Plan: | Nieuwe Dijk 1 en 2 te Ossendrecht |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0873.OSCAxWP240xHERZx26-ON01 |
Ter plaatse van de Nieuw Dijk 1 en 2 te Ossendrecht is een voormalig agrarisch bedrijf met twee bedrijfswoningen gelegen. Vanwege de leeftijd van de eigenaren en het gebrek aan opvolgers is de agrarische bedrijfsuitvoering op de locatie al reeds langere tijd gestopt.
De eigenaren zijn voornemens om de locatie met de voormalige bedrijfswoningen te verkopen. Gezien de verouderde bedrijfsbebouwing op de locatie en de toenemende schaalvergroting en strengere milieueisen is de locatie niet meer geschikt voor de uitvoering van een agrarisch bedrijf. Ten behoeve van de verkoop is het wenselijk om de bestemming op de locatie te wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen'.
De gemeente Woensdrecht heeft aangegeven in principe medewerking te verlenen met het initiatief. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is het doorlopen van een ruimtelijke procedure noodzakelijk. In het vigerend bestemmingsplan is voor deze omzetting een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Middels voorliggend wijzigingsplan wordt de bestemmingswijziging van de locatie mogelijk gemaakt.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Woensdrecht ten westen van de A4 autosnelweg en de kern Ossendrecht. Het buitengebied van Woensdrecht wordt gekenmerkt door voornamelijk agrarisch gebied.
Het plangebied is gelegen aan de Nieuwe Dijk in Ossendrecht. De Nieuwe Dijk is een afgelegen polderweg langs de A4. De omtrek van het plangebied komt overeen met het op de locatie aanwezige bouwvlak, conform het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerde versie 2019'. Het plangebied doorsnijdt diverse kadastrale percelen. In totaal heeft het plangebied een oppervlakte van circa 2 hectare.
Figuur 1.1 Kadastrale situatie plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerde versie 2019' van toepassing. Dit geconsolideerde plan heeft geen juridisch bindende status, In deze geconsolideerde versie zijn diverse plannen samengevoegd.
De basis wordt gevormd door de toelichting, regels en verbeelding van het moederplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied' zoals vastgesteld op 17 februari 2011. Vervolgens is het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied, 3e herziening' verwerkt en het herstelbesluit Pannenhoef 9. Hierna is het 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2016' verwerkt en tot slot is het 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2019' verwerkt.
De gronden ter plaatse van het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch'. Het plangebied is geheel voorzien van een bouwvlak, waarbinnen maximaal twee wooneenheden zijn toegestaan.
Het gehele plangebied is daarnaast voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de grond. Ten slotte bevindt het plangebied zich binnen de vrijwaringszone van het radarstation Woensdrecht.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerde versie 2019' (plangebied is rood omlijnd)
Toets bestemmingsplan
Het planvoornemen is om de gronden ter plaatse van de twee voormalige bedrijfswoningen en de landbouwschuur te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' met twee bouwvlakken. Het bestaande bouwvlak komt daarmee te vervallen.
De gronden ter plaatse van de woning zijn bestemd als 'Agrarisch', binnen deze bestemming is wonen enkel toegestaan in een bedrijfswoning behorend bij een agrarisch bedrijf. De uitvoering van een agrarisch bedrijf ter plaatse van het plangebied is al jaren geleden stopgezet en is in de bestaande situatie niet meer rendabel. Het gebruik van de bedrijfswoningen voor enkel wonen, zonder de uitvoering van een agrarisch bedrijf is daarmee in strijd met het bestemmingsplan.
In voorliggend wijzigingsplan wordt er gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, welke is opgenomen in het vigerend bestemmingsplan in artikel 3.9.11. Middels deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming 'Agrarisch' worden gewijzigd naar 'Wonen', mits er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven van enerzijds de bestaande situatie en anderzijds de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. Vervolgens zal in hoofdstuk 4 worden ingegaan op de wijzigingsbevoegdheid. De aspecten met betrekking tot het milieu en landschap komen in hoofdstuk 5 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 6 en in hoofdstuk 7 en 8 komen respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.
De begrenzing van het plangebied komt overeen met het bouwvlak uit het vigerend bestemmingsplan. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2 hectare.
De locatie betreft een voormalig agrarisch bedrijf met twee bedrijfswoningen. De bedrijfswoning aan de Nieuwe Dijk 1 en de landbouwschuur zijn gebouwd rond het jaar 1900, de bedrijfswoning aan de Nieuwe Dijk 2 is gebouwd in de jaren '80 van de twintigste eeuw. Naast de bedrijfswoningen en de landbouwschuur zijn er verder nog 3 voormalige bedrijfsgebouwen gelegen binnen het plangebied.
Beide woningen hebben een oppervlakte van circa 200 m2, de landbouwschuur heeft een oppervlakte van circa 550 m2 en de resterende voormalige bedrijfsgebouwen hebben een gezamenlijk oppervlakte van circa 664 m2.
Door de leeftijd van de eigenaren en het gebrek aan opvolgers is de agrarische bedrijfsuitvoering op de locatie al jaren gelegen stopgezet. In 1996 is de milieuvergunning ingetrokken (bron: Bestand Veehouderij Bedrijven). Door de huidige schaalvergroting en toenemende milieu-eisen in de agrarische sector is het uitvoeren van een agrarisch bedrijf op de locatie ook niet meer rendabel.
De eigenaren zijn voornemens om de locatie te verkopen. Aangezien de locatie niet meer geschikt is voor de uitvoering van een agrarisch bedrijf, is het voornemen om met gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming om te wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Met de beoogde bestemmingswijziging naar worden de twee aanwezige bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen en zal het uitvoeren van een agrarisch bedrijf ter plaatse niet meer (planologisch) mogelijk zijn. Ten behoeve van de bestemmingswijziging zullen de overtollige bedrijfsgebouwen tot sloop worden gebracht, met uitzondering van de landbouwschuur die vanwege diens cultuurhistorische waarde behouden zal blijven.
In de nieuwe situatie zal het bestaande bouwvlak komen te vervallen. Hiervoor in de plaats komen twee nieuwe bouwvlakken met de bestemming 'Wonen'. Een bouwvlak ter plaatse van de Nieuwe Dijk 2 en het andere bouwvlak ter plaatse van de Nieuwe Dijk 1 en de landbouwschuur. Ter plaatse van de overige gronden binnen het plangebied blijft de bestemming 'Agrarisch' van toepassing, maar zal het bouwvlak komen te vervallen.
Figuur 2.1 Luchtfoto beoogde situatie
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.
Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.
De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Beoordeling en conclusie
Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd rijksbeleid geen directe invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging liggen bij de gemeente. Zij zal daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Figuur 3.1 Weergave radarverstoringsgebieden, Rarro 1 december 2020
Beoordeling en conclusie
Zoals te zien is in figuur 3.1 is het plangebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied behorende bij het radarstation Woensdrecht. Binnen dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.
De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne (radarstation Woensdrecht 48 meter +NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne.
In het onderhavige plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.
Op 1 oktober 2012 is artikel 3.1.6 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.
Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Beoordeling
1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in de planologische wijziging van twee bedrijfswoningen naar reguliere woningen. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Daarnaast wordt de overtollige bedrijfsbebouwing binnen het plangebied gesloopt, zonder nieuwbouw. Er is daarmee ook geen sprake van een nieuw beslag op de ruimte.
Conclusie
Uit de bovenstaande beoordeling wordt geconcludeerd dat onderhavig planvoornemen qua aard en omvang geen stedelijke ontwikkeling betreft. Een verdere verantwoording aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet aan de orde.
De nieuwe Omgevingswet (welke naar verwachting 1 januari 2024 in werking zal treden) bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.
De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
Om de basisopgave te behalen heeft men vier hoofdopgaven verwoord:
Beoordeling en conclusie
Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd provinciaal beleid geen directe invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging liggen bij de gemeente. Zij zal daarbij uiteraard de richtlijnen en prioriteiten van de provincie als leidraad gebruiken.
Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim Omgevingsverordening (IOV). Deze Omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim Omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de verordening Ruimte. De Interim Omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim Omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.
Figuur 3.2 Uitsnede Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde versie 15 april 2022)
Beoordeling
het projectgebied is gelegen binnen het 'Landelijk gebied'. Een plan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. In de ruimtelijke onderbouwing wordt gemotiveerd dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is gewaarborgd door dat:
Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
De uitvoering van kwaliteitsverbetering van het landschap heeft regio West-Brabant in 2014 vastgelegd in het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant'. Deze notitie geeft aan hoe de gemeenten in de regio West-Brabant toepassing geeft aan artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening.
Het afsprakenkader biedt duidelijkheid voor het grootste gedeelte van de buitenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen. In het afsprakenkader is opgenomen of en welke vorm van kwaliteitsverbetering van toepassing is bij ontwikkelingen, aan de hand van een drietal categorieën:
Kwaliteitsverbetering van het landschap
Onderhavig planvoornemen betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen' ter plaatse van de bedrijfswoningen en de landbouwschuur. Hierbij zal het bouwvlak worden verkleind en gesplitst van 20.000 m2 naar twee bouwvlakken van 4.720 m2 en 2.020 m2. Daarnaast zullen de overtollige bedrijfsbebouwing en verhardingen worden verwijderd.
Vanwege de aard en omvang van onderhavig ontwikkeling is niet te onderbouwen dat deze tot categorie 1 of 2 behoort. De ontwikkeling valt derhalve onder categorie 3. Uitgangspunt van de investering in het landschap is dat de kwaliteitsverbetering in verhouding moet zijn met de ruimtelijke ontwikkeling. Voor het omzetten van een 'Agrarisch' bouwblok naar 'Wonen' dient 20% van de waardevermeerdering van de grond te worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van het landschap.
Met de omzet van het agrarische bouwvlak naar twee bouwvlakken met een woonbestemming bedraagt de waardevermeerdering van het plangebied € 125.220,-. De vereiste 20% investering in kwaliteitsverbetering komt daarbij neer op € 25.044,-. Dit bedrag zal volledig worden geïnvesteerd de sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing inclusief de verwijdering van asbest en de verwijdering van overtollige verharding. In Bijlage 1 van voorliggend wijzigingsplan is de volledige berekening toegevoegd van de economische kwaliteitsverbetering van onderhavig planvoornemen.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen betreft een stedelijke ontwikkeling in landelijk gebied en is derhalve niet direct toegestaan conform de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken dient er conform artikel 3.9 van het IOV te worden voldaan aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Met de sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing en het verwijderen van overtollige verhardingen wordt er in onderhavig planvoornemen voldaan aan de vereiste investering in de kwaliteitsverbetering van het landschap.
Vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden, heeft de gemeente Woensdrecht op 2 februari 2023 de 'Omgevingsvisie Woensdrecht'' vastgesteld.. In de omgevingsvisie staat het strategisch beleid voor de fysieke leefomgeving voor het gehele gemeentelijk grondgebied in één omgevingsvisie op hoofdlijnen bij elkaar zodat burgers, ondernemers en ontwikkelaars weten waar ze aan toe zijn
Naast divers sectoraal beleid, vormt de Toekomstvisie 2035 een belangrijk uitgangspunt. In de toekomstvisie wordt ingegaan op waar de gemeente Woensdrecht voor staat. Dit wordt ook wel het DNA van Woensdrecht genoemd, die de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente weergeeft. Het DNA van Woensdrecht komt tot uiting in vier gebieden met elk hun eigen doelen en ambities:
De vier deelgebieden worden gebruikt als invalshoek voor de omgevingsvisie. De gemeente voegt daar nog een begrip aan toe. Geen gebied, maar wel behorend tot het DNA: 'grenzen en verbinden'.
De Polders
In de omgevingsvisie wordt er per gebied ingegaan op de belangrijkste trends en ontwikkelingen en de opgaven waar de gemeente mee te maken heeft. Onderhavig plangebied is gelegen in het deelgebied 'De Polders'. Het landelijke gebied in Woensdrecht is in transitie. Het aantal agrarische bedrijven neemt af en het aantal overblijvende agrarische bedrijven worden steeds groter. Het landschap van de polders biedt economische mogelijkheden voor de landbouw. Diezelfde landbouw staat ook onder druk door verschillende duurzaamheidsvraagstukken, waardoor er transformatie moet plaatsvinden naar circulaire vormen van landbouw. Het stoppen van agrarische bedrijven brengt een groot aantal vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB's) met zich mee. Leegstand kan een probleem opleveren, maar biedt ook mogelijkheden voor nieuwe functies. Voor het deelgebied 'De Polders' zijn in de omgevingsvisie de volgende ontwikkelingsdoelen en -ambities geformuleerd:
In het uiteindelijke Omgevingsplan van de gemeente Woensdrecht worden de doelen en ambities vertaald naar toetsbare randvoorwaarden. Alle ontwikkelingen binnen het gebied 'De Polders' dragen bij aan behoud en versterking van het open polderlandschap, conform het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering Landschap'. Voor de landbouw worden criteria opgenomen om begrippen als circulair en duurzaam toetsbaar te maken. Voor stoppende bedrijven wordt ingezet op criteria die bijdragen aan kwaliteitswinst.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen betreft de transformatie van een voormalig agrarisch bedrijf naar 'Wonen'. Conform het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering Ladschap' worden de overtollige bedrijfsgebouwen gesloopt en zal er een landschappelijke inpassing van het gebied plaatsvinden. De transformatie van het plangebied naar 'Wonen' draagt daarnaast bij aan het voorkomen van leegstand.
De gemeentelijke woonvisie 2021-2025 is in december 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin worden de gemeentelijke ambities geschetst voor de komende jaren op het gebied van wonen. Drie uitgangspunten bepalen de gemeentelijke visie op wonen:
Vanuit deze drie uitgangspunten gaat de gemeente in samenwerking met alle betrokken partijen de opgaven vormgeven. In de provinciale prognose van 2020 is het aantal huishoudens in de gemeente Woensdrecht geprognotiseerd op 590 woningen. Dit houdt in dat Woensdrecht een extra opgave heeft van circa 300 woningen.
De woningbehoefte in de kern Ossendrecht is in het algemeen gericht op dure woningen vanaf €296.000 en goedkope woningen met een koopprijs tot €250.000. Hierdoor komen mogelijk goedkopere woningen vrij waardoor doorstroming kan worden gecreëerd.
Conclusie
Het planvoornemen is niet in strijd met de woonvisie. In onderhavig initiatief is er geen sprake van de bouw van een woning. Middels voorliggend wijzigingsplan wordt echter de bestemming ter plaatse van het plangebied gewijzigd naar 'Wonen'. Daarmee veranderen de bedrijfswoningen naar reguliere woningen en vinden er geen wijzigingen plaats aan de woningvoorraad.
De gemeente stelt periodiek een geactualiseerde woningbouwplanning vast. Deze planning maakt inzichtelijk welke woningbouwplannen er in de gemeente zijn en binnen welke termijn ze afgerond zullen worden. Het college heeft in november 2018 de woningbouwplanning voor 2019 vastgesteld.
In de woningbouwplanning zijn 430 woningen als harde en zachte plannen opgenomen. De woningbouwbehoefte voor de periode 2017 - 2027 bedraagt echter 610 woningen. Hierdoor blijft er voldoende ruimte over voor overige (particuliere) initiatieven zoals voorliggende ontwikkeling.
Conclusie
In onderhavig initiatief is er geen sprake van de bouw van een woning. Middels voorliggend wijzigingsplan worden twee bedrijfswoningen met een agrarische bestemming gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. Hiermee vinden er geen wijzigingen plaats aan de woningvoorraad.
In 2016 heeft de gemeente Woensdrecht het GVVP 2016-2020 vastgesteld. Het GVVP is een beleidsdocument waarin de toekomstvisie is beschreven voor het verkeer en vervoer in de gemeente Woensdrecht voor de komende jaren.
In dit GVVP is onder andere aangegeven dat ten aanzien van de parkeernormen wordt aangesloten bij de meest recente ASVV. De CROW publicatie 381 is de uitgave met de meest recente parkeernormen. Uitgaande van stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en 'buitengebied' dient voor een vrijstaande koopwoning minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.
Het plangebied beschikt in de bestaande situatie over voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan de gestelde parkeernormen.
In het vigerend bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied', inclusief de daaropvolgende herzieningen is aan de gronden de bestemming 'Agrarisch' toegekend. Ter plaatse is het wonen in een agrarische bedrijfswoning toegestaan. Het gebruik van de gronden ten behoeve van 'regulier wonen' is onder voorwaarden mogelijk. Hiervoor is in artikel 3.9.11 van het vigerend bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In dit hoofdstuk wordt aan de wijzigingsvoorwaarden getoetst.
Artikel 3.9.11 Wijzigen bestemming Agrarisch ten behoeve van Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch met een bouwvlak en bedrijfswoning te wijzigen in de bestemming Wonen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Ten behoeve van de bestemmingswijziging is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie en op basis hiervan na te gaan of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor de voorgenomen bestemmingswijziging. De volledige rapportage van het onderzoek is aan voorliggend wijzigingsplan toegevoegd als Bijlage 2, hieronder volgt enkel een samenvatting van de belangrijkste conclusies.
Bij de uitgevoerde grondboringen zijn op basis van zintuiglijke beoordeling de volgende relevante bijzonderheden en/of afwijkingen aangetroffen.
- Asfaltweg ten noorden van Nieuwe Dijk 2
Om inzicht te kunnen krijgen in de fundering van de asfaltweg ten noorden van de Nieuwe Dijk 2 zijn direct naast deze weg een aantal boringen geplaatst. Onder deze weg (boringen 05, 06 en 13) is een fundering bestaande uit een puinhoudend zand of puin (baksteen met beton) een laag kolengruishoudend zand tot volledig kolengruis aangetroffen.
- Puinverhardingen rond grote schuur
Rondom de grote schuur (gaten G05 t/m G08 en boringen 14 en 16 t/m 19) is als halfverharding puinhoudende grond/volledig puin aangebracht. Het aangetroffen puin is heterogeen van samenstelling en bestaat uit baksteen, beton, stenen grind en plaatselijk ook kolengruis. Ter plaatse van gaten G04 en G05 is in de grond asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Gaten G05 en G08 zijn gestaakt op een onbekende verharding. In de ondergrond van boring 14 is een laag gipsachtig materiaal met onbekende kwaliteit/samenstelling aangetroffen, in de grondlagen erboven en eronder is een muffe geur waargenomen.
- Tuinen rondom de woningen inclusief zuidzijde loodsen
Zeer plaatselijk is slechts een spoor baksteen of beton in de bovengrond aangetroffen. Ter plaatse van boring 09 werd in de diepe ondergrond (200-250 cm-mv) een zwakke bijmenging met slib aangetroffen. Op historisch kaartmateriaal is hier geen sloot zichtbaar en ook de bodemopbouw van de hierboven liggende lagen wijkt niet af. Mogelijk heeft hier in het verre verleden (voor 1850) een kreek gelopen.
Figuur 5.1 Situatieschets met boringen, gaten en peilbuizen
Verkennend bodemonderzoek
Wet bodembescherming
Geconcludeerd kan worden dat de kolengruishoudende grond (MM1 en MM4) licht verontreinigd is met cadmium, kobalt, kwik, molybdeen, zink, PAK en licht tot matig verontreinigd met nikkel. De puinhoudende grond (MM2) is licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink, PAK en minerale olie. De (nagenoeg) bijmengingvrije grond ter plaatse van de tuinen (MM3) is licht verontreinigd met PCB en DDE. De muf ruikende ondergrond ter plaatse van boring 14 (60-85) is licht verontreinigd met nimerale olie. De ondergrond ter hoogte van de onderkant van de voormalige tank (MMA1) is niet verontreinigd met minerale olie. De onverdachte ondergrond (MM5) is niet verontreinigd. Het grondwater ter plaatse van de voormalige ondergrondse dieseltank is niet verontreinigd met minerale olie en/of aromaten. Het grondwater van de overige locatie is licht verontreinigd met (som)xylenen.
Besluit bodemkwaliteit
Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond van mengmonsters MM1, MM2 en MM3 voldoet aan klasse industrie voor toe te passen grond en klasse wonen voor ontvangende bodem. De bovengrond van mengmonster MM2 voldoet aan klasse industrie. De ondergrond van mengmonster MM05 voldoet aan de achtergrondwaarde. Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek inclusief PFAS). Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.
