direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Uitbreiding Snebo Armendijk 3, Ossendrecht
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Snebo is een uien verwerkend bedrijf dat gevestigd is aan de Armendijk 3 in Ossendrecht. Het bedrijf wil graag uitbreiden met een nieuwe loods en een nieuw kantoor. Hierbij loopt het tegen beperkingen aan van het huidige bestemmingsplan. Allereerst is de maximum goot - en bouwhoogte niet toereikend voor de bedrijfsvoering van het bedrijf. Daarnaast is de toegestane hoeveelheid bebouwd oppervlakte bereikt, waardoor niet meer bijgebouwd mag worden binnen het bouwvlak. Tot slot is het bedrijf voornemens om het bouwvlak uit te breiden, omdat binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte is voor een nieuwe loods.

Voor het beoogde plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied geconsolideerde versie 2019' en 'Buitengebied partiële herziening 2019'. Daarnaast is sinds februari 2019 het bestemmingsplan 'Windturbinepark Kabeljauwbeek 2018' van kracht geworden.

De beoogde uitbreiding is in strijd met deze geldende bestemmingsplannen. De gemeente Woensdrecht staat echter positief tegenover de ontwikkeling en heeft via een principebesluit d.d. 15-06-2021 besloten medewerking te verlenen aan de planvorming. In het kader van de beoogde ontwikkeling is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich ten zuiden van de kern Ossendrecht, nabij de Belgische grens en direct ten oosten van de A4. Kadastraal bestaat het plangebied uit de percelen OSD00-F-103, OSD00-F-780, OSD00-F-883, OSD00-F-942, OSD00-F-986, OSD00-F-1026, OSD00-F-1027, OSD00-F-1028, OSD00-F-408, OSD00-F-486. De oppervlakte bedraagt circa 32.747 vierkante meter. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. Het plangebied wordt begrensd door agrarische gronden ten noorden, een bosje ten oosten, een kreek met daarachter bos ten zuiden en de Rijksweg (A4) ten westen. De begrenzing en kadastrale percelen zijn weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 - Ligging plangebied (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0002.png"

Figuur 1.2 - Begrenzing plangebied (Bron: Kadastrale kaart)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het beoogde plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied geconsolideerde versie 2019' en 'Buitengebied partiële herziening 2019'. Daarnaast is sinds februari 2019 het bestemmingsplan 'Windturbinepark Kabeljauwbeek 2018' van kracht geworden. Een uitsnede van de planverbeelding is weergegeven in figuur 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0003.png"Figuur 1.3 - Uitsnede geldende bestemmingsplannen met aanduiding plangebied

(Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied geconsolideerde versie 2019' heeft het plangebied de enkelbestemmingen 'Bedrijf' en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 1'.

Verder kent het plangebied de functieaanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - uienschilbedrijf' en 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning windturbinepark' en de gebiedsaanduidingen 'overige zone -beperking veehouderij', 'overige zone- ecologische hoofdstructuur', 'overige zone - groenblauwe mantel' en 'vrijwaringszone - radar'. Het plangebied heeft verder een bouwvlak en de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak: 6.495 m².

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. categorie 1 en 2 bedrijven conform de Lijst van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 2, met dien verstande dat tevens bedrijven zijn toegestaan die specifiek zijn aangeduid als onderstaand;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - uienschilbedrijf', voor een uienschilbedrijf;
  • c. wonen in een bedrijfswoning, waarbij tevens beroep aan huis tot een maximale oppervlakte van 60 m² is toegestaan;

  • d. met de daarbij behorende:

- verhardingen, groen- en parkeervoorzieningen.

De voor 'Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. duurzaam grondgebonden agrarisch gebruik;
  • b. het behoud en versterken van de natuur- en landschapswaarden in relatie tot de aanwezige agrarische functies;
  • c. het behoud, herstel en/ of ontwikkeling van de EHS;
  • d. per bouwvlak is niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan;
  • e. wonen in een bedrijfswoning binnen het bouwvlak, waarbij tevens beroep aan huis tot een maximale oppervlakte van 60 m² is toegestaan;
  • f. (vollegronds)teeltbedrijven en paardenhouderij bij wijze van neventak;
  • g. verkoop van zelf voortgebrachte of streekeigen producten als ondergeschikte nevenactiviteit tot maximum oppervlakte van 100 m²;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij', voor de bescherming van natuur en woonconcentraties door het stellen van regels met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden van de niet intensieve veehouderij en de intensieve veehouderij;

met de daarbij behorende:

  • i. tuin/erf, verhardingen en andere bij de bestemming passende voorzieningen;
  • j. voorzieningen van algemeen nut;
  • k. infrastructurele voorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. waterlopen en waterpartijen.

De beoogde uitbreiding van een nieuwe loods en een kantoor past niet binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden'. Ter plaatse van deze bestemming dient een bestemmingswijziging plaats te vinden. Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' past de beoogde nieuwe loods niet binnen de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' en binnen de maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5,5 en 10 meter.

Door middel van een nieuw bestemmingsplan voor het gehele plangebied wordt de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Woensdrecht. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt tenslotte nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Omgeving

Het plangebied bevindt zich ten zuiden van de kern Ossendrecht, nabij de Belgische grens. Het plangebied is gelegen tussen de Rijksweg (A4) en een lokale ontsluitingsweg (de Langeweg). De Langeweg vormt de verbinding tussen de kern Ossendrecht en de Belgische kern Zandvliet. Tot begin vorige eeuw bevond zich op de oostzijde van het perceel een douanekantoor

De Armendijk is de noordgrens van het plangebied. Deze dijk is de zuidgrens van de Aanwas Polder. Daarmee ligt de locatie 'buitendijks' ten opzichte van deze zuidoostelijke polder van Ossendrecht. Het plangebied wordt verder begrensd door een bosje aan de oostzijde, een kreek met daarachter bos aan de zuidzijde en de Rijksweg A4 aan de westzijde. Het plangebied is gelegen op circa 1,7 km vanaf het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied. De omgeving van het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0004.png"

Figuur 2.1 - Omgeving plangebied (Google Maps, 2022)

2.1.2 Plangebied

Binnen het plangebied is het bedrijf Snebo gevestigd. Het plangebied bestaat uit een bedrijfsbestemming ter plaatse van het bedrijf en een naastgelegen agrarisch perceel. Een overzicht van het plangebied is weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0005.png"

Figuur 2.2 - Overzicht plangebied (Google Maps, 2022)

Binnen de bedrijfsbestemming zijn een zevental loodsen, een woonhuis en een bijbehorende schuur te zien. De vier loodsen midden op het terrein worden met name gebruikt voor de verwerking van groente en fruit en de loodsen aan de westzijde, rondom het woonhuis, worden veelal gebruik voor opslag van verwerkingsmachines en landbouwmachines. Het woonhuis is, na vaststelling van het bestemmingsplan 'Windturbinepark Kabeljauwbeek 2018' een bedrijfswoning geworden van het Windpark.

In figuur 2.3 tot en met 2.5 is het vooraanzicht van het bedrijf weergegeven vanuit verschillende standpunten. Alle drie de figuren zijn het aanzicht vanaf de Armendijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0006.png"

Figuur 2.3 - Vooraanzicht in westelijke richting plangebied (Google Maps, 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0007.png"

Figuur 2.4 - Vooraanzicht in oostelijke richting plangebied (Google Maps, 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0008.png"

Figuur 2.5 - Vooraanzicht plangebied (Google Maps, 2022)

2.2 Toekomstige situatie

Bouwplan

Het bouwplan van Snebo betreft een loods van 90x45m en heeft een oppervlakte van 4.050 m². Om deze mogelijk te maken wordt het bestemmingsvlak aan de oostzijde vergroot, de oppervlakte is circa 6.500 m2. Per saldo neemt de oppervlakte van de bedrijfsbestemming minder toe, er kunnen namelijk delen van de bestaande bedrijfsbestemming worden verplaatst. bij elkaar gaat het om circa 1.650 m2. Dit zijn delen van de bedrijfsbestemming die nu als groen ingericht zijn (west- en zuidzijde). De bedrijfsbestemming wordt daarmee met circa 4.850 m² vergroot. In figuur 2.6 is de beoogde situatie weergegeven. Het blauw omkaderde vak betreft de huidige bedrijfsbestemming. Met groen is de beoogde Groen-bestemming aangegeven en het grijs gearceerde vlak betreft de beoogde aanpassing van de bedrijfsbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0009.png"

Figuur 2.6 - Beoogde situatietekening

Vanwege de beperkte uitbreidingsmogelijkheden is het belangrijk dat er zo hoog mogelijk

wordt gebouwd. Het bestemmingsplan kent een maximale bouwhoogte van 10 m en een

maximale goothoogte van 5,5 meter. Snebo is met de gemeente overeengekomen dat een maximale bouwhoogte van 10 meter aanvaardbaar is met een plat dak. In het bewaardeel van het bedrijf zou deze extra hoogte inhouden dat binnen het zelfde oppervlakte meer product bewaard kan worden.

Composthoop

Ten oosten van de beoogde bedrijfsuitbreiding is een composthoop gelegen waar het vrijgekomen organische bedrijfsafval (uienpellen) wordt gecomposteerd. Hiervoor is op 11 oktober 2007 een melding gemaakt (vanwege verandering van de inrichting) en deze is in orde bevonden. Deze toestemming in het kader van het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer is echter nooit overgenomen in het geldend bestemmingsplan. In het voorliggend bestemmingsplan wordt dit gedaan door middel van een functieaanduiding 'composthoop'. Vanwege het karakter van de werkzaamheden behoudt dit gebied zijn agrarische bestemming en wordt hier de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - compostering' toegevoegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Tot slot wordt in paragraaf 3.4 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De belangrijkste speerpunten uit de NOVI zijn:

  • Een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
  • De verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;
  • De overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
  • De ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio's in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
  • Het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
  • Het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en het landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

Het stellen van de bovenstaande prioriteiten kan een situatie maken dat belangen soms botsen. Om in zo’n situatie keuzes te maken worden er drie afwegingsprincipes gebruikt:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De uitvoering van de NOVI moet gezamenlijk worden aangepakt. Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. Ook staat participatie centraal. Daarnaast is de NOVI continu in beweging. Het is de bedoeling dat het zich continu aanpast aan ontwikkelingen, in een permanent en cyclisch proces. Inwoners moeten een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

De Nationale Omgevingsvisie wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en heeft geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het plangebied en de beoogde ontwikkeling.

