijk richt zich met de SVIR op het versterken van de internationale concurrentiepositie. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat, de bereikbaarheid verbeteren en zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de beschikbare ruimte optimaal wordt benut. Per 1 oktober 2012 is toetsing van bouwplannen aan deze ladder opgenomen als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het SVIR zijn verder geen relevante opgaven benoemd die betrekking hebben op dit bestemmingsplan.
Conclusie
Toetsing van het voornemen aan de ladder voor duurzame verstedelijking is noodzakelijk. De betekenis van de nationale structuurvisie voor de ontwikkeling van de Ruyterhof te Rijsbergen is verder zeer beperkt. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is gericht op rijksniveau en daarmee van een zodanig hoog abstractieniveau dat er geen concrete beleidskaders voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied afgeleid kunnen worden.
Het Nationaal Waterplan
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Deze watertoets vormt een waarborg voor de inbreng van water in de ruimtelijke ordening. Sinds 2011 wordt de watertoets toegepast op plannen die gevolgen voor de waterhuishouding kunnen hebben. Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging.
Conclusie
De in dit plan beschreven ontwikkeling is onderworpen aan een watertoets. Op basis van informatie en randvoorwaarden van waterbeheerders, het waterbeleid en relevante bodemgegevens zijn de verschillende wateraspecten uitgewerkt in de waterparagraaf (paragraaf 4.2.2).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het op 30 december 2011 in werking getreden en het op 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt het Rijk een aantal regels over de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen waar het Barro regels over stelt zijn: project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie (met uitzondering van radar). Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit die algemene maatregel van bestuur voldoen.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die betrekking hebben op het programmeren van de woningbehoefte en/of de bouw van nieuwe woningen in steden of dorpen.
Conclusie
Net als de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt het Barro zich op ontwikkelingen die landelijke of grootschalige implicaties hebben. Omdat er geen landsbelangen in het geding zijn of komen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, kan geconcludeerd worden dat het Barro zich niet verzet tegen die ontwikkelingen.
Besluit ruimtelijke ordening
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen “bestaand stedelijk gebied” en “nieuwe stedelijke ontwikkeling“, opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro, blijven ongewijzigd.
Conclusie
Toetsing van het voornemen tot ontwikkeling van appartementencomplex de Ruyterhof aan de ladder voor duurzame verstedelijking is noodzakelijk, mede omdat de provincie Noord-Brabant hecht aan duurzaam ruimtegebruik (zie de paragrafen over het provinciaal beleid). De toetsing aan de ladder vindt plaats in paragraaf 4.2.10.
Structuurvisie ruimtelijke ordening
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040).
De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten, zoals die geboden worden door de Wet ruimtelijke ordening, inzet. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening Ruimte 2014 (zie onder) zijn de kaderstellende elementen uit de structuurvisie vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.
In de structuurvisie wordt uitgegaan van een concentratie van verstedelijking. Bovenregionale bedrijventerrein- en woningbouwopgaven worden opgelost in het stedelijk concentratiegebied. In het overig stedelijk gebied is verdere verstedelijking alleen mogelijk om te voorzien in eigen behoefte. In de kernen in het landelijk gebied wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen en werken om concurrentie tussen gemeenten en overproductie van onder andere woningen te voorkomen. Voor de opvang van de woningbouwbehoefte geldt het principe van bouwen voor migratiesaldo-nul. Dat betekent dat er ruimte is om uitsluitend de eigen woningbehoefte van een kern in die kern op te vangen.
Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'Bestaand stedelijk gebied - Kernen in het landelijk gebied'. In de kernen in het landelijk gebied wordt de lokale behoefte voor verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) opgevangen. In regionaal verband worden er afspraken gemaakt over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen. Middels onderhavige woningbouwontwikkeling wordt er voorzien in de lokale woonbehoefte binnen de daarvoor bestemde structuur.
Figuur 3.1: Uitsnede structurenkaart uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening (indicatieve ligging plangebied rood omcirkeld).
Conclusie
Het beoogde plan past in de beleidslijnen van de SVRO, mits aangetoond kan worden dat sprake is van een regionale behoefte aan woningen (zie paragraaf 4.2.10). Het beoogde plan omvat het realiseren van 13 appartementen in het centrum van Rijsbergen, welke worden geïntegreerd in de bestaande stedelijk structuur. Hierbij is sprake van zorgvuldige ruimte gebruik.
Verordening ruimte Noord-Brabant 2014
In hun vergadering van 10 juli 2015 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 opnieuw vastgesteld. Met ingang van 15 juli 2015 is deze verordening in werking getreden. De onderwerpen die in de verordening staan, zijn afgeleid uit de structuurvisie. De structuurvisie beschrijft welke belangen de provincie wil behartigen en hoe zij dat wil doen. De Verordening is daarbij één van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De Verordening ruimte bevat regels waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.
In de Verordening ruimte heeft het plangebied de aanduiding 'Structuur - Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Deze aanduiding wordt hieronder afzonderlijk besproken. Tevens wordt ingegaan op de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.
Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied
Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'Structuur - Bestaand stedelijke gebied, kern in landelijk gebied'. Voor deze kernen geldt in het algemeen dat er nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als dat nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. Dat wil zeggen dat nieuwkomers in de kernen en vertrekkende huidige inwoners niet meetellen (migratiesaldo-nul). Ook kunnen kernen plaats bieden aan kleinschalige en middelgrote bedrijvigheid. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling; uiteraard binnen de grenzen van wetgeving en de regionale afspraken. Wel is in artikel 3.1 een aantal bepalingen opgenomen over zorgvuldig ruimtegebruik en de verantwoording die de provincie daarover vraagt aan gemeenten. Voor het optimaal benutten van het bestaand stedelijk gebied ligt het accent op inbreiden en herstructureren . Hierbij wordt aandacht gevraagd voor:
Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1)
In de Verordening ruimte is opgenomen dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bij moet dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder gaat het daarbij om zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie wil dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen. Dit houdt in dat een ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waarop in het geldende bestemmingsplan het bouwen van gebouwen toegestaan is. Daarnaast moet rekening worden gehouden met water, bodem, archeologie, cultuurhistorie, en ecologische, aardkundige en landschappelijke waarden en moet de omvang van de ontwikkeling passen in zijn omgeving.
Het tweede aspect van zorgvuldig ruimtegebruik is dat bij uitbreiding van het ruimtebeslag in de toelichting van het bestemmingsplan duidelijk staat welke mogelijkheden er zijn om de uitbreiding binnen het toegestane ruimtebeslag te realiseren. Dit heeft als doel de mogelijkheden in bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten en nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk te voorkomen. Behalve naar mogelijkheden voor hergebruik vraagt de provincie hierbij ook te kijken naar mogelijkheden tot intensivering en herschikking van bestaand gebruik. Daarbij gaat het er om wat financieel, juridisch en feitelijk gezien binnen redelijke grenzen haalbaar is.