Verkennend onderzoek asbest in de grond en puin
De puinhoudende grond ter plaatse van gaten G01 t/m G05 bevat een gewogen asbestconcentratie variërend van 104 tot 914 mg/kgds. De asbestconcentratie in al deze gaten ligt boven de interventiewaarde. In het puinmengmonster van gaten G06, G07 en G08 is 21,5 mg/kgds aan gewogen asbest aangetroffen. In het puinmengmonster van gaten G09 en G10 is geen asbest aangetroffen. In beide gevallen overschrijdt het gehalte asbest niet de grenswaarde van 50 mg/kgds waarbij een nader onderzoek asbest in puin benodigd is.
Toetsing hypothese
Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek mag de gestelde hypothese "verdachte locatie" voor de voormalige ondergrondse tank worden verworpen. De gestelde hypothese "verdachte locatie" wordt voor het overige terrein wel bevestigd.
Algemeen
Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond-, puin-, materiaal- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat bij ongewijzigd gebruik binnen de huidige functieklasse gebruiksbeperkingen dienen te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in grond (sleuvenonderzoek) ter plaatse en in de omgeving van gaten G01 t/m G05.
Advies
De resultaten van het onderzoek vormen een belemmering voor de voorgenomen aanvraag tot bestemmingswijziging. Geadviseerd wordt een nader onderzoek naar de aard en omvang van de verontreiniging met asbest in grond uit te voeren ter plaatse en in de omgeving van gaten G01, G03 en G05. Gezien ter plaatse van de voormalige druppellijn de interventiewaarde ruim wordt overschreden, er grote hoeveelheden niet-hechtgebonden asbest en plaatselijk zelfs respirabele vezels zijn aangetroffen, wordt geadviseerd om ter plaatse van gaten G02 en G04 geen nader onderzoek meer uit te voeren. Maar deze druppellijn direct te saneren. Vooralsnog geldt dat betreden van het pad ter plaatse van gaten G01 t/m G05 ten zeerste wordt afgeraden. Grondroerende werkzaamheden ter plaatse van de verontreiniging zonder voorafgaande melding bij en instemming van het bevoegd gezag zijn verboden. Tevens wordt geadviseerd om dan ook de boringen van mengmonster MM04 opnieuw te plaatsen en de kolengruishoudende lagen separaat te laten onderzoeken op nikkel. Bij een aangetroffen matige tot sterke verontreiniging met nikkel dient ook hier een nader onderzoek uit te worden gevoerd.
In verband met de voorgenomen bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen is in juni en juli 2022 een verkennend bodemonderzoek (inclusief asbest) uitgevoerd ter plaatse van het perceel aan de Nieuwe Dijk 1 en 2 te Ossendrecht.
Op basis van de onderzoeksresultaten werd geadviseerd een nader onderzoek naar de aard en omvang van de verontreiniging met asbest in grond uit te voeren ter plaatse en in de omgeving van gaten G01 t/m G05 (zie paragraaf 5.1.3). Tevens werd geadviseerd om dan ook de boringen van mengmonster MM04 opnieuw te plaatsen en de kolengruishoudende lagen separaat te laten onderzoeken op nikkel.
In oktober 2022 is ter plaatse van de schuur een nader onderzoek naar asbest in grond en puin uitgevoerd. In combinatie met dit werk zijn ook de boringen van mengmonster MM04 opnieuw geplaatst en de monsters individueel geanalyseerd. De resultaten van deze aanvullende werkzaamheden zijn vastgelegd in een separate briefrapportage, deze is als Bijlage 3 toegevoegd aan voorliggend wijzigingsplan.
In combinatie met de resultaten van het voorgaande onderzoek kan worden geconcludeerd dat in de kolengruishoudende grond van mengmonster MM4 licht verhoogde gehaltes cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, zink, PAK en nikkel zijn aangetroffen ten opzichte van de achtergrondwaarde.
De opdracht voor uitvoering van het aanvullend bodemonderzoek (uitsplitsing van mengmonster MM4 op nikkel) wordt als afgerond beschouwd.
In oktober 2022 is een nader onderzoek asbest in grond en puin uitgevoerd nabij de landbouwschuur op het perceel aan de Nieuwe Dijk 1 en 2 te Ossendrecht.
Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie en op basis hiervan na te gaan of het gehalte asbest in de bodem ter plaatse een belemmering kan opleveren voor de voorgenomen bestemmingswijziging. Het volledige onderzoeksrapport is als Bijlage 4 toegevoegd aan voorliggend wijzigingsplan.
Maaiveldinspectie
Bij de veldinspectie kan rekening gehouden worden met een inspectie-efficiëntie van 80%. Bij de beoordeling van het opgegraven materiaal wordt gesteld dat een inspectie-efficiëntie van 100% is bereikt. Bij de uitgevoerde maaiveldveldinspectie zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen
Zintuiglijke waarnemingen
Rondom de schuur is in de bovengrond een aangebrachte puinlaag aanwezig. Deze laag is heterogeen van samenstelling, en is in de loop van de tijd in meer of mindere mate vergrond. Hierdoor wordt deze laag deels als puin (> 50% puin) en deels als (sterk) puinhoudende grond (<50% puin) geclassificeerd. Gezien de sterke wisseling in samenstelling, de overeenkomsten in de aard van de bijmengingen en de historie kan deze laag als een en dezelfde (puin)laag worden gezien.
Resultaten onderhavig onderzoek
Geconcludeerd kan worden dat in de puinhoudende grond ter plaatse van de gegraven sleuven SL01, SL02, SL03 en SL10 geen asbest is aangetroffen.
In het puin ter plaatse van sleuven SL05 en SL06 is een minimale hoeveelheid asbest aangetroffen (0,8 mg/kgds). De aangetroffen concentratie is ruim lager dan de restconcentratienorm voor asbest.
In het puin ter plaatse van sleuven SL07, SL08 en SL09 is zowel in de zeeffractie (> 20 mm) als in de fijne fractie (<20 mm) asbest aangetroffen. In alle drie de sleuven wordt, met respectievelijk 262, 1698 en 942 mg/kgds, de restconcentratienorm van 100 mg/kgds voor asbest overschreden.
Verontreinigingssituatie westzijde en noordzijde schuur
Uit eerder en onderhavig onderzoek kan geconcludeerd worden dat ten westen en noorden van de schuur een (plaatselijk vergrond) puinpad aanwezig is. Met name ten noorden van de schuur is deze heterogeen verontreinigd met asbest tot boven de restconcentratienorm (100 mg/kgds). Hierbij dient opgemerkt te worden dat bij analyse van de fijne fractie (< 20 mm) plaatselijk reeds de restconcentratienorm wordt overschreden.
De aangetroffen verontreinigingen ter plaatse van gat G01, G03 en G05 van het verkennend asbestonderzoek worden middels de in de nabijheid geplaatste sleuven van onderhavig onderzoek niet bevestigd.
Ter plaatse van de druppellijn aan de westzijde van de schuur is bij eerder onderzoek al geconcludeerd dat de toplaag verontreinigd is met niet hechtgebonden asbest, wat vermoedelijk is vrijgekomen als gevolg van verwering en uitloging van het in 2011/2012 verwijderde asbesthoudende dak. Deze druppellijn is met sleuven SL03 en SL04 aan de westzijde ingekaderd.
Verontreinigingssituatie oostzijde schuur
Aan de oostzijde van de schuur is hetzelfde puinpad aanwezig. Daarnaast is ook aan de oostzijde van de schuur een druppellijn aanwezig. Middels onderhavig onderzoek zijn ten oosten van de schuur geen verontreinigingen met asbest tot boven de interventiewaarde en/of restconcentratienorm voor asbest aangetroffen. De aangetroffen verontreiniging met asbest ter plaatse van gat G05 van het verkennend onderzoek wordt hiermee niet bevestigd.
Algemeen
De (plaatselijk vergronde) puinverharding ten westen en noorden van de schuur is te classificeren als een asbestweg. De met asbest verontreinigde puinlaag ten noorden van de schuur is vermoedelijk aangebracht ruim voor 1 juli 1993.
De (niet hechtgebonden) verontreiniging met asbest in de puinverharding ter plaatse van de druppellijn ten westen van de schuur is vermoedelijk ontstaan als gevolg van uitloging van asbestvezels en derhalve waarschijnlijk ontstaan na 1 juli 1993
Advies
Degene die weet of had kunnen weten dat hij een asbest bevattende weg voorhanden heeft, is verplicht dit terstond te melden aan Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), die de gemelde gegevens registreert ten behoeve van toekomstige werkzaamheden aan die weg.
Geadviseerd wordt de asbestweg ten westen en noorden van de schuur door middel van ontgraving te laten verwijderen.
Geadviseerd wordt de asbestweg te melden bij ILT tezamen met een plan van aanpak voor de verwijdering van deze asbestweg.
Tevens wordt geadviseerd om bij het verwijderen van de asbesthoudende weg bedacht te zijn op het mogelijk voorkomen van een beperkte verontreiniging met asbest nabij/rondom gaten G01, G03 en G05 van voorgaand bodemonderzoek en deze verontreinigingen (indien nodig) gelijktijdig te verwijderen.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient namelijk te worden voorkomen.
Beoordeling
Wegverkeerslawaai
De Wgh is niet van toepassing op wegen gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Onderhavig plangebied aan de Nieuwe Dijk is gelegen buiten de bebouwde komgrens van Ossendrecht. Hier geldt een maximum snelheidsregime van 60 km/uur.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de omzetting van bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Aangezien de Wgh geen onderscheidt maakt tussen bedrijfswoningen en burgerwoningen, de betreffende bedrijfswoningen reeds geschikt zijn voor bewoning en er middels voorliggend wijzigingsplan hier geen fysieke wijzigingen plaatsvinden, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek ten aanzien van wegverkeerslawaai niet noodzakelijk.
Bouwbesluit 2012
In het kader van het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan de uitwendige scheidingsconstructie van nieuwe woningen. Op grond van artikel 3.2 geldt een minimale karakteristieke geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied. Aangezien de Wgh niet van toepassing is op het plangebied en derhalve ook geen hogere grenswaarden aan de orde is, worden op grond van het Bouwbesluit, behoudens de minimale isolatie van 20 dB, geen aanvullende eisen gesteld aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie.