3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro)

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde NOVI vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De NOVI bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de NOVI en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Toetsing

Voorliggend plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation op vliegbasis Woensdrecht. Rondom dit radarstation mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van Woensdrecht is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0010.png"

Figuur 3.1 - Ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Woensdrecht (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied is niet gelegen binnen het obstakelbeheersgebied rondom het luchtvaartterrein. In het radarverstoringsgebied van vliegbasis Woensdrecht geldt ter hoogte van het plangebied een maximale bouwhoogte van 63 meter voor alle bouwwerken. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation.

Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en de Rarro van toepassing, aangezien er bij onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.

Geconcludeerd kan worden dat onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels, zoals gesteld in het Barro en de Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Toetsing

Het bestemmingsplan voorziet in nieuw planologisch ruimtebeslag van circa 4.850 m². Vanaf 500 m2 is er sprake van een stedelijke ontwikkeling volgens de huidige jurisprudentie. Hierdoor moet de behoefte worden beschreven en worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien. Hierbij is gebruik gemaakt van de gegevens uit het principeverzoek, de provinciale prognose bedrijventerreinen en regionale afspraken.

Beschrijving behoefte

De behoefte aan uitbreiding van de bedrijfsbestemming aan de Armendijk 3 is drieledig en bestaat onder andere uit de behoefte aan een nieuwe machinelijn, de behoefte aan een groter kantoor, de behoefte aan meer opslag voor producten. Alle drie de behoefte komen voort uit 2 hoofdopgaven waar het bedrijf voor staat; namelijk schaalvergroting en verduurzaming.

Vanuit de voedsel en warenautoriteit maar ook door (buitenlandse)afnemers worden er steeds nieuwe en strengere eisen gesteld aan bedrijfsgebouwen waar voedsel wordt bewaard en waar voedsel wordt verwerkt. Ook heeft het bedrijf te maken met nieuwe eisen in het kader van duurzaamheid en een flink gestegen energierekening. De eisen ten aanzien van duurzaamheid worden deels door de overheid gesteld maar ook door klanten. De gestegen energierekening is het gevolg van de oorlog tussen Rusland en Oekraïne. De verwachting is dan ook dat de hoge prijzen voor energie komende jaren zullen aanhouden. Voor het maken van hun eindproduct heeft Snebo dan ook relatief veel energie nodig vergeleken met andere sectoren.

Om de kosten die voortkomen uit deze eisen/ontwikkelingen te kunnen bekostigen en om de kostprijs van het eindproduct concurrerend te houden is het nodig om schaalvergroting en verduurzaming te realiseren. Enkel door schaalvergroting en verduurzaming kan de continuïteit van de onderneming worden gewaarborgd.

Doordat de onderneming Snebo onder het geldende bestemmingsplan niet meer kan uitbreiden is het nodig om eerst het bestemmingsplan aan te passen alvorens de schaalvergroting met bijbehorende nieuwbouw gerealiseerd kan worden. Het openen van een tweede vestiging op een andere bedrijfslocatie leidt weliswaar wel tot schaalvergroting maar niet tot een concurrerende kostprijs. Dit komt om dat met een tweede vestiging geen kostenvoordelen als gevolg van schaalvergroting behaald worden. Naast het verwerken van product wordt er ook product bewaard op de locatie. Deze productbewaring naast het verwerken van product maakt dat er geen extern transport meer plaats behoeft te vinden maar dat er enkel intern transport behoeft plaats te vinden. Ook kan het bedrijf door de aanwezigheid van een productvoorraad op (prijs)gunstige momenten inkopen. Daarnaast kent het bedrijf een teeltkant waarbij uien worden geteeld en geoogst en bewaard voor verdere verwerking. Met name de bewaring van uien vraagt veel opslagruimte. Vanuit logistiek oogpunt is de bewaring van uien op de verwerkingslocatie het meest ideaal. Indien gekozen wordt voor een andere bewaarlocatie dan gaat dat altijd gepaard met extra transport. Het vanaf het oogstmoment aanvoeren en bewaren van uien verdiend daarom de voorkeur. Nu dat op dit moment niet volledig mogelijk is wordt er buiten de locatie bij ander agrariërs en bedrijven voorraden uien t.b.v. Snebo bewaard. Deze extra bewaar en bijbehorende transportkosten tasten het verdien model van het bedrijf aan. De concentratie van alle activiteiten op één locatie maakt dat de schaalvoordelen, logistieke voordelen en inkoopcondities geoptimaliseerd worden.

Ladder van duurzame verstedelijking

In het kader van de ladder van duurzame verstedelijking is eerst gekeken naar de mogelijkheden op het eigen terrein. Geconcludeerd kan worden dat de mogelijkheden op eigen terrein volledig zijn benut. Door het aanpassen van met name de goothoogte kan er nog wat ruimtewinst worden geboekt. Dit zou echter betekenen dat één van de oude loodsen zou moeten worden gesloopt, terwijl deze momenteel volledig benut zijn. Daarnaast is die ruimtewinst te gering voor de huidige bedrijfsvoering. Een andere optie is het beter benutten van de bedrijfsbestemming. Dit kan door stroken bedrijfsterrein te verplaatsen naar de gewenste bouwlocatie. Door dit verleggen van bedrijfsterrein vind er geen uitbreiding plaats maar wordt de aanwezige bestemming Bedrijf beter benut. Ook het verleggen van deze stukken bedrijfsbestemming is niet voldoende om in de ruimtebehoefte van het bedrijf te voorzien. Om deze reden is aanvullend een terrein- en bouwmogelijkheid uitbreiding nodig.

Alternatieven

De alternatieven zoals het geheel verplaatsen van het bedrijf naar een bedrijfsterrein is geen haalbare optie. Het verplaatsen van een bedrijf met deze omvang leidt tot een groot kapitaalverlies en hoge investeringskosten. Het openen van een tweede bewaarlocatie is wel een alternatief maar leidt eveneens tot hogere exploitatiekosten en extra verkeersbewegingen. Deze hogere kosten maken dat het verdienmodel wordt aangetast en de concurrentiekracht afneemt. De druk op de omgeving zou toenemen door een groter aantal verkeersbewegingen.

Voor het nemen van duurzaamheidsmaatregelen zijn nieuwe duurzame gebouwen benodigd die goed geïsoleerd zijn en waarbij de constructie is berekend op zonnepanelen. De huidige bebouwing voldoet hier niet aan, deze loodsen zijn echter wel voldoende voor het opslaan van machines en of korte bewaring. Maar voor het realiseren van een nieuwe machinelijn, een kantoor en opslag van versproducten is een nieuw, hoog, goed geïsoleerd gebouw nodig, dat tevens berekend is op het plaatsen van zonnepanelen. Alleen op deze manier kan de kostprijs worden gedrukt.

Regionale afspraken bedrijventerrein West-Brabant 2019-2023

In december 2019 is het document 'Regionale afspraken bedrijventerrein West-Brabant 2019-2023' vastgesteld. Eén van de ambities uit dit beleidsdocument is het lokaal (gebonden) MKB ruimtelijk faciliteren en waar nodig zoeken naar maatwerkoplossingen. De voorkeur is hierbij om de uitbreiding integraal te combineren met maatschappelijke vraagstukken, zoals een tekort aan woningen.

Snebo is een bestaand bedrijf met een groot ruimtebeslag, het huisvesten van een dergelijk bedrijf is niet mogelijk op één van de nabij gelegen bedrijventerreinen zoals 'De Kooi' in Hoogerheide of 'Driehoeven' in Ossendrecht. Daarnaast betreft het een specifiek bedrijf nauw verwant aan de agrarische sector waardoor een ligging in het buitengebied veel beter past bij de bedrijfsactiviteiten. Daarbij komt dat het bedrijf redelijk geïsoleerd ligt langs de Rijksweg (A2) en de Belgische grens, waardoor het een beperkt effect heeft op het buitengebied. Door uitbreiding op de bestaande locatie mogelijk te maken wordt invulling gegeven aan de ambitie om lokaal gebonden MKB ruimtelijk te faciliteren, waarbij ingezet wordt op een maatwerkoplossing.

