direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Natuurontwikkeling Jagersrust
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Jagersrust ligt op de Brabantse Wal tussen Ossendrecht en Hoogerheide, en bestaat uit een mengeling van natuur- en landbouwgebieden. Enkele van deze landbouwgebieden dienen de komende jaren te worden omgevormd tot natuurgebied. Het gaat hier om door natuur ingesloten, kleine landbouwgebieden die door hun aanwezigheid een sterk verdrogende en waterkwaliteitsverstorende werking hebben op omringende, kwetsbare en binnen de Europese Unie zeldzame natuurwaarden.

De landbouwenclave Jagersrust in Ossendrecht is een landbouwgebied van in totaal 85 hectare groot, gelegen midden in het Natura 2000-gebied de Brabantse Wal. Hierin liggen onder meer een aantal zeer kwetsbare vennen, zoals het Moseven, De Kleine Meer en De Groote Meer. Deze voor West-Europa unieke wateren dreigen door toenemende verdroging en eutrofiëring hun natuurlijke kwaliteit te verliezen.

Zes partijen, waaronder de gemeente Woensdrecht, de provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta, hebben zich daarom ten doel gesteld de verdroging in het gebied tegen te gaan, ruimte te creëren voor waterberging, de waterkwaliteit van de Heiloop te verbeteren en het Moseven en het Moerven te herstellen. Sinds 1996 zijn er gronden aangekocht en is onderzocht welke inrichting mogelijk is. Het totale project is onderverdeeld in meerdere trajecten.

Dit bestemmingsplan richt zich op de voorgenomen transformatie van landbouw tot natuur van twee deelgebieden van het natuurontwikkelingsproject Jagersrust. Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit twee deellocaties (zie afbeelding 1.1). De westelijke deellocatie is circa 39 ha groot, en ligt op circa 2 kilometer ten zuidoosten van Hoogerheide. De oostelijke deellocatie is circa 5,8 ha groot en ligt circa 4,5 kilometer ten zuidoosten van Hoogerheide.

Afbeelding 1.1. Twee rood omrande deellocaties vormen tezamen het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0001.png"

1.2 Aanleiding

Natura 2000

De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld om de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen. Daartoe wil men een netwerk van belangrijke natuurgebieden realiseren, de zogenaamde Natura 2000-gebieden. Alle lidstaten nemen maatregelen die nodig zijn om een gunstige staat van instandhouding te realiseren van soorten en habitattypen waarvoor de aangewezen gebieden van Natura 2000 een belangrijke functie vervullen.

De aanwijzing van een Natura 2000-gebied vindt plaats door middel van een aanwijzingsbesluit, welke wordt genomen door de minister. Ook de Brabantse Wal is in een ontwerp-besluit aangewezen als Natura 2000-gebied. In het zogenaamde aanwijzingsbesluit, dat dit ontwerpbesluit onderbouwt, zijn instandhoudingsdoelen (IHD) opgenomen en is het belang van instandhouding ten opzichte van de rest van Europa opgenomen. Voor elk Natura 2000-gebied moet ook een beheerplan worden opgesteld waarin onder meer staat hoe en wanneer de instandhoudingsdoelstellingen bereikt worden. De provincie stelt momenteel het beheerplan Brabantse Wal op, samen met de betrokken partijen, zoals waterschappen, gemeenten en bedrijven.

Instandhoudingsdoelstellingen Brabantse Wal

De Brabantse Wal is onder andere aangewezen voor de habitattypen droge heide, vochtige heide, zure vennen, stuifzandheide, zandverstuivingen en (zeer) zwak gebufferde vennen. Ook is het aangewezen voor een aantal soorten zoals onder andere Drijvende Waterweegbree, Geoorde Fuut, Zwarte specht, Boomleeuwerik en de Kamsalamander.

De staat van instandhouding van de habitattypen voor de Brabantse Wal is op nationaal niveau matig tot zeer ongunstig. Dit wil zeggen dat als er geen maatregelen genomen worden, het perspectief voor het voortbestaan van de habitattypen in Nederland ongunstig is. Oftewel: zonder een dringende aanpak gaan de voor West-Europa unieke natuurwaarden die zijn vertegenwoordigd in de Brabantse Wal, verloren.

Kernopgave en sense of urgency

Voor de Brabantse Wal zijn, aanvullend op bovenstaande instandhoudingsdoelstellingen, drie kernopgaven en één 'sense of urgency'-opgave geformuleerd in het aanwijzingsbesluit van het ministerie van EZ (thans EL&I). Kernopgaven geven verbeteringen aan voor clusters van habitattypen en soorten die binnen de Europese Unie sterk onder druk staan, en waarvoor Nederland van groot tot zeer groot belang is. Voor concrete gebieden is een 'sense of urgency' toegekend, wanneer in deze gebieden binnen tien jaar mogelijk een onherstelbare situatie ontstaat.

De kernopgaven die zich voordoen in Natura2000-gebied de Brabantse Wal betreffen:

  • het behouden en herstellen van de aanwezige (zeer) zwakgebufferde vennen. Nederland levert een groot aandeel van het binnen de Europese Unie aanwezige areaal van dit natuurtype. De Groote Meer is een groeiplaats voor zeer zeldzame waterplanten en was het voorbeeld van een zeer zwak gebufferd ven op de Brabantse Wal. De Groote Meer is in potentie het grootste zwak gebufferde ven van Nederland, en daarmee van groot internationaal belang;
  • het behouden en herstellen van de aanwezige structuurrijke droge heide. Het gebied is van internationaal belang voor stuifzandheide en zandverstuivingen;
  • het intern verbinden van natuurwaarden en habitattypen: zoals heide- en stuifzandencomplexen.

De 'sense of urgency'-opgave betreft de wateropgave ten aanzien van (zeer) zwak gebufferde vennen. De watercondities in deze vennen moeten op korte termijn verbeterd zijn (uiterlijk in 2015), anders verandert de situatie onherstelbaar en is de instandhoudingsdoelstelling (behoud en herstel) van dit habitattype - tevens kernopgave - niet meer realiseerbaar.

Uit het onderzoek 'Monitoring Convenant Brabantse Wal 2010-2012 najaarsrapport 2012' van Arcadis (2012) en de 'Waterlopenkaart en Ecohydrologische systeemanalyse van het Groote Meer bij Ossendrecht' van TNO (2002) blijkt dat agrarische bedrijfsactiviteiten in het plangebied van dit bestemmingsplan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit en kwantiteit van het grond- en oppervlaktewater in het plangebied, als gevolg van:

  • het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen;
  • het gebruik van oppervlaktewater en grondwater voor onder andere beregening.

Het beëindigen van de agrarische functie in het plangebied is daarom een doorslaggevende en urgente bouwsteen in het volbrengen van de sense of urgency- én de kernopgaven van Natura2000-gebied De Brabantse Wal.

Knelpunten- en kansenanalyse Brabantse Wal

In de kansen- en knelpuntenanalyse (KIWA 2007) is geconcludeerd dat de habitattypen H3110 zeer zwak gebufferde vennen en H3130 zwakgebufferde vennen sterk last hebben van eutrofiëring en verdroging. De habitattypen H3160 zure vennen en H4010A vochtige heiden (hogere zandgronden) hebben last van verdroging. Als eerste dient de eutrofiëring van Groote Meer en Kleine Meer te worden opgelost door het stoppen van bemesting in het herkomstgebied (landbouwgebied binnen en rond Natura 2000-gebied Kalmthoutse Heide en Nederlandse landbouwenclaves bij Groote Meer en Jagersrust) en vervolgens opschonen van deze vennen. Voor uitbreiding van habitattype H3110 zeer zwakgebufferde vennen (en habitattype H3130 zwakgebufferde vennen) in Groote en Kleine Meer, is herstel van de hydrologie noodzakelijk. Dit moet leiden tot een grotere toestroom van schoon oppervlaktewater, minder wegzijging en meer lokale kwel. Hiertoe is het nodig om het effect van grondwateronttrekkingen in Nederland en België te verminderen, te stoppen met ontwatering binnen en lokaal ook buiten het Natura 2000- gebied en naaldbos om te zetten in heide en stuifzand.

Uit de kansen en knelpuntenanalyse (KIWA 2007) van het Natura 2000-gebied De Brabantse Wal (zie Bijlage 4) blijkt in relatie tot de landbouwgronden binnen en buiten het Natrua 2000-gebied specifiek het volgende:
- verlaging en toename fluctuatie grondwaterstand en afname inundatieduur door ontwatering landbouwgronden binnen het Natura 2000-gebied (Groote Meer, Kortenhoeff);
- verlaging en toename fluctuatie grondwaterstand en afname inundatieduur door grondwateronttrekking voor beregening (landbouw);
- externe eutrofiëring door toestroming van nutriëntenrijke oppervlaktewater uit landbouwgebied binnen Natura 2000 gebied (o.a. Enclave noordelijk van Groote Meer, Steertse Heide-Zuid);
- externe eutrofiëring door toestroming van nutriëntenrijke oppervlaktewater door bemesting buiten Natura 2000-gebied (enclave Jagersrust, Steertse Heide-noord);
- externe en interne eutrofiëring door toestroming van nutriëntenrijk en sulfaatrijk grondwater en oppervlaktewater door bemesting buiten Natura 2000-gebied (enclave Jagersrust ten westen van Kleine Meer).

Om de knelpunten op te lossen, zijn in de kansen- en knelpuntenanalyse onder meer onderstaande maatregelen geformuleerd:
- verminderen ontwatering buiten het Natura 2000-gebied door onder meer uit de landbouw nemen van landbouwenclaves (Jagersrust) en instellen bufferzones;
- verminderen ontwatering landbouwgronden binnen het Natura 2000-gebied (Enclave ten noorden van Groote Meer, Kortenhoeff);
- stoppen grondwateronttrekking voor beregening (landbouw). Het gaat om winningen binnen het Natura 2000-gebied (landbouwenclave bij Groote Meer, mogelijk ook Steertse Heide (België) (inspanning klein), maar ook buiten Natura 2000-gebied (Jagersrust maar ook wijdere omtrek);
- oppervlakkig afgraven landbouwpercelen om langdurige af- of uitspoeling nutriënten te voorkomen. Eenmalig voor omvormen verworven landbouwgronden of geëutrofieerde gronden;
- stoppen bemesting binnen Natura 2000-gebied (enclave oostzijde Groote Meer, Steertse Heide, Kortenhoeff). Deze maatregel is urgent voor het sterk verminderen van de nutriëntenbelasting van het Groote Meer;
- stoppen bemesting buiten Natura 2000-gebied (Jagersrust, Steertse Heide noord). Stoppen bemesting enclave Jagersrust (enkele tientallen hectare) is urgent voor het verminderen van de nutriëntenbelasting van het Kleine Meer en de Leemputten.  

1.3 Voorbereiding en uitvoering

Convenanten en maatregelen

Op 10 november 2009 zijn, vooruitlopend op de definitieve aanwijzing van de Brabantse Wal als Natura 2000-gebied en een definitief vastgesteld beheerplan, twee convenanten afgesloten om de verdroging op de Brabantse Wal te bestrijden en de waterkwaliteit te verbeteren, vooral in De Groote Meer (onderdeel van het Natura 2000-gebied Brabantse Wal): “Winning Evides Brabantse Wal” (zie Bijlage 8) en “Aanpak verdroging en verbetering van de waterkwaliteit Brabantse Wal” (zie Bijlage 9). De voornaamste reden hiervoor is om, vooruitlopend op het Natura 2000-beheerplan, een aantal cruciale herstelmaatregelen in het gebied te treffen, om zo voor 2015 de watercondities op orde te hebben. Alleen dan kunnen de beoogde Natura 2000-doelen nog worden gehaald. Er is een werkgroep Water Brabantse Wal opgericht, met daarin de convenantpartners die de voortgang bewaken ten aanzien van de uitvoering van de afgesproken maatregelen. Tevens is een intensief monitoringprogramma opgestart waarbij de waterkwaliteit, waterkwantiteit en biodiversiteit worden gemeten, met het doel inzichtelijk te krijgen of de ecologische achteruitgang een halt toe wordt geroepen.

In het kader van beide convenanten zijn onder meer de volgende cruciale herstelmaatregelen afgesproken:

  • 1. omvorming landbouwgronden, (waaronder Jagersrust);
  • 2. reductie van de grondwaterwinningen van Evides en Pidpa;
  • 3. lokale(beheer)maatregelen aan Nederlandse en Vlaamse zijde van de grens;
  • 4. bosomvorming tot natte natuur;
  • 5. uitvoering technische maatregelen Kortenhoeff;
  • 6. het afdichten van zakputten.