Hierbij is aangegeven dat de door het rijk vastgelegde ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) ingeval van stedelijke ontwikkeling deel uitmaakt van de afweging rondom zorgvuldig ruimtegebruik. Ingevolge artikel 3.1.6 lid 2 Bro dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, te voldoen aan ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de invulling daarvan wordt verwezen naar paragraaf 4.2.10.
Conclusie
Het plangebied is in de Verordening ruimte 2014 reeds aangewezen als bestaand stedelijk gebied. Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling volgens het provinciaal beleid plaats kan vinden. Paragraaf 4.2.10 motiveert dat er een actuele regionale behoefte aan woningen in de kern Rijsbergen bestaat. De woningbouwontwikkeling voldoet daarmee ook aan de eis van zorgvuldig ruimtegebruik zoals vastgelegd in artikel 3.1 van de Verordening ruimte 2014.
Structuurvisie Rijsbergen 2020
De structuurvisie Rijsbergen 2020 is op 19 december 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. Rijsbergen is één van de 5 kernen in de gemeente Zundert en is na Zundert de tweede grootste kern van de gemeente. Rijsbergen heeft circa 6.130 inwoners en is een fijne plek om te wonen, werken, winkelen en recreëren. Maar, dit is geen vanzelfsprekendheid. Door ontwikkelingen in bijvoorbeeld de maatschappij, techniek, werkgelegenheid en bevolkingssamenstelling veranderen de gemeente Zundert en ook Rijsbergen voortdurend. Daarom is de Structuurvisie Rijsbergen 2020 opgesteld als kaderstellende visie met een doorkijk naar 2030. De gemeente kan hiermee optreden als regisseur en toetser van initiatieven.
Het plangebied is gelegen binnen het 'centrumgebied Rijsbergen' (zie figuur 3.2) en aan de zuidoostelijke dorpsentree die in de Structuurvisie is aangewezen als plek om te verbijzonderen. In de visie is opgenomen dat het centrumgebied op een aantal plekken een matige beeldkwaliteit kent. Dit komt met name door de dorpsentrees en de bovengrondse afvalcontainers. De zuidoostelijke dorpsentree ter plaatse van het Kennedyplein past niet bij de gewenste uitstraling van een dorpsentree. Het plein heeft relatief veel verharding, geparkeerde auto’s. Daarnaast heeft het plein geen duidelijke begrenzing. Als actiepunt is in de visie opgenomen; het verbeteren van de zuidoostelijke dorpsentree door o.a. herinrichten omgeving Kennedyplein. Door het herinrichten kan het plein een representatieve zuidoostelijke entree gaan vormen voor Rijsbergen. De visie voor 2020 luidt dan ook: "Het centrum van Rijsbergen vormt in 2020 een aaneenschakeling van kleinschalige, fraaie openbare ruimten, omgeven met gevarieerde, kleinschalige lintbebouwing. Het geheel heeft de sfeer en kwaliteit van het traditionele lintdorp. Nieuwe bebouwing is zorgvuldig ingepast in de maat, schaal en beeldkwaliteit van de bestaande lintbebouwing. Hierdoor heeft Rijsbergen haar kleinschalige en gevarieerde dorpse karakter en kwaliteit behouden. Door de herinrichting van de omgeving van de zuidoostelijke dorpsentree manifesteert het centrum zich als het visitekaartje voor het dorp." Het planvoornemen geeft hier invulling aan.
Voor het thema wonen is één van de ontwikkelrichtingen het ruimte bieden aan 25% groei van de doelgroep 65+ in de kern Rijsbergen (vergrijzing). Voor de kern Rijsbergen is een programma opgenomen van 288 woningen. Doelstelling is dat in 2020 de woningvoorraad goed aansluit bij de vraag op de woningmarkt. Er zal daarom worden gebouwd voor alle doelgroepen.Voor senioren en een deel van de zorgbehoevenden is o.a. de nabijheid van voorzieningen (supermarkt, bibliotheek en zorg) en levendigheid een belangrijke woonkwaliteit. Voor Rijsbergen bevinden deze levendigheid en voorzieningen zich in het centrum. Het woningbouwprogramma is daarom op de inbreidings- en herstructureringslocaties afgestemd met levensloopbestendige woningen.
Figuur 3.2: Uitsnede Structuurvisie Rijsbergen (gemeente Zundert, 2011)
Conclusie
De herontwikkeling van de locatie aan de Hogestraat 22a past binnen de Structuurvisie Rijsbergen 2020.
Woonvisie Zundert 2.0
Op 11 juli 2017 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Zundert 2.0 vastgesteld. Deze nieuwe woonvisie volgt relatief kort op de Woonvisie Zundert 1.0 van maart 2016. De Woonvisie 2.0 moet dan ook worden gezien als een actualisering. De Woonvisie Zundert 1.0 blijft het 'kader voor uitvoering' en de Woonvisie Zundert 2.0 geeft daarnaast inzicht in de laatste ontwikkelingen.
De strategieën uit de Woonvisie Zundert 1.0 blijken in de praktijk succesvol te zijn en vormen nog steeds de politieke pijlers onder het woonbeleid. Beleidsmatig zijn er dan ook geen significante wijzigingen. Wel zijn er accenten gelegd. Versie 2.0 geeft inzicht in de actualiteiten van het hier en nu en het afgelopen jaar.
Er is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad, de aansluiting op de regionale agenda Wonen is duurzaam weggezet en om het woningbouwprogramma in tijd nog duurzamer weg te zetten is in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking per kern een quick-scan gedaan naar toekomstige inbreidingslocaties welke stedenbouwkundig aanleiding geven te (her)ontwikkelen. Deze locaties zijn opgenomen in het woningbouwprogramma per kern. Het woningbouwprogramma per kern is dynamisch en wordt jaarlijks geactualiseerd. Het is eigenlijk de samenvatting per kern – kwantitatief - op één overzicht.
Rijsbergen
De ontwikkeling van de Ruyterhof in Rijsbergen is opgenomen in het uitvoeringsprogramma van de Woonvisie Zundert 2.0. Op de Ontwikkelkaart Rijsbergen, waar de plancapaciteit per 1 januari 2017 is weergegeven, is rekening gehouden met een zachte plancapaciteit van 6 grondgebonden woningen voor de betreffende locatie.