Ruimtelijke ordening
Hoewel de uitvoering van een akoestisch onderzoek voor onderhavig planvoornemen niet noodzakelijk is, zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel worden aangetoond of er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geluid. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in een milieukwaliteitsmaat volgens het RIVM. In tabel 5.1 is de kwalificatie van het woon- en leefklimaat weergegeven.
Geluidbelasting in dB | Indicatie geluidkwaliteit in de leefomgeving |
< 45 dB | Zeer goed |
45-50 dB | Goed |
50-55 dB | Redelijk |
55-60 dB | Matig |
60-65 dB | Slecht |
> 65 dB | Zeer slecht |
Tabel 5.1 Beoordeling akoestische kwaliteit in woon- en leefklimaat
Op de kaart 'Geluid in Nederland' van het RIVM is te zien dat als gevolg van het wegverkeer over de rijksweg A4 er aan de oostelijke zijde van het plangebied een geluidbelasting van 51 tot 55 dB kan worden verwacht. Ter plaatse van de woningen en de rest van het plangebied wordt een geluidbelasting van 46 tot 50 dB verwacht. Op basis van tabel 5.1 is de akoestische kwaliteit ter plaatse van het plangebied aan te merken als redelijk tot goed. Hiermee kan verondersteld wrden dat een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd is binnen het plangebied.
Figuur 5.2 Uitsnede kaart Geluid in Nederland (bron: Atlas Leefomgeving, RIVM)
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarnaast aangetoond dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ten opzichte van geluidhinder.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Woensdrecht. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027', welke is vastgesteld op 1 december 2021. De 'Keur Waterschap Brabantse Delta 2015' bevat vervolgens regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van het oppervlaktewater en grondwater.
De drie Brabantse waterschappen (Aa en maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'beleidsregel Hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater'. Bij toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat de plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 500 m2 is er vanuit het waterschap een compensatieverplichting. Tot 500 m2 is de gemeente het bevoegd gezag.
Gemeentelijk beleid
Conform het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2019 van de gemeente Woensdrecht ligt bij nieuwbouw de verantwoordelijkheid voor afstromend hemelwater van daken en terreinverharding primair bij de perceeleigenaar. Alleen als van de perceeleigenaar redelijkerwijs niet kan worden vereist dat het afvloeiend hemelwater op of in de bodem (of in het oppervlaktewater) wordt gebracht (aan te tonen door initiatiefnemer), zal de gemeente zorgen voor een geschikte voorziening voor de afvoer van hemelwater, mits dat op een doelmatige manier kan. Bij nieuwbouw is de initiatiefnemer dus verantwoordelijk voor het gescheiden verwerken van hemelwater en het hydrologisch neutraal houden van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling. Omgang met hemelwater dient te voldoen aan de eisen conform de Provinciale Milieuverordening. Het Gemeentelijk Rioleringsplan geeft aan dat bedrijven en inititatiefnemers na moeten gaan of zij zich niet op een andere wijze van het hemelwater kunnen ontdoen.
Beoordeling en conclusie
Ten behoeven van de bestemmingswijziging naar 'Wonen', worden de overtollige, voormalige bedrijfsgebouwen binnen het plangebied gesloopt. Daarnaast zal er conform de 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant', toepassing worden gegeven aan de landschappelijke inpassing van het plangebied. In de nieuwe situatie zal de verharding binnen het plangebied afnemen in vergelijking met de bestaande situatie.
Aangezien het verhard oppervlak van het plangebied in de nieuwe situatie zal afnemen is er geen sprake van een waterbergingsopgave.
Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde natuurgebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.
Natura 2000-gebieden
Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Ook alle grote wateren en de gehele Noordzee behoren tot het NNN. Voor deze gebieden is het Rijk verantwoordelijk. De provincies zijn verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op het land. Het Natuurnetwerk Brabant maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is door Eco Assist een ecologische quickscan uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 5 toegevoegd aan voorliggend wijzigingsplan. Hieronder worden de meest relevante resultaten en de conclusie uit het onderzoek weergegeven.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 3 kilometer afstand tot het plangebied. Het plangebied ligt derhalve ruim buiten de invloedsfeer van Natura 2000-gebieden. Alleen stikstofdepositie kan door het verrijkende effect van invloed zijn. Gezien de afstand kunnen negatieve effecten ten gevolge van stikstofuitstoot en -depositie op daarvoor gevoelige habitattypen en de leefgebieden van soorten niet op voorhand uitgesloten worden. Het aspect stikstofdepositie is in paragraaf 5.5 van voorliggend plan nader toegelicht.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De ingreep vindt niet plaats in het NNN. Daarnaast zijn negatieve effecten op wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN ten gevolge van externe werking uitgesloten. Aantasting van wezenlijke waarden of kenmerken van het NNN is daarmee op voorhand uitgesloten. Nadere toetsing aan de provinciale regels met betrekking tot het NNN is hierdoor niet noodzakelijk.
Bescherming van houtopstanden
Binnen het plangebied zijn geen bomen aanwezig welke gekapt dienen te worden ten behoeve van de ingreep. Hierdoor is er ook geen sprake van effecten op bomen welke vallen onder het gedeelte beschermde houtopstanden uit de Wet natuurbescherming. Artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming is hierdoor niet van toepassing.
Soortenbescherming
Planten
Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen in het plangebied. Uit het plangebied zelf en de directe omgeving daarvan zijn geen waarnemingen van beschermde vaatplanten bekend. Op de muren van de gebouwen zijn geen beschermde muurplanten aangetroffen. Alle overige beschermde vaatplanten stellen zeer specifieke eisen aan hun standplaats. Deze zijn binnen het plangebied niet aanwezig. De aanwezigheid van beschermde vaatplanten is binnen het plangebied dan ook redelijkerwijs uitgesloten.
Doordat de aanwezigheid van beschermde vaatplanten in het plangebied uitgesloten is leidt de ingreep voor deze soorten niet tot een negatief effect of overtreding van de Wet natuurbescherming.
Vogels
De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten en functioneel leefgebied van vogelsoorten met vaste rust- en verblijfplaatsen uit categorie 1 t/m 4 is binnen het plangebied niet uitgesloten. Onder de daken van de woningen zijn mogelijk nesten aanwezig van gierzwaluw en huismus. Doordat de woningen niet gesloopt of verbouwd worden blijven deze nesten behouden als zij aanwezig zijn.
De schuren zijn mogelijk geschikt als nestplaats voor huismussen. Daarnaast zijn er mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van steenuil en kerkuil aanwezig. Hierdoor leidt het slopen van de schuren, met uitzondering van de grote landbouwschuur welke behouden blijft, mogelijk tot het verdwijnen van de nestplaatsen en het doden en verwonden van broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Daarnaast kan functioneel het leefgebied zodanig worden aangetast dat de nestplaatsen eveneens niet meer kunnen functioneren. Wanneer werkzaamheden plaatsvinden tijdens het broedseizoen dan kunnen deze leiden tot het verstoren van de nesten.
Voor te verwachten soorten uit categorie 5 zijn in de directe nabijheid van het plangebied voldoende alternatieve nestmogelijkheden voor handen. De ingreep leidt dan ook niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming met betrekking tot overige broedvogels met jaarrond beschermde nesten.
Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen ertoe leiden dat algemene broedvogelsoorten hun nesten met eieren of jongen verlaten en brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar. Dat leidt tot een overtreding van artikel 3.1 lid 1 en 2 van de Wet Natuurbescherming. Het is voor de voorgenomen ingreep niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedgevallen van vogelsoorten welke van nature broeden in Europa en op natuurlijke wijze in Nederland gekomen zijn.
Vleermuizen
Uit de onderzoeksresultaten blijkt binnen het plangebied mogelijk vleermuizen voorkomen. Op basis van de aard en ligging van het plangebied is het uitgesloten dat dit een essentieel foerageergebied betreft. De aanwezigheid van vaste vliegroutes van vleermuizen is eveneens uitgesloten. Het kan op basis van dit onderzoek echter niet uitgesloten worden dat een aantal gebouw bewonende soorten hun verblijfplaats hebben in de daken en muren (luchtspouw) van de woningen. Deze blijven echter behouden waardoor negatieve effecten op potentieel aanwezige verblijfplaatsen niet te verwachten zijn. Boom bewonende soorten kunnen gebruik maken van de bomen met holtes in het plangebied. Omdat alle bomen behouden blijven zijn hierop ook geen effecten te verwachten. Doordat bij de sloop alleen maar gebouwen verdwijnen welke niet geschikt zijn voor vleermuizen is nader onderzoek naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen niet noodzakelijk om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen.
Steenmarter, boommarter en kleine marterachtigen
Binnen het plangebied komen mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van steenmarter, boommarter, wezel, hermelijn en bunzing voor. Daarnaast maken delen van het plangebied mogelijk onderdeel uit van het essentieel leefgebied van deze soorten. Door het voornemen een deel van de schuren te slopen gaan vaste rust en verblijfplaatsen verloren als deze aanwezig zijn. Hierdoor wordt de Wet natuurbescherming bij het uitvoeren van de ingreep mogelijk overtreden. Mogelijk aanwezige vaste rust en verblijfplaatsen in de grote schuur en het leefgebied op het erf gaan niet verloren omdat hier geen wijzigingen plaatsvinden als onderdeel van de ingreep. Daardoor treden er ook geen effecten op als deze beschermde functies aanwezig zijn en wordt de Wet natuurbescherming ook niet overtreden.
Reptielen
Gedurende het veldbezoek zijn geen reptielen waargenomen binnen het plangebied. Het plangebied ligt ver buiten het bekende verspreidingsgebied van muurhagedis. Op grond van het ontbreken van voor overige reptielen geschikte ecotopen in het plangebied (zoals schrale vegetatie met voldoende rustige, zonnige plekken) kan de aanwezigheid daarvan eveneens uitgesloten worden. Doordat de aanwezigheid van reptielen in het plangebied uitgesloten is leidt de ingreep voor deze soorten niet tot een negatief effect of overtreding van de Wet natuurbescherming.
Amfibieën
Binnen het plangebied en de directe omgeving daarvan ligt geen water dat geschikt is voor strikt beschermde amfibieën. De aanwezigheid van beschermde amfibieën is in het plangebied dan ook uitgesloten. De kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker, bastaardkikker en meerkikker zijn door alle provincies voor ruimtelijke ingrepen vrijgesteld van de Wet natuurbescherming. Doordat de aanwezigheid van strikt beschermde amfibieën in het plangebied uitgesloten is leidt de ingreep voor deze soorten niet tot een negatief effect of overtreding van de Wet natuurbescherming.