Behoefteraming bedrijventerreinen Noord-Brabant (september 2022)

Uit de provinciale behoefteraming bedrijventerreinen blijkt dat er in West-Brabant een behoefte is van 45 tot 142 hectare bedrijventerrein tot en met 2030. Er is zowel het lage als het hoge scenario behoefte aan de ontwikkeling van extra bedrijventerreinen ten opzichte van de bestaande harde plannen. Op schaal van de gehele regio West-Brabant ontstaan vooral in het reguliere (MKB) segment en in het segment grootschalige distributie tekorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0011.png"

Figuur 3.2 Vraag-aanbodverhouding per type werkmilieu in West-Brabant, in netto hectare

In de subregio Westhoek (gemeente Bergen op Zoom, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Steenbergen en Woensdrecht) ontstaat er tot en met 2030 een negatieve behoefte (een overschot aan aanbod). Logistiek Park Moerdijk (LPM) vertekent hier echter het beeld. LPM heeft immers gezien de doelgroep een reikwijdte/marktregio die verder strekt dan sec de Westhoek. Daarnaast is op de eerste fase van LPM (uitgegeven aan DSV, circa 35 hectare) geen grond meer te koop. Bovendien telt de Westhoek een aantal terreinen met aanbod met een specifiek profiel en doelgroep (thematisch), denk bijvoorbeeld aan het AFC Nieuw Prinsenland en Businesspark Aviolanda. Rekening houdend met deze nuanceringen ontstaan in de Westhoek tekorten in vooral het reguliere segment.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0012.png"

Figuur 3.3 Kwantitatieve vraag-aanbodverhouding per subregio in netto hectare in West-Brabant

In het figuur hierna is de reikwijdte weergegeven van het harde planaanbod dat zich richt op de (boven)lokale markt (voornamelijk het reguliere en gemengd stedelijke werkmilieu), via twee kaarten: één met isochronen om alle locaties met minimaal 1 hectare aan aanbod en één met isochronen om alle locaties met minimaal 3 hectare aan aanbod.

In het onderzoek is een isochroon van circa 7,5 kilometer reisafstand per auto gehanteerd. Dit is de gemiddelde verhuisafstand van bedrijven op bedrijventerreinen. Hieruit blijkt dat er binnen Woensdrecht en op acceptabele reisafstand van de gemeente Woensdrecht geen planaanbod beschikbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0013.png"

Figuur 3.4 Geografische beschikbaarheid van ‘lokaal’ aanbod West-Brabant

In de gemeente Woensdrecht is alleen harde plancapaciteit op Businesspark Aviolanda (4,6 ha uitgeefbaar). Dit betreft echter een thematisch bedrijventerrein.

Voor bedrijven met een Agro gerelateerd profiel is in de gemeente Steenbergen een bedrijventerrein met een hard planaanbod, AFC Nieuw Prinsenland. Dit terrein ligt op ruim 25 km afstand van het huidige terrein van Snebo. In verband met het klantenbestand (aan- en afvoer van producten) is het niet mogelijk om het bedrijf Snebo te verplaatsen naar AFC Nieuw Prinsenland.

Tegen de kern Ossendrecht wordt de uitbreiding van het bedrijventerrein Driehoeven voorzien. Deze uitbreiding (Driehoeven III) is met name bedoeld voor lokale mkb-ers. De gronden op de uitbreiding zijn inmiddels vergeven. Daarnaast is slechts een beperkt deel van de uitbreiding bedoeld voor bedrijven van categorie 3.2. Voor het bedrijf Snebo is daarom geen ruimte beschikbaar op het bedrijventerrein Driehoeven III.

3.2.4 Conclusie

De uitbreiding van het bedrijf is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling, buiten het bestaand stedelijk gebied. Het verplaatsen van het gehele bedrijf naar een bedrijventerrein binnen de gemeente is niet mogelijk, gezien de eigenschappen van het bedrijf en het ontbreken van de beschikbare ruimte op de gemeentelijke bedrijventerreinen. Op de huidige locatie is de uitbreiding op een verantwoorde wijze in te passen. Daarom kan uitbreiding van het bedrijf op de huidige locatie plaatsvinden.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant;
  • Werken aan de slimme netwerkstad;
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de vier hoofdopgaven. De beoogde nieuwe gebouwen worden nieuwe en duurzame gebouwen die goed geïsoleerd zijn en voorzien van zonnepanelen. In tegenstelling tot de oude gebouwen die minder geïsoleerd zijn en verwarmd worden met diesel, worden de nieuwe gebouwen voorzien van geïsoleerde dak -en wandplaten en elektrisch verwarmd. Verder krijgt het een moderne uitstraling die past bij het bedrijf van nu. Het nieuwe gebouw is belangrijk voor de vitaliteit en concurrentiepositie van het bedrijf. Door schaalvergroting moet het bedrijf immers meegroeien.

Verder moet de ontwikkeling in lijn zijn met de basisopgave waarin een veilige, gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit centraal staan. In hoofdstuk 4 wordt onderbouwd waarom de beoogde ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op deze drie aspecten en waarom deze aspecten anderzijds geen belemmering vormen voor de ontwikkeling zelf. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de Omgevingsvisie Noord-Brabant geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 1 januari 2024 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Noord-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.


In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.


De volgende artikelen zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Artikel 3.32 Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel

  • a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
  • c. borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

Lid 2

De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de aanwezige ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

 

Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Lid 1

Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.

Lid 2

Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  • c. meerwaardecreatie.

Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
    • 1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
    • 2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
  • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Lid 2

Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel.

Artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering

Lid 1

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.

Lid 2

De lagenbenadering omvat de effecten op:

  • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Lid 3

Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Artikel 3.8 Meerwaardecreatie

Lid 1

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder: de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat; de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

Lid 2

De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

Lid 1

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Lid 2

Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

  • a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
  • b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

Lid 3

Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

  • c. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
  • d. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  • e. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  • f. het wegnemen van verharding;
  • g. het slopen van bebouwing;
  • h. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
  • i. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Lid 4

Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.

3.71 Bestaande niet agrarische functie in het buitengebied

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bevat regels voor een bestaande niet-agrarische functie die:

c. kunnen voorzien in een redelijke uitbreiding, als dat past binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:

1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;

2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;

3. hoe de uitbreiding bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk Gebied.

Toetsing

3.32 Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel

Het plangebied is gelegen in het 'Landelijk gebied' en ook in de Groenblauwe mantel (figuur 3.5), aldus de Interim omgevingsverordening. Voor ontwikkelingen in het Landelijk gebied geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen gepaard moeten gaan met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied. Hiervoor is een ontwerp gemaakt, dat gekoppeld wordt aan de regels van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0014.png"

Figuur 3.5 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Bron: Provincie Noord-Brabant)

De beoogde ontwikkeling kan daarnaast ook gezien worden als duurzame stedelijke ontwikkeling. Het perceel dat momenteel in gebruik en bestemd is voor agrarische activiteiten wordt herontwikkeld tot een bedrijfsgebied waarbij nieuwe, duurzame en gasloze bebouwing wordt gerealiseerd. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het afweegbaar stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Verder zullen maatregelen getroffen worden ten behoeve van de benodigde watercompensatie. Daarnaast wordt er voldoende groen aangelegd als infiltratiemogelijkheid voor regenwater. Dit groen levert tevens een bijdrage aan het tegengaan van hittestress.

De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad, dorp en het landelijk gebied behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap. Ook hier wordt bij de beoogde ontwikkeling nadrukkelijk aandacht aan besteed. Dit is uitgewerkt in het ontwerp voor de landschappelijke inpassing (bijlage 7).

3.71 Uitbreiding bestaande niet-agrarische functie in Landelijk gebied

De ontwikkeling is een uitbreiding van een bestaande niet- agrarische functie in Landelijk gebied, zoals bedoeld in artikel 3.71 sub c van de verordening. Gezien de aard van het bedrijf en de gewenste omvang kan gesteld worden dat sprake is van een 'redelijke uitbreiding' zoals bedoeld in 3.71 lid c.

1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;

In de recent vastgesteld omgevingsvisie is een visie op het gebied opgenomen. Voor het deelgebied 'De Polders' zijn enkele doelen geformuleerd. Met name het behoud van het karakteristiek open polderlandschap en het voorkomen van leegstand worden hierbij van belang geacht (zie 3.4.3).

Het gebied waar de locatie onderdeel van uit maakt is een grootschalig agrarisch productielandschap, met verspreid verschillende agrarische bedrijfslocaties en een enkele woning. Agrarische activiteiten zijn sterk bepalend voor het huidige karakter. Verder staat het gebied onder de ruimtelijke invloed van de rijksweg A4 en het aangrenzende windturbinepark. Bij de verschillende agrarische bedrijven is sprake van aanvoer, opslag en afvoer van agrarische producten. De activiteiten van Snebo sluiten daarbij aan. Er vindt aanvoer van landbouwproducten plaats, die op de locatie worden verwerkt, opgeslagen en daarna weer afgevoerd. De intensiteit daarvan is weliswaar groter dan die bij de andere (agrarische) bedrijven in het gebied, maar gezien de besloten ligging en de goede ontsluiting passen de activiteiten bij de kenmerken van het gebied. Door de ligging aan de rand van de polder en omgeven door dijken en groen is namelijk sprake van een ruimtelijk redelijk besloten locatie, die bij intensivering van het gebruik geen aanspraak doet op het aangrenzende open polderlandschap.

2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;

De ontwikkeling leidt beperkt tot extra verkeersbewegingen, zie paragraaf 4.3. Deze kunnen op het bestaande netwerk zonder problemen worden afgewikkeld. Er zijn dan ook geen relevante effecten op mobiliteit.

Het plan heeft geen directe invloed op agrarische ontwikkeling. De voorgenomen uitbreiding geeft Snebo de ruimte voor een toekomstbestendige bedrijfsvoering waardoor van oudsher aan het buitengebied en de agrarische sector gerelateerde bedrijven actief kunnen blijven.

De meest nabijgelegen woningen liggen op minimaal 600 meter van het plangebied (zie 4.4). Omdat ruimschoots aan de richtafstand van 100 meter wordt voldaan wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De ontwikkeling leidt niet tot leegstand elders. De extra ruimte is nodig om de bedrijfsvoering van het bestaande bedrijf te moderniseren en ook om groei van het bestaande bedrijf te kunnen opvangen.

3. hoe de uitbreiding bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk Gebied.

Het plan draagt bij het aan het versterken van de omgevingskwaliteit door het toevoegen van landschapselementen die het karakter van het landschap versterken en ook de bestaande bedrijfsgebouwen beter inpassen.