Conclusie
De ontwikkeling van Ruyterhof was al opgenomen in het projectenoverzicht van 1 januari 2017 in de Woonvisie Zundert 2.0 als zachte plancapaciteit (6 grondgebonden woningen). De gemeente Zundert en de initiatiefnemer zijn inmiddels tot de afspraak gekomen over het realiseren van 13 woonappartementen, met een oppervlakte variërend van 80 tot 150 m2. Het betreft 3 middeldure huurappartementen en 10 koopappartementen in het duurdere segment. Dit is passend binnen de woonbehoefte van de kern Rijsbergen.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Zundert 2011-2020
Het geldende verkeers- en vervoersbeleid voor de gemeente wordt bepaald door het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan Zundert 2011 - 2020 (GVVP), vastgesteld op 7 juli 2011. Aanleiding voor het opstellen van dit beleid was onder andere de toename van de woningvoorraad in de gemeente Zundert. In het GVVP worden handvatten geboden voor toekomstige ontwikkelingen en wordt invulling gegeven aan een aantal praktische dagelijkse onderwerpen, zoals parkeren van vrachtwagens, toepassing van verkeersremmende maatregelen, beleid ten aanzien van bewegwijzering van belangrijke toeristische locaties en beleid ten aanzien van gehandicaptenparkeerplaatsen. In het GVVP zet de gemeente Zundert in op het bevorderen van de doorstroming van verkeer, het bevorderen van lopen, fietsen en het gebruik van het openbaar vervoer en het terugdringen van de snelheid.
De wegen waaraan het plangebied is gelegen, zijn in het GVVP aangewezen als erftoegangsweg binnen bebouwde kom, waarop een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt. De Hogestraat heeft tevens een buurt- of wijkontsluitende functie.
Conclusie
Het plangebied wordt ontsloten via met name de Hogestraat, welke ook de functie heeft van buurt- of wijkontsluitingsweg. Ook aan de zijde van de Lagestraat zijn 4 parkeerplaatsen voorzien voor bezoekers, waarmee de Lagestraat ook deels voorziet in de ontsluiting van het plangebied.
In het GVVP is beschreven dat het aspect parkeren een integraal onderdeel moet zijn van ruimtelijke ontwikkelingen. Bij nieuwe ontwikkelingen toetst de gemeente Zundert met behulp van een parkeerbalans of er na realisatie van een ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen zijn. De toetsing aan de parkeerbalans is opgenomen in de planregels. Uit die toetsing blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
Welstandsnota 2014
In de gemeentelijke welstandsnota zijn beleidsregels opgenomen over welstandscriteria opgenomen. Daarbij gaat het om algemene welstandscriteria, gebiedsgerichte ontwikkelingskaders, specifieke objectgerichte welstandscriteria en sneltoetscriteria. De welstandscriteria hebben betrekking op de plaatsing van woningen/aanbouwen/ bijgebouwen, de vorm en maatvoering en ten slotte op de architectuurtypering, kleurstelling en het materiaalgebruik.
De locatie Ruyterhof valt in welstandsgebied ‘bebouwing aan historische (ontsluitings-)wegen’ (zie figuur 3.3). Het welstandsbeleid in deze gebieden is gericht op behoud van de aanwezige karakteristieke diversiteit in bebouwing. Deze diversiteit wordt met name bepaald door de veelal individuele ontwikkelingen over een lange tijdsperiode. Voor het gebied geldt welstandniveau 2. Onder dit niveau vallen de gebieden die om een zorgvuldige afstemming vragen van nieuwe bouwkundige ingrepen. Het gaat dan om de gebieden waar extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit wenselijk is. Het welstandstoezicht dient gericht te zijn op het versterken van de bestaande en/of gewenste locaties die tot zeer waardevol welstandsgebied horen.
Figuur 3.3: uitsnede welstandsnota met ligging plangebied (rode cirkel)
Conclusie
Bij de planvorming voor de woningen wordt rekening gehouden met de welstandscriteria van de gemeente Zundert. Dit betekent dat het welstandsbeleid een integraal onderdeel vormt bij het ontwerp van de nieuw te bouwen woningen. Daarmee wordt aangesloten bij het welstandsbeleid.
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zundert
Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad Zundert de 'Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Zundert' vastgesteld. Met de beleidsvisie geeft de gemeente Zundert haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico’s binnen de gemeentegrenzen. Door antwoord te geven op de vraag hoe veilig het in de gemeente moet zijn, wordt een ambitieniveau vastgelegd. Op basis van de visie is de beleidsvrijheid voor externe veiligheid ingevuld.
De ontwikkeling van het plangebied voorziet niet in de ontwikkeling van risicobronnen en vormt daarmee dus geen gevaar voor de aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving van het plangebied. Wel worden er (beperkt) kwetsbare objecten toegevoegd in de vorm van woningen.
Conclusie
Dit voornemen voorziet niet in de realisatie van functies in het invloedsgebied van een risicobron, daarmee is een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet aan de orde. Wel voorziet de ontwikkeling van het plangebied in de realisatie van kwetsbare objecten. De gevolgen op het gebied van externe veiligheid zijn beschreven in paragraaf 4.2.7.
Nota Archeologie gemeente Zundert
De gemeente Zundert heeft in 2011 de gemeentelijke Nota Archeologie vastgesteld. Het is noodzakelijk dat gemeenten in het ruimtelijk beleid waarborgen inbouwt voor de omgang met het bodemarchief. Dit is geregeld in de Nota Archeologie. De Nota is in 2012 vastgesteld inclusief de bijbehorende archeologische beleidskaart en de archeologieverordening. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische resten. In paragraaf 4.1.1 is het plangebied in het kader van de Nota Archeologie en voorliggende ontwikkeling nader omschreven en toegelicht.
Dit hoofdstuk gaat in op de gebiedsaspecten die relevant zijn voor de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied.
Beleid
Verdrag van Malta en Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Het Verdrag van Malta, ook wel het verdrag van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:
Dit verdrag is in 2007 vertaald naar de Nederlandse situatie middels de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Onder deze wet, een wijzigingswet die onder andere de Monumentenwet 1998 heeft gewijzigd, zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie geworden. Zij dienen het aspect archeologie onder meer te borgen in nieuwe bestemmingsplannen.
Gemeentelijke verwachtingskaart
Op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart heeft het plangebied een hoge archeologische waarde. Het betreft de historische kern van Rijsbergen. De hoge verwachting komt ook voort uit de mogelijke aanwezigheid van een hoge zwarte enkeergrond. Ook wordt op deze kaart duidelijk dat het plangebied op de rand van een beekdal ligt.
Figuur 4.1: Uitsnede van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Zundert met in rood het plangebied (bron: Klerks en Simons, 2011) (legenda: paars = hoge verwachting, rood = hoge verwachting, oranje = middelhoge verwachting, blauw gestippeld = beekdal, zwarte stippen = ARCHIS-waarneming).
Onderzoek
Bureauonderzoek
In september 2018 en januari 2019 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Het onderzoek is begonnen met een archeologisch bureauonderzoek. Het initiatief is om de bestaande bebouwing binnen het plangebied te slopen en vervolgens een woongebouw met 13 appartementen te realiseren. De sloop van de bestaande bebouwing en de bouw van het woongebouw zal gepaard gaan met bodemverstorende werkzaamheden, waarvan voorzien wordt dat deze dieper zullen reiken dan 0,4 m – mv.
In het vigerende bestemmingsplan is voor het plangebied een dubbelbestemming archeologie opgenomen. Deze dubbelbestemming is gebaseerd op de archeologische beleidskaart. Het plangebied overschrijdt deze vrijstellingsgrenzen waardoor een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is conform het gemeentelijk beleid.