Er zijn in 2010 en 2011 al een aantal maatregelen uitgevoerd of in gang gezet:

  • de reductie van de winningen van Evides en Pidpa is in gang gezet;
  • de leiding Kortenhoeff is gerealiseerd en zorgt nu voor aanvoer van kwalitatief goed oppervlaktewater richting de Kleine en Groote Meer;
  • een aantal zakputten is afgedicht;
  • bosomvorming is plaatselijk in gang gezet.

Met deze maatregelen zijn vooral op het vlak van waterkwantiteit stappen gezet. De omvorming van landbouwgebied Jagersrust tot natuurgebied is een cruciale volgende bouwsteen voor het verbeteren van de waterkwaliteit in het sense-of-urgency-gebied.

Monitoring

In 2010 is een monitoringsplan opgesteld en is gestart met een intensief monitoringstraject. In de rapportage van 2010 zijn de relevante normen, doelstellingen en de bijbehorende nulsituaties vastgelegd, zodat gedurende het verdere tijdstraject van het convenant en daaropvolgend het beheerplan getoetst kan worden of er veranderingen optreden en in hoeverre aan de doelstellingen wordt voldaan.

In november 2011 is de jaarrapportage 2011 gepresenteerd aan de werkgroep Water. De belangrijkste conclusies daarin zijn:

  • de afgelopen jaren zijn diverse maatregelen genomen ter verhoging van het venpeil van de Groote Meer. Dit geeft een stijging van ongeveer 5 tot 10 centimeter. De nog uit te voeren maatregelen zijn noodzakelijk om de doelstelling van het convenant (25 cm) te halen;
  • oppervlaktewateraanvoer naar de Groote Meer is van groot belang. Deze toevoer is onmisbaar voor het op peil houden van de Groote Meer. De waterkwaliteit is echter een zorgpunt vanwege de aanwezigheid van vermestende stoffen;
  • beheermaatregelen zijn noodzakelijk om verruiging (ontstaat door toevoer van vermestende stoffen) van het gebied tegen te gaan en de oppervlakte van de habitats zwakgebufferde vennen en vochtige heide te vergroten. Ten aanzien van de doelsoorten zijn de resultaten voorzichtig hoopgevend, onder andere door het aantreffen van de kamsalamander en de drijvende waterweegbree.

Uit het onderzoek 'Monitoring Convenant Brabantse Wal 2010-2012 najaarsrapport 2012' van Arcadis (2012) en de 'Waterlopenkaart en Ecohydrologische systeemanalyse van het Groote Meer bij Ossendrecht' van TNO (2002) is gebleken dat agrarische bedrijfsactiviteiten daadwerkelijk een negatieve invloed hebben op de kwaliteit en kwantiteit van grond- en oppervlaktewater.

De kwaliteit van het water voldoet daarnaast niet aan de waterkwaliteitsdoelen van het Groote Meer. De hoge concentraties nutriënten die door toedoen van de agrarische functies in het grondwater terechtkomen passen niet bij de gestelde natuurdoelen voor het Groote Meer. Verbetering van de kwaliteit van het inkomende water is essentieel om de gewenste doelstellingen te behalen.

Overig beleid

Los van het grote nationale en Europese belang van het Natura 2000-gebied, zijn er meer redenen om de watervragende landbouwfunctie binnen Jagersrust te beëindigen:

  • het plangebied is een Natte Natuurparel en maakt deel uit van de EHS;
  • Jagersrust bevat een waterwingebied, waarbinnen de waterkwaliteit dient te voldoen aan de Europese Kader Richtlijn Water;
  • het gebied Brabantse Wal is opgenomen in de TOP-lijst-verdrogingsgebieden. Dit zijn kwetsbare, verdroogde natuurgebieden waarover provincies en Rijk hebben afgesproken de natuur te herstellen.

1.4 Projectafbakening

In 2009 hebben provincie Noord-Brabant, Evides, waterschap Brabantse Delta,
Natuurmonumenten en gemeente Woensdrecht een projectbegrenzing voor de inrichting van Jagersrust afgesproken (zie afbeelding 1.2). De gele lijn is de kadastrale begrenzing van de inrichtingsplannen.

De inrichting van Jagersrust is onderdeel van het afgesproken maatregelenpakket in het hierboven genoemde convenant, met het doel de verdroging terug te dringen, de slechte kwaliteit van het aanvoerende water voor het Groote Meer te verbeteren en een samenhangend natuurgebied te laten ontstaan met een corridor van open lage vegetatie, afgewisseld met landschapselementen en ruigten, omringd door natuurbos. Hierdoor kan aan de Natura 2000-doelen worden voldaan. De corridor verbindt ook de twee natte natuurparels Groote Meer en de Noordpolder.

Het projectgebied is onderverdeeld in diverse trajecten, omdat verwerving en inrichting van het totale gebied in één keer niet mogelijk is. Binnen de trajecten is het mogelijk om de percelen als één geheel te verwerven en in te richten. Het deel van Jagersrust waarvoor het bestemmingsplan moet worden aangepast betreft traject 2. De overige (essentiële) trajecten zijn reeds verworven en krijgen middels een wijzigingsbevoegdheid in het vigerend bestemmingsplan de bestemming Natuur.

Het verwerven en inrichten van de gronden binnen traject 2 is essentieel vooral vanwege de Natura 2000 en de invloed van Jagersrust op dat gebied wat betreft waterkwaliteit en -kwantiteit. Het vormt daarnaast één van de schakels in de eerdere investeringen ten behoeve van natuurontwikkeling in en rondom Jagersrust, waardoor de resultaten van deze investeringen kunnen worden versterkt.

De gronden ten noordoosten van het projectgebied zijn eigendom van dezelfde eigenaar als (delen van) de gronden in het projectgebied. Deze gronden zijn nodig voor het behalen van de doelen met betrekking tot Natura 2000. Om deze reden omvat de procedure voor verwerving tevens dit gebied en omvat voorliggend bestemmingsplan beide planlocaties.

Afbeelding 1.2. Begrenzing projectgebied (bron: waterschap Brabantse Delta)

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0002.png"

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit twee locaties. De westelijke deellocatie is circa 39 ha groot en is gelegen op ongeveer twee kilometer ten zuidoosten van Hoogerheide in de gemeente Woensdrecht. De locatie bestaat voornamelijk uit akkers en weilanden. Daarnaast zijn er drie percelen met een agrarische bestemming met bebouwing (waaronder woningen) in het plangebied aanwezig. Het voornemen is om de locatie in te richten voor natuur en in te passen in de aangrenzende natuurgebieden. Eventueel zal hiervoor overtollige bebouwing gesloopt moeten worden.

De oostelijke deellocatie is circa 5,8 ha groot en ligt ongeveer 4,5 kilometer ten zuidoosten van Hoogerheide in de gemeente Woensdrecht. Deze locatie betreft een intensief bemest
akkerperceel. Aan de westzijde van de locatie bevindt zich het bosgebied Staartsche Duinen, ten zuiden bevindt zich het Groote Meer. De Staartsche Duinen en het Groote Meer maken, evenals de rechter planlocatie, deel uit van het Natura 2000-gebied Brabantse Wal. Het voornemen is deze locatie in te richten als bos afgewisseld met heidevelden.

1.5 Vigerende regelingen

Voor beide locaties geldt het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan buitengebied' van de gemeente Woensdrecht, vastgesteld d.d. 17 februari 2011. Het gebied is daarin bestemd als 'agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden' en heeft een dubbelbestemming 'aardkundig waardevol gebied'. Het oranje gekleurde perceel ten zuidwesten van deze locatie (op afbeelding 1.3: links) heeft de bestemming 'horeca'. De omrande percelen in het plangebied zijn aangewezen als bouwvlak. Een bouwvlak is een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels van het bestemmingsplan, bepaalde gebouwen en bouwwerken zijn toegelaten.

Afbeelding 1.3. Huidige bestemming plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0003.png"

Voor de andere locatie (op afbeelding 1.3: rechts) geldt hoofdzakelijk hetzelfde: het plangebied is bestemd als 'agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden' en heeft een dubbelbestemming 'aardkundig waardevol gebied'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Natura 2000'. Voorliggend bestemmingsplan heeft mede tot doel het agrarisch gebruik niet meer mogelijk te maken.

Binnen bovenstaande bestemmingen gelden verder specifieke aanduidingen, zoals 'attentiegebieden EHS'. In de aanduidingen zijn specifieke gebruiksregels opgenomen.

Om de voorgenomen ontwikkeling van natuurgebied te realiseren, dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden. Het voorliggende rapport voorziet in de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan.

1.6 Het bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. Het voorliggende rapport betreft de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting van het bestemmingsplan geeft de aan het plan ten grondslag liggende gedachten weer. Daarnaast zijn hierin de resultaten van het overleg met instanties en overheden en de uitkomsten van de zienswijzen opgenomen. Verder zijn in de toelichting de resultaten van het onderzoek naar de effecten en haalbaarheid van het voornemen beschreven.

De regels vormen samen met de verbeelding van het plan het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de regels wordt beschreven welke functies zijn toegestaan. Daarnaast wordt er beschreven welke mogelijkheden er worden geboden voor het bouwen. De verbeelding van het plan bestaat uit de plankaart.

1.7 Leeswijzer

De voorliggende toelichting op het bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • hoofdstuk 2 bevat een korte beschrijving van de huidige ruimtelijke structuur van het plangebied en de omgeving waarin het plangebied is gelegen;
  • hoofdstuk 3 beschrijft de wettelijke en beleidsmatige kaders waarbinnen het voornemen tot stand komt. Hierbij wordt vooral ingegaan op het relevante ruimtelijke beleid;
  • hoofdstuk 4 omvat de beschrijving van de huidige situatie wat betreft diverse planaspecten, waaronder ecologie, bodem en water. Tevens is per planaspect ingegaan op de relevante wettelijke en beleidsmatige kaders;
  • hoofdstuk 5 beschrijft het voornemen in meer detail, alsook de doelstellingen waaraan het voornemen moet voldoen;
  • hoofdstuk 6 bevat een toelichting op de juridische aspecten van het bestemmingsplan;
  • in hoofdstuk 7 is ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan en de financiële afspraken die hierover zijn gemaakt;
  • tot slot zijn in hoofdstuk 8 de resultaten van het bestuurlijk overleg en de zienswijzenprocedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur van het plangebied. Voor de beschrijving van de bestaande situatie is onderscheid gemaakt naar de locatie gelegen aan de Putseweg en de locatie ten noordoosten van Groote Meer. De eerste locatie is circa 39 ha groot en is gelegen op ongeveer twee kilometer ten zuidoosten van Hoogerheide in de gemeente Woensdrecht. De tweede locatie is circa 5,8 ha groot en ligt ongeveer 4,5 kilometer ten zuidoosten van Hoogerheide in de gemeente Woensdrecht.

2.2 Plangebied

Locatie gelegen aan de Putseweg

De westelijke deellocatie is gelegen aan de Putseweg (zie afbeelding 2.1) en is nu in gebruik als akkerland en grasland. Er zijn drie bebouwde percelen binnen het plangebied gelegen. Deze percelen bestaan uit woningen en agrarische bedrijfsgebouwen.

Afbeelding 2.1. Luchtfoto locatie gelegen aan de Putseweg (bron: www.google.com)
afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0004.png"

Het gebied is aan de zuidwestelijke en noordwestelijke zijde begrensd door weginfrastructuur. Het betreft de N289 (Putseweg) en de Abdijlaan. De N289 is een provinciale gebiedsontsluitingsweg en ligt parallel aan de A4. De N289 vormt een verbinding tussen Hoogerheide en Putte. Bij Putte gaat de N289 over in de N11 naar Antwerpen. De maximumsnelheid op de N289 is 80 km/u.

De Abdijlaan verbindt de kernen Huijbergen en Ossendrecht. De maximumsnelheid op de Abdijlaan is 60 km/u. In het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan van de gemeente Woensdrecht (2011) is de Abdijlaan gecategoriseerd als erftoegangsweg. De Abdijlaan is daarmee een weg van lagere orde dan de N289 (gebiedsontsluitingsweg). De bebouwde percelen in het plangebied zijn ontsloten op de N289 of de Abdijlaan.

Aan de oost- en noordzijde is het plangebied begrensd door bos.

Locatie ten noordoosten van Groote Meer

De andere, oostelijke deellocatie ligt ten noordoosten van Groote Meer en is nu in gebruik als akkerland en grasland. Deze locatie is volledig onbebouwd.

Afbeelding 2.2. Luchtfoto locatie ten noordoosten van Groote Meer (bron: www.google.com)

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0005.png"

De locatie wordt begrensd door bos aan de zuidelijke, westelijke en noordelijke zijde. Aan de oostelijke zijde raakt de locatie de grens tussen Nederland en België. Het gebied ten oosten van het plangebied is onbebouwd en bestaat uit grasland en akkerland.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen belangrijke of drukke wegen aanwezig.