Daarnaast is bezien hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot het regionale bedrijventerreinenbeleid. In het algemeen geldt dat bij een bedrijfsontwikkeling groter dan 5.000 m2 er regionale afstemming plaats moet vinden (met Steenbergen, Bergen op Zoom, Halderberge, Rucphen en Woensdrecht). De uitbreiding is zoals beschreven in paragraaf 2.2 kleiner dan 5.000 m2. Regionale afstemming is dan ook niet noodzakelijk. Ondanks dat de omvang van de voorgenomen uitbreiding van de bedrijfsbestemming onder de grens voor regionale afstemming blijft, is in de relevante regio bezien of het bedrijf elders op een bedrijventerrein terecht kan. Daaruit is gebleken dat er geen ruimte beschikbaar is voor het bedrijf (zie ook paragraaf 3.2.3).

Op een dergelijke ontwikkeling zijn verschillende andere bepalingen uit de verordening van toepassing. Hierna is aan de relevante bepalingen getoetst.

3.5 Zorgplicht omgevingskwaliteit

De uitbreiding van Snebo is noodzakelijk voor de continuïteit van het bedrijf. De uitbreiding valt prima in te passen naast het bestaande bedrijf zonder dat de omgeving daardoor ingrijpend veranderd c.q. aangetast wordt. De uitbreiding leidt ertoe dat er minder transport bewegingen nodig zijn wat een verbetering oplevert voor de verkeersveiligheid en geeft een reductie van de stikstof en kooldioxide uitstoot.

3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

De locatie van Snebo ligt achter een dijk op de landsgrens met België. In de directe omgeving zijn geen gevoelige objecten zoals woningen of zorginstellingen gelegen. De aanwezige dijk maakt dat het zicht vanaf de open polder minder is. Door middel van een landschapsplan wordt de bedrijfslocatie afgeschermd met groen waardoor het zicht op de bedrijfslocatie vanaf de open polder wordt verminderd. De uitbreidingsgrond heeft op dit moment een agrarische bestemming maar is eigenlijk niet zinvol agrarisch te gebruiken. De grond is enkel geschikt om twee a drie keer per jaar te maaien. De uitbreidingsgrond vormt nu al een logisch geheel met de aanwezige bedrijfslocatie als gevolg van de inklemming tussen de aanwezige dijk, de landgrens bestaande uit een sloot en een bos met daar doorheen de openbare weg. De nieuwbouw wordt gekoppeld aan de bestaande bouw en vormt daardoor een logisch geheel.

3.7 Toepassen lagenbenadering

Als gevolg van de nieuwbouw worden geen archeologisch resten verstoort. De ondergrond is niet geschikt voor infiltratie van grondwater. De bovenlaag tot een diepte van 3,5 meter bestaat met name uit klei en leem. De als gevolg van het plan aanwezige extra verharding en gebouwoppervlak wordt gecompenseerd door het aanleggen van een waterberging om het hemelwater te bufferen. In de bestaande infrastructuur zoals de dijkweg en de doorgaande weg behoeven geen veranderingen te worden aangebracht. Binnen de tot het bedrijf behorend milieucontouren liggen geen gevoelige objecten.

3.8 Meerwaardecreatie

De locatie kent landschappelijk gezien op dit moment een open kant. In de planontwikkeling wordt deze open kant aangeplant met bomen waardoor de landschappelijke inpassing aanzienlijk verbetert. Naast landschap zal het aanplanten van de dijk een belangrijke ecologische functie bekleden. Enerzijds doordat lijnbeplanting belangrijk is voor foeragerende vleermuizen en anderzijds doordat de beplantingsstrook een verbinding vormt tussen het bosje ten oosten en de laanbeplanting ten noordwesten.

3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

Het plan wordt landschappelijk verbetert middels het landschapsplan. In paragraaf 2.2 is dit verder toegelicht.

Met bovenstaande uitgangspunten wordt voldaan aan de regels met betrekking tot de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarmee is dit initiatief in lijn met de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

3.3.3 Omgevingsverordening Noord-Brabant

Door de komst van de nieuwe Omgevingswet heeft de provincie straks één verordening waarin alle regels zijn opgenomen voor de fysieke leefomgeving. De ontwerp omgevingsverordening Noord-Brabant ligt momenteel ter inzage en bevat enkele wijzigingen ten opzichte van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Hoofdstuk 2 bevat rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Ter plaatse van het plangebied gelden regels ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bodemenergie, grondwateronttrekking, landelijk gebied, stiltegebied, waterberging en beperkingen veehouderijen. Hoofdstuk 3 bevat zogenoemde instructieregels voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Hoofdstuk 4 omvat instructieregels voor omgevingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

Toetsing

De ontwerp omgevingsverordening Noord-Brabant bevat geen belangrijke wijzigingen voor het plangebied ten opzichte van de Interim omgevingsverordening die in de vorige subparagraaf is behandeld.

3.3.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Visie bedrijventerreinen Woensdrecht

De gemeente Woensdrecht heeft een Visie Bedrijventerreinen Woensdrecht opgesteld. De visie dient ter voorbereiding op de “Bestemmingsplanherziening van de bedrijventerreinen” en tevens als verplichting van de gemeente Woensdrecht in het kader van de ontwikkeling van Aviolanda (vliegbasis Woensdrecht). Uit de visie blijkt dat er een lokale ruimtevraag is van 13,4 ha (netto), waarvan 6 ha zich rond De Kooi concentreert. Daarnaast heeft Aviolanda ook nog een ruimtevraag van 32,5 ha bruto (6,5 ha op het Business Park Aviolanda, 11 ha op Defensieterrein en 15 ha op en rondom bedrijventerrein De Kooi voor de spin-off en lokale behoefte).

Centraal staan de beleidskeuzes en regiemogelijkheden om de bedrijfsdynamiek te kunnen faciliteren. Zodoende dat beide sporen (Aviolanda en de lokale dynamiek) zich optimaal binnen de door de gemeente gestelde ambities kunnen ontwikkelen.

Toetsing

De 'Visie bedrijventerreinen Woensdrecht' stelt geen eisen of voorwaarden aan bedrijfsbestemmingen in het buitengebied. Deze visie doet geen uitspraken over bedrijven als Snebo. De 'Visie bedrijventerreinen Woensdrecht' vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.4.2 Toekomstvisie 2035

In de Toekomstvisie 2035 presenteert de gemeente Woensdrecht haar visie over de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2035. Aanleiding voor het opstellen van deze visie is om een gezamenlijke visie op de toekomst te ontwikkelen. Een dergelijke visie moet steeds worden bijgesteld omdat de toekomst moeilijk te voorspellen is. In de Toekomstvisie is gekozen voor drie leidende thema’s, namelijk ‘Brabantse Wal’, ‘Sterke dorpen’ en ‘Bedrijvigheid en Maintenance’.

Toetsing

In de visie wordt gesteld dat de Brabantse Wal een sterk product is en de basis vormt voor een florerende groene economie waarin de recreatieve en agrarische sector elkaar aanvullen. In Woensdrecht ligt het hart van de topsector maintenance. Aviolanda is de banenmotor van de regio. Deze topsector trekt andere bedrijvigheid aan en samen met lokale bedrijven vormt ze sterke clusters die elkaar versterken. Onderwijs wordt afgestemd op de vraag en het aanbod uit het bedrijfsleven. Innovatie en samenwerking zijn sleutelbegrippen.

Rondom de topsector maintenance zijn sterke clusters gevormd met een grote diversiteit aan bedrijven. Diversiteit zorgt voor dynamiek binnen de clusters en vermindert kwetsbaarheid. Naast motorenonderhoud vindt verdere specialisatie plaats op het gebied van composieten en onbemand vliegen. Lokale bedrijven hebben een stevige plek ingenomen binnen de clusters en er zijn grote kansen voor toeleveranciers en afnemers in de nabije omgeving.

Het bedrijf Snebo heeft weliswaar geen banden met bedrijventerrein Aviolanda, maar is wel een kenmerkend bedrijf voor de agrarische sector in de omgeving. Daarbij is het tevens groot afnemer van uientelers in de regio. Tot slot wordt gebouwd zonder gasaansluiting, hetgeen aansluit bij het energiezuinig bouwen.

3.4.3 Omgevingsvisie Woensdrecht

De toekomstvisie 2035 vormt de basis van deze omgevingsvisie (vastgesteld 2 februari 2023). De omgevingsvisie gaat echter een stapje verder. Met de komst van de Omgevingswet worden aanvullend ook aspecten zoals klimaatadaptatie, gezondheid en energietransitie belangrijke aspecten die tevens te vertalen zijn in ruimtelijk/fysieke maatregelen. Naast de drie thema's 'Brabantse Wal’, ‘Sterke dorpen’ en ‘Bedrijvigheid en Maintenance’ is een vierde deelgebied opgenomen: De Polders (het landelijk gebied). Dit aangezien het gaat om een belangrijk gebied met een eigen karakter en dat een bijdrage kan leveren aan de thema’s klimaatadaptatie en energietransitie.

Toetsing

Op basis van de (ontwerp) omgevingsvisie Woensdrecht ligt het plangebied in het deelgebied 'De Polders'. Voor dit deelgebied zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • Behoud van het karakteristieke open polderlandschap, ‘verstening’ van het landschap willen we voorkomen;
  • Behoud en versterking van circulaire landbouw als belangrijke economische pijler;
  • Leegstand van stoppende bedrijven voorkomen;
  • Ruimte bieden voor nieuwe functies die bijdragen aan de kwaliteiten van het landschap en de ontwikkeling van circulaire landbouw niet hindert;
  • Ontwikkeling van recreatief medegebruik in de polder.