Uit het archeologisch bureauonderzoek komt naar voren dat er voor het plangebied een brede archeologische verwachting geldt. Er kunnen niet met zekerheid resten uit specifieke perioden op voorhand worden uitgesloten. In de directe omgeving komen, langs het beekdal, vuursteenvindplaatsen voor. Gelet op de ligging van voorliggend plangebied op enige afstand van de steentijdbewonings- danwel verblijfslocaties, is de verwachting op intacte archeologische resten uit de steentijd niet als hoog aan te merken. Eerder moet gedacht worden aan archeologische resten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd, maar resten uit de ijzertijd kunnen ook niet worden uitgesloten.
Op basis van de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek is een vervolgonderzoek uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (verkennende fase). Het booronderzoek dient om de mate van intactheid van de bodemopbouw vast te stellen.
Booronderzoek
Het inventariserend veldonderzoek heeft aangetoond dat er sprake is van een (lage) enkeerdgrond die, waarschijnlijk in de tweede helft van de 20e eeuw is opgehoogd. De overgang van de oorspronkelijke A-horizont naar de C-horizont is scherp en er zijn geen (resten van) podzol –horizonten aanwezig. Op basis van de bodemopbouw wordt de kans op het aantreffen van resten van jager-verzamelaar samenlevingen klein ingeschat en op basis van de lage landschappelijke ligging wordt kans op resten van landbouw samenlevingen klein ingeschat.
Advies
Het advies dat in de rapportage is opgenomen, is om de archeologische verwachting voor het plangebied bij te stellen naar laag en het plangebied zonder verder archeologisch onderzoek vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Selectiebesluit gemeente Zundert
Op 23-1-2020 heeft de gemeente Zundert een afwijkend selectiebesluit genomen ten opzichte van het gegeven advies. Het bevoegd gezag is van mening dat het in het plangebied aangetroffen bodemprofiel een vergelijkbare opbouw kent als die in de historisch kern van Rijsbergen en dat de overgang van de A-horizont naar de C-horizont zich op 0,8 tot 1,00 m – de top van de A-horizont bevindt. Omdat er geen indicaties zijn van (grote) verstoringen binnen het plangebied kan niet worden uitgesloten dat er zich in en/of direct onder de A-horizont vondsten bevinden en (resten van dieper ingegraven) sporen aangetroffen kunnen worden.
Het advies is om op basis van de resultaten van het booronderzoek de vrijstellingsgrens te verruimen van 0,40 m – m tot 1,70 m – mv. Dit houdt in dat als de bodemingrepen groter zijn dan 100 m2 en dieper gaan dan 1,70 m – mv vooraf nader onderzoek dient plaats te vinden. Dit vervolgonderzoek dient te bestaan uit een proefsleuvenonderzoek. Met de ontwikkeling binnen het plangebied is van een dergelijke verstoring geen sprake. Er worden weliswaar schroefpalen toegepast, maar de verstoring die daarmee plaatsvindt, blijft ruim onder de verstoringsoppervlakte van 5% van het bouwvlak. Deze vuistregel wordt in de praktijk toegepast om de noodzaak voor proefsleufonderzoek te bepalen.
Conclusie
Op basis van selectiebesluit is in onderhavig bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. Deze regelt dat bij bodemingrepen die groter zijn dan 100 m2 en dieper reiken dan 1,70 m beneden maaiveld archeologisch vervolgonderzoek dient plaats te vinden in de vorm van proefsleuven.
Om de effecten van de voorgenomen ontwikkeling te bepalen, is met behulp van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (zie figuur 4.2) geanalyseerd of er in het plangebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en zo ja, welke waarden dat zijn. In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
Figuur 4.2: Cultuurhistorische waarden in de omgeving van het plangebied (rood omcirkeld). Bron: Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Ruimtelijke ordening en milieu zijn twee beleidsvelden die met elkaar te maken hebben, rekening met elkaar moeten houden en elkaar kunnen versterken. Het gemeenschappelijke doel dat aan beide beleidsvelden ten grondslag ligt, is het creëren van een goede kwaliteit van het leefmilieu (de omgevingskwaliteit). Om dit te bereiken, geldt voor bestemmingsplannen dat toetsing plaats dient te vinden aan specifieke ruimtelijke milieunormen zoals afstandsnormen en normen ten aanzien van geluid, bodem en luchtkwaliteit.
Algemeen
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie.
Onderzoek
In het kader van de herontwikkeling van het plangebied is een bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (Bijlage 2). In het uitgevoerde bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Tevens is een asbestonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5707. Onderstaand zijn de onderzoeksresultaten beschreven.
Grond
Toetsing Wet bodembescherming
Lokaal is in de sporen- tot zwak baksteenhoudende ondergrond een sterk verhoogde gehalte aan koper aangetroffen. De hoeveelheid sterk met koper verontreinigde grond bedraagt circa 6 à 7 m3. Daarmee is sprake van ‘spotverontreiniging’ en is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Tevens is in hetzelfde traject een licht verhoogd gehalte aan lood waargenomen. In de overige analysemonsters komen geen tot maximaal licht verhoogde gehalten aan de geanalyseerde parameters voor.
Toetsing Besluit bodemkwaliteit
De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters zijn indicatief getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat de grond voor het merendeel voldoet aan de klasse ‘Achtergrondwaarden’ c.q. ‘Wonen’. Lokaal ter plaatse van het sterk verhoogd gehalte aan koper is de grond beoordeeld als ‘Niet toepasbaar > interventiewaarde’.
Asbest
Lokaal komt in de zwak baksteen- en puinhoudende bovengrond asbest voor. Het aangetoonde gehalte is ruimschoots beneden de grenswaarde voor aanvullend onderzoek, derhalve is aanvullend / nader onderzoek niet noodzakelijk. Het overige terrein is op basis van de analyseresultaten beoordeeld als onverdacht op de aanwezigheid van asbest.
Grondwater
In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aan de geanalyseerde parameters waargenomen.
Conclusies
De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' wordt aanvaard, vanwege de aangetoonde verhoogde gehalte aan lood, koper en asbest in de bodem. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van het terrein (PM besluit bevoegd gezag). De aangetoonde spotverontreiniging met koper wordt tijdens het bouwrijp maken van de locatie verwijderd.
Het doel van de watertoets voor bestemmingsplan Ruyterhof te Rijsbergen is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij de herontwikkeling van het plangebied.
Huidige situatie
Maaiveldhoogte
Het maaiveld binnen het plangebied ligt op circa NAP 6,3 m. Dit is weergegeven in onderstaande figuur.
Figuur 4.3: Maaiveldhoogte in en rondom het plangebied in m +NAP inclusief bebouwing (bron: AHN2).
Bodemopbouw
In DINOloket zijn drie boringen aanwezig in de omgeving van het plangebied (zie figuur 4.4).