Vissen
Doordat in het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig is zijn beschermde vissen niet aanwezig. Doordat in het plangebied geen vissen aanwezig kunnen zijn leidt de ingreep ook niet tot een negatief effect op beschermde vissen.
Vlinders en libellen
In het plangebied komen geen voedselarme wateren of vegetaties met waardplanten voor die geschikt zijn als leefgebied voor beschermde libellen en dagvlinders. De aanwezigheid van beschermde libellen en vlinders kan daarom redelijkerwijs worden uitgesloten. Doordat de aanwezigheid van beschermde vlinders en libellen in het plangebied uitgesloten is leidt de ingreep voor deze soorten niet tot een negatief effect of overtreding van de Wet natuurbescherming.
Overige ongewervelden
Uit het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen overige beschermde ongewervelden bekend (NDFF). Op basis van de gebiedskenmerken en de ligging van het plangebied worden overige beschermde ongewervelden ook niet verwacht. Doordat de aanwezigheid van overige beschermde ongewervelden in het plangebied redelijkerwijs uitgesloten is leidt de ingreep voor deze soorten niet tot een negatief effect of overtreding van de Wet natuurbescherming.
Conclusie ecologische quickscan
Op grond van de mogelijke effecten die op kunnen treden ten gevolge van de ingreep blijkt dat deze niet door de Wet natuurbescherming wordt verhinderd. Het is wel noodzakelijk tijdig aanvullend onderzoek uit te voeren naar huismus, steenuil, kerkuil en marterachtigen in de te slopen schuren. Het onderzoek naar huismussen, uilen en marterachtigen kan in eerste instantie bestaan uit een uitgebreid sporenonderzoek. Als er geen sporen worden aangetroffen en de binnenruimtes zijn volledig te onderzoeken dan kunnen beschermde functies op basis daarvan uitgesloten worden. Bij het uitvoeren van de sloop werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het broedseizoenen en de algemene zorgplicht. Dat kan door een ecologisch werkprotocol op te stellen. Afhankelijk van de resultaten van het nader onderzoek kan het opstellen en uitvoeren van een mitigatieplan en een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk zijn.
De ingreep heeft geen significant negatief effect op gebieden welke onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Voor Natura 2000-gebieden is de kans op negatieve effecten nihil en is er een vrijstelling voor de voorgenomen sloopactiviteiten. Bij de ingreep worden geen bomen gekapt welke vallen onder beschermde houtopstanden uit de Wet natuurbescherming.
Uit de onderzoeksresultaten van de ecologische quickscan is gebleken dat in de te slopen schuren mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van marterachtigen, steenuil en kerkuil aanwezig kunnen zijn. De grote schuur met potenties voor overige eschermde soorten kan vanwege diens cultuurhistorische waarde behouden blijven, waarmee negatieve effecten op eventueel aanwezige soorten hier niet langer van toepassing zijn.
Het uitvoeren van een volledig onderzoek conform de daarvoor geldende inventarisatieprotocollen is tijdrovend en daarmee ook kostbaar. Voor onderhavig plan is derhalve eerst een uitgebreid sporenonderzoek waarmee er meer inzicht ontstaat in het gebruik en de geschiktheid van de te slopen opstallen voor de huismus, steenuil, kerkuil en marterachtigen. De belangrijkste doelstelling van het sporenonderzoek is om daarmee de aanwezigheid van deze soorten zoveel mogelijk aan te tonen danwel uit te sluiten en indien nodig het nader onderzoek efficiënter uit te kunnen voeren. Daarmee kunnen tijd en kosten bespaard worden.
De rapportage van het uitgevoerde ecologisch sporenonderzoek is als Bijlage 6 toegevoegd aan voorliggend wijzigingsplan.
Beoordeling en conclusie
Het onderzoeksgebied bestaat uit twee schuren aan de Nieuwe Dijk 1 en 2 te Ossendrecht, gemeente Woensdrecht. Het betreffen schuren opgetrokken uit stalen golfplaten en voorzien van een dak dat eveneens bestaat uit golfplaten. Bij een deel van de schuren zijn er ook gemetselde muren aanwezig.
De schuren zijn op 21 april 2023 door een deskundige ecoloog geïnspecteerd. Met behulp van een zaklamp zijn de schuren van binnen bekeken en onderzocht op sporen en eventuele nesten en vaste rust- en verblijfplaatsen van marterachtigen, kerkuil en steenuil. Tijdens het veldbezoek was het 16 ºC, droog en zonnig met een oostenwind van 3 Bft. De schuren waren beiden volledig toegankelijk. Hierdoor kon een goed beeld gekregen worden van de eventuele functie van de schuren voor beschermde soorten.
De schuur het dichtste nabij het woonhuis is in gebruik als caravanstalling. Door de vakantieperiode was deze tijdens de inspectie vrijwel geheel leeg. De andere schuur is opgedeeld in drie compartimenten welke allen vol stonden met verschillende soorten materialen. Twee van de drie compartimenten worden gebruikt voor metaalbewerking, de derde voor landbouwmaterialen. Wel werden er knaagsporen aangetroffen en uitwerpselen van muizen en ratten. Daar waren ook klemmen voor aanwezig. De binnenruimtes van deze schuren zouden wel bereikbaar kunnen zijn voor marterachtigen. Er werden echter nergens sporen zoals nesten, uitwerpselen, braakballen of prooiresten aangetroffen van marterachtigen of uilen. Voor uilen is het lastig de binnenruimtes te bereiken omdat de schuurdeuren iedere avond gesloten worden. Het was duidelijk te zien dat er niet net schoon was gemaakt voor het veldbezoek (sporen van muizen en ratten waren nog wel aanwezig). Op basis daarvan kan dus ook gesteld worden dat er geen vaste rust en verblijfplaatsen van marterachtigen dan wel uilen aanwezig zijn in deze twee schuren. Dan waren er namelijk zeker voor een deskundige makkelijk herkenbare sporen te verwachten tussen de spullen.
Bij de inspectie bleken er aan de binnenzijde van de schuren geen geschikte plekken aanwezig te zijn voor huismussen om hun nesten te bouwen (zie ook figuren 2 t/m 4). Deze werden dan ook niet aangetroffen. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van huismussen is in de twee te slopen schuren dan ook uitgesloten.
Doordat vaste rust- en verblijfplaatsen (met inbegrip van nestplaatsen) uitgesloten zijn in de schuren leidt de sloop ook niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming voor het onderdeel soortbescherming. Nadere stappen of een ontheffing zijn dan ook niet noodzakelijk. Wel dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen van algemene broedvogels, welke normaal gesproken voor de meeste soorten valt binnen de periode van maart tot en met augustus.
Ecologisch werkprotocol
Om tijdens de sloop van de stallen verstoring ter plaatse van dit potentiële leefgebied van huismussen en kleine marters te voorkomen, dient eerst een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld. Door hier vervolgens ook naar te handelen kan verstoring ter plaatse van voornoemd potentieel leefgebied worden voorkomen. Het verdient aanbeveling om dit ecologisch werkprotocol ook in te gaan op de zorgplicht die te allen tijde voor alle planten en dieren geldt. Voor het werkprotocol geldt dat het voor aanvang van de werkzaamheden (hier vallen ook relatief kleine voorbereidende werkzaamheden onder) dient te zijn goedgekeurd door de gemeente c.q. Omgevingsdiens Midden- en West-Brabant (OMWB). Pas na goedkeuring kan er worden begonnen met de werkzaamheden.
Onderstaand zijn een aantal algemene richtlijnen voor zorgvuldig handelen bij ingrepen weergegeven zoals opgesteld door Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant.
Op basis van de bovenstaande onderzoeksresultaten zal de beoogde ontwikkeling van het plangebied niet leiden tot negatieve effecten op beschermde plant- en diersoorten en vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging naar 'Wonen'.
Om eventuele verstoring van het potentiële leefgebied van huismussen en kleine marters te voorkomen, dient voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de sloopwerkzaamheden zal het ecologisch werkprotocol worden beoordeeld door het bevoegd gezag. Pas na goedkeuring kan er worden begonnen met de sloopwerkzaamheden.
De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Hiervoor is sinds 1 juli 2021 de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) van kracht.
Beoordeling
Het plan is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Westerschelde & Saeftinghe’ is gelegen op circa 3 kilometer afstand van het plangebied.
Het beoogde plan mag in beginsel geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden.
In het verleden was sprake van een agrarisch bedrijf. Deze activiteiten zijn reeds beëindigd en in 1996 is de milieuvergunning al ingetrokken. In de bestaande situatie is reeds sprake van twee bedrijfswoningen op de locatie. Het feitelijke gebruik van de bedrijfswoningen blijft in de nieuwe situatie onveranderd. Het voorgenomen initiatief brengt dan ook geen extra stikstofdepositie met zich mee.
Conclusie
Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie van voorliggend plan kunnen worden uitgesloten.
Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden rekening is gehouden. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de Monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het gebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het gebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Beoordeling
De gemeente Woensdrecht heeft archeologische verwachtingen vastgelegd in de Archeologische Waardenkaart. Op basis van de gemeentelijke archeologische waardenkaart heeft het plangebied een middelhoge trefkans op het aantreffen van archeologische waarden in de grond. In het vigerend bestemmingsplan is de Archeologische Waardenkaart doorvertaald naar archeologische dubbelbestemmingen.
Zoals in paragraaf 1.3 aangegeven is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is het verplicht om een archeologisch onderzoek uit te voeren bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor grondroerende werkzaamheden groter dan 100 m2 en dieper dan 0,5 m-mv. Ervan uitgaande dat de benodigde sloopwerkzaamheden binnen het plangebied deze mate niet overschrijden, is de uitvoering van een archeologisch onderzoek niet aan de orde.
Cultuurhistoriekaart Woensdrecht 2018
In het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, worden ruimtelijke plannen binnen de gemeente Woensdrecht getoetst aan de gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Zoals in onderstaand figuur is te zien zijn er rondom het plangebied enkele cultuurhistorische waarden aanwezig. Het plangebied is gelegen binnen gebied aangeduid als 'Cultuurhistorisch landschap', binnen het plangebied zijn geen elementen aangewezen van cultuurhistorische waarde.