Hoofdstuk 3 Wettelijke kaders en beleidskaders

3.1 Inleiding

Plannen en projecten moeten voldoen aan het geldende ruimtelijke beleid van Rijk, provincie en de lokale overheid. In dit hoofdstuk zijn de geldende wettelijke en beleidsmatige kaders beschreven voor de ontwikkeling van het plangebied als natuurgebied. Tevens is het voornemen getoetst aan het vigerende beleid, zoals de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Structuurvisie van de provincie Noord-Brabant.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet de volgende drie rijksdoelen geformuleerd:

  • 1. de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk- economische structuur van Nederland te versterken;
  • 2. de bereikbaarheid verbeteren;
  • 3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

In de SVIR is het plangebied gelegen nabij een 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het plangebied maakt hier echter geen onderdeel van uit. Het plangebied is gelegen in de nationaal herijkte Ecologisch Hoofdstructuur op land en binnen een gebied waarvoor een ruimtelijke beperking geldt door militaire activiteiten, als gevolg van de nabijgelegen vliegbasis Woensdrecht.

Afbeelding 3.1. Uitsnede kaart Brabant en Limburg in SVIR

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0007.png"

Eén van de opgaven van nationaal belang voor de provincie Noord-Brabant, zoals geformuleerd in de SVIR, is het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden. Onderhavig voornemen past hiermee binnen het beleid zoals is beschreven in de SVIR.

3.2.2 AMvB Ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Deze Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Daarnaast kan in de AMvB provincies opgedragen worden bepaalde thema's verder uit te werken of te borgen in een provinciale verordening, waar de gemeente zich wederom aan dient te houden bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de EHS.

In het Barro zijn er voor dit project in het kader van de EHS geen relevante bepalingen opgenomen. In het Barro zijn onderstaande beperkingen opgenomen in verband met de nabijheid van het militaire luchtvaartterrein Woensdrecht.

Afbeelding 3.2. Uitsnede uit bijlage 3.9 bij het Barro

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0009.png"

Vanuit het Barro gelden er geen beperkingen in het kader van het voornemen voor natuurontwikkeling.

3.2.3 Natuurbeschermingswet

In het kader van een nieuw bestemmingsplan of de aanvraag van een omgevingsvergunning dienen ruimtelijke plannen getoetst te worden aan de vigerende natuurwet- en regelgeving. In Nederland is de natuurbescherming opgesplitst in de bescherming van gebieden (Natura 2000, Beschermde Natuurmonumenten en Ecologische Hoofdstructuur) en de bescherming van soorten (Flora- en faunawet). In het kader van de Flora- en faunawet is een ecologische quickscan uitgevoerd, zie voor een nadere toelichting op de wet en de quickscan paragraaf 4.2 . Hieronder is nader ingegaan op de Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten in (de omgeving van) het plangebied.

Natura 2000-gebieden

In de Natuurbeschermingswet 1998 zijn internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en diverse verdragen in de nationale regelgeving verankerd. Om schade aan de natuurwaarden, waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen significant verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. In onderstaande afbeelding is een uitsnede uit de ontwerpkaart van het Natura 2000-gebied Brabantse Wal weergegeven waarin het plangebied zichtbaar is.

Het Natura 2000-gebied Brabantse Wal is aangewezen als 'sense-of-urgency' gebied. Het predicaat Sense-of-Urgency is in 2006 door het ministerie van LNV toegekend aan
Natura 2000 gebieden waarvoor de verwachting is dat bij uitblijven van maatregelen, binnen tien jaar een mogelijk onherstelbare situatie ontstaat. Dertig van deze aanwijzingen zijn op grond van ontoereikende watercondities (waaronder Natura 2000-gebied Brabantse Wal). De instandhoudingsdoelen zijn zonder ingrijpen niet meer realiseerbaar. Dit betekent dat in die gebieden zo snel mogelijk maar uiterlijk in 2015, concrete maatregelen moeten worden genomen om de watercondities op orde te brengen.

Afbeelding 3.3. Uitsnede ontwerpkaart Natura 2000-gebied Brabantse Wal (plangebied rood omcirkeld)

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0011.png"

Op afbeelding 3.3 is zichtbaar dat de locatie aan de Putseweg (op afbeelding 3.3: links) is ingesloten tussen het Natura 2000-gebied. De locatie ten noordoosten van Groote Meer (op afbeelding 3.3: rechts) is gelegen in het Natura 2000-gebied. De gronden aan de Belgische zijde, behoren tevens tot het Natura 2000-gebied. Over het herstellen en/of realiseren van het Natura 2000-gebied zijn internationale afspraken gemaakt.

Algemene doelen voor het Natura 2000-gebied zijn onder meer: het vergroten van de biologische diversiteit, het instandhouden van de gunstige staat van natuurlijke habitats en soorten binnen de EU en Nederland en het behoud van de ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk.

Het voornemen tot de ontwikkeling van natuur ter plaatse van het plangebied hebben tot doel de kwaliteit van het N2000-gebied te verbeteren. Er treden door het project geen significant negatieve effecten op (zie ook paragraaf 5.4).

Beschermde natuurmonumenten

Nabij de locatie aan de Putseweg (zie onderstaande afbeelding) is het beschermde natuurmonument Kortenhoeff gelegen. Het beschermde natuurmonument is onderdeel van het Natura 2000- gebied Brabantse Wal en komt na definitieve aanwijzing van het Natura 2000-gebied als beschermd natuurmonument te vervallen. In het concept beheerplan van Natura 2000-gebied Brabantse Wal (september 2010) zijn “de nog aanwezige landschappelijke waarden en natuurwaarden die voor het Beschermd natuurmonument Kortenhoeff van toepassing zijn, (...) bewaard of worden via de instandhoudingsdoelen verder versterkt.”

Afbeelding 3.4. Locatie beschermd natuurmonument Kortenhoeff (plangebied rood omcirkeld)

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0012.png"

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

De provincie Noord-Brabant beschrijft in de Structuurvisie ruimtelijke ordening de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals economie, mobiliteit, maatschappij, cultuur, milieu en natuur.

Inhoudelijke pijlers van het ruimtelijke beleid van de provincie zijn: concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden en het concentratiebeleid voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen. De ruimtelijke keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Eén van deze structuren is de groen-blauwe structuur. De groen-blauwe structuur in de structuurvisie omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder de ecologische hoofdstructuur, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkelt worden. Behoud en ontwikkeling van natuurwaarden in én buiten natuurgebieden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. De groen-blauwe structuur in het Brabantse landschap is wezenlijk voor de aantrekkelijkheid van zowel het stedelijke netwerk als het agrarische cultuurlandschap van Noord-Brabant. De structuur is van belang voor een goede, aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving in Noord-Brabant.

De ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij zijn opgenomen in de Verordening ruimte (zie paragraaf 3.3.3). In de gebieden rondom woongebieden of natuur is uitbreiding van intensieve veehouderij uitgesloten en streeft de provincie naar sanering. In de regels van onderhavig plan is daarom opgenomen dat uitbreiding van de bedrijfsvloeroppervlakte ter plaatse van de aanduiding 'neventak intensieve veehouderij' niet is toegestaan.

Afbeelding 3.5. Uitsnede uit structuurvisiekaart provincie Noord-Brabant

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0013.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0014.png"

In de structuurvisie is het plangebied onderdeel van het 'robuust water- en natuursysteem' en de EHS. Het voornemen past binnen het provinciale beleid conform de structuurvisie. Op de EHS is in de volgende paragraaf nader ingegaan.

De provincie maakt in de structuurvisie tot slot onderscheid tussen provinciale gebiedsontwikkelingen en thematische ontwikkelopgaven. Een provinciale gebiedsontwikkeling heeft provinciale betekenis en uitstraling. De gebiedsontwikkeling is gebiedsgericht en geografisch afgebakend. Hij draagt bij aan de realisatie van meerdere provinciale belangen. De Brabantse Wal is één van de gebiedsontwikkelingen. Het doel is om tot effectieve en efficiënte aansturing en realisatie van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling te komen.

3.3.2 Natuurbeheerplan

In een natuurbeheerplan begrenzen Gedeputeerde Staten gebieden waar subsidiëring van beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen plaats kan vinden. Het natuurbeheerplan geeft ook aan waar kwaliteitsimpulsen voor natuur en landschap mogelijk zijn. Daarnaast beschrijft het natuurbeheerplan per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen van toepassing zijn en stelt het zo nodig aanvullende eisen ten aanzien van het uitvoeren van bepaalde beheermaatregelen. Het natuurbeheerplan vormt een belangrijk instrument voor de realisering van het natuur- en landschapsbeleid van het Rijk en de provincie, waaronder de realisatie van de EHS. Daartoe worden nieuwe natuurgebieden ontwikkeld en wordt de kwaliteit van bestaande natuurgebieden veiliggesteld en eventueel verbeterd. In afbeelding 3.6 is de EHS weergegeven in de omgeving van het plangebied. Beide locaties zijn daarin aangewezen als gebieden met het doel 'nog om te vormen van landbouw naar natuur'. Op afbeelding 3.6 is de ambitiekaart weergegeven.

Afbeelding 3.6. Uitsnede kaart natuurbeheerplan (bron: provincie Noord-Brabant)

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0015.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0016.png"

Afbeelding 3.7. Uitsnede kaart natuurbeheerplan (bron: provincie Noord-Brabant)

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0017.png"

De provincie wil in 2018 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. Het voornemen voor natuurontwikkeling in Jagersrust past binnen de ambities van het natuurbeheerplan (omvormen van landbouw naar natuur).

3.3.3 Verordening ruimte 2012

De Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant is met ingang van 1 juni 2012 in werking getreden. De Verordening ruimte bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen, waarbij wordt afgeweken van bestemmingsplannen. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. De verordening is daarbij één van de manieren om de provinciale belangen veilig te stellen. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

In het kader van natuur en landschap geldt dat het plangebied tevens is aangewezen als EHS (lichtblauw) en als attentiegebied EHS (blauwe arcering), zie afbeelding 3.8.

Afbeelding 3.8. Uitsnede kaart natuur en landschap Verordening ruimte 2012

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0018.png"

Verder is het plangebied in de verordening aangewezen als aardkundig waardevol gebied, als beschermde zone voor grondwaterwinning (25-jaarszone) (ook wel grondwaterbeschermingsgebied) en is het onderdeel van het extensiveringgebied in het kader van landbouw. Nieuwvestiging en hervestiging van intensieve veehouderij, omschakeling naar intensieve veehouder alsmede uitbreiding van bestaande intensieve veehouderij is niet toegestaan binnen een extensiveringgebied. In de regels van onderhavig plan is daarom opgenomen dat uitbreiding van de bedrijfsvloeroppervlakte te plaatse van de aanduiding 'neventak intensieve veehouderij' niet is toegestaan.

Het voornemen is daarmee in lijn met de regels van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie gemeente Woensdrecht

De gemeenteraad van Woensdrecht heeft op 20 december 2001 de StructuurvisiePlus vastgesteld. De visie schetst een beeld van de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente tot 2015. Het betreft een strategisch document waarin wordt gestreefd naar versterking van de sociaal-economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. In 2009 is de structuurvisie geactualiseerd, waarmee vaststelling van de structuurvisie conform de nieuwe Wet ruimteljike ordening (Wro) mogelijk was. In afbeelding 3.9 is het structuurbeeld van de gemeente weergegeven. Zichtbaar is dat de locatie aan de Putseweg onderdeel is van 'kleinschalig agrarisch gebied'. De locatie ten noordoosten van Groote Meer is onderdeel van 'natuurgebied (bos)'. Beide planlocaties zijn onderdeel van een ecologische verbinding (aangegeven met grote pijl). Concreet beleid van de gemeente voor het gebied betreft 'ontwikkeling van droge en natte ecologische verbindingszones tussen de bosgebieden op de Brabantse Wal en tussen de bosgebieden en het Markiezaat.' Het voornemen past daarmee in het beschreven beleid.

Afbeelding 3.9. Uitsnede structuurbeeld gemeente Woensdrecht

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0019.png"

3.4.2 Bestemmingsplan Buitengebied

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan buitengebied' van de gemeente Woensdrecht, vastgesteld d.d. 17 februari 2011. Het gebied is daarin bestemd als 'agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden' en heeft een dubbelbestemming 'aardkundig waardevol gebied'. De omrande percelen in de locatie aan de Putseweg zijn aangewezen als bouwvlak. Zie ook afbeelding 1.3 voor de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan.

Met het voornemen wordt aldus afgeweken van het vigerende bestemmingsplan. Op grond van het ruimtelijke beleid en natuurbeleid op Rijksniveau, provinciaal niveau en gemeentelijk niveau, kan de afwijking op het vigerende bestemmingsplan worden onderbouwd. Het voornemen past in de doelstellingen en ambities van diverse beleidsstukken, zie daarvoor de voorgaande paragrafen. Om de voorgenomen ontwikkeling van natuurgebied te realiseren, dient het huidige bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied gewijzigd te worden. Het voorliggende rapport voorziet in de ruimtelijke onderbouwing van het nieuwe bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk is ingegaan op de relevante planaspecten. Hierbij is aandacht besteed aan de aspecten ecologie, bodem, water, geluid, archeologie en cultuurhistorie. Het is niet nodig in te gaan op de aspecten verkeer en parkeren, luchtkwaliteit en externe veiligheid om de volgende redenen:

  • het voornemen betreft de functiewijziging van gronden met agrarische functie naar natuurgebied. De bestaande bebouwde percelen behouden (onder voorwaarden) daarbij wel een agrarische functie. Dit betekent dat er in de nieuwe situatie minder agrarische bedrijfsvoering zal plaatsvinden binnen het plangebied. De huidige grondeigenaren kunnen eventueel grond buiten het plangebied pachten ten behoeve van landbouw. Eventueel bedrijfsmatig verkeer van/naar de bestaande percelen zal desondanks naar verwachting niet toenemen of zelfs afnemen. Eventuele invloeden op de kwaliteit van de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid op de provinciale weg N289 zijn daarmee niet aanwezig of (zeer) klein en verder niet relevant;
  • gezien de afwezige of (zeer) beperkte invloeden op verkeer en de ongewijzigde functie van de bebouwde percelen in het landbouwgebied (inclusief aanwezige installaties), treden er geen of geen noemenswaardige effecten op wat betreft luchtkwaliteit en externe veiligheid.

Wat betreft de aspecten ecologie, bodem, water, geluid, archeologie en cultuurhistorie is hieronder per aspect eerst ingegaan op de relevante wettelijke en beleidsmatige kaders. Vervolgens is ingegaan op de resultaten van de inventarisatie in de huidige situatie.

4.2 Ecologie

4.2.1 Wettelijke kaders en beleid

De wettelijke bescherming van Nederlandse natuur is in hoofdlijn geregeld via twee sporen: gebiedsbescherming op grond van onder andere de Natuurbeschermingswet 1998 en soortenbescherming, welke landelijk is geregeld onder de Flora- en faunawet (Ffw). In het kader van de gebiedsbescherming zijn de Natura 2000-gebieden en de EHS relevant. De wettelijke en beleidsmatige kaders hieromtrent zijn al in hoofdstuk 3 beschreven. Hieronder is nader ingegaan op de Flora- en faunawet.

De bescherming van soorten is in Nederland geïmplementeerd in de Ffw. Op grond van de Ffw is een groot aantal dier- en plantensoorten aangewezen als beschermde inheemse soort. Ten aanzien van de beschermde inheemse diersoorten kent de Ffw een verbod op het verontrusten, vangen en doden van soorten en het verstoren, vernielen en beschadigen van hun nesten, voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen (artikel 9 tot en met 13).

Ten aanzien van de beschermde inheemse plantensoorten geldt een verbod op het plukken en anderszins beschadigen (artikel 8). Voor alle soorten (beschermd en onbeschermd) kent de Ffw een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Dit is een algemene fatsoenseis, die voor iedereen geldt en verder gaat dan de beschermde plant- en diersoorten.

De beschermde dier- en plantensoorten, die zijn opgenomen in de Ffw, zijn verdeeld in tabellen (zie het volgende kader). Tabel 1 geeft de algemene soorten weer, die licht beschermd zijn. Tabel 2 geeft de minder algemene, middelzwaar beschermde soorten weer. In tabel 3 staan soorten die worden genoemd in bijlage 1 van de AMvB Ffw en soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn (HR) en deze zijn zwaar beschermd. Alle inheemse vogelsoorten vallen onder een beschermingsregime dat gelijk is aan dat van de tabel 3-soorten.

4.2.2 Inventarisatie

Op grond van verspreidingsatlassen, internetbronnen en de op internet vrij verkrijgbare verspreidings- gegevens is aangegeven of wettelijk beschermde flora en fauna aanwezig is c.q. vrijwel met zekerheid kan worden verwacht. In onderstaande tabel zijn de resultaten van de inventarisatie samengevat.

Tabel 4.1.Overzicht van de mogelijk aanwezige beschermde soorten (tabel 2 en 3) in het plangebied

soortgroep   beschermde soorten in plangebied aanwezig?  
vaatplanten   nee  
grondgebonden zoogdieren   ja, mogelijk komt eekhoorn voor  
vleermuizen   mogelijk, boombewonende soorten rosse vleermuis en watervleermuis  
jaarrond beschermde vogels
vogels met tijdelijke nesten  
mogelijk
mogelijk  
reptielen   ja, mogelijk levendbarende hagedis, hazelworm ne gladde slang  
amfibieën   ja, mogelijk komen alpenwatersalamander (tabel 2-soort), vinpoot- salamander (tabel 3-soort), rugstreeppad, kamsalamander, poelkikker en heikikker (HR-soorten) voor  
vissen   ja, mogelijk komt kleine modderkruiper voor  
dagvlinders, libellen en overige ongewervelden   ja, mogelijk komen heideblauwtje en rouwmantel voor  

Zie bijlage 1 voor een uitgebreide beschrijving van de aanwezige soorten. De voorgenomen herinrichting heeft als doel de leefomstandigheden van planten en dieren in het Natura 2000-gebied Brabantse Wal te verbeteren. In paragraaf 5.4 wordt nader ingegaan op de toetsing aan de Flora- en faunawet.

4.3 Bodem

4.3.1 Wettelijke kaders en beleid

Wet bodembescherming

Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging, dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem, zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden, als de bodem geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. Algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Besluit bodemkwaliteit

Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (volledig) in werking getreden. Het doel van dit besluit is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten.

Relatie Wbb en woningwet (Ww)

De inwerkingtreding van de gewijzigde Wbb (2006) is gekoppeld aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Als ontwikkelingen zijn voorzien die gericht zijn op het verblijf van mensen in een gebied, en de bodem blijkt ernstig verontreinigd te zijn of hiertoe bestaat een redelijk vermoeden, dan geldt een aanhoudingsplicht. Deze aanhouding duurt totdat het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan, dan wel dat het heeft vastgesteld dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging ten aanzien waarvan spoedige sanering noodzakelijk is. Er geldt alleen een bodemonderzoekplicht voor bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Een omgevingsvergunning wordt niet eerder afgegeven dan nadat uit onderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

Bodemkwaliteitskaart en Bodembeheernota West-Brabant

Een belangrijk instrument voor hergebruik van grond vormt de bodemkwaliteitskaart (hierna BKK). De BKK is een kaart waarop de algemene bodemkwaliteit (de achtergrondkwaliteit) binnen een gedefinieerd gebied op het niveau van bodemkwaliteitszones is aangegeven. Binnen de zones is de gemiddelde kwaliteit vergelijkbaar, terwijl tussen de zones een duidelijk verschil in kwaliteit kan bestaan. De kaart geldt niet voor locaties die historisch zijn belast door puntbronnen (locaties die verdacht zijn op de aanwezigheid van bodemverontreiniging als gevolg van bodembedreigende activiteiten bijvoorbeeld fabriekslocaties of benzinestations).

Een BKK is vaak voorzien van een Nota bodembeheer. Hierin staat beschreven hoe met de kaart moet worden omgegaan. Een BKK en een Nota bodembeheer zijn alleen geldig indien zij zijn vastgesteld door het bevoegd gezag: het College van Burgemeester en Wet-houders van het bodembeheersgebied waarvoor de BKK en de Nota gelden. In de raads-vergadering van 13 december 2012 zijn de bodemkwaliteitskaart regio West-Brabant en de nota "Bodembeheer regio West-Brabant" vastgesteld.

4.3.2 Inventarisatie

Bodemkwaliteitskaart

De bodemkwaliteit van het plangebied is door middel van de Bodemkwaliteitskaart (BKK) voor West-Brabant in beeld gebracht. Vervolgens is er getoetst aan het beleid conform de nota “Bodembeheer regio West Brabant”.

Om het toepassen van grond of baggerspecie binnen de regio te kunnen faciliteren, zonder dat telkens een bodemonderzoek of partijkeuring hoeft te worden uitgevoerd, zijn door de gemeenten een functiekaart, ontgravingskaart en een toepassingskaart opgesteld:

  • de bodemfunctiekaart is een weergave van het huidige, en eventueel toekomstige, gebruik van de landbodem. Hierbij is onderscheid gemaakt naar de bodemfunctieklassen “Landbouw/Natuur”, “Wonen” en “Industrie”;
  • de ontgravingskaart is een vertaling van de bodemkwaliteitskaart op klasseniveau en geeft een indicatie van de chemische kwaliteit van een partij grond die wordt ontgraven voor hergebruik elders. Hierbij is onderscheid gemaakt in de bovengrond (0,0 - 0,5 m - mv) en de ondergrond (0,5 - 2,0 m - mv);
  • een toepassingskaart geeft de kwaliteitsklasse aan waar een partij grond of baggerspecie aan moet voldoen bij toepassing binnen de verschillende zones van een gemeente.

In de bestaande bodemfunctiekaart is het plangebied ingedeeld als “Landbouw/Natuur”. De ontgravingsklasse van de grond in het plangebied (zowel voor de onder- als bovengrond) is eveneens “Landbouw/Natuur”. Ook de toepassingsklasse van de grond in het plangebied is “Landbouw/Natuur”. De kwaliteitsklasse “Landbouw/Natuur” komt overeen met de klasse “Achtergrondwaarde 2000” (AW2000) en is in beginsel altijd toepasbaar.

Toetsing aan beleid

De milieuhygiënische kwaliteit van de toe te passen grond moet conform het beleid geschikt zijn voor het gebruik van de ontvangende landbodem en door het toepassen van de partij grond of baggerspecie mag de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende bodem niet verslechteren.

Verder geldt er specifiek beleid voor grondwaterbeschermingsgebieden. Hierin geldt dat het niet is toegestaan om in een grondwaterbeschermingsgebied grond of baggerspecie toe te passen behalve wanneer:

  • 1. de kwaliteit van de grond of baggerspecie:
    • a. voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde (AW2000), of:
    • b. de maximale waarden van de kwaliteitsklasse Wonen niet overschrijdt mits de grond of baggerspecie afkomstig is uit hetzelfde grondwaterbeschermingsgebied en de kwaliteit van de ontvangende bodem gelijk is aan of slechter is dan de kwaliteitsklasse Wonen.
  • 2. het baggerspecie betreft die vrijkomt bij regulier onderhoud van watergangen en op het aangrenzend perceel wordt verspreid, met het oog op het herstellen of verbeteren van deze percelen;
  • 3. bij grootschalig toe te passen verontreinigde grond of baggerspecie gelden de maximale waarden voor Wonen als bovengrens en dient het toe te passen materiaal uit het gebied afkomstig te zijn. Tevens mag door wijze van toepassing en de te treffen voorzieningen en maatregelen de risico's op verontreiniging van het grondwater voor de betreffende drinkwatervoorziening niet toenemen.

 

Ook geldt er specifiek beleid voor de EHS en Natura-2000 gebieden. Ter plaatse van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natura-2000 gebieden wordt de ecologische kwaliteit beschermd. In deze gebieden geldt dat aanvoer van grond en baggerspecie van klasse Wonen of klasse Industrie van buiten het beschermingsgebied naar binnen het beschermingsgebied in principe niet is toegestaan.

Aangezien de grond in het plangebied valt binnen de kwaliteitsklasse “Landbouw/Natuur”, treden er op basis van bovenstaand beleid in beginsel geen knelpunten op.

Voormalige stortplaatsen

Naast de algemene bodemkwaliteit in het plangebied, is geïnventariseerd of er voormalige stortplaatsen in of nabij het plangebied aanwezig zijn, zie onderstaande uitsnede uit de atlas van de provincie Noord-Brabant.

Afbeelding 4.1. Overzicht voormalige stortplaatsen in omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0020.png"

Uit bovenstaande figuur blijkt één stortplaats in de nabijheid van het plangebied te liggen. Dit is de voormalige stortplaats 'landgoed Cogels'.

De provincie Noord-Brabant heeft een reeks van onderzoeken uitgevoerd bij circa 600 voormalige stortplaatsen in de provincie. Deze onderzoeken maken onderdeel uit van een landelijk onderzoeksprogramma naar de risico's van voormalige stortplaatsen voor de volksgezondheid en het milieu, genaamd NAVOS (NAzorg VOormalige Stortplaatsen). De eindrapportage van het NAVOS onderzoek naar landgoed Cogels is te downloaden via deze link. Hieruit volgt dat de stortplaats een te dunne afdeklaag heeft, waardoor humane en ecologische risico's niet zijn uit te sluiten. In het inrichtingsplan voor deze locatie wordt dit risico opgenomen, en worden passende maatregelen opgenomen om dit risico voldoende te kunnen beheersen.

Conclusie en vervolg

De bestaande bodemkwaliteit is geclassificeerd als “Landbouw/Natuur” en kan daarmee in beginsel worden getypeerd als schone grond en altijd toepasbaar.

Bovenstaande conclusie geldt alleen indien er geen verdachte locaties in het plangebied aanwezig zijn of als de grond geen opvallende afwijkingen vertoont. Onder 'verdachte locaties' worden verstaan: locaties waar in het verleden (bedrijfs)activiteiten hebben plaatsgevonden die mogelijk een bodemverontreiniging hebben veroorzaakt. Teneinde uit te sluiten dat de locatie van herkomst als 'verdacht' ten aanzien van bodemverontreiniging moet worden bestempeld, dient voorafgaand aan grondverzet altijd een historisch onderzoek conform de NEN5725 te worden uitgevoerd.

Het kan voorkomen dat, ondanks dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden, tijdens de graafwerkzaamheden op de locatie van herkomst alsnog een (mogelijke) afwijking van de bodemkwaliteit wordt geconstateerd. Een onverwachte situatie dient in alle gevallen te worden geregistreerd en gemeld bij de gemeente. Als sprake is van een (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging, dient hiervan melding te worden gedaan bij het bevoegd gezag Wbb (de gemeente).

4.4 Water

4.4.1 Inleiding

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets zorgt ervoor dat water een volwaardige rol speelt in ruimtelijke plannen. Niet als toets achteraf, maar als onderdeel van de planvorming. Hierbij geldt het bestaande beleid en regelgeving van de waterbeheerders als uitgangspunt. Dit wordt in onderstaande paragrafen beschreven. In paragraaf 5.5 is vervolgens toegelicht hoe bij de inrichting van dit plan rekening is gehouden met deze uitgangspunten.

4.4.2 Wettelijke kaders en beleid

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is opgesteld voor de planperiode 2009 tot en met 2015. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.


Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten.


Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en is hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.


Kaderrichtlijn water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. De provincie toetst ruimtelijke plannen van gemeenten in die zin, dat in de waterparagraaf in structuur- en bestemmingsplannen aandacht zal moeten worden besteed aan de doelstellingen in de KRW, voor zover die in het plangebied relevant zijn.

Het plangebied maakt deel uit van het stroomgebied Schelde en ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Brabantse Delta. In het beheerplan voor het stroomgebied is specifiek ingegaan op (verdroogde) Natura 2000-gebieden. Om onomkeerbare schade aan de beoogde instandhoudingsdoelen en verlies van biodiversiteit in Natura 2000-gebieden te voorkomen, wordt in Nederland voorrang gegeven aan maatregelen in 'sense- of-urgency Natura 2000-gebieden' en 'TOP-lijst-gebieden'. In het stroomgebied Schelde liggen vier sense-of-urgency gebieden, waaronder het Natura 2000-gebied Brabantse Wal (zie paragraaf 3.2.3).


Provinciaal waterplan 2010 - 2015

Het waterplan is het provinciale strategische beleidskader voor het integrale waterbeleid en beheer voor de korte en lange termijn. De volgende maatschappelijke doelen gelden in het provinciale beleid:

  • schoon grond- en oppervlaktewater voor iedereen;
  • adequate bescherming van Noord-Brabant tegen overstromingen;
  • Noord-Brabant heeft de juiste hoeveelheden water (niet te veel en niet te weinig).

Op grond van de Waterwet fungeert het waterplan als structuurvisie. Hieraan wordt invulling gegeven door de ruimtelijke consequenties van waterbeleid vast te leggen in zeven typen doelstellingen, waaronder: ruimte voor watersysteemherstel, de natte natuurparels inclusief beschermingszones en beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare watervoorziening. Op afbeeldingen 4.2 en 4.3 is te zien, dat de locatie aan de Putseweg is gelegen in het grondwaterbeschermingsgebied Ossendrecht en dat beide locaties in de beschermingszone van Natte natuurparels zijn gelegen. Verder geldt voor beide locaties de waterhuishoudkundige functie 'Water voor de EHS'.

Afbeelding 4.2. Waterwingebieden met grondwaterbeschermingsgebied (bron: wateratlas Noord-Brabant)

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0021.png"

Afbeelding 4.3. Natte Natuurparels Groote Meer en Kleine Meer en beschermingszone (bron: wateratlas Noord-Brabant)
afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0022.png"

Waterbeheerplan 2010 - 2015

Het waterbeheerplan van het waterschap is onderdeel van een drieluik. Voor dezelfde periode 2010-2015 brengt het Rijk het Nationale Waterplan uit en de provincie het provinciale Waterplan. Het provinciale Waterplan geeft de meest concrete kaders. Het Waterbeheerplan beschrijft de hoofdlijnen van het waterbeheer. Het bestuur (van het waterschap) geeft accenten aan de invulling. De visie van het waterschap bestaat uit de volgende punten: maatschappelijk verantwoord ondernemen en zuinig omgaan met water en energie en gebruik van duurzame materialen, inhaalslag beheer en onderhoud en samenwerking op alle niveaus.


Provinciale milieuverordening

In de milieuverordening van de provincie Noord-Brabant zijn beschermingszones aangewezen voor winningen van grondwater dat is bestemd voor menselijke consumptie. In onderstaande afbeelding 4.4 zijn de beschermingszones in (de omgeving van) het plangebied weergegeven. De relevante zones betreffen Huijbergen (2) en Ossendrecht (3).

Afbeelding 4.4. Beschermingszones grondwaterwinningen (provincie Noord-Brabant)

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0023.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0024.png"

4.4.3 Inventarisatie

De Natte natuurparels betreffen de waterafhankelijke delen van de Ecologische Hoofdstructuur die behoren tot een samenhangend complex van natuurgebieden en die sterk afhankelijk zijn van hoge grondwaterstanden of kwel. Voor de Natte natuurparels geldt een strikt beschermingsbeleid. Dit beleid houdt in dat ingrepen in de waterhuishouding, die niet zijn gericht op behoud of versterking van de natuurwaarden, niet zijn toegestaan binnen deze gebieden en in een zone daaromheen. In de beschermingszone geldt in beginsel, dat het niet is toegestaan om bestaande grondwateronttrekkingen naar deze gebieden toe of binnen deze gebieden te verplaatsen. In de Verordening ruimte zijn de natte natuurparels en de beschermingszones daarin gezamenlijk opgenomen onder de noemer 'attentiegebieden EHS'. Fysieke ingrepen met een negatief effect op de waterhuishouding van de hierbinnen gelegen EHS zijn in principe verboden. De voorgenomen herinrichting heeft als doel om de waterhuishouding binnen de EHS positief te versterken en sluit daarmee goed aan bij het provinciale natuurbeleid.

In de omgeving van de plangebieden liggen de KRW-waterlichamen Vennen Groote Meer en Agger. Jagersrust heeft momenteel door agrarisch gebruik een negatieve invloed op de waterkwaliteit en -kwantiteit van het vennencomplex. Ook de waterkwaliteit van het waterlichaam Agger wordt momenteel negatief beïnvloed (bron: waterschap Brabantse Delta). Met de voorgenomen herinrichting willen de deelnemende partijen de waterkwaliteit en -kwantiteit verbeteren om zo onder andere te kunnen voldoen aan de doelstellingen uit de KRW.

Binnen de beschermingszones grondwater geldt een bijzondere zorgplicht voor het beschermen van de kwaliteit van het grondwater. Iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten de kwaliteit van het grondwater in een beschermingszone kan worden geschaad, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten. De voorgenomen herinrichting van het plangebied vormt geen bedreiging voor de grondwaterkwaliteit en heeft naar verwachting juist een positief effect op het grondwaterbeschermingsgebied.

Voor verschillende werkzaamheden is een ontheffing van de keur op de oppervlaktewateren noodzakelijk (watervergunning). Dit betreft bijvoorbeeld het dempen van watergangen. Voor de locatie aan de Putseweg hoeft in het kader van het inrichtingsplan (projectplan) geen (keur)vergunning te worden aangevraagd.

Om de verdroging tegen te gaan hebben het waterbedrijf Evides, waterschap, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, gemeente Woensdrecht en ZLTO in het convenant uit 2009 (zie Bijlage 8) met de provincie afspraken gemaakt over het terugbrengen van de waterwinning.

4.5 Geluid

4.5.1 Wettelijke kaders en beleid

Wet geluidhinder

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat, indien met het bestemmingsplan nieuwbouw van woningen en/of andere geluidgevoelige objecten mogelijk wordt gemaakt, de van belang zijnde geluidhinderaspecten moeten worden onderzocht. Hetzelfde geldt indien met het bestemmingsplan de realisatie of wijziging van een geluidbron mogelijk wordt gemaakt, zoals een (spoor)weg of (industriële) inrichting. In het kader van het voornemen (wijziging van een agrarische bestemming naar natuur) zijn de bepalingen in de Wgh in beginsel niet relevant. Ten eerste omdat er door middel van het bestemmingsplan geen nieuwbouw van woningen en/of andere geluidgevoelige objecten mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast voorziet het voornemen niet in de realisatie of wijziging van een weg of spoorweg. Verder voorziet het bestemmingsplan niet in de realisatie of wijziging van een inrichting. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en een goede onderbouwing van het bestemmingsplan, is het aspect geluid wel nader bekeken.

Milieuverordening provincie Noord-Brabant (stiltegebieden)

De provincie heeft de taak stiltegebieden aan te wijzen en de rust daar te bewaken. In de Milieuverordening van de provincie Noord-Brabant zijn bijzondere gebieden aangewezen, waaronder stiltegebieden. Conform de verordening van de provincie is het onder meer verboden om 'een toestel te gebruiken waardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden kan worden verstoord' en om 'zich met een motorvoertuig of bromfiets te bevinden buiten de openbare weg of buiten andere voor bestemmingsverkeer openstaande wegen of terreinen'. Gedeputeerde Staten kunnen aan deze verboden ontheffing verlenen.

Het gebied 'Groote Meer' is als stiltegebied aangewezen. De locatie aan de Putseweg ligt aan de westelijke grens van het stiltegebied, de andere locatie ligt in het stiltegebied, zie ook onderstaande afbeelding.

Afbeelding 4.5. Uitsnede kaart stiltegebied Groote Meer (provincie Noord-Brabant)

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0025.png"

Actieplan omgevingslawaai provincie Noord-Brabant

Op grond van Europese wetgeving die in Nederland is vertaald in de Wet geluidhinder, moet de provincie een actieplan opstellen voor (maatregelen op of langs) de provinciale wegen. In de 1e tranche heeft het actieplan betrekking op de drukste provinciale wegen of delen daarvan (met meer dan 6 miljoen voertuigen bewegingen in 2006). Het actieplan is opgesteld, nadat eerst een inventarisatie is uitgevoerd naar de geluidbelastingen op woningen langs deze wegen. De resultaten van deze inventarisatie zijn vastgelegd in de geluidbelastingkaart die op 24 juli 2007 door de provincie is vastgesteld. De geluidbelastingkaart is gebruikt als basis voor onderstaande inventarisatie.

4.5.2 Inventarisatie

De deellocatie aan de Putseweg is begrensd door infrastructuur. De provinciale weg N289 vormt daarbij de voorname geluidsbron. Op basis van de beschikbare informatie in het Actieplan van de provincie Noord-Brabant is geconcludeerd dat er in het plangebied geen geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen met een geluidbelasting boven 65 dB (de plangrens van de provincie Noord-Brabant).

Afbeelding 4.6. Uitsnede kaart omgevingsgeluid (provincie Noord-Brabant)

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0026.png"

De deellocatie ten noordoosten van Groote Meer is gelegen in onbebouwd gebied en is omringd door bos. Er zijn geen geluidbronnen gelegen binnen of nabij het plangebied. Ook zijn er geen geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) gelegen in of nabij het plangebied. Dit betekent dat er vanuit geluid geen randvoorwaarden gelden.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

4.6.1 Wettelijke kaders en beleid

Verdrag van Malta/Conventie van Valletta

Dit verdrag wordt ook wel Conventie van Valletta genoemd. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Dit heeft zijn doorwerking gekregen in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de wettelijke bescherming van onroerende rijksmonumenten en door het rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten en archeologische monumenten boven en onder water. De wet stelt voorschriften voor het 'wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen' van een beschermd monument.

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het is wettelijk verplicht om rekening te houden met archeologische waarden in een gebied. Het behoud van archeologische waarden 'in situ' is uitgangspunt en legt beperkingen op ten aanzien van het grondgebruik. Naar aanleiding van deze wet is er mogelijk archeologisch onderzoek nodig als er archeologische verwachtingswaarden zijn.

4.6.2 Inventarisatie

Op basis van bestaande informatie zijn eventuele cultuurhistorische en archeologsiche waarden in het plangebied geïnventariseerd. De cultuurhistorische waardenkaart van Noord-Brabant en de website van KennisInfrastructuur CultuurHistorie, kortweg KICH, zijn geraadpleegd. Het KICH maakt archeologische, landschappelijke en bouwhistorische informatie toegankelijk.

Op de locatie aan de Putseweg zijn geen cultuurhistorische waarden bekend. De locatie grenst aan de buitenplaats Het Groote Meer. Wat betreft archeologie is er sprake van een lage verwachtingswaarde.

Ook op locatie ten noordoosten van Groote Meer zijn geen cultuurhistorische waarden bekend. De locatie grenst aan de buitenplaats Het Groote Meer. Er is sprake van een lage en deels een hoge archeologische verwachtingswaarde in het gebied.

Afbeelding 4.7. Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarden (KICH)

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0027.png"

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de doelstellingen, planafbakening en de ruimtelijke opzet van het plan beschreven.

5.2 Doelstelling

Jagersrust is een landbouwgebied, gelegen tussen delen van het beschermde Natura 2000-gebied Brabantse Wal en de EHS. Een deel van het plangebied is gelegen in het
Natura 2000-gebied Brabantse Wal. Het huidige agrarische gebruik in het plangebied heeft een negatieve invloed op de waterhuishouding van het Natura 2000-gebied en de daarin gelegen Natte Natuurparel Groote Meer, zie hoofdstuk 1 voor een nadere toelichting. Het gebied is verdroogd en de waterkwaliteit moet worden verbeterd. De staat van instandhouding van de habitattypen voor de Brabantse Wal is op nationaal niveau matig tot zeer ongunstig.

In 2009 is er een convenant gesloten tussen zeven partijen (provincie Noord-Brabant, Evides Waterbedrijf, Vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, de Zuidelijke Land en Tuinbouw Organisatie, gemeente Woensdrecht en waterschap Brabantse Delta) om de verdroging op de Brabantse Wal terug te dringen en de waterkwaliteit te verbeteren. Het omvormen van de landbouwgronden naar natuur in Jagersrust is één van de inrichtingsmaatregelen die genoemd zijn in het convenant. De inrichting van dit gebied levert een belangrijke bijdrage aan het tegengaan van de verdroging en het verbeteren van de waterkwaliteit van de Groote Meer.

Door het verwerven, inrichten en beheren van het gebied wordt de verdroging teruggedrongen, de waterkwaliteit verbeterd en ontstaat er een samenhangend natuurgebied met een corridor van open lage vegetatie, afgewisseld met landschapselementen en ruigten, omringd door natuurbos.

Hieronder is nader ingegaan op het plan. De volgende bronnen zijn geraadpleegd: het document 'Jagersrust, totaal overzicht 2006-2009' van bosgroep Zuid-Nederland in opdracht van het waterschap Brabantse Delta en de 'Inrichtingsvisie Jagersrust' uit 2006.

Afbeelding 5.1. Inrichtingsvisie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0028.png"

5.3 Ruimtelijke opzet

Om de doelstellingen van het project te bereiken, wordt de huidige agrarische functie van de gronden in het plangebied (voor een groot deel) herbestemd als natuur. Delen van de bestaande agrarische bedrijven behouden daarbij hun bestemming 'agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden'. Dit betreffen vooral de bouwvlakken in het vigerende bestemmingsplan. Hierdoor blijft de mogelijkheid voor een grondgebonden agrarisch bedrijf op afstand behouden. Uitbreiding van het agrarisch bedrijf is echter niet mogelijk. Wat betreft infrastructuur en ontsluiting van de bebouwde percelen blijft de opzet ten opzichte van de huidige situatie ongewijzigd.

5.4 Ecologie

Inrichting plangebied

Het voornemen is om het plangebied in te richten voor natuur en in te passen in de aangrenzende natuurgebieden. Om de beoogde beheertypen te kunnen realiseren, zal bos gekapt worden, wordt er grond afgeplagd en afgegraven en wordt er een sloot gegraven (bron: Inrichtingsvisie Jagersrust, 2005). Ook worden aanwezige sloten gedempt of verondiept met vrijkomende grond. Daarnaast wordt bosontwikkeling gestimuleerd en wordt er akker en bloemrijkgrasland ingezaaid. In afbeelding 5.2 staan de beoogde beheertypen voor de locatie aan de Putseweg. Op de percelen met bebouwing worden geen maatregelen uitgevoerd, voor zover niet noodzakelijk voor de waterhuishouding.

Afbeelding 5.2. Ambitiekaart beoogde beheertypen Jagersrust afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0029.png"

Het voornemen is de locatie ten noordoosten van Groote Meer in te richten als bos, afgewisseld met heidevelden.

Toetsing aan de Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt middels een aantal verbodsbepalingen en de Zorgplicht de in het wild voorkomende planten en dieren in Nederland. Een initiatiefnemer dient bij de planontwikkeling aan te tonen dat geen negatieve effecten optreden op beschermde planten en dieren. Uit de inventarisatie op basis van bureauonderzoek blijkt dat er diverse beschermde soorten mogelijk aanwezig zijn in het plangebied (zie paragraaf 4.2.2). Op basis van deze inventarisatie is mogelijk een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet nodig voor het vangen en verplaatsen van reptielen en ambifibieen en het dempen van sloten (zie ook bijlage 1). Voordat met de inrichtingsmaatregelen van onderhavig plan wordt gestart, wordt een veldonderzoek naar de beschermde dier- en plantensoorten in en in de omgeving van het plangebied uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek worden indien noodzakelijk maatregelen getroffen om negatieve effecten of overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet te voorkomen.

Toetsing aan de Natuurbeschermingswet

In 2011 is er onderzoek uitgevoerd met het doel om vast te stellen of er op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, (significante) gevolgen kan hebben voor het betreffende Natura 2000-gebied Brabantse Wal. Hieruit blijkt het volgende (bron: Econsultancy, juli 2011):

  • van een negatief effect door oppervlakteverlies is geen sprake. Mogelijk zal op termijn sprake zijn van vergroting van het areaal leefgebied voor aangewezen soorten;
  • van versnippering is geen sprake. Daarnaast draagt de ontwikkeling naar verwachting bij aan de kwaliteitsverbetering van het leefgebied van kwalificerende (broedvogel)soorten en creëert de maatregel uitwisselingmogelijkheden voor soorten naar nabijgelegen populaties;
  • negatieve gevolgen als gevolg van verzuring zijn niet aan de orde doordat er een afname in bemesting is. Dit kan zelfs een positief effect tot gevolg hebben voor de kwaliteit van kwalificerend habitat en leefgebied voor kwalificerende soorten;
  • negatieve gevolgen als gevolg van vermesting zijn niet aan de orde, er worden juist positieve effecten voor de kwaliteit van kwalificerend habitat en leefgebied voor kwalificerende soorten verwacht;
  • verdroging is niet een de orde. Verstoring door vernatting is ook niet een de orde omdat de voorgenomen ingreep bewust gericht is op de verbetering van aanwezig (kwalificerend) habitat en natuur in het algemeen.

Zie voor een nadere toelichting op de effecten op de waterkwantiteit en waterkwaliteit (verdroging, vernatting, vermesting) de volgende paragraaf over Water.

Op basis van de uitgevoerde toets is geconcludeerd dat er als gevolg van de maatregel geen significante negatieve gevolgen optreden voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Brabantse Wal. Er worden juist positieve effecten verwacht. Wel dient er met de planning van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen, om tijdelijke negatieve effecten door bijvoorbeeld geluid en trillingen te voorkomen.

5.5 Water

Het landbouwkundige gebruik van de gronden in het gehele gebied Jagersrust heeft een negatieve invloed op de omliggende natuurgebieden. De negatieve invloed bestaat uit zowel waterkwaliteitsaspecten, door uitspoeling van meststoffen en bestrijdingsmiddelen, als waterkwantiteitsaspecten, door landbouwkundige ontwatering en door oppompen van grondwater ten behoeve van beregening en andere doeleinden. Het huidige agrarische gebruik is niet verenigbaar met de doelen die worden nagestreefd ten aanzien van de aanwijzing van het Groote Meer als onderdeel van het Natura 2000-gebied Brabantse Wal, de beoogde waterkwaliteit volgens de Kader Richtlijn Water en het omliggende Natura 2000-gebied de Brabantse Wal in het stroomgebied van de Heiloop. Eén van de doelen van de herinrichting van Jagersrust betreft daarom het verbeteren van de waterhuishouding in de omgeving. Het waterschap is als integraal projectleider verantwoordelijk voor de inrichting van het plangebied (het inrichtingsplan). Daarnaast is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening invulling gegeven aan de watertoets. Daarbij is aandacht besteed aan het beperken van wateroverlast, het voorkomen van watertekort, het behoud van waterkwaliteit en de waterveiligheid. In het kader van de watertoets is deze waterparagraaf overlegd met het Waterschap en akkoord bevonden (zie bijlage 2).

Verdrogingsbestrijding

De verdrogingsbestrijding heeft betrekking op het gehele plangebied. De bestaande locatie aan de Putseweg wordt nu door de aanwezigheid van een aantal ontwateringmiddelen (sloten en greppels) gedraineerd. In afbeelding 5.3 is het bestaande patroon van sloten en greppels weergegeven.

Afbeelding 5.3. Bestaande afwateringssloten en -greppels

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01_0030.png"

In het gebied Jagersrust zijn drie vergunningen afgegeven voor wat betreft het onttrekken van grondwater voor beregening. Alle grondwaterwinningen ten behoeve van de landbouwfunctie, diep of ondiep, hebben een verdrogend effect in het gebied. Onttrekking ten behoeve van de bedrijfsvoering veroorzaakt een stijghoogteverlaging in het diepe watervoerende pakket die zich uitbreidt naar de omgeving. Op plaatsen waar er weinig of geen weerstandbiedende lagen aanwezig zijn, werken deze verlagingen door naar het freatische pakket en veroorzaken daar verdroging. Dit speelt vooral bij de Groote en Kleine Meer.

Bij het herinrichten van het gebied zijn de grondwateronttrekkingen niet meer noodzakelijk en treedt er in en rondom het plangebied een vernattingseffect op (verandering van de stijghoogte van het eerste watervoerende pakket). Bij een functiewijziging naar natuur ontstaan er ook mogelijkheden om de grondwaterstanden te verhogen. Dit gebeurt door de greppels en sloten zoveel mogelijk te dempen of ondieper te maken. Er zal hierdoor meer neerslag naar het grondwater worden geleid dan in de bestaande situatie. Dit heeft een positief effect op de grondwatersituatie in het plangebied zelf maar ook op de directe omgeving, waaronder natte natuurparel het Groote Meer. Daarnaast heeft dit een positief effect op het grondwaterbeschermingsgebied.

De bovengrond (teelaardelaag) van het plangebied wordt hiernaast gedeeltelijk afgegraven waardoor het oorspronkelijke reliëf met natuurlijke laagten deels hersteld wordt. De ontwateringdiepten worden hiermee verkleind en het gebied wordt natter, wat voor vele planten (en indirect ook dieren) aantrekkelijk is. Uiteindelijk wordt gestreefd naar een grondwaterstand die aansluit bij het gewenste type natuur, ook wel optimale grond- en oppervlaktewaterregime genoemd.

Beperken van wateroverlast

De bestaande infrastructuur en bebouwing bij de locatie aan de Putseweg mag geen overlast ondervinden van de hogere grondwaterstanden. De hydrologische toestand wordt daarom aangepast zodat (bedrijfs)bewoning mogelijk blijft. Tevens mag het gebruik van de percelen geen negatieve invloed op de omliggende percelen hebben. Indien noodzakelijk worden bij de inrichting van het plan maatregelen getroffen om overlast op de bestaande infrastructuur en bebouwing te voorkomen.

Er liggen geen hoofdwatergangen in het plangebied. Wel wordt de waterberging ten zuiden van de locatie aan de Putseweg vergroot door reconstructie van het Moerven. Er bestaat de mogelijkheid dat in het plangebied vennen of poelen ontstaan of gegraven worden. Water wordt langer vastgehouden en stroomt niet 'de wal af', waardoor mogelijk lager gelegen gebieden geen wateroverlast hebben.

Verbetering van de waterkwaliteit

Door het agrarische gebruik van de percelen komen veel meststoffen en bestrijdingsmiddelen in het grond- en oppervlaktewater terecht. Dit leidt tot vervuiling en eutrofiering van onder andere de Heiloop het Moseven en het Groote Meer. Het water voldoet niet aan de waterkwaliteitsdoelen van het Groote Meer. De hoge concentraties nutriënten passen niet bij de gestelde natuurdoelen voor het Groote Meer. Verbetering van de kwaliteit van het inkomende water is essentieel om de gewenste doelstellingen te behalen.

Door de herbestemming als natuur is van meststoffen en bestrijdingsmiddelen niet langer sprake, wat een zeer positief effect heeft op de waterkwaliteit. Door uitloging van in de bodem opgeslagen stoffen duurt het vaak langere tijd voor deze effecten merkbaar zijn. Op delen van het terrein zal hierom de voedselrijke, fosfaatrijke en bemeste bovenlaag verwijderd worden, waardoor de nalevering aanzienlijk afneemt. De meststoffen komen bij verhoging van de waterstanden anders namelijk weer vrij in het watersysteem. Er wordt niet te diep gegraven om zo de afstroming van het oppervlaktewater naar het Kleine Meer en vervolgens naar het Groote Meer intact te houden. Dit alles zal een bijdrage leveren aan het op langere termijn realiseren van de waterkwaliteitsdoelstellingen van de Heiloop, Moseven en het Groote Meer.

De Heiloop ten zuiden van het plangebied word ingericht als natte EVZ (functie) met de functie waternatuur conform het provinciale Waterhuishoudingsplan. Hiervoor zijn waterkwaliteitsdoelstellingen en ecologische doelstellingen opgesteld. In de huidige situatie worden de geldende normen overschreden (stikstof, nitraat, fosfaat en EGV). De Heiloop wordt sterk beïnvloed door het landbouwgebied Jagersrust en mede hierdoor worden de kwaliteitsdoelstellingen in de Heiloop niet gehaald. Het omvormen van landbouwgebied naar natuur is een essentieel onderdeel om de eutrofiërende invloed van de nabij geleden landbouwgrond te verkleinen. Het dempen van de sloten ten oosten van Jagersrust heeft verder een zeer vernattend effect met aanzienlijke uitstraling naar de andere zijde van de Putseweg en is belangrijk voor het realiseren van een natte EVZ de Heiloop.

5.6 Geluid

Inleiding

Door middel van het bestemmingsplan wordt er geen nieuwbouw van woningen en/of andere geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan voorziet daarnaast niet in de realisatie of wijziging van een (spoor) weg of inrichting. Het voornemen hoeft daarmee niet aan de voorschriften in de Wet geluidhinder (Wgh) voor wegverkeerslawaai en industrielawaai te worden getoetst. Effectmatig gezien treden er in de plansituatie ten opzichte van de huidige situatie twee wijzigingen op waardoor de milieusituatie wat betreft geluid beïnvloedt kan worden:

  • omvorming van agrarische gronden naar natuur;
  • wijziging van verkeersstromen.

Bestemming natuur

Door de wijziging van de agrarische bestemming in het plangebied naar de bestemming natuur wordt er geen nieuwe geluidbron geïntroduceerd. De agrarische werkzaamheden in het plangebied nemen af. De akoestische effecten hiervan zijn afhankelijk van de wijze waarop er nu agrarische bedrijfsvoering plaatsvindt (bijvoorbeeld de mate waarin er met gemotoriseerde voertuigen op het land wordt gereden). Er treden geen significante negatieve effecten op.

Verkeersstromen

De bestaande bouwvlakken binnen de locatie aan de Putseweg behouden hun agrarische bestemming. De huidige grondeigenaren kunnen eventueel grond buiten het plangebied pachten ten behoeve van landbouw. Eventueel bedrijfsmatig verkeer van/naar de bestaande percelen zal desondanks naar verwachting niet toenemen of zelfs afnemen. Om deze reden treden er geen significante akoestische effecten op.

In de nabijheid van de locatie aan de Putseweg vormt de provinciale weg N289 de voorname geluidsbron. Het voornemen zal geen of een (zeer) kleine invloed uitoefenen op de verkeersstromen op de N289. Derhalve is het akoestische effect niet significant.

Voor de locatie ten noordoosten van Groote Meer geldt dat het agrarische verkeer van/naar deze locatie zal afnemen. Dit betekent dat het verkeer niet meer door het stiltegebied zal rijden, waarin deze locatie is gelegen. De akoestische effecten hiervan zijn afhankelijk van de frequentie waarmee er in de huidige situatie van/naar de planlocatie wordt gereden. Naar verwachting is de frequentie laag en treden er geen significante effecten op.

5.7 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

In de inrichtingsvisie (2006) is voor de landbouwenclave Jagersrust gekozen voor een geleidelijke overgang van cultuurlandschap naar natuurlandschap. De visie volgt hiermee in grote lijnen het referentiebeeld uit 1900. Het cultuurlandschap is geconcentreerd aan de Putseweg. Door te kiezen voor een dergelijke inrichting van het plangebied wordt de geschiedenis van het gebied als landbouwenclave gerespecteerd.

Langs de Putseweg is in de inrichtingsvisie voorgesteld een kleinschalig cultuurlandschap te realiseren door de aanleg van een aantal houtwallen en singels. Hiertussen liggen kleine graslandjes en enkele akkers. Verder naar het noorden wordt het gebied natter en is gekozen voor een geleidelijke overgang naar natte heide met nieuw aan te leggen vennen ter versterking van de bestaande natte delen. Om deze gebieden zoveel mogelijk een eenheid te laten zijn is op sommige plaatsen voorgesteld een deel van het bos te verwijderen en eventueel op een andere plek binnen het plangebied te compenseren.

Archeologie

Voor de gebieden met een lage verwachtingswaarde is het gezien de inrichtingsmaatregelen niet nodig archeologisch onderzoek uit te voeren. Dit geldt grotendeels voor de locatie aan de Putseweg en het centrale deel van de locatie ten noordoosten van Groote Meer. Een deel van het plangebied heeft een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde. Conform de regels mag de grond in een gebied met archeologische verwachtingswaarde zonder omgevingsvergunning onder meer niet afgegraven, vergraven of geëgaliseerd worden. Bij een verzoek voor een vergunning dient er nader onderzoek te worden gedaan naar archeologische waarden.

5.8 Niet gesprongen explosieven

Vanwege de intensieve gevechten rondom het gebied in de tweede wereldoorlog en de grote aantallen gevonden explosieven in de directe omgeving wordt voorafgaande aan de werkzaamheden een explosieven onderzoek uitgevoerd.

5.9 Beoordeling m.e.r. plicht

5.9.1 Wettelijk kader

Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden, staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Daarnaast is op grond van artikel 7.2a lid 1 van de Wet milieubeheer een m.e.r. noodzakelijk voor een plan waarvoor een zogenaamde passende beoordeling moet worden gemaakt.

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage staan activiteiten waarvoor (direct) een m.e.r. plicht geldt. Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Deze zijn beschreven in onderdeel D van de bijlage bij het besluit. Om te bepalen of er bij de activiteiten uit onderdeel D sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen dient hiervoor per geval een m.e.r.- beoordeling uitgevoerd te worden. Een m.e.r.- beoordeling is een toets om te beoordelen of bij een te nemen besluit belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Indien een activiteit voorkomt op de lijst in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r., maar onder de daarin vermelde drempelwaarden valt, geldt een vormvrije m.e.r. beoordeling.

5.9.2 Toetsing aan de wet

De voorliggende activiteit betreft het omzetten van agrarisch gebied naar natuur (in termen van de wet: landinrichtingsproject). Conform onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt er een beoordelingsplicht voor een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 ha of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 ha of meer. Het voornemen (traject 2 binnen het totale projectgebied) betreft de wijziging van gronden met een landbouwfunctie naar de functie natuur. De totale oppervlakte is circa 45 ha. Daarmee valt de activiteit onder de drempelwaarde in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. en dient een vormvrije beoordeling te worden uitgevoerd.

In opdracht van het waterschap Brabantse Delta is in het kader van de Natuurbeschermingswet en het nabijgelegen Natura 2000-gebied Brabantse Wal een voortoets uitgevoerd (bron: Econsultancy, 2011). Hieruit blijkt dat er geen significante effecten optreden op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Brabantse Wal. Om deze reden is er geen passende beoordeling nodig. Hieruit vloeit geen m.e.r. plicht voort. Zie ook paragraaf 5.4 over de effecten in het kader van de Natuurbeschermingswet.

5.9.3 Milieugevolgen

Op basis van bovenstaande paragrafen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken uitgevoerd op onder andere het gebied van bodemgesteldheid, geluid en flora en fauna (zie de vorige paragrafen). De resultaten van dat onderzoek vormen de basis voor onderstaande analyse. De analyse is verricht aan de hand van de criteria uit de Europese richtlijn voor milieueffectbeoordeling:

  • 1. kenmerken van het project;
  • 2. plaats van het project;
  • 3. kenmerken van het potentiële effect.

Het project betreft de omvorming en inrichting van bestaand landbouwgebied naar natuurgebied en omvat in totaal circa 45 ha grondgebied. Het plangebied is gelegen in buitenstedelijk gebied en ligt in of direct naast de EHS en Natura 2000-gebied.

Voor de verschillende milieuaspecten is onderzoek uitgevoerd met de volgende conclusies:

  • verkeer en parkeren, luchtkwaliteit, externe veiligheid: door de afwezige of (zeer) beperkte invloed op verkeer en de ongewijzigde situatie van de bebouwde percelen in het landbouwgebied treden er geen of geen noemenswaardige effecten op wat betreft luchtkwaliteit en externe veiligheid;
  • bodem: er vinden geen bodemingrepen plaats die de bodemkwaliteit zullen verslechten;
  • water: met de voorgenomen ontwikkeling wordt beoogd de waterhuishouding binnen de EHS positief te versterken en de waterkwaliteit- en kwantiteit te verbeteren om daarmee te voldoen aan de kwaliteitsdoelstellingen. Ook heeft de ontwikkeling een positief effect op de grondwatersituatie en het grondwaterbeschermingsgebied. De kans op wateroverlast wordt verkleind, omdat er in de omgeving meer water wordt geborgen;
  • geluid: in het bestemmingsplan wordt geen nieuwbouw van woningen en/of andere geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Ook voorziet het plan niet in de realisatie of wijziging van een (spoor)weg of inrichting. De geluidsbelasting neemt daardoor niet toe. Om deze reden treden er geen significante akoestische effecten op;
  • ecologie: met de voorgenomen ontwikkeling wordt beoogd de doelstellingen van het Natura 2000-gebied Brabantse Wal te herstellen en/of te realiseren. De leefomstandigheden van de planten en dieren worden verbeterd. Negatieve effecten of overtreding van verbodsbepalingen in het kader van de Flora- en faunawet worden voorkomen door het nemen van mitigerende maatregelen en/of het aanvragen van een ontheffing.

Op basis van de potentiële effecten van het project worden er geen belangrijke nadelige effecten op het milieu verwacht: de aard en omvang van het project leiden tot (zeer) kleine effecten op onder meer de aspecten bodem, water, ecologie en geluid.

5.9.4 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek treden er geen belangrijke milieugevolgen op. Een milieueffectrapportage is daarom niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemene opzet

6.1.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

Het bestemmingsplan 'Natuurontwikkeling Jagersrust' bestaat uit de volgende onderdelen: de toelichting, de regels en de verbeelding. Op elk van deze onderdelen is hieronder eerst ingegaan. Vervolgens is de opzet en de systematiek van het plan beschreven.

6.2 De onderdelen van het plan

6.2.1 De toelichting

De toelichting bevat de inventarisatie met betrekking tot de verschillende planaspecten en de visie op het buitengebied, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de uitvoeringsaspecten.

6.2.2 De regels

De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn afwijking- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

6.2.3 De verbeelding

Op de verbeelding zijn bestemmingen en waarden (natuur- en landschappelijke, archeologische en abiotische waarden) opgenomen.

6.3 De opzet van het plan

Het bestemmingsplan is een juridisch plan. De verbeelding en de regels zijn bindend voor de burgers en voor de overheid. Het bestemmingsplan moet recht doen aan de verschillende belangen in het plangebied. Uit oogpunt van een zo breed mogelijke belangenbehartiging en rechtszekerheid voor burgers is voorliggend plan opgezet als een gedetailleerd plan. De bestemmingen zijn aangegeven op de verbeelding. Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Daarvoor zijn afwijking- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

6.4 Systematiek regels en bestemmingen

6.4.1 Inleiding

Alle activiteiten/bestemmingen hebben op de verbeelding een specifieke aanduiding (bijvoorbeeld een bestemming) gekregen. In de betreffende regels wordt daarnaar verwezen.

6.4.2 Bouwplan past in bouwvlak

De bestemmingen met een agrarische functie zijn voorzien van een bouwvlak. Indien een bouwaanvraag ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe bouwwerk past binnen het toegekende bouwvlak en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden verleend.

6.4.3 Bouwplan past niet in bouwvlak

Indien geconstateerd moet worden dat het beoogde nieuwe bouwwerk niet in overeenstemming is met het bouwvlak of de bestemming, dan wordt de toets moeilijker. In het volgende voorbeeld wordt er van uitgegaan dat het bouwwerk buiten het bouwvlak valt maar voor de rest in overeenstemming is met de bestemming. Uitgegaan wordt van een agrarisch bouwwerk.

Indien het bouwplan is gelegen in een gebied met meerwaarde dan dient ook gekeken te worden naar de gebied- en functieaanduidingen. Op de verbeelding wordt aangegeven welke waarde door middel van een functieaanduiding in het geding is. De gemeente zal moeten afwegen of het bouwplan acceptabel is gezien de toegekende gebiedswaarden. Valt deze toets uit in het voordeel van de gebiedswaarde dan kan het bouwplan geen doorgang vinden. Indien het bouwplan wel acceptabel is, wordt een omgevingsvergunning verleend. Op deze wijze kunnen alle voorkomende belangen zorgvuldig tegen elkaar afgewogen worden.

6.5 Opbouw van de regels

6.5.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgang- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2008. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op de vigerende plannen. Hieronder wordt de opbouw kort toegelicht.

6.5.2 Inleidende regels

Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.5.3 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat twee enkelbestemmingen en twee dubbelbestemmingen.

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals agrarisch en natuur.

Bouwregels

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd.

Nadere eisen

Ten aanzien van enkele in de regels genoemde ontwikkelingen zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen, onder meer ten aanzien van de situering en/of maatvoering op eigen terrein.

Afwijking van de bouwregels

In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan burgemeester en wethouders afwijking kunnen verlenen. Een afwijkingsbevoegdheid wordt alleen opgenomen als dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenst ruimtelijk beleid.

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruik vormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming.

Afwijking van de gebruiksregels

Een afwijking van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat wel afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via afwijking kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Bij een aantal artikelen is een omgevingsvergunningsregeling opgenomen. Hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig gesteld.

Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Bij een aantal artikelen is een regeling voor een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk opgenomen ten behoeve van door de gemeente aangewezen beeldbepalende panden met cultuurhistorische waarden. Bij de beoordeling van de vraag of een omgevingsvergunning wordt verleend, gelden de volgende maatstaven. De ruimtelijke en visuele karakteristiek van de gronden mag niet in onevenredige mate worden aangetast.

Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders hebben in sommige gevallen de bevoegdheid de bestemming te wijzigen.

6.5.4 Algemene regels

Anti- dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat algemene regels over ondergronds bouwen en bestaande afstanden en maten.

Algemene aanduidingregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de in het bestemmingsplan voorkomende algemene aanduidingen die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Te denken valt aan de luchtverkeerszones en milieuzones.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afwijking kan worden verleend. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om afwijking te verlenen van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene procedureregels

In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een afwijkingsbevoegdheid en/of een wijzigingsbevoegdheid, het stellen van nadere eisen, het verlenen van een omgevingsvergunning.

Overige regels

In deze bepaling is een omgevingsvergunningregeling opgenomen. Hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig gesteld. Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht, gelden de volgende maatstaven. Werken en werkzaamheden die geen verband houden met de beoogde doeleinden, of die onevenredig afbreuk doen aan de beoogde waarden en kwaliteiten zijn ontoelaatbaar. De aanvaardbaarheid van werken of werkzaamheden, die wel verband houden met (één van) de beoogde doeleinden, is afhankelijk van de mate waarin deze werken en/of werkzaamheden afbreuk doen aan de overige doeleinden binnen de desbetreffende bestemming.

6.5.5 Overgangs- en slotregels

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaande, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet. In het bestemmingsplan wordt op een aantal plaatsen aangegeven dat het moment van ter visie legging leidend is. Het betreft hier legale bebouwing die al aanwezig is en waarvoor de bestaande maatvoering op het moment van ter visie legging leidend is.

6.6 Specifieke bestemmingsregeling

6.6.1 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' is toegekend aan alle gebieden waar het feitelijke ruimtegebruik agrarisch is en waar bepaalde natuur- en landschapswaarden gelden. Deze waarden leiden ertoe dat er relatief strikte voorwaarden zijn gesteld aan agrarische bedrijven (strikter dan gebieden zonder deze waarden), met het doel de aanwezige natuurlijke en/of landschappelijke waarden te behouden of te versterken. Per bestemmingsvlak is niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan. Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak blijven behouden. Nieuwe gebouwen mogen niet worden opgericht tenzij bestaande gebouwen worden gesloopt en er dus feitelijk sprake is van een vervanging van een gebouw binnen een bouwvlak. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht.

6.6.2 Natuur

Deze bestemming is gelegd op de gronden die een bepaalde natuurwaarde vertegenwoordigen en/of waar natuurwaarden ontwikkeld kunnen worden. De gronden hebben geen agrarische functie. Bestaande oprijlanen naar bebouwde (agrarische) percelen blijven behouden. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Aan de vorm en grootte van bouwwerken zijn in de regels nadere regels gesteld.

6.6.3 Dubbelbestemmingen

In het plan is een aantal dubbelbestemmingen opgenomen (zoals 'Waarde - Aardkundig waardevol gebied' en 'Waarde - Natura 2000'). Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming, zoals 'agrarisch' of 'natuur'. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. Bebouwing (anders dan ten dienste van de dubbelbestemming zelf) is op deze gronden alleen toegestaan na goedkeuring voor afwijking op het bestemmingsplan. Voor bouwwerken die al aanwezig zijn ten tijde van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt deze afwijking geacht te zijn verleend. Ten slotte zijn in de artikelen een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen voor het verrichten van de werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op het te beschermen belang van de dubbelbestemming.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Begroting en dekking

Voor het totale project is een begroting gemaakt. Deze begroting is verdeeld naar trajecten en naar soorten kosten (verwerving en inrichting). Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op traject 2. Begrotingsonderdelen van traject 2 zijn: herstel van de natte natuurparel, verbeteren van de waterkwaliteit, waterberging, aankoop van gronden en inrichten van de EHS. De kosten worden gedekt door het rijk, de provincie en het waterschap. Hier zitten onder andere middelen bij van de synergiegelden, die door de provincie namens het Rijk aan het waterschap zijn gegeven, vanwege de relatie tussen de opgaven voor de natte natuurparels Noordpolder en Groote Meer en de Kaderrichtlijn Water (KRW).

7.2 Verwerving en onteigening

Het doel is om alle gronden op minnelijke wijze te verwerven. In het geval dat niet met alle grondeigenaren op minnelijke basis tot overeenstemming kan worden gekomen over de te verwerven gronden, kan er een onteigeningsprocedure worden gestart. Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant hebben in dat kader Provinciale Staten (de commissie voor ecologie en handhaving) in maart 2012 gevraagd in te stemmen met een principebesluit voor het opstarten van een onteigeningsprocedure als sluitstuk van het minnelijke verwervingstraject ten behoeve van de realisatie van de Natura 2000 en de Natte Natuurparel Groote Meer, gezien de de tijdsdruk vanuit de sense of urgency-opgaven voor habitattypen in het Natura-2000 gebied. Het feitelijke verzoek tot onteigening kan worden gedaan nadat het bestemmingsplan is vastgesteld. Het verzoek wordt voorgelegd nadat is gebleken dat de benodigde gronden niet via de minnelijke weg gekocht kunnen worden.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inspraak en vooroverleg

In het besluit van de gemeenteraad van Woensdrecht d.d. 10 mei 2012, dat voorziet in de start van de bestemmingsplanprocedure, is besloten om geen inspraakprocedure op basis van de gemeentelijke inspraakverordening toe te passen voor het bestemmingsplan.

Het plan voor natuurontwikkeling Jagersrust is in onderlinge samenwerking tussen de provincie Noord-Brabant, de gemeente Woensdrecht, het waterschap Brabantse Delta, Evides en Natuurmonumenten tot stand gekomen.

In het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig plan voor vooroverleg toegestuurd aan de wettelijke overlegpartners. In het kader van het vooroverleg is door vier instanties gereageerd:

  • Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • Dienst Vastgoed Defensie;
  • Waterschap Brabantse Delta;
  • Provincie Noord-Brabant.

De vooroverlegreacties zijn opgenomen in bijlage 3. De reacties hebben geleid tot drie wijzigingen:

  • 1. de gebiedsaanduiding Luchtvaartverkeerzone 2 is verwijderd uit de regels en van de verbeelding;
  • 2. de verbodsbepalingen van artikel 3 "Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden" is aangevuld met de term 'schapenhouderij' op basis van artikel 9.6 van de Verordening Ruimte;
  • 3. de in artikel 13.1.2. opgenomen vergunningsplichtige werkzaamheden zijn aangepast op basis van de doelstellingen in het attentiegebied EHS en de onderliggende natuurbestemming.

8.2 Inspraak en zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan Natuurontwikkeling Jagersrust is van 30 augustus tot en met 10 oktober 2012 ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is door één persoon en door drie instanties een zienswijze ingediend. De beantwoording van de zienswijzen is als Bijlage 5 bij dit bestemmingsplan toegevoegd.

8.3 Wijzigingen na ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan Natuurontwikkeling Jagersrust is aangepast op de volgende onderdelen:

Verbeelding

  Wijziging  
Functieaanduiding 'ontsluiting'   functieaanduiding verschoven conform huidige situatie  
Enkelbestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden   enkelbestemming aangepast conform toekomstige perceelsgrens van het huidige bedrijf  

Regels

  Wijziging   Reden voor wijziging  
1.2   NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01   aangepaste status van het plan  
1.3   NL.IMRO.0873.BUITxBP071xHERZx02-VG01   aangepaste status van het plan  
1.43   horeca van categorie 3 t/m 5 verwijderd   horeca categorie 3 t/m 5 komt niet voor in het onderliggend plan  
1.67   begrip schuilgelegenheid verwijderd   schuilgelegenheden zijn op grond van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 niet toegestaan in natuurgebied buiten bestaand bouwvlak  
3.1 sub k   verwijderd   de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde' komt niet voor binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden binnen het onderliggend plan  
3.1 sub q   Toegevoegd:
Met dien verstande dat: er geen gebouwen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gebouwen uitgesloten'.  
regels aangepast conform de verbeelding van het bestemmingsplan  
4.2.1   Specifieke bouwregels schuilgelegenheden en observatiehutten verwijderd   schuilgelegenheden zijn op grond van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 niet toegestaan in natuurgebied buiten bestaand bouwvlak  
5.4.2 sub e   Toegevoegd:
worden uitgevoerd in overeenstemming met een door het bevoegd gezag vastgesteld projectplan c.q. beheer- en inrichtingsplan ten behoeve van natuurontwikkeling.  
de inrichting van Jagersrust tot natuurgebied wordt mogelijk gemaakt binnen het onderliggend plan zonder het aanvragen van een omgevingsvergunning  
6.4.2   Toegevoegd:
worden uitgevoerd in overeenstemming met een door het bevoegd gezag vastgesteld projectplan c.q. beheer- en inrichtingsplan ten behoeve van natuurontwikkeling.  
de inrichting van Jagersrust tot natuurgebied wordt mogelijk gemaakt binnen het onderliggend plan zonder het aanvragen van een omgevingsvergunning  

Toelichting

  Wijziging   Reden voor wijziging  
1.2   tekst toegevoegd/aangevuld   aanleiding en nut en noodzaak van het plan nader onderbouwd  
1.3   tekst toegevoegd/aangevuld   aanleiding en nut en noodzaak van het plan nader onderbouwd  
3.3   paragraaf over provinciaal beleid aangevuld   provinciale gebiedsontwikkeling Brabantse Wal opgenomen als relevant beleid  
4.3   paragraaf bodem aangevuld   nadere toetsing aan bodembeleid plus aanvulling over voormalige stortplaats landgoed Cogels  
5.4   paragraaf ecologie aangevuld   toetsing aan natuurbeschermingswet beschreven  
5.5   paragraaf water aangevuld   doelstellingen van het plan ten aanzien van het aspect water nader onderbouwd  
8   hoofdstuk aangevuld   aangevuld met ingediende zienswijzen en de benodigde aanpassingen aan het plan  
bijlagen 4 t/m 12   bijlagen toegevoegd   ter nadere onderbouwing van het plan en ter toelichting van diverse thema's