Figuur 4.4: locatie boringen ten opzichte van plangebied (rode cirkel). Bron: DINOloket.
Deze boringen (figuur 4.4) geven inzicht in de bodemopbouw tot circa 75 meter onder maaiveld (m –mv) en met een maaiveldhoogte van NAP +5,1 – +8,7 m. Grofweg de eerste 10 m –mv bestaat voornamelijk uit fijn zand. Van circa 10 m -mv tot 50 m –mv, bestaat de bodem uit afwisselend fijn zand, leem en klei.
Figuur 4.5: Boorprofielen boringen B50A0006, B50A0004 en B50A0009 (bron: DINOloket).
Doorlatendheid
Het plangebied ligt op de grens van kwel- en infiltratiegebied. De Aa en Weerijs heeft een drainerende werking, waardoor hier kwelwater uittreedt (zie figuur 4.6).
Figuur 4.6: Boorprofielen boringen B50A0006, B50A0004 en B50A0009 (bron: DINOloket).
Grondwater
In de omgeving van het plangebied is een bruikbare peilbuis (B50A1192) aanwezig die gedurende de periode 2011 - 2016 is waargenomen door middel van een piezometer. Het plangebied ligt ongeveer 80 m ten zuiden van de locatie van de peilbuis. De maaiveldhoogte nabij peilbuis bedraagt NAP +6,17 m. De filterdiepte van de peilbuis is onbekend. In onderstaande grafiek is de optredende grondwaterstand van de peilbuis weergegeven.
Figuur 4.7: Grondwaterstand peilbuis B50A1192 (bron: DINOloket).
Oppervlaktewater
Ten oosten van het plangebied ligt de Aa of Weerijs, een categorie A-waterloop en tevens een 'beschermd gebied waterhuishouding'. Daarnaast zijn een aantal categorie B-waterlopen in de omgeving van het plangebied. Het plangebied is verder niet gelegen in of in de nabijheid van een Beschermd gebied, Attentiezone of beperkt beschermd gebied vanuit de Keur.
Figuur 4.8: Overzicht oppervlaktewater (Bron: Waterschap Brabantse Delta)
Vuil- en hemelwaterafvoer
In de omgeving van het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. De vuil- en hemelwaterafvoer is hierop aangesloten.
Waterkering
In of in de omgeving van het plangebied zijn geen keringen aanwezig.
Randvoorwaarden en uitgangspunten
In het kader van de watertoets zijn de randvoorwaarden en uitgangspunten van waterschap Brabantse Delta en de gemeente Zundert verzameld. De belangrijkste randvoorwaarden van het waterschap en de gemeente zijn hieronder weergegeven:
Toekomstige situatie
Ontwikkeling
Het verhard oppervlak zal in de toekomst niet of marginaal toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Daarom is het niet nodig compenserende maatregelen te nemen binnen het plangebied. Er wordt niet over de grens van 2.000 m2 voor ver- of nieuwbouw gegaan die als eis wordt gehanteerd door het waterschap. Dit betekent dat enkel het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Zundert van toepassing is.
Waterkwaliteit
Het hemelwater dat terechtkomt op de bebouwing en de openbare verharding wordt beschouwd als schoon wanneer geen uitlogende bouwmaterialen (zoals lood, koper, zink en zacht PVC) gebruikt worden. Dit schone hemelwater dient gescheiden van het vuilwater afgevoerd en verwerkt te worden.
Vuilwaterafvoer
Het vuilwater afkomstig van de ontwikkeling wordt aangesloten gescheiden van het hemelwater afgevoerd en aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel.
Hemelwaterafvoer
In de toekomstige situatie wordt het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) van bebouwing en verhardingen niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) aangesloten, maar separaat verwerkt conform de uitgangspunten van de waterbeheerder. Het verhard oppervlak neemt in de toekomst niet of marginaal toe ten opzichte van de huidige situatie.
Algemeen
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. In de voorliggende Natuurtoets wordt niet ingegaan op de bescherming van houtopstanden omdat deze niet aan de orde is aangezien er geen bomen worden gekapt in voorliggend plangebied.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
Soortenbescherming
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. Bij voorliggende toetsing wordt tevens beoordeeld of soorten met jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn in het plangebied. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1 t/m 4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het ‘nee, tenzij’- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Onderzoek
In september 2018 heeft Antea Group een natuurtoets opgesteld (Bijlage 3) voor het plangebied. De resultaten van het onderzoek worden hier beknopt beschreven.
Beschermde gebieden
In het plangebied is geen NNN-gebied of Natura 2000-gebied aanwezig. Er komen ook geen beschermde gebieden (NNN of N2000-gebieden) voor binnen de invloedsfeer van het plangebied (het dichtstbijzijnde N2000-gebied, Ulvenhoutse Bos, bevindt zich op circa 8 km van het plangebied). Er is zowel van indirecte als directe aantasting van de NNN en de Natura 2000-gebieden dan ook geen sprake. (Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing. Zie ook Tabel 4.1.
Tabel 4.1: Overzicht conclusies en vervolgstappen gebiedsbescherming.
Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van beschermde soorten. Het onderzoek (Bijlage 4) heeft aangetoond dat er geen sprake is van de aanwezigheid van beschermde soorten.
Conclusie
Er kan worden geconcludeerd dat negatieve effecten voor NNN en Natura-2000 gebieden zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing.
Het aanvullend onderzoek dat plaats heeft gevonden naar de aanwezigheid van vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen heeft aangetoond dat deze beschermde soorten niet binnen het plangebied aanwezig zijn.
Algemeen
Vanuit milieu-oogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van 'gevoelig' objecten, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.
Afhankelijk van de mate waarin de bedrijven die opgenomen zijn in de VNG-publicatie milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden.
In de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de categorieën ingedeeld. Voor het bepalen van de afstand tot woningen kan het gebied in twee typen worden ingedeeld, te weten 'rustige woonwijk / rustig buitengebied' of 'gemengd (buiten)gebied'. Bij gemengde gebieden wordt de hinder één categorie teruggebracht. In de volgende tabel is een overzicht opgenomen van de categorisering ten opzichte van de twee typen gebieden:
Milieucategorie | Richtafstanden tot gemengd gebied | Richtafstanden tot rustige woonwijk | |
1 | 0 | 10 | |
2 | 10 | 30 | |
3.1 | 30 | 50 | |
3.2 | 50 | 100 | |
4.1 | 100 | 200 | |
4.2 | 200 | 300 | |
5.1 | 300 | 500 | |
5.2 | 500 | 700 |
Tabel 4.2: Categorisering en richtafstanden
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
Onderzoek
Het plangebied is gelegen op een locatie met gebiedstype 'gemengd gebied'. Op de milieuzoneringskaart is de huidige situatie het plangebied weergegeven, waarin het restaurant inclusief milieuzone is opgenomen. Gezien de voorgenomen ontwikkeling zal deze milieuzone komen te vervallen. Er bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven of veehouderijen waarvan de milieuzone en/of geurzone tot binnen het plangebied reikt. De achtergrondconcentratie in het plangebied is als goed te kwalificeren (GES-score 1, oftewel een kans van 0-5% op hinder, bron: Atlas Leefomgevingskwaliteit).