Figuur 5.3 Uitsnede Cultuurhistoriekaart Woensdrecht 2018
Cultuurhistorisch onderzoek Nieuwe Dijk 1 te Ossendrecht
Zoals op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Woensdrecht is te zien, zijn er binnen het plangebied geen elementen van cultuurhistorische waarde aangewezen. De initiatiefnemers sluiten echter niet uit dat de landbouwschuur een object van cultuurhistorische waarde betreft. Aan Cuijpers Advies is derhalve gevraagd een onderzoek in te stellen naar de cultuurhistorische waarde van dit object. De volledige rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 7 toegevoegd aan voorliggend wijzigingsplan.
In het navolgende is de cultuurhistorische waardering van de landbouwschuur weergegeven. Het object is beoordeeld op basis van afzonderlijke criteria, die in de waardering aan de orde dienen te komen.
Algemene historische waarden gerelateerd aan maatschappelijke ontwikkeling)
Uit het onderzoek is geconcludeerd dat het complex een voorbeeld betreft van een landbouwschuur bij een boerderij met akkerbouwbedrijf uit de negentiende eeuw, die in het tweede kwart van de twintigste eeuw anders werd ingedeeld. De landbouwschuur hoort bij een agrarisch complex volgens de streekeigen opzet met los woonhuis en Vlaamse schuur.
Ensemblewaarden (samenhang) en stedenbouwkundige waarden
De landbouwschuur vormt een onderdeel van een historisch stedenbouwkundig ensemble, bestaande uit een originele boerenwoning met de daarbij behorende grote schuur, overeenkomstig de streekeigen boerderijvorm in het kleigedeelte van West-Brabant. De boerderij past goed in de historische structuur van het gebied.
Architectuurhistorische waarden
Qua architectuurhistorische waarden is de landbouwschuur een voorbeeld van traditionele agrarische bedrijfsbebouwing uit de tweede helft van de negentiende eeuw. In de bestaande situatie zijn nog volop overblijfselen van het oorspronkelijke gebouw aanwezig, waaronder bouwsporen uit de periode van het bouwjaar (omstreeks 1874) en de tijd van een ingrijpende interne verbouwing (1939).
Bouwhistorische waarden
Het object is een duidelijk voorbeeld van de ontwikkeling van de boerderijbouw; verschillende bouwfasen zijn nog afleesbaar in het exterieur.
Conclusie
Samenvattend kan gesteld worden dat de landbouwschuur een gebouw betreft dat een voorbeeld is van een agrarisch gebouw op het Brabantse platteland uit de tweede helft van de negentiende eeuw. De landbouwschuur is derhalve beoordeeld als een cultuurhistorisch waardevol object. Het behouden van de landbouwschuur is daarmee gewenst.
De aantasting van archeologische en cultuurhistorische waarden als gevolg van voorliggend plan is uitgesloten. Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de uitvoering van het wijzigingsplan derhalve niet in de weg.
In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.
De afstanden tot de milieucategorieën zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Milieu categorie | Richtafstand tot 'rustige woonwijk' | Richtafstand tot 'gemengd gebied' |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1000 | 700 |
6 | 15000 | 1000 |
Tabel 5.2 Richtafstanden VNG-publicatie
Beoordeling
Voor de beoordeling van de richtafstanden tot onderhavig plangebied aan de Nieuwe Dijk kunnen de richtaftstanden tot een 'rustig buitengebied' (= rustige woonwijk) worden aangehaald.
Landbouwbedrijven
Het plangebied wordt rondom begrensd door gronden die op basis van het vigerend bestemmingsplan zijn bestemd als 'Agrarisch' (zonder specifieke fuctieaanduidingen). Ter plaatse van deze gronden mag per bouwvlak één agrarisch landbouwbedrijf zijn gevestigd. Op basis van de VNG-brochure geldt voor landbouwbedrijven een aan te houden richtafstand van 30 meter tot de bedrijfsgebouwen. Het dichtstbijzijnde bouwvlak waar een landbouwbedrijf kan worden gevestigd is gelegen op circa 115 meter ten westen van het bouwvlak behorende bij onderhavig plangebied. De richtafstanden van dit agrarische bouwvlak rijken niet tot het bouwvlak van onderhavig plangebied. De effecten ten aanzien van spuitzones zijn beschreven in paragraaf 5.9.3.
Veehouderijen
In de omgeving van het plangebied zijn meerdere veehouderijen aanwezig, relevant zijn:
Op basis van de VNG-brochure geldt voor voor veehouderijen met varkens een richtafstand van minimaal 200 meter tot gevoelige objecten. Voor rundvee geldt een richtafstand van minimaal 100 meter en schapen (overig graasvee) 50 meter. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen de richtafstanden van de omliggende veehouderijen. Het aspect geurhinder vanuit veehouderijen is beschreven in paragraaf 5.8.
Windturbinepark Kabeljauwbeek
Ten zuiden van het plangebied is het windturbinepark Kabeljauwbeek aanwezig. Het windturbinepark bestaat uit vijf windturbines dien in één lijn zijn geplaatst evenwijdig aan de landsgrens met België. De afstand van onderhavig plangebied tot dit windturbinepark bedraagt circa 700 meter. Ten behoeve van de bestemmingsplanprocedure is destijds een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidhinder vanuit het windturbinepark op de omliggende geluidgevoelige functies, waaronder de woningen aan de Nieuwe Dijk 1 en 2. Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat ter plaatse van het plangebied de geluidbelasting vanuit het windturbinepark niet de maximale grenswaarden overschrijdt. Vanuit het windturbinepark wordt derhalve geen onevenredige geluidhinder verwacht ter plaatse van het plangebied.
Windpark ZE-BRA
Het plangebied aan de Nieuwe Dijk 1 en 2 is gelegen binnen het besluitvlak van de omgevingsvergunning voor de aanleg van het windpark ZE-BRA. Met de verleende omgevingsvergunning kan een windpark worden gerealiseerd op de grens van de provincies Zeeland en Noord-Brabant, in de gemeentes Reimerswaal en Woensdrecht. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat binnen het plangebied zijn de dichtstbijzijnde windturbines relevant. Deze betreffen windturbine nummer 15 die is geprojecteerd ter plaatse van het kadastrale perceel OSD00-G-152, gelegen op circa 350 meter afstand van het plangebied en windturbine nummer 17 die is geprojecteerd ter plaatse van het kadastrale perceel OSD-G-234 op circa 600 meter afstand van het plangebied.
Ten behoeve van de omgevingsvergunning van het windpark zijn verschillende milieuonderzoeken uitgevoerd. Hieruit is geconcludeerd dat het windparkt voldoet aan de geluidsnormen ter plaatse van de woningen binnen het plangebied en er tevens geen sprake is van slagschaduw. De ontwikkeling van het windpark heeft geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat van het plangebied.
Zonnepark Kabeljauwbeek
In 2020 is door de gemeente Woensdrecht een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een zonnepark ter plaats van het windturbinepark Kabeljauwbeek. Een zonnestroominstallatie is als installatie of inrichting niet relevant in het kader van milieuzonering. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ten behoeve van de omgevingsvergunning destijds wel onderzoek gedaan naar de mogelijke hinder van geluid en licht op omliggende gevoelige objecten.
Ten aanzien van geluidhinder vanuit het zonnepark word geadviseerd een minimale afstand van 140 meter aan te houden tot gevoelige objecten, waardoor met zekerheid gesteld kan worden dat geluidoverlast is uitgesloten. Door de aanwezige houtopstanden is vanuit de omliggende woningen geen direct zicht op het zonnepark. Ter plaatse van het plangebied kan dan ook geen hinderlijke reflectie van het zonnepark worden waargenomen.
Industrieterrein BASF
Ten zuiden van het plangebied is ligt het industrieterrein van BASF als onderdeel van het industrieterrein havengebied Antwerpen. BASF is een chemisch productiebedrijf gespecialiseerd in de productie van chemische grondstoffen en halffabricaten ten behoeve van de agrarische sector. Ten aanzien van ladbouwchemicaliënfabrieken wordt in de VNG-brochure een richtafstand van minimaal 1.000 meter ten opzichte van gevoelige functies geadviseerd. Onderhavig plangebied aan de Nieuwe Dijk is gelegen op ruim 1,7 kilometer afstand van het industrieterrein en ligt daarmee buiten de richtafstand.
Conclusie
De voormalige bedrijfswoningen binnen het plangebied blijven behouden als burgerwoningen. Voorliggend wijzigingsplan maakt geen nieuwe gevoelige functies mogelijk.
Het plangebied is niet gelegen binnen de richtafstanden van omliggende bedrijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan onevenredige milieuhinder vanuit omliggende bedrijven ter plaatse van het plangebied worden uitgesloten en kan er worden geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aangezien de woningen binnen het plangebied al aanwezig zijn, zal voorliggend wijzigingsplan niet leiden tot verdere belemmeringen van omliggende bedrijven.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
Beoordeling
Inventarisatie veehouderijen
De Kernregistratie Dierverblijven (KRD) bevat informatie uit Gelderland, Limburg, Noord-Brabant en Twente met daarin de omgevingsvergunningen en meldingen van veehouderijbedrijven. Op basis van de webapplicatie van de KRD wordt geconcludeerd dat er in de omgeving van het plangebied drie veehouderijen aanwezig zijn, te weten:
Figuur 5.4 Uitsnede kaartlaag KRD
Voor de drie veehouderijen in de omgeving van het plangebied geldt dat ter plaatse dieren worden gehouden waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Bij de ontwikkeling van nieuwe geurgevoelige objecten (zoals woningen) in de nabijheid van deze veehouderijen is een berekening van de te verwachten geurbelasting op het geurgevoelige object in principe noodzakelijk.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet hoofdzakelijk in de bestemmingswijziging naar 'Wonen' waarmee de voormalige bedrijfswoningen binnen het plangebied worden omgezet in burgerwoningen. Het wijzigingsplan voorziet niet in de uitbreiding van de woningen of bouw van nieuwe geurgevoelige objecten. De Wgv maakt daarnaast geen onderscheid tussen bedrijfswoningen en burgerwoningen. Dit houdt in dat de bedrijfsuitvoering van veehouderijen niet mag leiden tot onevenredige geurhinder op zowel burgerwoningen als bedrijfswoningen behorende bij een ander bedrijf, dus ook de bedrijfswoningen binnen onderhavig plangebied.
Aangezien de bedrijfswoningen binnen het plangebied legaal aanwezig zijn en de omliggende veehouderijen al rekening dienen te houden met hun geurhinder op de reeds aanwezige woningen, wordt een berekening van de geurhinder vanuit de omliggende veehouderijen niet noodzakelijk geacht.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in onderstaand figuur een uitsnede van de kaart 'Achtergrondbelasting geur' van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) opgenomen. Op de kaart is de cumulatieve (bij elkaar opgetelde) geurbelasting van alle veehouderijen weergegeven. Op deze kaart is de achtergrondbelasting, veroorzaakt door de aanwezigheid van intensieve veehouderijen, opgenomen in odour units per kubieke meter (ouE/m3). De locatie van het plangebied is gelegen in een niet-concentratiegebied, op basis van onderstaande uitsnede is ter plaatse van het plangebied sprake van een geurbelasting van veehouderijen van 3,5 tot 6,5 ouE/m3. Bij een dergelijke geurbelasting kan er worden gesproken van een redelijk goede kwaliteit van de leefomgeving. Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van het plangebied geen onevenredige geurbelasting vanuit omliggende veehouderijen wordt verwacht.
Als kanttekening moet wel worden opgemerkt dat de kaart van de ODZOB enkel de geurcontouren weergeeft van veehouderijen die zijn gelegen binnen de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is gelegen binnen twee kilometer afstand van de grenzen met de provincie Zeeland en België. In zowel Zeeland als België zijn echter geen veehouderijen aanwezig die binnen twee kilometer afstand van onderhavig plangebied zijn gelegen van onderhavig waarmee deze een effect zouden kunnen hebben op de achtergrondbelasting.
Figuur 5.5 Uitsnede kaart 'Achtergrondbelasting geur' (bron: Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant)
Conclusie
Ten behoeve van de beoogde bestemmingswijziging wordt een berekening van de geurhinder vanuit veehouderijen niet noodzakelijk geacht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de kaart 'Achtergrondbelasting geur' van de ODZOB geraadpleegd waaruit geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een redelijk goede kwaliteit van de leefomgeving. Ter plaatse van het plangebied wordt geen onevenredige geurhinder van omliggende veehouderijen verwacht. Het aspect geurhinder veehouderijen vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan.
Naar aanleiding van recente publicaties over mogelijke relaties tussen gezondheidsklachten en de aanwezigheid van veehouderijen is de notitie 'Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxinen toetsingskader 1.0' opgesteld. Op basis van dat toetsingskader kan worden beoordeeld of er sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Dit is met name het geval bij omschakeling naar, nieuwvestiging of uitbreiding van dergelijke bedrijven. Voor de omgekeerde werking (realisatie van een kwetsbaar object zoals een woning in de omgeving van een dergelijke veehouderij) kan gebruik worden gemaakt van de afstandsbepaling uit de 'Notitie handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid Endotoxine toetsingskader 1.0’. Op basis daarvan kan worden bepaald of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot endotoxinen. Bij een situatie waarbij binnen een afstand van 250 meter van het te realiseren kwetsbare object een veehouderij is gelegen, wordt geadviseerd de genoemde afstandsbepaling toe te passen. Als uit de tabel blijkt dat niet voldaan kan worden aan de afstand dan, wordt geadviseerd negatief te besluiten op de ontwikkeling.
Beoordeling en conclusie
Binnen 250 meter afstand van onderhavig plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Het plangebied is daarnaast niet gelegen binnen een straal van één kilometer rondom een pluimveehouderij. In de omgeving van het plangebied zijn wel twee varkenshouderijen aanwezig, te weten:
Met behulp van de afstandsgrafiek is de afstand ten opzichte van gevoelige objecten bepaald om de blootstelling aan endotoxine te beoordelen. Met deze afstanden is het invloedsgebied aangegeven waarbinnen endotoxinen tot een risico voor de volksgezondheid kunnen leiden. Tot op deze afstand wordt de advieswaarde van 30 EU/m3 mogelijk overschreden.
Figuur 5.6 Afstandsgrafiek varkenshouderijen (bron: Bijlage 2, Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid)
Aan de hand van de gegevens van de Kernregistratie Dierverblijven (KRD) kent de varkenshouderij aan de Hinkelnoorddijk 1 een fijnstofemissie van 982,696 kg/jaar. Op basis van de bovenstaande afstandsgrafiek geldt voor deze varkernshouderij een aan te houden afstand tot gevoelige objecten van circa 180 meter. De varkenshouderij aan de Havenweg 1 kent een fijnstofemissie van 307,104 kg/jaar waarvoor op basis van bovenstaande afstandsgrafiek een aan te houden afstand tot gevoelige objecten geldt van circa 130 meter.
Onderhavig plangebied aan de Nieuwe Dijk is niet gelegen binnen de risicocontouren van de omliggende varkenshouderijen. Gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied de advieswaarde van 30 EU/m3 niet wordt overschreden en derhalve geen gezondheidsrisico's gelden in relatie tot endotoxinen.
Op basis van het rapport ‘Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (aanvullende studies). Analyse van gezondheidseffecten, risicofactoren en uitstoot van bioaerosolen’ (RIVM, 2017) blijkt dat bewoners binnen een straal van twee kilometer van een geitenhouderij een verhoogde kans hebben op longontsteking.
Beoordeling en conclusie
De dichtstbijzijnde geitenhouderij is gelegen aan de Langeweg 32 te Ossendrecht op een afstand van circa 1,5 kilometer tot het plangebied. Overige geitenhouderijen zijn niet aanwezig binnen een straal van 2 kilometer. In de huidige situatie is reeds een gevoelige functie aanwezig binnen het plangebied. Deze wordt niet uitgebreid, waardoor de bestaande situatie een gegeven is en derhalve aanvaardbaar. Op basis van artikel 2.71 en 3.47 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is omschakeling naar of nieuwvestiging van een geitenhouderij uitgesloten. Eventuele toenemende gezondheidsaspecten vanwege geitenhouderijen zijn derhalve niet van invloed op het ruimtegebruik binnen het plangebied.
In de vollegronds- en sierteelt ontkomt men niet aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tegen schimmels, luizen en andere vormen van ongedierte. Kenmerkend voor de land- en tuinbouw zijn de intensieve teeltsystemen met een relatief hoog gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Bij het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen komt drift vrij. Drift is een term die gebruikt wordt voor de spuitvloeistof die tijdens de bespuiting buiten het te behandelen gebied terechtkomt als gevolg van wind- en luchtstromen. Drift is hoger bij toepassing in fruitteelt (opwaartse bespuiting) dan bij de akkerbouw en lage bomenteelt, waarbij voornamelijk neerwaarts wordt gespoten.
Bij het wijzigingen van bestemmingen naar 'Wonen' dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden getoetst aan de eisen voor een goed en veilig woon- en leefklimaat op de te wijzigen locatie. De VNG-publicatie geeft voor boomteeltbedrijven een richtafstand van 30 meter. De minimale afstand tussen boomgaarden en nabijgelegen gevoelige objecten is niet wettelijk vastgelegd. Door het ontbreken van wetgeving is, op basis van jurisprudentie van de Raad van State, een vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 meter tussen agrarische bedrijven, waarbij gewasbeschermingsmiddelenworden gebruikt en gevoelige functies, niet onredelijk is. Deze 50 meter richtafstand is afkomstig van de open fruitteelt uit de Betuwe en is inmiddels al meer dan 20 jaar oud. Volgens vaste rechtspraak kan gemotiveerd worden afgeweken van de afstand van 50 meter, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt op basis van specifieke omstandigheden. Deze omstandigheden betreffen onder andere het type gewasbeschermingsmiddel, de spuittechniek, de windrichting, de bladsituatie van de fruitbomen (vol of kaal), gehinderde (beperkt of kort van duur), een windhaag, groenhaag, sloot en dergelijke. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om drift te voorkomen. Verder is het relevant om te melden dat in de tijd van het bepalen van de 50 meter richtafstand veel minder rekening gehouden werd met de toepassing van drift reducerende spuitmethoden en dat de toelatingsprocedure van (schadelijke) gewasbeschermingsmiddelen veel minder streng was. De wet- en regelgeving voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen is de laatste jaren flink aangescherpt en deze trend duurt nog steeds voort. Er worden steeds meer en betere driftbeperkende technieken gebruikt en minder schadelijke middelen. De les in de praktijk is dus dat de richtafstand van 50 meter die ooit in de jurisprudentie is opgenomen al lang niet meer in beton gegoten is.
Beoordeling
De locatie aan de Nieuwe Dijk 1-2 te Ossendrecht wordt in de bestaande situatie omringd door agrarische landbouwgronden, waardoor er niet kan worden voldaan aan de VNG-richtafstand van 50 meter. Hierbij wordt echter opgemerkt dat die richtafstand met naame is bedoeld voor gewassen die verticaal bespoten moeten worden, zoals fruitboomgaarden. Grondgewassen worden altijd neerwaarts bespoten, wat de drift (indien deze al bestaat) aanzienlijk beperkt. Op basis van de Basisregistratie Gewaspercelen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), worden de omliggende landbouwgronden gebruikt voor de teelt van onder andere wintertarwe, suikerbieten en aardappelen. In de omgeving van het plangebied komen geen boomgaarden voor en zijn het vooral lage gewassen die geteeld worden in de volle grond of graslanden.
De wet- en regelgeving voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen op de landelijke gronden is de laatste jaren flink aangescherpt en deze trend duurt nog steeds voort. Er worden steeds meer en betere driftbeperkende technieken gebruikt en minder schadelijke middelen. Het Activiteitenbesluit milieubeheer stelt daarnaast eisen aan de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in open teelt. In het besluit staat dat een spuittechniek moet worden toegepast die de drift met ten minste 75% (vanaf 1 januari 2018 verplicht) dan wel 90% reduceert ten opzichte van de vastgestelde referentietechniek. In Nederland wordt daarom doorgaans gebruik gemaakt van driftarme doppen om mogelijke drift die ontstaat bij de bespuiting tot een minimum te beperken. De spuitdruk gecombineerd met het type dop bepaalt de druppelgrootte. Zo geven driftarme doppen meer grove druppels, die minder snel verwaaien. Hiermee worden reductiepercentages van 95% gehaald, afhankelijk van het type dop en de spuitdruk. Deze spuitdoppen worden getest op windsnelheden waaronder geen sprake meer is van een gevaar voor de volksgezondheid (door de Technische Commissie Techniekbeoordeling). Daarbij wordt opgemerkt dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij een hogere windsnelheid ook een negatief effect heeft op de werking van de te gebruiken bestrijdingsmiddelen waardoor een ondernemer gebaat is bij gebruik bij een lage windsnelheid. De vraag die gesteld kan worden is of de richtafstand van 50 meter, die in het verleden ontstaan is door jurisprudentie, nog wel steeds actueel is.
Het plangebied wordt in de bestaande situatie bijna volledig omringd door bomen, een houtwal en hagen. Gesteld kan worden dat deze groene begrenzingen voor een gedeelte kan fungeren als windhaag ten opzichte van drift welke vanuit de omliggende landbouwgronden kan ontstaan. Om eventuele drift binnen het plangebied verder te beperken, bestaat de mogelijkheid om de groene begrenzing van het plangebied te versterken door het aanleggen van afschermende voorzieningen zoals een (wind)haag.
Conclusie
Gelet op bovenstaande factoren is het voorstelbaar dat het plangebied aan de Nieuwe Dijk 1-2 te Ossendrecht, in relatie tot de omliggende landbouwgronden, geen negatief effect ervaart met betrekking tot drift. Het aspect spuitzones dient hierdoor geen belemmering te vormen voor het omzetten van de huidige bestemming in een woonbestemming.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt.
Projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan de maximum toegestane grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.
Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 en NO2.
Beoordeling
Niet in betekenende mate (NIBM)
Voorliggend wijzigingsplan voorziet hoofdzakelijk in de bestemmingswijziging naar 'Wonen'. De reeds bestaande bedrijfswoning wordt daarmee omgezet in een burgerwoning. Gezien de zeer geringe aard en omvang van onderhavige ontwikkeling kan er worden geconcludeerd dat deze 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) van het RIVM is daartoe bepaald wat de totale concentraties zijn nabij het plangebied (rekenpunten langs de A4 op circa 470 meter ten oosten van het plangebied). De toetsresultaten ter plaatse van de rekenpunten, alsmede de bijbehorende grenswaarden, zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 5.3 Concentraties NO2, PM10 en PM2,5 nabij het plangebied (bron: cimlk.nl)
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de concentraties van de maatgevende stoffen voor de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruim onder de grenswaarden blijven. Derhalve kan er ter plaatse van het plangebied worden gesproken van een goed woon- en leefklimaat in het kader van luchtkwaliteit.
Aan de hand van de Schone lucht Kaarten van het RIVM is de blootstelling aan luchtverontreiniging ter plaatse van het plangebied in kaart gebracht. Ter plaatse van het plangebied worden de grenswaarden voor roet, fijnstof en stikstofdioxide niet overschreden. Er derhalve worden geconcludeerd dat er ten aanzien van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Figuur 5.7 Uitsneden Schone Lucht Kaarten RIVM (bron: Atlas Leefomgeving)
Conclusie
Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de het plan 'niet in betekende mate' is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Voor de inventarisatie van de risico's als gevolg van gevaarlijke stoffen kan de Nederlandse risicokaart gebruikt worden. Hiervan is hieronder een uitsnede weergegeven.
Figuur 5.8 Uitsnede risicokaart (plangebied is rood omlijnd)
Beoordeling en conclusie
Op basis van de risicokaart zijn er in de directe omgeving (binnen een straal van 200 meter) van het plangebied geen inrichtingen, transportroutes of buisleidingen aanwezig die met betrekking tot externe veiligheid van invloed zijn op het initiatief.
Het plangebied is gelegen op 450 meter afstand van de rijksweg A4. Het PR 10-6 risicocontour van de rijksweg A4 reikt niet tot aan het plangebied. Als gevolg van de stofcategorieën LT1, LT2 en GT3 die over deze transportroute worden vervoerd is het plangebied wel gelegen binnen het invloedsgebied van deze weg.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet slechts in de omzetting van voormalige bedrijfswoningen naar burgerwoningen en niet in de ontwikkeling van nieuwe gevoelige functies. Als gevolg van de uitvoering van het wijzigingsplan zal het groepsrisico derhalve niet toenemen.
Doordat het plangebied wel is gelegen binnen het invloedsgebied van de A4 is een beperkte verantwoording van het groepsrisico wel van toepassing, hiervoor wordt aangesloten bij de standaard verantwoording groepsrisico van de gemeente Woensdrecht en het bijbehorende standaardadvies van de Veiligheidsregio. Deze zijn als Bijlage 8 en Bijlage 9 toegevoegd aan voorliggend wijzigingsplan.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied zijn geen plaatsgebonden risicocontouren van inrichtingen, transportroutes of buisleidingen met gevaarlijke stoffen van toepassing. Voorliggend wijzigingsplan voorziet daarnaast niet in de ontwikkeling van nieuwe gevoelige functies waarmee er geen sprake is van een toename van het groepsrisico en een berekening achterwege kan blijven. Als gevolg van het invloedsgebied van de rijksweg A4 wordt er ten behoeve van de beperkte verantwoording van het groepsrisico aangesloten bij de standaard verantwoording groepsrisico van de gemeente Woensdrecht en het bijbehorende standaardadvies van de Veiligheidsregio. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing.
Beoordeling en conclusie
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de bestemmingswijziging van een voormalig agrarisch bedrijf naar de bestemming 'Wonen'. Hiermee worden de reeds bestaande bedrijfswoningen wordt omgezet in een burgerwoningen. Gelet op de zeer beperkte aard en omvang van het plan kan deze niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (zie uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1879).
Daarbij is ook van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling (en aanmeldnotitie) behoeft daarom niet te worden uitgevoerd. In voorgaande paragrafen zijn daarnaast verschillende milieuaspecten beoordeeld. Daaruit is gebleken dat dit plan geen negatieve (milieu)effecten ten gevolge heeft.
Dit wijzigingsplan heeft tot doel een adequaat juridisch-planologische regeling te scheppen voor onderhavige ontwikkeling. Bij het opstellen van het wijzigingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.
Het wijzigingsplan biedt een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad. Het wijzigingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.
Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen en de aanduidingen binnen het onderhavige wijzigingsplan.
De indeling van de planregels is als volgt:
Aangezien het een wijzigingsplan betreft zijn de regels uit het moederplan overgenomen. Verwijzen naar de regels uit het moederplan zou ook mogelijk zijn geweest, maar door het overnemen van de volledige planregels ontstaat een op zichzelf staand leesbaar wijzigingsplan.
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan alle gebieden waar het feitelijke ruimtegebruik agrarisch is en waar geen bijzondere waarden vanuit het oogpunt van landschap, cultuurhistorie of natuur voorkomen. Per bestemmingsvlak is niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan. Binnen de agrarische bestemming zijn enkel agrarische activiteiten toegestaan.
De burgerwoningen in het plangebied zijn bestemd tot 'Wonen'. In alle woningen is de uitoefening van een beroep aan huis in hoofd- en bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 60 m2. Gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. De inhoud van de woningen bedraagt maximaal 750 m3 of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpwijzigingsplan. De maximale goothoogte van de woning bedraagt 5,5 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Voor bepaalde grondwerkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist waarbij aangetoond dient te worden (eventuele) archeologische waarden niet aangetast worden.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en bestaande afstanden en maten.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de in het wijzigingsplan voorkomende algemene aanduidingen die voor het gehele wijzigingsplan gelden.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afwijking kan worden verleend. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om afwijking te verlenen van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Artikel 11 Algemene procedureregels
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een afwijkingsbevoegdheid en/of een wijzigingsbevoegdheid, het stellen van nadere eisen, het verlenen van een omgevingsvergunning.
Artikel 12 Algemeen gebruiksverbod
In dit artikel is bepaald dat het verboden is om de gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals nader is aangeduid in de doeleinden.
Hoofdstuk 4 Overgans- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet. In het bestemmingsplan wordt op een aantal plaatsen aangegeven dat het moment van ter visie legging leidend is. Het betreft hier legale bebouwing die reeds aanwezig is en waarvoor de bestaande maatvoering op het moment van ter visie legging leidend is.
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit uit zich met name in de structuur en opmaak van de regels en verbeelding. De verbeelding opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehoren kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen en dergelijken. Op de planverbeelding zijn de volgende onderdelen opgenomen:
De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. De kleuraanduiding op de planverbeelding geeft aan om welke bestemming het gaat. Het bouwvlak geeft de begrenzing weer waarbinnen gebouwen mogen worden opgericht. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Beoordeling en conclusie
Onderhavige planwijziging omvat een juridische regeling voor het mogelijk maken van het wijzigen van de bestemming. De kosten omvatten de kosten van het opstellen van wijzigingsplan, de sloopkosten en de procedurekosten. Mogelijke planschade is eveneens voor rekening van de initiatiefnemers. Er zijn geen openbare werken gepland. Er zijn ook geen andere omstandigheden bekend die bijzondere kosten met zich meebrengen, noch voor de betreffende initiatiefnemers, noch voor de gemeente. Daarom moet het plan op voorhand financieel-economisch haalbaar worden geacht.
Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden (waaronder omwonenden) moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming. Van belang is dat de buurt betrokken wordt bij het planvoornemen. Als initiatiefnemer moet kennis worden genomen van eventuele bezwaren, wensen en belangen van omwonenden.
Middels een brief zijn de bewoners van de Nieuwe Dijk 3 en de Nieuwe Dijk 4 kenbaar gemaakt van onderhavig planvoornemen. Zowel de bewoners van de Nieuwe Dijk 3 als van de Nieuwe Dijk 4 hebben in een reactie kenbaar gemaakt geen bezwaren te hebben tegen de voorgenomen ontwikkeling. De brieven met reacties zijn aan voorliggend wijzigingsplan toegevoegd als Bijlage 10.
In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.
In het kader van het vooroverleg is het concept-wijzigingsplan naar de volgende instanties gestuurd:
PM
De ingekomen reacties zijn opgenomen als (bijlagen) bij de toelichting. Er zijn reacties ontvangen van:
PM
Na het wettelijk vooroverleg wordt dit wijzigingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpwijzigingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf (datum) gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er (aantal) zienswijzen ingediend.
Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het wijzigingsplan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het wijzigingsplan in werking.