Behoud karakteristieke open polderlandschap

Zoals beschreven in paragraaf 2.1 ligt de locatie buiten de Aanwas Polder die het zuidwestelijk buitengebied van Ossendrecht vormt. De locatie ligt als het ware 'buitendijks' in een strook tussen de Armendijk en de landsgrens, die in de loop van de geschiedenis een heel eigen ruimtelijk karakter ontwikkeld heeft. Doordat de uitbreiding van het bedrijf geconcentreerd is binnen deze ruimtelijke eenheid is geen sprake van verstening van het open polderlandschap. Dit wordt nog versterkt door het aanplanten van bomen langs de Armendijk, waarmee dit landschapselement als groene polderrand wordt versterkt

Behoud en versterking van circulaire landbouw als belangrijke economische pijler

Snebo is als verwerker van agrarische producten zelf geen landbouwbedrijf. De doelstelling is dan ook niet rechtstreeks van toepassing op het bedrijf. Doordat de uitbreiding beperkt blijft tot het ruimtelijke kader van Armendijk - Langeweg en landsgrens heeft de uitbreiding geen effect op behoud en versterking van circulaire landbouw in die delen van de polder die voor circulaire landbouw in aanmerking komen. De uitbreiding van de bedrijfsbestemming vindt weliswaar plaats op gronden met een agrarische bestemming, maar door de ingesloten ligging en beperkte omvang zijn deze slecht geschikt voor een doelmatig agrarisch gebruik.

Leegstand van stoppende bedrijven voorkomen

De voorgenomen uitbreiding geeft Snebo de ruimte voor een toekomstbestendige bedrijfsvoering. Daarmee kan een van oudsher aan het buitengebied en de agrarische sector gerelateerd bedrijf actief blijven en wordt leegstand van de bedrijfsgebouwen voorkomen.

Ruimte bieden voor nieuwe functies

Dit doel is niet van toepassing op het plan. Het gaat niet om een nieuwe functie, maar om het voortzetten van een bestaande functie. Wel is het zo dat deze uitbreiding de ontwikkeling van circulaire landbouw niet hindert (zie hiervoor de beschrijving bij het tweede doel).

Ontwikkeling van recreatief medegebruik in de polder

Het plan op zichzelf is niet gericht op recreatief medegebruik van de polder. Indirect levert het er wel een bijdrage aan, door het versterken van de landschappelijke kwaliteit van het gebied. En daarmee aan het vergroten van de aantrekkelijkheid voor recreatieve medegebruikers.

3.4.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.2.1 Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

4.2.2 Toetsing en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D11.2 van de bijlage opgenomen dat aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenoemde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 1. Het bevoegd gezag neemt een m.e.r.-beoordelingsbeslissing.

4.3 Verkeer en parkeren

4.3.1 Normstelling en beleid

De gemeente Woensdrecht heeft met betrekking tot verkeer en parkeren het ‘Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan 2016-2020’ (GVVP) vastgesteld. Het GVVP is een beleidsdocument waarin de gemeente Woensdrecht de toekomstvisie beschrijft voor het verkeer en vervoer in de gemeente voor de komende jaren. Met betrekking tot parkeren zijn in het GVVP geen parkeernormen opgenomen. Daarom hanteert de gemeente de parkeernormering zoals deze is opgenomen in de ‘ASVV 2012’. In de ASVV worden parkeerkencijfers gegeven voor verschillende functies. Daarbij is onderscheid gemaakt naar stedelijkheidsgraad en naar de ligging in de stedelijke zone. Blijkens het GVVP van de gemeente Woensdrecht is Ossendrecht qua stedelijkheidsgraad ingedeeld in de categorie ‘niet stedelijk’ en qua ligging in de zone ‘rest bebouwde kom’.

4.3.2 Toetsing

Ontsluiting en bereikbaarheid

Het plangebied wordt zoals weergegeven in figuur 4.1 ontsloten via de Armendijk. Vanaf de Armendijk kan in noordelijke richting via de Langeweg de kern Ossendrecht en omliggende kernen worden bereikt. In zuidelijke richting kan via de Langeweg België bereikt worden. Vanaf hier kan via de Hollandseweg de A4 worden bereikt, en daarmee is de rest van Nederland en België bereikbaar.

Voor langzaam verkeer is het plangebied eveneens goed bereikbaar. De Langeweg is voorzien van een vrijliggend fietspad. Wat betreft openbaar vervoer is het plangebied minder goed bereikbaar. Het meest nabijgelegen bushalte bevindt zich in de kern Ossendrecht. Lijn 106 rijdt van Bergen op Zoom via Hoogerheide en Ossendrecht naar Putte en andersom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0015.png"

Figuur 4.1 - Ontsluiting Plangebied (Google Maps, 2022)

Verkeer

Ter bepaling van de hoeveelheid verkeer dat door deze ontwikkeling wordt gegenereerd, worden kencijfers van het CROW (publicatie 381, 2018) gebruikt. De omvang van de verkeersgeneratie wordt onder andere bepaald door de locatie van het plangebied. In deze situatie ligt het plangebied in het buitengebied van een matig stedelijke gemeente (volgens de adressendichtheid van het CBS). Er wordt in totaal 0,485 hectare aan bruto bouwkavels gerealiseerd. Hiervan mag maximaal 50% worden bebouwd, wat neerkomt op 0,2435 hectare. Op basis van deze maximaal toegestane bedrijfsvloeroppervlakte is de verkeersgeneratie berekend. De verkeersgeneratie (weekdagetmaal gemiddeld) voor de beoogde situatie is weergegeven in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Verkeersgeneratie beoogde situatie

Type werkmilieu   Personenauto   Vrachtauto   Totaal  
Gemengd terrein   31   7   38mtv / etmaal  

Parkeren

In het ASVV wordt een minimum en maximum parkeernorm gegeven. Afhankelijk van de situatie (wel of geen hoge parkeerdruk) kan worden bepaald welke norm per (bouw)plan van toepassing is.

Voor de ontwikkeling van de bedrijfsfunctie wordt aangesloten bij de gegeven parkeernormen in de categorie 'bedrijf arbeidsextensief', daarvoor geldt een maximale parkeernorm van 1,05 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak (bvo). Met een maximale bruto vloeroppervlakte van 2.435 m² (met een bebouwingspercentage van 50% op een totale uitbreiding van 4.850 m²) bedraagt de parkeerbehoefte 26.

Op eigen terrein is voldoende ruimte om te voorzien in deze parkeerbehoefte.

4.3.3 Conclusie

Het plangebied heeft een goede ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer. Per openbaar vervoer is het plangebied minder goed bereikbaar. De parkeerbehoefte bedraagt 26 parkeerplaatsen, hier is op eigen terrein voldoende ruimte voor. De toekomstige verkeersgeneratie is berekend met CROW kencijfers en bedraagt 38 mtv / etmaal. Dit leidt niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

4.4.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein' die is opgenomen in bijlage 2 bij de regels. Een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting. In dit bestemmingsplan is uitgegaan van SBI-codes uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten uit 2008.

De richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Ten opzichte van milieugevoelige functies die zijn gelegen in gebieden met een andere typering kunnen kortere richtafstanden worden aangehouden.

4.4.2 Toetsing

Binnen het plangebied wordt bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 3.2 mogelijk gemaakt, zoals vermeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in bijlage 2 van de regels. Gezien de ligging van het plangebied wordt uitgegaan van ligging in een rustig buitengebied. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter tot omliggende woningen. In figuur 4.2 zijn de meest nabijgelegen woningen paars gearceerd. Beide woningen zijn gelegen op minimaal 600 meter afstand. Ook op Belgisch grondgebied zijn geen woningen op kortere afstand van het bedrijf gelegen. Hieruit blijkt dat ruimschoots voldaan wordt aan de richtafstand uit de VNG-brochure.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0016.png"

Figuur 4.2 - Omliggende woningen rondom het plangebied.

4.4.3 Conclusie

Er wordt voldaan aan de richtafstanden. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (omliggende) woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omliggende bedrijven worden daarnaast niet in hun bedrijfsvoering beperkt, omdat geen sprake is van oprichting van (milieu)gevoelige functies.

4.5 Archeologie

4.5.1 Normstelling en beleid

De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta is de Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op grond van de Monumentenwet 1988 zijn gemeenten verplicht om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem.

De actuele archeologische waardenkaart voor de gemeente Woensdrecht is onderdeel van de Erfgoedverordening gemeente Woensdrecht 2018. Dit beleid is d.d. 21 augustus 2018 vastgesteld. De kaart geeft een overzicht van de gebieden binnen de gemeente.

4.5.2 Toetsing

Ter plaatse van het plangebied geldt conform het moederplan zoals beschreven in paragraaf 1.3 een gebiedsaanduiding 'archeologische verwachtingswaarde' en geldt conform 'Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerde versie 2019' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' regelt dat op of in deze gronden geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd met een diepte van 0,5 meter of meer en een bebouwd oppervlak van 100 m2 of meer. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' regelt dat op of in deze gronden geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd met een diepte van 0,5 meter of meer en een bebouwd oppervlak van 50 m2 of meer.

Op basis van de Archeologische waardenkaart gemeente Woensdrecht 2018 heeft de locatie gedeeltelijk een hoge archeologische verwachtingswaarde en gedeeltelijk een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. De gebieden met een hoge trefkans (waarde) zijn in onderstaande figuur (figuur 4.3) rood aangeduid; de gebieden met een middelhoge trefkans (waarde) in geel. Gebieden met een lage trefkans en/of gebieden met een reeds verstoorde ondergrond zijn niet gekleurd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0017.png"

Figuur 4.3 - Uitsnede Archeologische waardenkaart (Bron: Gemeente Woensdrecht)

Voor deze gebieden geldt dat op basis van geologische en bodemkundige opbouw, historische informatie, en archeologische gegevens, een middelhoge kans bestaat op het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Vanwege dit aspect is het gerechtvaardigd om voor de gebieden met een middelhoge archeologische verwachting een ruimere norm te hanteren dan voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting. Immers, de archeologische potentie van deze gebieden staat niet vast en bovendien is de kans dat bij een kleinschalige bodemingreep een archeologische waarde wordt verstoord, gezien de verwachte geringere dichtheid van archeologische waarden, kleiner. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 100 m² én een diepte van 50 cm een archeologisch onderzoek vereist.