De nieuw te bouwen appartementen ondervinden dus geen hinder van bedrijven en veehouderijen rondom het plangebied. Rondom het plangebied zijn een aantal percelen met de bestemming 'gemengd'. Het betreft locaties met een functieaanduiding 'wonen' gecombineerd met een functieaanduiding 'dienstverlening' of 'detailhandel'. Deze locaties hebben geen milieucontour, en zijn daarom ook niet opgenomen op onderstaande kaart.
Figuur 4.9: Milieuzoneringskaart Centrum Rijsbergen. Bron: Structuurvisie Rijsbergen 2020.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plangebied niet in de milieucontouren van nabijgelegen bedrijven ligt. Het woon- en leefklimaat wordt daarom aanvaardbaar geacht. Omliggende inrichtingen worden door het voornemen niet beperkt in hun bedrijfsvoering. Het aspect milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling van de appartementen in het plangebied. Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh), de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.
Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:
Voor het plangebied is uitsluitend het aspect wegverkeerslawaai relevant.
Normen wegverkeerslawaai
In hoofdstuk VI (wegen) van de Wgh zijn de geluidgrenswaarden vermeld met betrekking tot nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in geluidzones van wegen. De Wet geluidhinder kent een systematiek van een (voorkeurs)grenswaarde en ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Bij een geluidbelasting onder de (voorkeurs)grenswaarde gelden geen beperkingen van geluidwege. Een geluidbelasting hoger dan de van toepassing zijnde ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is niet toegestaan. Een geluidbelasting tussen de (voorkeurs)grenswaarde en de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is - onder voorwaarden (al dan niet treffen van geluidbeperkende maatregelen) - mogelijk. In dit geval moet het bevoegd gezag een zogenaamde hogere waarde vaststellen. Voor wegen is de voorkeursgrenswaarde 48 dB en de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting 63 dB.
Aftrek conform artikel 110g van de Wgh
Al de in de Wgh genoemde grenswaarden voor de gevelbelasting vanwege wegverkeerslawaai betreffen waarden na de toegestane aftrek volgens artikel 110g van de Wgh. De numerieke invulling van deze aftrek is in artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (Rmg2012) geregeld. Conform dit artikel bedraagt deze aftrek 2 dB(A) voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt en 5 dB(A) voor de wegen met een snelheid lager dan 70 km/uur. Het argument voor het mogen toepassen van deze aftrek is dat auto's in de toekomst stiller zullen worden als gevolg van voortschrijdende verbeteringen aan motoren en banden.
Onderzoek
In het uitgevoerde geluidonderzoek (Bijlage 5) zijn alle geluidbronnen, waarvoor geldt dat de wettelijke geluidzone het onderzoeksgebied overlapt, meegenomen. Uit onderzoek is gebleken dat voor de geprojecteerde woonappartementen, een geluidbelasting berekend is van meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde bedraagt ten hoogste 9 dB en wordt veroorzaakt door het wegverkeer op de doorgaande weg Risten/Hogestraat/Kruispad. De maximaal te verlenen hogere waarde van 63 dB ter plaatse van de geprojecteerde woonappartementen wordt niet overschreden.
Uit nader onderzoek is gebleken dat er geen doelmatige maatregelen te treffen zijn om de geluidbelasting vanwege de doorgaande weg Risten/Hogestraat/Kruispad ter plaatse van de geprojecteerde woonappartementen te reduceren.
Voor de geprojecteerde woonappartementen van het plan 'Ruyterhof' kan een hogere waarde vastgesteld worden van ten hoogste 57 dB. De aan te vragen hogere waarden staan in onderstaande tabel vermeld.
De nummers van de appartementen zijn opgenomen in bijlage VI van het geluidonderzoek (Bijlage 5).
Conclusie
Voor de geprojecteerde woonappartementen, waarvan de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, wordt door de gemeente Zundert een hogere waarde vastgesteld van maximaal 57 dB. Hiermee is het bestemmingsplan voor het aspect wegverkeerslawaai uitvoerbaar.
Algemeen
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)).
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden, te weten:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatiebepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Het huidige bouwplan bevat maximaal 13 nieuwbouwappartementen, waarmee de ontwikkeling ruim binnen de NIBM-grenzen valt. Er kan daarmee met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
Aanvullend is de monitor van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit geraadpleegd. Op de meetpunten die het dichtste bij het plangebied liggen (Bredaseweg, ongeveer 300 meter van het plangebied), zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 allen lager dan de grenswaarden zoals opgenomen in de Wet Milieubeheer (zie tabel 4.3).
Tabel 4.3: Overzicht grenswaarden luchtverontreinigende stoffen.
Conclusie
Naar aanleiding van het bovenstaande kan worden gesteld dat in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmeringen voor het onderhavige bestemmingsplan.
Algemeen
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes, zoals spoorwegen of buisleidingen. Het juridisch kader voor externe veiligheid wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het juridisch kader staan de begrippen plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) centraal. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. In veel gevallen geldt tevens een 'verantwoordingsplicht', wat betekent dat naast de rekenkundige omvang van het groepsrisico, tevens rekening moet worden gehouden met risicoreducerende maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Door de Regionale Milieudienst West-Brabant (RMD) is de Beleidsvisie Externe Veiligheid opgesteld. Deze beleidsvisie is op 16 december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Zundert. Voor het externe veiligheidsbeleid worden alle risico's in kaart gebracht zoals effectafstanden/risicocontouren van rijkswegen, provinciale wegen, gemeentelijke wegen, rail, buisleidingen (ook gasleidingen), propaantanks en inrichtingen (bedrijven met een risicocontour).
Gelijktijdig met de Beleidsvisie externe veiligheid, is de Signaleringskaart externe veiligheid opgesteld. Deze signaleringskaart is gebaseerd op gemeentelijke informatie, alsmede op de professionele risicokaart van de Provincie Noord-Brabant. De Signaleringskaart wordt periodiek geactualiseerd. De signaleringskaart kan als hulpmiddel worden gebruikt bij het bepalen van risico’s met betrekking tot de externe veiligheid.
Onderzoek
Onderstaande uitsnede uit de Signaleringskaart Externe Veiligheid laat zien dat het plangebied niet is gelegen binnen de 10-6-contour van risicobronnen. Wel is het gebied gelegen binnen de invloedszone van de A16 (vervoer toxische gassen), N263 en de Risten (respectievelijk 144 en 24 transporten brandbare gassen (GF3) per jaar). Het plangebied ligt op meer dan 200 meter van de N263, waardoor beschrijving van de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid volstaat voor deze risicobron (art. 7 Bevt). Voor de Risten is eveneens art. 8 Bevt van toepassing. Gelet op de toename van het aantal aanwezige personen en de jaarintensiteit kan volstaan worden met een beperkte verantwoording.
Figuur 4.10: Uitsnede signaleringskaart externe veiligheid (gele ster geeft plangebied aan)
Verantwoording groepsrisico
De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant heeft de Standaard verantwoording groepsrisico voor de gemeente Zundert opgesteld (zie Bijlage 6). In deze standaard verantwoording worden binnen de gemeente aanwezige risicobronnen beschouwd. Voor het groepsrisico moet worden beschouwd welke populatie wordt getroffen door een mogelijk ongeval met gevaarlijke stoffen. De gevolgen van het onderhavige bestemmingsplan voor het groepsrisico zijn bekend en vormen samen met de aanwezige mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van in de nabijheid aanwezige personen de basis voor de verantwoording groepsrisico.
Het plangebied met omgeving wordt gekenmerkt door een laag groepsrisico. In vergelijking met de bestaande situaite (restaurant) is het niet de verwachting dat het aantal personen in het plangebied toeneemt door de voorgenomen ontwikkeling. Het groepsrisico zal daarom niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Het bepalende scenario in het geval van een calamiteit is de ontploffing van een LPG-tankauto. Wanneer een dergelijk incident zich voordoet, kent het plangebied voldoende vluchtmogelijkheden. Zo is het plangebied te ontvluchten via de hoofdroute in de richting van de Risten en de Hogestraat. Naast de hoofdroute zijn er in het totale gebied diverse langzaamverkeerroutes die kunnen fungeren als vluchtroute in het geval van een calamiteit.
Het plangebied en de omgeving van het plangebied bestaan overwegend uit lage bebouwing. Er is in het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied geen sprake van hoogbouw. Dat betekent dat op basis van de kengetallen in de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART), uitgegeven door het ministerie van Infrastructuur en Milieu, bepaald kan worden dat het groepsrisico (zeer ruim) onder de oriëntatiewaarde blijft.
In het plangebied zelf worden geen nieuwe risicobronnen mogelijk gemaakt.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Op basis van de beschouwde scenario's en de afname van het groepsrisico acht de gemeente de ontwikkeling die met onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt verantwoord.
Op 16 mei 2017 is de Wet milieubeheer gewijzigd. Dit heeft tot gevolg dat (ook) voor een vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig plan een apart m.e.r.-beoordelingsbesluit door bevoegd gezag noodzakelijk is en dat de informatie hiervoor in een zogenaamde aanmeldingsnotitie gegeven moet worden (voor 16 mei 2017 was dit nog vormvrij en kon de informatie en het besluit onderdeel uitmaken van het moederbesluit) . Het uitgangspunt ("geest van de wet") van een m.e.r.-beoordeling is dat er in beginsel geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden, tenzij er sprake is van wezenlijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor het plangebied is een aanmeldingsnotitie m.e.r. opgesteld (zie Bijlage 7).
Conclusie
Op basis van de aanmeldingsnotitie m.e.r. kan worden geconcludeerd dat de herontwikkeling van het plangebied niet leidt tot belangrijke negatieve milieugevolgen. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure / m.e.r.-(beoordelings)procedure.
Er komen in het plangebied geen planologische relevante kabels en/of leidingen voor. Wel bevindt zich aan de noordzijde van de geplande woningbouw een transportleiding voor drinkwater (AC400), waarmee in dit bestemmingsplan rekening is gehouden door hier geen bouwvlak op te nemen.
Het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik is een belangrijk onderdeel van de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte 2014. Daarmee wil de provincie Noord-Brabant de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen en daarmee de huidige omvang van het bestaand stedelijk gebied zoveel mogelijk behouden. Het benutten van nieuwe ruimte voor stedelijke ontwikkeling is pas aan de orde, als gebleken is dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen binnen de desbetreffende gemeente. In feite gaat het hier om de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro, blijven ongewijzigd.
Onderbouwing behoefte
Als eerste wordt in beeld gebracht welke behoefte bestaat ten aanzien van wonen c.q. verstedelijking (welke vraag is aanwezig, kwantitatief en kwalitatief). De ruimtelijke ontwikkeling betreft het bestemmingsplan voor woningbouwlocatie Ruyterhof. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 13 woonappartementen.
Regionaal Ruimtelijk Overleg West-Brabant
Om de woningbehoefte in de provincie Noord-Brabant te bepalen, is de provincie verdeeld in diverse regio's. Per regio wordt minimaal één keer per bestuursperiode van Gedeputeerde Staten van de provincie een woningbehoefteprognose opgesteld. Die behoefte wordt opgesteld gedurende een bestuurlijk overleg (het zogenoemde Regionaal Ruimtelijk Overleg) tussen de gemeenten in een regio. Zundert maakt samen met de gemeenten Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg en Oosterhout deel uit van de regio Breda en omstreken. Die subregio maakt weer deel uit van de regio West-Brabant (valt samen met het COROP-gebied). Via de RRO's geven de Brabantse gemeenten jaarlijks inzicht in hun woningbouwplannen. Hiertoe actualiseren de gemeenten jaarlijks hun 'overzicht woningbouwcapaciteiten per gemeente.
In het landelijk gebied van de subregio Breda en omstreken mogen krachtens de woningbouwprognose in de periode tot en met 2040 in totaal nog 2.930 woningen worden gebouwd. Die woningen moeten dus verdeeld worden over de gemeenten Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Oosterhout en Zundert.
In de regionale afspraken uit het RRO van december 2016 heeft gemeente Zundert voor de periode 2014-2023 een bandbreedte in aantallen toebedeeld gekregen van 690-795 woningen. Voor de periode tot 2030 heeft gemeente Zundert 970 eenheden toebedeeld gekregen en vanaf 2030 gaat de Provincie ervan uit dat het woningtekort volledig is ingelopen. Dit betreft het aantal nieuw toe te voegen woningen op de bestaande voorraad. Hierbij wordt peildatum 1 januari 2014 gehanteerd. De feitelijke woningvoorraad in gemeente Zundert betrof toen 8.475 woningen.
In de gemeente Zundert zijn voor 887 eenheden plannen en zijn daarnaast 48 eenheden gereserveerd voor ontwikkellocaties uit de structuurvisies waarvoor nog geen initiatieven zijn. Met een totaal van 935 eenheden (peildatum 1 april 2015) voldoet gemeente Zundert aan de regionale afspraken tot 2030, zoals vastgesteld in het RRO van december 2016.
Woonvisie 2.0
De ontwikkeling van Ruyterhof te Rijsbergen was al opgenomen in het projectenoverzicht van 1 januari 2017 in de Woonvisie Zundert 2.0 als zachte plancapaciteit (6 woningen). De gemeente Zundert en de initiatiefnemer zijn inmiddels tot de afspraak gekomen over het realiseren van 13 woonappartementen, met een oppervlakte variërend van 80 tot 150 m2. Het betreft 3 middeldure huurappartementen en 10 koopappartementen in het duurdere segment. Dit is passend binnen de woonbehoefte van de kern Rijsbergen. De gehele analyse van de gemeentelijke woonvisie is opgenomen in paragraaf 3.3.
Onderbouwing bestaand stedelijk gebied
Uit de Verordening Ruimte blijkt dat de planlocatie is gelegen binnen het ‘Bestaand stedelijk gebied, kernen in landelijk gebied’.
Conclusie ladder voor duurzame verstedelijking
Het plangebied is in de Verordening ruimte 2014 reeds aangewezen als bestaand stedelijk gebied. Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling volgens het provinciaal beleid plaats kan vinden. Gemotiveerd is dat er een actuele regionale behoefte aan woningen in de kern Rijsbergen bestaat. De woningbouwontwikkeling voldoet daarmee ook aan de eis van zorgvuldig ruimtegebruik zoals vastgelegd in artikel 3.1 van de Verordening ruimte 2014.
Met het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals voorgeschreven in artikel 3.1.6, lid 2, Bro, is aangetoond dat de ontwikkeling die is beoogd met het bestemmingsplan 'Ruyterhof' voldoet aan de criteria van zorgvuldig ruimtegebruik.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop het voornemen dat in de voorgaande hoofdstukken beschreven is, vertaald is naar juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat de inleidende regels en bevat 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.
In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.
In hoofdstuk 3 Algemene regels worden de algemene regels behandeld. Dit zijn onder meer de afwijkingsmogelijkheden en algemene bouwregels.
In hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels worden de overgangs- en slotregels aangegeven.
Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Voor enkele bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.
De bestemmingsregels betreffen de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (= het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, welke correspondeert met aanduidingen op de verbeelding.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsregels. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning.
Binnen het plan worden de volgende bestemmingen gebruikt:
Artikel 3 Tuin
De bestemming 'Tuin' is bedoelt voor voor- en zijtuinen alsmede voor in- en uitritten voor woningen en andere langzaamverkeersroutes ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende gronden. Op deze gronden zijn uitsluitend erfafscheidingen toegestaan en erkers.
Artikel 4 Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen, erven en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen. Het hoofdgebouw wordt gerealiseerd binnen het bouwvlak.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' omvat de gebieden met een 'hoge archeologische waarde' van de archeologische beleidskaart. Het betreft archeologische terreinen waarvan de feitelijke aanwezigheid en behoudenswaardigheid van archeologische resten is vastgesteld.
De beleidsdoelstelling voor deze categorie is 'duurzaam behoud' inclusief instandhouding. De volgende ontheffingscriteria zijn op deze categorie van toepassing:
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden, zoals een regeling voor ondergronds bouwen en parkeren.
Artikel8 Algemene gebruiksregels
De in dit artikel opgenomen voorwaardelijke verplichting borgt dat alvorens de gronden in gebruik worden genomen voor de woonbestemming de bodemkwaliteit geschikt is gemaakt voor deze functie.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de wijzigingsbevoegdheden uit de bestemmingen nog een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met toepassing van de afwijkingsbepalingen geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.
Artikel 11 Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure voor het stellen van een nadere eis dan wel voor het besluit tot wijziging van het plan vastgelegd.
Artikel 12 Overgangsrecht
In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
Artikel 13 Slotregel
In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.
In artikel 3.1.6, sub i van het Besluit op de ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om gronden te bestemmen voor 'Wonen' als vanwege kosten woningbouw op die locatie onmogelijk is.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat. Hieronder valt ook de bouw van een of meer woningen.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. De gemeente Zundert en de ontwikkelaar hebben voor dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot de financiële afhandeling van het plan. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt aangaande de realisatie van de plannen. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer nodig.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het versturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners wordt iedereen in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen. Onderstaand is aangegeven op welke manier de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst wordt.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Ruyterhof' verstuurd aan de verschillende instanties. Naast de overlegpartners hebben ook burgers en overige belanghebbenden de gelegenheid gekregen om hun visie op dit bestemmingsplan te geven. In dit kader heeft het voorontwerp bestemmingsplan op basis van de gemeentelijke inspraakverordening vanaf 1 februari 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen.
De vooroverlegpartners, te weten de Provincie Noord-Brabant, het Waterschap Brabantse Delta en de brandweer, hebben positief gereageerd op het plan. De vooroverlegreacties gaven daarmee geen aanleiding tot aanpassingen.
Naar aanleiding van de binnengekomen inspraakreacties heeft een omgevingsdialoog plaatsgevonden met omwonenden, die bestond uit meerdere sessies in de maanden april t/m juni 2019. Voor de dialoogsessies is een groot gebied van in totaal 45 adressen aangeschreven. De direct aangrenzende omwonenden zijn persoonlijk uitgenodigd voor een gesprek. De overige omwonenden zijn collectief uitgenodigd voor twee dialoogsessies. Uit de gesprekken bleek dat de volgende punten als belangrijkste bezwaren tegen het plan werden genoemd:
Naar aanleiding hiervan heeft de architect het ontwerp gewijzigd ten opzichte van het ontwerp dat met het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, waarbij de belangrijkste aanpassingen zijn:
Het gewijzigde ontwerp is medio juni door de initiatiefnemer gepresenteerd aan alle omwonenden (45 adressen). Wederom zijn de direct omwonenden uitgenodigd voor een individueel gesprek. De overige omwonenden zijn uitgenodigd voor een inloopavond. Vijftien adressen zijn kennis komen nemen van het gewijzigde ontwerp. Alle aanwezigen, inclusief de twee direct omwonenden, hebben een beknopte vragenlijst ontvangen. De vragenlijst was bedoeld om objectief de reacties van de omwonenden op het gewijzigde ontwerp in beeld te brengen. Uit de vragenlijsten kan geconcludeerd worden dat het gewijzigde ontwerp overwegend positief is ontvangen door de omwonenden. Er bleven een paar specifieke opmerkingen over die door de initiatiefnemer beoordeeld zijn teneinde zover mogelijk tegemoet te komen aan de ingediende reacties. Dat heeft geleid tot enkele aanvullende aanpassingen in het ontwerp, zijnde het finale ontwerp. Dit ontwerp is besproken met de direct omwonenden. Dat heeft ertoe geleid dat 23 van de 24 adressen hun goedkeuring hebben gegeven op dit ontwerp. Op basis van deze grote instemming kan de bestemmingsplanprocedure worden hervat. Het aangepaste ontwerp is verwerkt in voorliggend plan dat meteen als ontwerp bestemmingsplan ter visie wordt gelegd. Zie paragraaf 7.2.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Ruyterhof' is in het kader van de zienswijzen voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd voor ingezetenen van de gemeente Zundert en belanghebbenden.
Er is op 14 januari één zienswijze ingediend op het bestemmingsplan. Deze zienswijze is beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het bestemmingsplan aanpassing behoeft. Uit deze beoordeling komt naar voren dat het bestemmingsplan niet gewijzigd wordt.