In het kader van de voorgenomen uitbreiding is derhalve archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het totale onderzoeksrapport is weergegeven in bijlage 3. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.

Het onderzoek is uitgevoerd als een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek. In het archeologisch onderzoek is gebleken dat er binnen delen van het plangebied archeologische waarden nieuwe tijd (vanaf de 18e eeuw) aanwezig zijn en dat er zich in de diepere ondergrond nog een intact niveau bevindt waarvoor een middelhoge verwachting geldt voor resten uit de prehistorie tot en met het midden-neolithicum. Er kan dan ook uitsluitend het volgende algemene advies gegeven worden:

- Voor de locatie van de bestaande resten van de 18e-eeuwse dijken (Armendijk en Kabeljauwdijk) en het 18de eeuwse erf in het noordwesten van het plangebied (blauw op figuur 26) wordt geadviseerd de bestaande dubbelbestemming inzake archeologie te behouden. Hier kunnen bij graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de bestaande verstoringen resten uit de nieuwe tijd (vanaf 1741/1768) aangetroffen worden.

- Voor de overige delen van het plangebied (groen op figuur 26) wordt aanbevolen de dubbelbestemming eveneens te behouden maar de vrijstellingsdiepte hier bij te stellen naar 3,7 m -mv/ 2,8 m -NAP (minimale diepte waarop de Formatie van Boxtel aangetroffen kan worden + buffer van 20 cm).

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0018.png"

Figuur 4.4 - Archeologisch advies (Artefact, 2021)

Indien in de toekomst binnen het plangebied (grootschalige) graafwerkzaamheden plaatsvinden die dieper reiken dan de hierboven vermelde waarden wordt archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht, hetzij door middel van een karterend booronderzoek (Formatie van Boxtel), hetzij door een proefsleuvenonderzoek (18de eeuwse erf en dijk).

4.5.3 Conclusie

Ter bescherming van de archeologische waarden wordt voorliggend advies overgenomen, door middel van het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Hiermee vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Normstelling en beleid

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten.

Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

In de gemeente Woensdrecht is d.d. 21 augustus 2018 de Erfgoedverordening 2018 vastgesteld en daarmee ook de cultuurhistorische waardenkaart voor de gemeente.

4.6.2 Toetsing

Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant

Ten aanzien van cultuurhistorie heeft de provincie Noord-Brabant bepaalde cultuurhistorisch waardevolle gebieden en complexen aangewezen door middel van de Cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant. Het plangebied is conform de cultuurhistorische waardenkaart in figuur 4.5 niet aangewezen als cultuurhistorisch landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0019.png"

Figuur 4.5 - Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant met plangebied blauw gearceerd (Bron: Provincie Noord-Brabant)

Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Woensdrecht

De cultuurhistoriekaart voor de gemeente Woensdrecht biedt een actueel overzicht van het bovengronds cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente. De kaart omvat een inventarisatie van historisch-geografische en historisch-(steden)bouwkundige objecten en structuren en de landschappelijke (en stedenbouwkundige) gebieden met cultuurhistorische waarde. Aangegeven zijn relicten die daadwerkelijk nog in het landschap herkenbaar zijn en de ligging van de meest prominente verdwenen objecten en structuren (bijvoorbeeld kerken, kloosters, molens, vestingwerken).

Voor de archeologische waarden is een aparte kaart vervaardigd (zie figuur 4.3), die in samenhang met de cultuurhistoriekaart een overzicht biedt van behoudenswaardig erfgoed binnen de gemeente. Figuur 4.6 geeft een weergave van de Cultuurhistorische waardenkaart van Woensdrecht.

Hieruit blijkt onder andere dat het bedrijf een Oud Erf is en dat de Armendijk een oude hoofdroute en een waterkerende dijk of kade is. Verder is het plangebied gelegen nabij het landschap van de Brabantse Wal, een landschap met en groot contrast tussen het hoger gelegen zandlandschap en de lager gelegen zeekleipolders. Het plangebied ligt op het lagere gedeelte. De ontwikkeling heeft ruimtelijk geen invloed op de landschappelijke structuur van de Brabantse Wal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0020.png"

Figuur 4.6 - Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Woensdrecht (Bron: Gemeente Woensdrecht)

Met de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met het versterken van de zichtbaarheid en beleving van de historische lijnelementen van het landschap, door het aanplanten van dijkbeplanting. Op deze wijze worden omliggende cultuurhistorische waarden in voldoende mate gerespecteerd en versterkt. De beoogde ontwikkeling heeft een positieve invloed op (de belevingswaarde van) het cultuurhistorische landschap.

4.6.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitwerking van het plan.

4.7 Geluid

4.7.1 Normstelling en beleid (algemeen)

De Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit vormen het wettelijk kader voor de beoordeling van geluid voor wegen, windturbines en bedrijven. In de Wet geluidhinder zijn normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai (industrieterreinen) opgenomen. In het Activiteitenbesluit zijn normen voor individuele inrichtingen en windturbines opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente nog beleid ten aanzien van evenementen.

4.7.2 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk) of het type spoor.

Toetsing

Binnen het plangebied wordt een bedrijfsuitbreiding van 4.850 m² mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) betreft deze ontwikkeling geen realisatie van geluidsgevoelige functie(s) en dient derhalve geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Dit neemt niet weg dat moet worden nagegaan of ter plaatse van omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Doordat de afstand tot omliggende woningen minimaal 600 meter is (zie paragraaf 4.4), kan gesteld worden dat ter plaatse van de omliggende woningen een goed woon -en leefklimaat gegarandeerd kan worden.

4.7.3 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een spoorweg. Railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Normstelling en beleid

In de huidige wetgeving zijn de begrippen risicobron, (beperkt) kwetsbaar object, plaatsgebonden risico (PR)  en groepsrisico van belang. Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor de kans per jaar dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Het groepsrisico GR is de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) is van toepassing op het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar, bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het groepsrisico, maar wel geldt hiervoor een verantwoordingsplicht in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Op het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet van toepassing; het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden.

4.8.2 Toetsing en conclusie

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0021.png"

Figuur 4.7 - Uitsnede risicokaart

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen met een externe werking. Volgens de risicokaart zijn er op grotere afstand van het plangebied risicovolle inrichtingen gelegen. De invloedsgebieden en PR 10-6 contouren liggen niet over het plangebied. Ook is het bedrijf zelf een risicovolle inrichting. Omdat het echter om de eigen inrichting gaat, hoef er niet hieraan getoetst te worden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

De A4 is ten westen van het plangebied gelegen. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied wordt bepaald door het vervoer van de maatgevende stofcategorie LT2 en bedraagt 880 meter. De PR-plafond is gelegen op 22 meter, het plasbrandaandachtsgebied is 30 meter. Het plangebied is met een afstand van circa 135 meter tot de weg niet in de PR-plafond of plasbrandaandachtsgebied gelegen, wel bevindt de ontwikkeling zich in het invloedsgebied. Omdat de afstand kleiner is dan 200 meter, moet het groepsrisico volgens het Bevt inzichtelijk gemaakt worden. Met de beoogde ontwikkeling vindt er een uitbreiding van het bestaande bedrijf plaats. De uitbreiding is echter ten oosten van het plangebied gelegen, op een afstand van circa 345 meter van de weg. Omdat er binnen de 200 meter geen extra personen worden toegevoegd, kan een toename van het groepsrisico uitgesloten worden. Vanwege de ligging in het invloedsgebied moet er wel in een beknopte verantwoording worden ingegaan op de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.

Beknopte verantwoording 

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Armendijk. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Ossendrecht. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zal een uitbreiding van een bestaande bedrijf gerealiseerd worden. De aanwezigen zijn over het algemeen genomen zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A4. In de beknopte verantwoording is op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied ingegaan. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

4.9.2 Toetsing

De beoogde ontwikkeling leidt tot een maximale toename van verkeer van 38 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt worst-case uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 20%. Uit de NIBM-tool (figuur 4.8) blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van 0,10 µg/m³ NO2 en 0,01 µg/m³ PM10 in de lucht als gevolg van het voorgenomen plan. De verkeerstoename als gevolg van het voorgenomen plan draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0022.png"

Figuur 4.8 NIBM-tool (Bron: Rijksoverheid)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan inzicht worden gegeven in de luchtkwaliteit langs maatgevende wegen. De dichtstbijzijnde maatgevende weg ligt grenzend aan het plangebied en betreft de A4. De hoogste concentraties luchtverontreinigende stoffen in de nabijheid van het plangebied bedragen 17,91 µg/m³ voor NO2, 14,45 µg/m³ voor PM10 en 7,78 µg/m³ voor PM2,5. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen (figuur 4.9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0023.png"

Figuur 4.9 - Rekenpunt (rood omcirkeld) ten opzichte van het plangebied (rood omkaderd).

4.9.3 Conclusie

De bijdrage van het extra verkeer aan de huidige concentraties luchtverontreinigende stoffen is niet in betekenende mate. Gezien het type bedrijf dat Snebo is, de huidige lage achtergrondconcentraties en de beperkte bijdrage van het extra verkeer aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen zullen de grenswaarden voor luchtkwaliteit in geen geval worden overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Kabels en leidingen

4.10.1 Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Voor het aspect externe veiligheid ten aanzien van leidingen wordt verwezen naar paragraaf 4.8.

4.10.2 Toetsing en conclusie

In de directe omgeving van het plangebied zijn verder geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.11 Landschap

Beleid en normstelling

Artikel 3.9 'Kwaliteitsverbetering landschap' uit de Interim-Omgevingsverordening luidt dat 'een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving'.

Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant is geregeld in het ''Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant''. De handreiking bevat afspraken die in het regionaal ruimtelijk overleg (RRO) van West-Brabant zijn gemaakt. Ruimtelijke ontwikkelingen worden in de handreiking ingedeeld in verschillende categorieën, deze zijn hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0024.png"

Toetsing

Onderhavige ontwikkeling valt in categorie 3 van de handreiking. Deze ontwikkelingen hebben over het algemeen een beduidende invloed op de omgeving door vergroting van de geldende bouwmassa/-oppervlakte, vergroting van het geldende bestemmingsvlak en/of substantiële bestemmingswijziging. Uitgangspunt van de investering in het landschap is dat de kwaliteitsverbetering in verhouding moet zijn met de ruimtelijke ontwikkeling. Dat betekent dat ‘rood’ wordt omgerekend naar een tegenprestatie in euro’s, welke wordt omgezet in een fysieke tegenprestatie. Bij een uitbreiding van het bestemmingsvlak dient 20% van de waardevermeerdering van de grond geïnvesteerd te worden in ruimtelijke kwaliteit.

De beoogde uitbreiding van de bedrijfsbestemming aan de oostzijde heeft een oppervlakte van 4.850 m². Hierover wordt een kwaliteitsverbetering van het landschap verplicht gesteld. Uitgaande van een bestemmingsvlak vergroting van 4.850 m² en een grondwaarde van € 100,00 per m² bedrijfsgrond onder aftrek van een agrarische waarde is het totaal te besteden budget (4.850 *(100 - / - 10) * 20% = € 87.300,00.

Voor de landschappelijk kwaliteitsverbetering is een landschapsplan gemaakt. Het landschapsplan bestaat uit het aanplanten van 58 zomereiken en bestemmen van circa 4.520 m² agrarische grond tot 'groen' of 'natuur'. In de paragraaf hieronder wordt toegelicht hoe het landschapsplan voldoet aan de gevraagde kwaliteitsinvestering.

Landschappelijke kwaliteitsinvestering

Om de bomen te kunnen aanplanten in een kleibodem is het verstandig het plantgat te voorzien van bomenzand. Per boom is dan ca 5 m³ bomenzand nodig.

Wij komen tot de volgende prijsopgave.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0025.png"
De totale kosten voor het planten van 58 bomen bedragen dan ook € 89.030,00 excl . B.T.W.

De uitbreiding van de houtsingel zou tevens (administratie) toegevoegd kunnen worden aan het Natuur Netwerk Neder land. De grondwaarde van agrarisch zakt daarbij van € 10,00 per m² naar € 0,00 per m². Uitgaande van een oppervlakte van 4.520 m² en een agrarische waarde van € 10,00 is de inbrengwaarde van de grond dan € 45.200,00. tezamen met de aanplantkosten van de bomen is de totale investering dan € 134.230,00 excl. B.T.W. hiermee wordt voldaan aan het 20% regel in het afsprakenkader .

Conclusie

De landschappelijke kwaliteitsinvestering voldoet aan het ''Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant''. Het aspect landschap vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Bodem

4.12.1 Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

4.12.2 Toetsing

In het kader van de voorgenomen uitbreiding is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bovengrond (zand) onder de asfaltverharding ter plaatse van boring 14 en 15 sterk, matig en licht verontreinigd is met metalen en licht verontreinigd is met PAK, PCB en minerale olie. Ter plaatse van boring 102 is de bovengrond matig verontreinigd met zink en licht verontreinigd met kobalt, koper, lood en molybdeen. Ter plaatse van boring 103 is de bovengrond licht verontreinigd met kobalt, koper, lood en zink en ter plaatse van boring 01 (klei) is de bovengrond licht verontreinigd met kobalt en nikkel. De ondergrond bij de asfaltverharding (klei) is niet verontreinigd. Zowel de bovengrond als de ondergrond (klei) over het overige deel zijn niet verontreinigd. Op basis van het verkennend en nader bodemonderzoek is in de bovengrond (zand) onder de asfaltverharding ter plaatse van boring 14 en 15 in een traject van 50 tot 100 cm-mv een sterke verontreiniging met metalen aangetroffen. De sterke verontreiniging met metalen is aangetroffen over een oppervlakte van tenminste 190 m² in een gemiddelde laagdikte van circa 0,5 meter. De omvang van de plaatselijk sterke verontreiniging met metalen is middels onderhavig onderzoek zowel horizontaal als verticaal in beeld gebracht. Er is derhalve een volume van circa 95 - 110 m³ sterk verontreinigd met metalen. Aangezien het sterk verontreinigd bodemvolume het volumecriterium van 25 m³ > interventiewaarde overschrijdt, is hier sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, uitgaande van een ontstaansperiode van voor 1987. Echter de oorzaak van de verontreiniging is niet eenduidig te herleiden. Het is niet uit te sluiten dat de aanwezige, nu blijkt, sterk verontreinigde zandlaag in een later stadium is aangebracht. In dat geval geldt de zorgplicht. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium en xylenen.

Advies

De resultaten van het onderzoek behoeven niet direct een belemmering te vormen om de voorgenomen bouwplannen ter plaatse te realiseren. Wel dient rekening gehouden te worden met de aangetroffen verontreiniging bij de graafwerkzaamheden.

Geadviseerd wordt om ten behoeve van de voorgenomen bouwplannen saneringsmaatregelen te treffen. Eventuele saneringsmaatregelen dienen middels een saneringsplan en/of BUS-melding gemeld te worden bij het bevoegd gezag. Afhankelijk van tijdstip van ontstaan van de verontreiniging. Verder wordt geadviseerd om, zonder onderzoek vooraf, geen graafwerkzaamheden te verrichten in het zuidelijk gelegen puinpad en ook geen grondverzet te laten plaatsvinden in de grondwal.

Het volledige onderzoeksrapport is weergegeven in bijlage 4.

4.12.3 Conclusie

Er zal pas met de bouw van de bedrijfsloods worden gestart nadat het evaluatierapport van de benodigde bodemsanering door het bevoegd gezag Wbb is goedgekeurd. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.

Met inachtname van het voorgaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitwerking van het plan.

4.13 Water

4.13.1 Normstelling en beleid

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer - waaronder grondwater - heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
  • de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  • de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

'benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 m'

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • de afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 dm te hebben;
  • daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn.
4.13.2 Toetsing

Huidige situatie

Het plangebied is gesitueerd aan de Armendijk 3 te Ossendrecht. Het plangebied is in de huidige situatie gedeeltelijk verhard en gedeeltelijk onverhard.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit kleigronden. Er is sprake van grondwater trap VII ter plaatse van het bedrijventerrein. Grondwatertrap VII wil zeggen een gemiddelde hoogste grondwaterstand van meer dan 0,8 meter onder maaiveld en een gemiddelde laagste grondwaterstand van meer dan 1,2 meter onder maaiveld.

Waterkwantiteit

Op alle watergangen en sloten die zijn opgenomen in de legger, is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:

  • a. waterlopen categorie A: voor deze watergangen geldt dat het waterschap tot 5 m vanaf beide insteken van de watergang randvoorwaarden stelt aan de inrichting om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden;
  • b. waterlopen categorie B: de eigenaren van gronden langs deze watergangen moeten de sloten eenmaal per jaar - in het najaar - schoonmaken. Het waterschap controleert of de sloten goed schoon zijn (= schouwen);
  • c. voor ingrepen die binnen 5 m vanaf de insteek van waterlopen categorie A plaatsvinden, dient een ontheffing van de keur te worden aangevraagd.

Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen. Nabij het plangebied bevinden zich A en B waterlopen (figuur 4.10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0026.png"

Figuur 4.10 Omliggende watergangen (Bron: Waterschap)

Veiligheid en waterkeringen

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen waterkeringen gelegen. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering (figuur 4.9).

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling betreft een bedrijfsuitbreiding van 4.850 m².

Waterkwantiteit

De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van het verhard oppervlak. Per saldo betekent dat de toename van het verhard oppervlak maximaal 4.850 m2 bedraagt waardoor compenserende maatregelen genomen moeten worden.

De zogenoemde vereiste retentiecapaciteit wordt berekend door het toekomstig verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met een waterschijf van 60 mm. De benodigde retentiecapaciteit (in m3) is 4.850 m² * 1 * 0,06 m = 291 m³.

Hierin wordt voorzien aan de oostzijde van het bedrijf. Op de verbeelding is een aanduiding 'waterberging' opgenomen waarbinnen de benodigde waterberging wordt gerealiseerd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffusie verontreinigingen van water en bodem worden duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Hemelwater wordt in het plangebied vastgehouden ten behoeve van infiltratie, bijvoorbeeld middels een wadi.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is op basis van de Keur een vergunning noodzakelijk.

4.13.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Ook dient geen watervergunning te worden aangevraagd ten behoeve van de toename van het verhard oppervlak, doordat watercompenserende maatregelen worden genomen. Het aspect water vormt geen belemmering voor de verdere uitwerking van het plan.

4.14 Ecologie

4.14.1 Normstelling en beleid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • a. Natura-2000 gebieden;
  • b. Bijzondere nationale natuurgebieden;
  • c. Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • c. de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.

4.14.2 Toetsing
4.14.2.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.11). De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn Brabantse wal en Westerschelde & Saeftinghe op respectievelijk 1,9 en 4,2 km afstand. Beide natuurgebieden hebben verzuringsgevoelige habitats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0027.png"

Figuur 4.11 - Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied (Bron: AERIUS Calculator)

Het NNN gebied grenst aan het plangebied, zie figuur 4.12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP227xHERZx39-ON01_0028.png"

Figuur 4.12 - Ligging plangebied ten opzichte van NNN (Bron: Natuurbeheerplan provincie Noord-Brabant)

Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de aard en omvang van het bedrijf Snebo (maximaal milieucategorie 3.2) zijn de milieueffecten beperkt en kunnen verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten.


Vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie zijn niet op voorhand uit te sluiten. Met het rekenmodel Aerius zijn berekeningen uitgevoerd om de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen, daarbij zijn zowel de realisatiefase als de gebruiksfase (na oplevering van de nieuwe functies) beschouwd.

Op basis van de berekeningen blijkt dat de beoogde toekomstige bedrijfsvoering niet zal leiden tot een depositietoename op verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000. Uit de doorrekening van de realisatiefase blijkt ook dat er geen overschrijding van de kritische depositie waar de als gevolg van de bouwactiviteiten plaatsvindt. Wel wordt opgemerkt dat het belangrijk is om bij de selectie van met name de mobiele materieel bronnen een verstandige selectie te maken voor voertuigen met een passend motorvermogen en met een katalysator. Waar mogelijk kan het beste elektrisch materieel worden ingezet. Op de planlocatie is hiertoe voldoende laadcapaciteit (met name in de nacht) aanwezig. Er is dan ook op basis van de berekeningen geen natuurvergunning nodig. Bijbehorend rapport is opgenomen als bijlage 5 bij voorliggend bestemmingsplan.

4.14.2.2 Soortenbescherming

Quickscan flora en fauna

In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft een veldonderzoek flora en fauna plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage 6. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.

  • De planlocatie is niet gelegen in een Natura 2000 of Natuur Netwerk Nederland gebied. Aangezien er geen sprake is van werkzaamheden in Natura 2000 en/of Natuur Netwerk Nederland gebied is kwaliteitsverlies dan wel versnippering van deze natuur gebieden als gevolg van de plannen niet aan de orde.
  • Vanwege de voorgenomen ontwikkeling is zorgvuldig handelen volgens de Wet Natuurbescherming van toepassing: bij voorkeur werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren of voorafgaand aan de werkzaamheden controle op aanwezige bezetten nesten uitvoeren.
  • In het projectgebied zijn algemeen voorkomende soorten te verwachten. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor deze soorten een algemeen vrijstelling
  • Door de werkzaamheden, grondwerkzaamheden e.d. buiten het broedseizoen c.q. voorplantingsseizoen (15 maart t/m 15 augustus uit te voeren wordt invulling gegeven aan het principe van zorgvuldig handelen). Hiermee wordt voorkomen dat nesten van vogels en of kleine grondgebonden zoogdieren worden verstoord en/of vernietigd.
  • Tenslotte geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht.
4.14.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de bestemmingsplanprocedure.

4.15 Duurzaamheid

4.15.1 Normstelling en beleid

Duurzaamheid gaat over de balans tussen mens, milieu en financiën en kan op verschillende niveaus worden bezien. Op het niveau van gebiedsontwikkeling gaat het naast technische maatregelen bij gebouwen om het functioneren van het gehele gebied. De kracht zit in het zoeken naar goede combinaties voor een specifieke locatie waardoor een prettige leefomgeving kan worden ontwikkeld. Bepaalde randvoorwaarden en/of de ruimtelijke omgeving van een plan kunnen kansen voor duurzaamheid opleveren.

Duurzaam bouwen gaat dus verder dan alleen energie. Het gaat ook over duurzaam materiaalgebruik, comfort, binnenmilieu, bouwen voor de toekomst en slim bouwen. Duurzaam bouwen wordt vaak afgekort als 'dubo' en beoogt naast vermindering van de uitstoot van CO2 ook zaken als:

  • bij te dragen aan het welzijn van gebruikers (kwaliteitsbevordering);
  • uitputting van grondstoffen te verminderen;
  • vervuiling van bodem, water en lucht tegen te gaan.

Energieneutraal (BENG)

Vanaf 1 januari 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. Voor woningen geldt het volgende:

  • Een maximaal energiebehoefte van 25 kWh/m²/jr gebruiksoppervlak;
  • Een maximaal primair fossiel energiegebruik, eveneens in 25 kWh/m²/jr gebruiksoppervlak;
  • Een minimaal aandeel hernieuwbare energie van 50%.
  • Het voorgaande houdt concreet een EPC tussen 0 en 0,2 in.

Aardgasvrij (Wet VET)

In de Wet voortgang energietransitie (VET) is bepaald dat per 1 juli 2018 nieuw te bouwen bouwwerken niet meer aangesloten worden op het gasnet. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente, bij zwaarwegende redenen van algemeen belang, een ontheffing verlenen. De omgevingsvergunning voor nieuwe bouwwerken wordt afgekeurd als in de bouwaanvraag geen rekening is gehouden met aardgasvrij bouwen.

Milieuprestatie Gebouwen (MPG)

Voor nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m² is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning een Milieuprestatie Gebouwen (MPG) verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Per 1 januari 2018 geldt voor de MPG een maximum schaduwprijs van 1,00 euro per m² BVO per jaar. Voor een MPG berekening kan het instrument GPR Gebouw gebruikt worden. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10. Het is gebruikelijk om uit te gaan van een gemiddelde GPR Gebouw score van 8. GPR Gebouw is een bruikbaar instrument om tot een duurzaam ontwerp te komen voor onder andere woningbouw.

4.15.2 Toetsing en conclusie

De nieuwe bebouwing zal ten minste voldoen aan de ambities van de gemeente. Duurzaam bouwen zoals hierboven omschreven is toegespitst op het thema 'energie'. De gemeente streeft ook naar een circulaire economie en zou in dat in de nadere uitwerking terug willen zien in onder andere materiaalgebruik. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal dit tot uiting komen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

5.3 Bestemmingen op de verbeelding

Op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan zijn de volgende (dubbel)bestemmingen weergegeven:

In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de regeling behorende bij die bestemmingen.

5.4 Toelichting op de regels

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels (hoofdstuk 1);
  • 2. Bestemmingsregels (hoofdstuk 2);
  • 3. Algemene regels (hoofdstuk 3);
  • 4. Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

Deze hoofdstukindeling is opgebouwd conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Hierna worden de hoofdstukken nader toegelicht.

5.4.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is omschreven wat in onderhavig plan onder een aantal van de in de regels gebruikte begrippen wordt verstaan.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de regels van onderhavig plan moet worden gemeten.

5.4.2 Bestemmingsregels

De regels in een bestemming zijn conform de SVBP2012 (indien van toepassing) als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemmingsregel hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit verschilt per bestemming. In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien er sprake is van andere aan de grond toegekende functies, worden deze daarna omschreven. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen.

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

Alle gebieden met waarden die in agrarisch gebruik zijn, zijn bestemd als ‘Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden’.

Artikel 4 Bedrijf

De gronden met de bestemming ‘Bedrijf’ zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten. Het bestemmingplan gaat uit van bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.1 of 3.2 in de lijst ‘Staat bedrijfsactiviteiten bedrijventerrein’ van de VNG. De toegestane bedrijfsactiviteiten zijn (perceelsgericht) inzichtelijk gemaakt op de verbeelding. De kleinere nutsvoorzieningen behoeven geen specifieke regeling aangezien deze in nagenoeg alle bestemmingen algemeen mogelijk zijn gemaakt. Groenvoorzieningen en ontsluiting zal binnen deze bestemming ook mogelijk worden gemaakt.

Om eventuele hinder van bedrijven zo veel mogelijk te voorkomen, is de toelaatbaarheid van (nieuwe) bedrijven in de regels gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging". De Staat maakt deel uit van de regels. Het is toegestaan dat de gevestigde bedrijven worden vervangen door andere bedrijven uit dezelfde categorie of lager.

Artikel 5 Groen

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn onder andere bestemd voor de aanleg en het behoud van groen in de vorm van opgaande beplanting en boomsoorten met natuurlijke en/of landschappelijke waarden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

Voor deze gebieden geldt dat op basis van geologische en bodemkundige opbouw, historische informatie, en archeologische gegevens, een middelhoge kans bestaat op het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Vanwege dit aspect is het gerechtvaardigd om voor de gebieden met een middelhoge archeologische verwachting een ruimere norm te hanteren dan voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting. Immers, de archeologische potentie van deze gebieden staat niet vast en bovendien is de kans dat bij een kleinschalige bodemingreep een archeologische waarde wordt verstoord, gezien de verwachte geringere dichtheid van archeologische waarden, kleiner. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 100 m² én een diepte van 50 cm een archeologisch onderzoek vereist. Deze gronden krijgen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

5.5 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.

Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling

Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Artikel 8 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel geeft de algemene aanduidingsregels weer.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in plaats, ligging of afmetingen van bestemmingsgrenzen.

Artikel 12 Overige regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan worden verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van inwerkingtreding van dit plan.

5.6 Toelichting op de overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsregels

In artikel 13 wordt omschreven hoe wordt omgegaan met het bestaand gebruik en met de bestaande bebouwing ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Artikel 14 Slotregel

In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden en wordt middels een anterieure overeenkomst op de initiatiefnemer verhaald.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

6.2.1 Vooroverleg

Het bestemmingsplan “Uitbreiding Snebo Armendijk 3 te Ossendrecht” is ingezonden aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant en aan het Waterschap Brabantse Delta in het kader van het wettelijk vooroverleg. De samenvatting en beantwoording van de vooroverlegreacties zijn opgenomen als bijlage 8).

6.2.2 Omgevingsdialoog

De beoogde ontwikkeling is gedeeld met stakeholders door het houden van een omgevingsdialoog (zie bijlage 9). Opmerkingen die zijn gemaakt zijn meegenomen in het plan.

6.2.3 Terinzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter visie gelegd. Hierbij wordt eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen.