Plan: | Wendelnesseweg-Oost 8, Sprang-Capelle |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0867.BPSCWendelnwoost8-ON01 |
Tussen de buurtschappen Capelle en Nieuwe Vaart (beide onderdeel van de bebouwde kom van Sprang-Capelle) ligt een doorgroeigebied (glas)tuinbouw. Het gebied wordt doorsneden door de Wendelnesseweg die een bouwlint vormt. Direct aan de weg staan de bedrijfswoningen en burgerwoningen, met daarachter de kassencomplexen. De woningen nemen het directe zicht op de kassen deels weg.
Het profiel van de Wendelnesseweg bestaat uit een hoofdrijbaan, die de verbindingsweg vormt tussen de buurtschappen en tevens de ontsluiting van de oostelijk gelegen percelen vormt (Wendelnesseweg-Oost), en een ventweg voor de ontsluiting van de westelijk gelegen percelen (Wendelnesseweg-West).
Op het perceel aan de Wendelnesseweg Oost 8 te 5161 ZA Sprang-Capelle staat een voormalig laboratorium/kantoor op een perceel van 1.600 m². Het voormalig laboratorium/kantoor is eigendom van Gommers Holding B.V. en staat momenteel leeg. Vanwege de bouwkundige staat van het gebouw wenst de eigenaar het pand te slopen en op het vrijgekomen perceel een tweetal bouwkavels voor vrijstaande woningen (van circa 800 m² per kavel ) realiseren.
Door een bestemmingswijziging ontstaat een eenduidig stedenbouwkundig beeld, waarbij de lijn van de bestaande lintbebouwing van woonhuizen wordt doorgetrokken en de achterliggende glastuinbouwbedrijven aan het zicht worden onttrokken. Voorts wordt hiermee in de toekomst verpaupering in verband met leegstand of onjuist gebruik voorkomen.
Het bouwen van de woningen is thans planologisch-juridisch nog niet mogelijk.
De gemeente Waalwijk heeft aangegeven onder voorwaarden in te kunnen stemmen met de bouw van de woningen, omdat deze een stedenbouwkundige afscherming kunnen vormen voor het nieuwe glastuinbouwbedrijf.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling voor de bouw van twee woningen aan de Wendelnesseweg-Oost te Sprang-Capelle.
Eén woning wordt gerealiseerd als bedrijfswoning bij Gommers Hortensia B.V.. Hierdoor vervalt voor deze woning de toetsingsplicht aan de geluidnormen en wordt het bedrijf niet in zijn geluidrechten geschaad.
Het plangebied ligt aan de noordrand van Sprang-Capelle. De locaties is plaatselijk bekend als Wendelnesseweg Oost 8 en staat kadastraal bekend als gemeente Sprang-Capelle, sectie O, nummer 896. Ten zuiden, westen en noorden van het plangebied liggen lintbebouwingen met burgerwoningen. Aan de oostzijde van het plangebied is een doorgroeigebied voor glastuinbouw.
De betreffende locatie is gelegen binnen de geldende 'beheersverordening Natte natuurparel, Eerste Zeine (incl. kamerbewoning)' in combinatie gelezen met het bestemmingsplan 'Glas-Nat' en heeft hierbinnen de bestemming 'Glastuinbouwgebied' met een extra aanduiding 'bebouwingsvlak II' .
In de bijbehorende regels is bepaald wat ter plaatse mag worden gebouwd en hoe de locatie en de bebouwing mag worden gebruikt. Het plan is op de volgende punten in strijd met deze regels:
- Artikel 6 lid A; De op de plankaart als ‘glastuinbouwgebied’ aangegeven gronden zijn bestemd voor:
1. (agrarische) bedrijfsuitoefening uitsluitend ten behoeve van een tuinbouwbedrijf met bedekte teelt, in kassen en/of hoge tunnels, en onbedekte teelt, op containervelden of in de volle grond;
2. bijbehorende voorzieningen zoals kassen, bedrijfsgebouwen parkeervoorzieningen, installaties i.v.m. warmtekrachtkoppeling, watervoorziening en gietwaterbassins;
3. de instandhouding en bescherming van de op de plankaart als ‘cultuurhistorisch waardevolle bebouwing’ nader aangeduide bouwwerken;
4. de instandhouding en bescherming van de open ruimtelijke structuur van de bebouwing aan de Wendelnesseweg.
Het realiseren van een 2-tal vrijstaande woningen binnen deze bestemming is niet mogelijk en is derhalve in strijd met deze planregels.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Daarbij komen zowel de ruimtelijke als functionele opbouw aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het aanwezige beleidskader behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en volgen de randvoorwaarden die voortkomen uit planologische- en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.
Tussen de buurtschappen Capelle en Nieuwe Vaart ligt een doorgroeigebied voor (glas)tuinbouw. Onderstaande afbeelding geeft het gebied en zijn omgeving weer.
Het (glas)tuinbouwgebied heeft een oppervlakte van circa 57 hectare. Sinds omstreeks het jaar 2000 is ter plaatse ingespeeld op de ontwikkeling c.q. concentratie van (glas)tuinbouw op een locatie waar van oudsher al meer glastuinbouwbedrijven aanwezig waren. Door verplaatsing van glastuinbouwbedrijven vanuit het omliggende Natura 2000-gebied Langstraat naar het doorgroeigebied is er tevens sprake van versterking van de natuur.
Het (glas)tuinbouwgebied wordt in noord-zuidelijke richting doorsneden door de Wendelnesseweg. Zoals eerder vermeld betreft het een 'dubbele' weg met een hoofdrijbaan en een ventweg. De twee wegdelen worden gescheiden door een brede berm (circa 7 meter) met opgaand groen.
De Wendelnesseweg heeft het karakter van een bebouwingslint. Direct aan de weg staan de (bedrijfs)woningen, zowel vrijstaande als halfvrijstaande woningen in uiteenlopende bouwstijlen. Dat geeft een gemêleerd beeld. De individuele perceelbreedten variëren van 7 tot 50 meter.
De woningen aan de Wendelnesseweg zijn zowel vrijstaand als twee-aaneen gebouwd, wisselend van kaprichting en bestaan veelal uit één bouwlaag met schuine kap of mansardekap. De afstand tot de weg is veelal gelijk.
Direct achter de (bedrijfs)woningen liggen de glastuinbouwcomplexen met oppervlakten tot circa 6 hectare per bedrijf.
Het plangebied is onderdeel van een onbebouwd perceel met een verkaveling van repen die middels houtsingels gescheiden zijn. Het oorspronkelijke slagenlandschap is hier nog herkenbaar. Het onbebouwde perceel is wigvormig met een breedte van circa 90 meter aan de zijde van de Wendelnesseweg en circa 170 meter aan de oostzijde. De diepte van het perceel bedraagt circa 400 meter. Het plangebied heeft een diepte van circa 70 meter.
Het perceel gelegen achter de nieuwe woonpercelen is ingericht ten behoeve van een tuinbouwbedrijf.
Het glastuinbouwbedrijf is (en blijft) bereikbaar via de bestaande oprit aan de zuidkant van de nieuwe woonpercelen.
Voor de betreffende locatie vindt de gemeente het voorstelbaar om onder bepaalde voorwaarden 2 woningen toe te voegen, als deze bestaande bedrijven aan het zicht onttrekken. Hierdoor wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbeterd. De woningen mogen geen belemmering vormen voor de mogelijkheden van de omliggende bedrijvigheid. Ook moet het bedrijf aan de achterzijde van de te realiseren woningen goed bereikbaar blijven.
Stedenbouwkundig is het realiseren van 2 woningen op de betreffende locatie akkoord, mits voldaan wordt aan de volgende randvoorwaarden:
Bovenstaande uitgangspunten zijn uitgewerkt in onderstaande figuur.welke als uitgangspunt voor de verbeelding en planregels is gehanteerd.
Met het voldoen aan deze randvoorwaarden wordt aangesloten bij de stedenbouwkundig kenmerken in de omgeving.
Om te voorkomen dat de geluidnorm van het maximaal geluidniveau wordt overschreden vanwege de bedrijfsactiviteiten van Gommers Hortensia B.V. wordt een geluidscherm opgericht, welke wordt uitgevoerd als Kokowall, begroeid met groenblijvende klimplanten.
Het nog op te stellen landschappelijk inpassingsplan wordt voor de vaststelling van het bestemmingsplan opgenomen in het plan.
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Bij kleinschalige ontwikkelingen op lokaal niveau dient rekening gehouden te worden met een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan is een kleinschalig initiatief passend binnen de nationale omgevingsvisie NOVI.
Betekenis voor het project
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. Uit hoofdstuk 4 blijkt dat de genoemde milieuaspecten geen belemmering vormen voor het planvoornemen. Verder is het plan niet in strijd met de NOVI.
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In een uitspraak van 24 december 2014 (201405237/1/R2) heeft de Raad van State geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Om die reden werd de ontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Ook in het Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een initiatief vanuit de markt ten behoeve van de vraag naar woningen. Deze ontwikkeling wordt opgevangen in een bestaand stedelijk gebied en voegt slechts twee woningen toe binnen bestaand bebouwd gebied. Toetsing aan het woningbouwprogramma is niet nodig wanneer het plan klein van omvang is (zie onder meer de Raad van State uitspraak 201405237/1/R2). Toetsing aan de ladder is in dit geval dan ook niet noodzakelijk.
In 2018 heeft de provincie Noord-Brabant een omgevingsvisie opgesteld. Deze visie stelt doelen die in 2050 behaald dienen te zijn, evenals tussendoelen voor het jaar 2030. In het document wordt een basisopgave genoemd en vier hoofdopgaven. De basisopgave die wordt gesteld, is het 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'.
Hierbij is het doel voor 2050 als volgt:
Brabant heeft een goede leefomgevingskwaliteit doordat op alle aspecten beter gepresteerd wordt dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. Brabant staat met zijn TOP-landschap van oude en nieuwe landschappen in de top 5 van Europa. De biodiversiteit binnen en buiten de natuurgebieden is op orde, de lucht- en waterkwaliteit voldoet en de bodem is vitaal.
Het doel voor 2030 luidt:
Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat voor alle aspecten voldaan wordt aan de wettelijke normen. Natuurgebieden zijn ingericht, de afname van biodiversiteit is naar een positieve trend omgebogen, waardevolle cultuurhistorische landschappen zijn behouden en er is breed draagvlak voor de nieuwe energie- en klimaatadaptieve landschappen door de ontwerpende aanpak.
De vier hoofdopgaven zijn achtereenvolgens 'werken aan de Brabantse energietransitie', 'werken aan een klimaatproof Brabant', 'werken aan de slimme netwerkstad' en 'werken aan een concurrerende, duurzame economie'.
In de komende decennia is de kernopgave het toekomstbestendig maken van de dorpen en steden. Transformatie van het stedelijk gebied wordt een belangrijke opgave. Het ‘up to date’ houden van het bestaand stedelijk gebied is essentieel voor een duurzame, sociale en economische ontwikkeling van de steden en dorpen van Brabant.
Met onderhavig planvoornemen worden twee extra woningen mogelijk gemaakt na sloop van overtollige bedrijfsbebouwing. Er is derhalve sprake van inbreiding, zorgvuldig ruimtegebruik en het plan past binnen het gedachtegoed van herbestemming/ herstructurering van het bestaand stedelijk gebied.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de ‘Interim omgevingsverordening Noord-Brabant’ vastgesteld.In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de huidige regels zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd.
De ruimtelijke verordening bevat instructieregels die gemeenten moeten toepassen bij de uitoefening van ruimtelijke bevoegdheden, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan, beheerverordening, wijzigings- en uitwerkingsplan of de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Het werken met instructieregels borgt enerzijds de provinciale belangen en biedt anderzijds meer afwegingsruimte aan gemeenten om eigen beleid te voeren dan onder de systematiek van de oude WRO mogelijk was.
Een relevant uitgangspunt van de verordening is dat getracht moet worden zo veel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen, dan wel in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Met bestaand stedelijk gebied wordt reeds bestaande bebouwing bedoeld, maar ook bijvoorbeeld inbreidingslocaties. Zoekgebieden zijn die gebieden waar, indien er toch uitbreiding noodzakelijk is, uitbreiding als verantwoord wordt beschouwd.
Het plangebied valt binnen de landelijke kern (stedelijk gebied).
Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling bepaalt dat een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen Stedelijk gebied ligt en dat een onderbouwing bevat dat:
Gedeputeerde Staten stellen in overleg met de regio's ten minste eens per bestuursperiode relevante prognoses en analyses op, zoals in ieder geval een bevolkings- en woningbehoefteprognose, een prognose voor de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen en een trendanalyse van de mobiliteitsontwikkeling, die richting gevend zijn voor de gezamenlijk te maken afspraken.
Naast stedelijk gebied zijn de aanduidingen aardkundig waardevol gebied en cultuurhistorisch waardevol gebied van toepassing.
Artikel 3.28 Aardkundig waardevol gebied geeft aan dat een bestemmingsplan mede is gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken zoals beschreven in de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant.
Met artikel Cultuurhistorisch waardevol gebied wordt aangegeven dat een bestemmingsplan van toepassing op Cultuurhistorisch waardevol gebied mede is gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken zoals beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart.
Daarnaast zijn de volgende artikelen van toepassing op voorliggend initiatief:
Artikel 3.5 - Zorgplicht voor goede omgevingskwaliteit
Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in 'hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten' invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.
Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik
Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing.
De ruimtelijke ontwikkeling binnen de aanduiding landelijke kern door transformatie van bestaande bebouwd gebied, is bij uitstek een duurzame stedelijke ontwikkeling die bijdraagt aan zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 3.6.
Er is onderzoek uitgevoerd naar de archeologische waarden binnen het plangebied. Hierop wordt verder ingegaan in 4.2.1.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is de omgeving van het plangebied aangegeven als cultturhistorisch waardevol gebied 'Binnenpolder van Capelle - oostelijk deel'.
De oostelijke Binnenpolder van Capelle is een relatief gaaf bewaard gebleven veenontginningslandschap, dat bestaat uit smalle strookvormige graslandpercelen, gegroepeerd in rechthoekige blokken. De veenontginning is begonnen in de 13e eeuw. In delen van het gebied is perceelrandbegroeiing aanwezig in de vorm van houtsingels. Turfwinning heeft plaatsgevonden in het centraal gelegen De Dullaard. In dit natuurgebied is een reconstructie van het veenwinningslandschap gerealiseerd, onder andere door het graven van petgaten en tot ontwikkeling brengen van trilvenen. Ten noorden van het Zuiderafwateringskanaal (1850-1900) sluit de percelering aan op de strookvormige percelering die vroeger ten noorden van de Winterdijk aanwezig was. De rest van het gebied is waarschijnlijk grotendeels vanaf de westelijke (Nieuwe Vaartsche Straat) en oostelijke (Zuidewijn) zijkaden ontgonnen.Het gebied maakte vanaf 1700 als inundatiegebied deel uit van de Zuiderwaterlinie.
Met het plan wordt de bestaande percelering niet aangepast.De woningen worden ingepast binnen de bestaande bebouwingsstructuur en vormen een visuele afscherming van de achterliggende kassen. De ontwikkeling voegt zich zodoende goed in het landschap.
De gemeente Waalwijk heeft, met een bijdrage van de provincie Noord-Brabant, de strategische visie
Waalwijk 2025 opgesteld. Het bevat de strategische hoofdlijnen voor besluitvorming, beleid en
projecten tot 2025 en is het handelingskader voor de gemeente Waalwijk.
In de visie staat de volgende missie centraal: “De gemeente Waalwijk is een stedelijk knooppunt dat
met zijn krachtige economische functie en karakteristieke kernen en omgeving een vitale schakel is in
de regionale netwerken van de Langstraat en Midden-Brabant”.
De gemeente zet in op een bescheiden groei van de woningvoorraad gericht op de opvang van de eigen behoefte en vergroting van de verscheidenheid in het woningaanbod. Kwaliteit gaat boven kwantiteit. De consolidatie van een bestaande situatie leidt tot een actueel bestemmingsplan en duidelijkheid voor de inwoners.
Een kwaliteitsimpuls van het gebied is voorzien door de realisatie van Natuurgebied Westelijke Langstraat.
Op 4 februari 2016 is de Structuurvisie Waalwijk 2025 vastgesteld. Het doel van deze structuurvisie is een samenhangend beleid formuleren op hoofdlijnen dat de ambities weergeeft voor 2035 en een visie uitgewerkt voor 2025.
Om de juiste keuzes voor 2025 te maken zijn in de structuurvisie een aantal leidende principes geformuleerd:
Als thema loopt duurzaamheid als een ‘ladder’ door alle ambities heen en is daarom apart uitgewerkt in de structuurvisie. Aan deze ‘duurzaamheidsladder’ zijn ook een aantal specifieke onderwerpen gekoppeld: milieu, energie, erfgoed en sociaal. Duurzaamheid is voor de gemeente een algemeen
leidend principe.
De gemeente beschouwt het als haar plicht om de ontwikkeling van de huidige generatie te bevorderen, maar daarbij de ontwikkeling van de generaties hierna niet te belemmeren door de impact van onze huidige activiteiten en keuzes.
Beoordeling
Op de totaalkaart van de visie 2025 is de planlocatie weergeven in het bebouwingslint, zoals weergeven op onderstaande afbeelding.
Het bestemmingsplan beoogt binnen het bebouwingslint twee woonbestemmingen mogelijk te maken. Het ruimtelijk karakter blijft behouden. Hierdoor kan gesteld worden dat het voornemen niet in strijd is met de Structuurvisie.
Op 20 februari 2020 heeft de gemeenteraad van Waalwijk de Woonvisie 2020 vastgesteld. De Woonvisie 2020 bevat drie hoofdthema’s met elk eigen doelstellingen. Eén en ander is hieronder samengevat.
a. Betaalbaarheid Van belang is dat iedereen kan wonen in een woning die qua woningtype en prijsklasse past bij zijn/haar huishouden en inkomen.
b. Wonen en zorg Voor alle inwoners is er een geschikte woning en woonomgeving, waar zorg geleverd kan worden en waar een sterke sociale structuur is.
c. Leefbaarheid en duurzaamheid Alle inwoners wonen in aantrekkelijke en toekomstbestendige
woonmilieus
Er is nog steeds sprake van een woningtekort, ook binnen de gemeente Waalwijk. Bij de invulling van het woonprogramma streeft de gemeente naar voldoende kwalitatief goede en betaalbare woningen
voor alle bevolkingsgroepen. Er is vooral behoefte aan woningen voor starters. Om die reden wordt doorstroming gestimuleerd. Dat laatste kan door middeldure en dure woningen te bouwen.
De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen binnen de bebouwde kom. Als gevolg van de bouw van deze woningen ontstaat doorstroming in de markt waardoor mogelijk woonruimte vrijkomt voor starters op de koopmarkt, alsmede voor (jonge) gezinnen met een meer stedelijke woonwens.
Als het gaat om nieuwe woningbouwontwikkelingen heeft inbreiding de voorkeur boven uitbreiding. De planlocatie is gelegen in een omgeving met woningen leent zich ertoe om te worden bebouwd (‘verdicht’) met een nieuwe woning. De voorliggende ontwikkeling sluit daarom aan op de uitgangspunten van de woonvisie.
De geplande ontwikkeling sluit in voldoende mate aan op de uitgangspunten van de woonvisie.
Het gemeentelijke beleid ten aanzien van water is vastgelegd in het Integraal Waterplan Waalwijk
(IWW) 2021-2024, dat de opvolger is van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020. Het IWW omvat
de beleidsvoornemens en maatregelen voor het Waalwijkse rioolstelsel. Omdat de interactie met het
oppervlaktewater sterk is toegenomen, is het oppervlaktewater toegevoegd aan de scope van het
beleidsplan.
Conform de wetgeving stelt het IWW dat iedere perceeleigenaar in beginsel verantwoordelijk is voor
de verwerking van het regenwater dat op zijn/haar perceel valt. Bij nieuwbouw en aanbouw vraagt de
gemeente om 60 mm (6 liter/m²) berging te maken over de (toekomstige) verharding in het
plangebied. Anders dan het waterschap hanteert de gemeente derhalve geen ondergrens voor de toename van afwaterend oppervlak Bij alle nieuwbouw wordt alleen het huishoudelijk afvalwater
aangesloten op de gemeentelijke riolering en afgevoerd naar de RWZI.
De beoordeling van het plan aan het Integraal Waterplan staat in paragraaf 4.3.
De locatie maakt onderdeel uit van de typologie Stedelijke en dorpse linten.
De stedelijke en dorpse linten hebben overwegend een groen karakter met onderbroken straatwanden met individuele panden en korte rijen woningen. Er is sprake van enige functiemenging. Voortuinen komen vaak voor, met uitzondering van de meer stenige straten in de centra van de dorpen. In vergelijking met de landelijke linten is in deze linten meer sprake van herhaalde woningen zoals twee-onder-een-kapwoningen en korte rijen (arbeiders)woningen. Ook komen er diverse met groen omringde vrijstaande woningen, villa’s en boerderijen voor. Kenmerkend is de nokrichting die op meerdere plekken evenwijdig aan de verkaveling is en daarmee onder een hoek met de straat staat. De rooilijn verspringt in deze gevallen meer dan elders in de linten. Er is een grote diversiteit aan architectuurstijlen en een zorgvuldige detaillering, variërend van sober tot rijk. Oude gevels hebben veel accenten, terwijl bij nieuwere panden de detaillering vaak sober is. Het materiaal- en kleurgebruik zijn divers en terughoudend. Gevels zijn van baksteen, geverfd of gepleisterd in een lichte tint en de kap is veelal gedekt met keramische pannen. Kozijnen zijn gewoonlijk uitgevoerd in geschilderd hout. Bijgebouwen zijn van steen of hout. De begane grondlaag van bedrijven is vaak voorzien van panelen, afwijkende kleuren of reclame.
De dorpse linten liggen verspreid over de gemeente en hebben zeer gevarieerde, kleinschalige bebouwing uit diverse periodes in een gegroeide en compacte structuur met als basis het individuele pand met een dorps karakter.
Criteria
Algemeen
• De voorgaande gebiedsbeschrijving en beleidsintentie maken deel uit van deze beoordelingscriteria;
• De criteria gelden alleen indien het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet anders bepaalt;
• De bestaande en beoogde omgeving zijn het referentiepunt voor alle bouwwerken. Een bouwkundige toevoeging of verandering moet passen in de stedenbouwkundige structuur en aansluiten bij de typologie van gebouwen, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik ervan;
Ligging
• Gebouwen zijn met de voor- of representatieve gevel gericht op de weg;
• Voorgevelrooilijnen liggen parallel aan de weg of liggen parallel aan het verkavelingspatroon;
• Voorgevelrooilijnen verspringen enigszins ten opzichte van elkaar;
• Aanbouwen en bijgebouwen liggen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
Massa
• De gebouwen zijn individueel en afwisselend;
• Bebouwing voegt zich in maat en schaal naar omliggende bebouwing;
• Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume;
• Panden hebben een opbouw van één tot twee lagen en zijn voorzien van een kap;
• De noklijn staat dwars op of loopt parallel aan de weg;
• Bij aanpassingen aan vrijstaande gebouwen moet de hoofdvorm van het gebouw duidelijk herkenbaar blijven;
Architectonische uitwerking
• De architectonische uitwerking is gevarieerd en zorgvuldig;
• Zorgvuldige detaillering die het ontwerp ondersteunen;
• Gevelindelingen zijn evenwichtig en samenhangend;
• Wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl, maatvoering en afwerking afgestemd op het hoofdvolume;
Materiaal en Kleur
• Het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel (gedekte kleuren) en terughoudend;
• Gevels zijn van baksteen, geverfd of gepleisterd in een lichte tint;
• Daken zijn veelal gedekt met keramische pannen;
• Kozijnen uitgevoerd in geschilderd hout vormen het uitgangspunt;
• Aan- en bijgebouwen zijn in materiaal- en kleurgebruik afgestemd op het hoofdgebouwen;
• Bij verbouwing of renovatie dient men het oorspronkelijke materiaal- en kleurgebruik tot uitgangspunt te nemen.
• Voor nieuwbouw sluit deze aan bij het voorkomende materiaal- en kleurgebruik in de omgeving.
• Een afwijkende architectuur van een pand en daarmee ander materiaal- en kleurgebruik is in principe mogelijk mits dit een positieve toevoeging is aan de kwaliteit van het gebied.
Het bouwplan zal getotetst worden aan bovenstaande criteria.
De groenbeleidsvisie ‘Groen Leeft!’ is op 14 november 2019 vastgesteld door de gemeenteraad.
In de groenbeleidsvisie wordt ingegaan op de thema’s biodiversiteit, toekomstbestendigheid, beleving en participatie. Het beleidsstuk bevat een langetermijnvisie voor het groen. Het vormt de basis voor al het andere beleid en regels over het groen in de gemeente Waalwijk. In het beleid is een groennorm opgenomen. Deze schrijft voor dat in nieuwe woonwijken, dorpen en bedrijventerreinen de openbare ruimte tenminste voor 10% uit groen moet bestaan. En daarbovenop moet in de woonwijken minimaal 5% groen worden gerealiseerd dat wordt gecombineerd met andere functies zoals parkeren, spelen en het opvangen van water. Bij bestaande woongebieden en bedrijventerreinen dient bij reconstructies of herontwikkeling 10% méér openbaar groen dan dat er voor de ontwikkeling aanwezig was te worden aangelegd.
Naast de hoeveelheid aan groen, wordt er ingezet op het verbeteren van de kwaliteit van het openbare groen.De groennorm vormt een vertrekpunt voor het ontwerpen van de openbare ruimte. Met als doel te zorgen voor een gezonde, klimaat- en toekomstbestendige leefomgeving.
Het plangebied is gelegen binnen het gebiedstype landelijk gebied.
Speerpunten hiervoor zijn:
1) Biodiversiteit
Het doel is om het aantal soorten en individuen in het landelijk gebied te vergroten, waarbij dit lokaal gericht kan zijn op zeldzame soorten. De aanwezigheid van stevige, groene verbindingen draagt bij aan de uitwisseling van dieren en biedt groeiplaatsen aan planten. De inrichting en het onderhoud kan daarbij worden afgestemd op de gidssoorten. Hieraan wordt invulling gegeven door:
2) Toekomst
Het groen in het landelijk gebied is toekomstbestendig door:
3) Beleving
De beleving van het landelijk gebied wordt vergroot door:
4) Participatie
In het landelijk gebied zijn goede mogelijkheden voor participatie.
In het nog op te stellen landschappelijk inpassingsplan wordt rekening gehouden met de hiervoor genoemde speerpunten.
Dit landschappelijk inpassingsplan wordt voor de vaststelling van het bestemmingsplan opgenomen in het plan.
De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning. In de Wet geurhinder en veehouderij zijn in artikel 3 grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object. Deze grenswaarden worden weergegeven in odour units per kubieke meter (ouE/m³). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ligging binnen of buiten concentratiegebieden en de bebouwde kom.
Verder worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object in de Wet geurhinder en veehouderij.
Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij afwijken, binnen bepaalde grenzen (artikel 6 van de wet). Van deze mogelijkheid heeft de gemeente Waalwijk geen
gebruik gemaakt.
In onderstaande tabel zijn de vaste afstanden opgenomen.
minimale afstand tot veehouderij [m] | |||
geurgevoelig object binnen bebouwde kom |
geurgevoelig object buiten bebouwde kom |
||
geurgevoelig object van andere of (voormalige) veehouderij (art. 3 lid 2, Wgv) |
100 | 50 | |
veehouderij met een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld (art. 4 lid 1, Wgv) |
100 | 50 | |
buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object (art. 5 lid 1, Wgv) | 50 | 25 |
De afstanden worden gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt voor veehouderijen met een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld en de gevels van de omliggende geurgevoelige objecten.
De maximaal toegestane geurbelasting ten gevolge van een veehouderij waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld ter plaatse van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object in een concentratie gebied of een niet-concentratie gebied. Op basis van artikel 3 en 6 van de Wet geurhinder en veehouderij gelden de in de volgende tabel weergegeven wettelijke waarden (norm) voor de geurbelasting en bijbehorende bandbreedtes voor een gemeentelijke verordening.
binnen bebouwde kom | buiten bebouwde kom | ||||||||||
Geurbelasting [ouE/m3] | min | norm | max | min | norm | max | |||||
concentratiegebied | 0,1 | 3 | 14 | 3 | 14 | 35 | |||||
niet-concentratiegebied | 0,1 | 2 | 8 | 2 | 8 | 20 |
Indien de berekende geurbelasting lager is dan de van toepassing zijnde norm, staat dit de realisatie van een nieuw geurgevoelig object niet in de weg.
De gemeente Waalwijk is conform bijlage 1 van de Meststoffenwet gelegen buiten een concentratiegebied. Voor niet-concentratiegebieden geldt als standaard norm 2 OU/m3 voor locaties binnen de bebouwde kom en 8 OU/m3 voor locaties buiten de bebouwde kom. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom, waardoor conform artikel 3, lid 1b van de Wgv een geurbelasting van 2 odour units (ouE/m³) op een gevoelig object is toegestaan.
De geurhinder die feitelijk in een bepaald gebied op kan treden wordt bepaald door zowel de achtergrondbelasting als de voorgrondbelasting in dat gebied. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd.
Voorgrondbelasting
Ten aanzien van veehouderijen met dieren waarvoor géén geuremissiefactor is vastgesteld, is de locatie Nieuwevaart 17 maatgevend. Op deze locatie, gelegen op ca. 360 meter van de planlocatie, is een milieutoestemming verleend voor een (melk)veehouderij.
Verder zijn binnen de omgeving van de planlocatie geen veehouderijen aanwezig die van invloed zijn op het woon- en leefklimaat.
Gezien de omliggende woningen worden omliggende veehouderijen niet beperkt in hun ontwikkeling.
Beoordeling woon- en leefklimaat (achtergrondbelasting)
Middels de geurkaart van de Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant kan de achtergrondbelasting van de planlocatie worden achterhaald. Op basis van de geurkaart, zie onderstaand, is sprake van een ‘zeer goed’ woon- en leefklimaat met een geurbelasting van circa 0 tot 3 ouE/m3 ter plaatse van de planlocatie.
Aan de vaste afstanden kan ruimschoots worden voldaan. Voor de planlocatie geldt in de huidige situatie een goed tot zeer goed leefklimaat (milieukwaliteit) op basis van de achtergrondbelasting. Gesteld kan worden dat ten aanzien van de bewoning van de nieuwe woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd is. Het aspect geur vormt geen belemmering.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.
De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer.
In de Wet geluidhinder (artikel 74 lid 1) is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Uitgezonderd zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg.
Zodra binnen deze geluidszones nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd dan wel aanpassing van wegen moet plaatsvinden, is akoestisch onderzoek vereist op grond van de Wet geluidhinder. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. Bij hogere grenswaarden dan de voorkeursgrenswaarde dan wel bij eerder vastgestelde hogere grenswaarden, maar niet hoger dan de maximaal toelaatbare hogere grenswaarde, zal een nieuw ontheffingsbesluit in het kader van de toepassing van de Wet geluidhinder moeten worden genomen (De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie). Een ontheffingsbesluit kan worden genomen indien aan nadere randvoorwaarden van het gemeentelijke geluidhinderbeleid wordt voldaan.
De Wet geluidhinder is echter niet het enige instrument voor het ordenen van de omgevingskwaliteit. Inmiddels leert vaste jurisprudentie dat binnen zoneloze wegen (30 km/h-wegen) en buiten geluidzones (bv. onvoldoende of niet afgeschermde rijkswegen) op grond van de Wro in het kader van goede ruimtelijke ordening geluidonderzoeken toch noodzakelijk kunnen zijn en, vooral bij al aanwezige hoge geluidsbelastingen, afwegingen moeten worden gemaakt met betrekking tot het eventueel treffen van maatregelen.
Er is sprake van het toevoegen van een geluidsgevoelig objecten (woning) in de zin van de Wet geluidhinder in de zone rondom een 50 km/ uur weg. Het akoestisch onderzoek is noodzakelijk omdat het plan is gelegen binnen de geluidzone van de Wendelnesseweg-Oost en de Heistraat. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de Nieuwevaart en Schrevelstraat opgenomen in het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 1).
De geluidbelasting ten gevolge van de Heistraat is maximaal 35 dB, incl. aftrek artikel 110g. De waarde ligt onder de voorkeursgrenswaarde waardoor geen hogere waarde ten aanzien van deze weg hoeft te worden aangevraagd.
De voorkeursgrenswaarde als gevolg van de Wendelnesseweg-Oost wordt wel, maar de maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van de Wendelnesseweg-Oost is maximaal 55 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh).
Bij de gemeente Waalwijk zal een verzoek worden ingediend voor het verlenen van een hogere waarde.
In de voorliggende situatie kan als ontheffingscriterium worden aangedragen dat de nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd tussen bestaande woonbebouwing.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling, mits voor de nieuwe woningen een hogere waarde wordt vastgesteld ten gevolge van het verkeer op de Wendelnesseweg-Oost.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Er is sprake van het toevoegen van gevoelige bestemmingen. Aeres Milieu B.V. heeft opdracht gekregen voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek (zie Bijlage 2).
In het opgeboorde bodemmateriaal zijn plaatselijk zintuiglijke bijmengingen met baksteen, beton en koolas waargenomen. Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond (plaatselijk) licht verhoogd is met minerale olie, Polychloorbifenylen (PCB) en Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK 10-VROM). In de ondergrond zijn geen gehalten gemeten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is niet verhoogd ten opzichte van de streefwaarde.
De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een inspectie van het terrein plaatsgevonden. Op het maaiveld en in de vrijkomende grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. De aangetroffen bijmengingen met baksteen, beton en koolas worden niet als asbestverdacht beschouwd.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond mogelijk niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit en het Handelingskader PFAS van toepassing.
De bestaande oprit blijft behouden.
De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor het realiseren van extra woningen.
Volgens de bouwverordening moet na de sloop van de bebouwing nog een (beperkt) aanvullend onderzoek worden uitgevoerd. Dit onderzoek moet uiterlijk 3 weken voor de start van de bouw zijn ingediend. Er kan pas gestart worden met de bouwwerkzaamheden als de rapportage akkoord is bevonden.
Daarnaast zal in het rapport een onderbouwing over de OCB moeten worden opgenomen of de locatie moet nog aanvullend op OCB worden onderzocht. Dit kan eventueel gecombineerd worden uitgevoerd met het onderzoek na de sloop.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risico aanvaarding.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente Waalwijk haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico’s binnen de gemeentegrenzen. Door antwoord te geven op de vraag hoe veilig het in de gemeente moet zijn, wordt een ambitieniveau vastgelegd. Op basis van de visie wordt de beleidsvrijheid voor externe veiligheid ingevuld. Door de komst van de Omgevingswet in 2019 kan het zijn dat dit externe veiligheidsbeleid straks opgaat in de Omgevingsvisie. Op welke wijze dit gebeurt, zal afgewogen worden in het traject tot voorbereiding op de Omgevingswet. Met dit nieuwe externe veiligheidsbeleid is dan een actueel sectoraal ingrediënt beschikbaar.
In de gemeente Waalwijk wordt onderscheid gemaakt in de volgende gebiedstypen:
Woonwijken: dit zijn locaties die worden gekenmerkt door hoge dichtheden van personen en activiteiten, zoals wonen, scholen en zorginstellingen. Voor dit gebied geldt een laag risicoprofiel. Het gaat om de woonwijken in de kernen Sprang-Capelle, Waalwijk en Waspik. Lintbebouwing wordt tot gemengd gebied gerekend.
Buitengebied: Dit gebiedstype betreft onder andere het agrarisch gebied, stilte- en natuurgebieden en gebieden voor (verblijfs)recreatie.
Bedrijventerreinen: Dit zijn de gebieden waar middelgrote en grote bedrijven voorkomen.
Gemengde gebieden: Dit gebiedstype omvat gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen ook andere functies voor, zoals kleine bedrijven, horeca etc. Ook lintbebouwing in het buitengebied wordt als gemengd gebied beschouwd. De acceptatie voor risico’s in dit gebied is vergelijkbaar met woonwijken.
Uit de provinciale risicokaart, eindrapporten over het basisnet en actuele informatie over relevante risicobronnen binnen de gemeente blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied van de voorgenomen ontwikkeling in de nabijheid van de
hogedruk aardgasleiding (Z-517-12), ten zuiden van de planlocatie ligt. Daarmee ligt de projectlocatie
mogelijk voor een klein deel in het invloedsgebied van deze gasleiding. Derhalve dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Ten behoeve van kleinschalige ontwikkelingen binnen het invloedsgebieden is door de Brandweer Midden- en West-Brabant een standaard advies externe veiligheid opgesteld, dat als Bijlage 4 bij deze toelichting is opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op een ontwikkeling met zeer kwetsbare personen. Tevens voorziet de ontwikkeling in een ontwikkeling met minder dan 50 personen. Eén en ander betekent dat volstaan kan worden met het standaardadvies, aangezien de locatie op meer dan 30 meter ligt van de genoemde hogedruk gasleiding.
In het kader van het verantwoorden van het groepsrisico dient te worden aangegeven welke maatregelen mogelijk worden getroffen ter verbetering van de veiligheid, welke mogelijkheden er bestaan voor rampenbestrijding en in welke mate de aanwezigen zelfredzaam zijn. Ten aanzien van de verdere uitwerking van het planvoornemen geldt dat in dit verband wordt aangesloten bij de maatregelen zoals opgenomen in het standaard advies van de Brandweer Midden- en West-Brabant zoals opgenomen in de Bijlage 3 bij deze toelichting.
Er zijn voor wat betreft externe veiligheid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
Omgevingstype
In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De directe omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een gemengd gebied, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat ter plaatse milieugevoelige en milieuhinderlijke functies elkaar op korte afstand afwisselen. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, gereduceerd kunnen worden met één afstandsstap.
Categorie bedrijvigheid
In de omgeving van het plangebied is een aantal (agrarische) bedrijven aanwezig. De risicoafstanden die voor het horecabedrijf aan Wendelnesseweg-Oost 4 gelden bedragen 10 meter in rustig gebied en vormen zodoende geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied. De afstand tot het plangebied bedraagt namelijk meer dan 10 meter.
Voor het achter- en naastgelegen glastuinbouwbedrijven (Wendelnesseweg Oost 8 (Gommers Hortensia B.V.) en Wendelnesseweg-Oost 10 (Verdoorn BV)) wordt niet aan de hinderafstanden voor geluid voldaan. De inrichtingen valt volgens de VNG-lijst onder “tuinbouw- kassen met gasverwarming”; milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 m voor een rustig buitengebied voor het aspect geluid. Er wordt niet voldaan aan de richtafstand voor geluid. Hierom is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5).
Toetsinng langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)
Uit de rekenresultaten in bijlage II blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op woning 2 het hoogst is en ten hoogste 43 dB(A) in de dag- en 45 dB(A) in de avondperiode bedraagt op de zuidgevel. Hiermee wordt voldaan aan de geluidnorm van 50 dB(A) in de dag- en 45 dB(A) in de avondperiode uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarden uit de VNG-publicatie, waardoor er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Uit de rekenresultaten in bijlage III blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op woning 1 het hoogst is en ten hoogste 34 dB(A) in de dag- en 36 dB(A) in de avondperiode bedraagt op de zuidgevel. Hiermee wordt voldaan aan de geluidnorm van 50 dB(A) in de dag- en 45 dB(A) in de avondperiode. De nieuw te bouwen woningen vormen géén belemmering voor de bedrijfsvoering van Verdoorn B.V. Tevens wordt voldaan aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie, waardoor er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsing maximaal geluidniveau (Lamax)
Vanwege de bedrijfsactiviteiten van Gommers Hortensia B.V. bedraagt het maximaal geluidniveau ten hoogste 77 dB(A) op de zuidgevel van woning 2. Indien deze gevel overeenkomstig het advies in paragraaf 6.1.1 van het rapport als dove gevel wordt uitgevoerd, vervalt de toetsing op deze gevel. In dat geval bedraagt met maximaal geluidniveau ten hoogste 76 dB(A) op de westgevel van woning 2. De geluidnorm van 70 dB(A) in de dag- en 65 dB(A) in de avondperiode wordt op nagenoeg alle toetspunten overschreden. Het vertrek van een vrachtwagen bij de in-/uitrit en de laad- en losactiviteiten zijn de maatgevende geluidbronnen.
Vanwege de bedrijfsactiviteiten van Gommers Hortensia B.V. wordt de geluidnorm van het maximaal geluidniveau uit het Activiteitenbesluit milieubeheer overschreden. Oftewel: de realisatie van de nieuwbouw gaat een belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van Gommers Hortensia B.V. Om dit te voorkomen zijn drie oplossingsrichtingen mogelijk:
1. Het uitsluiten van voertuigbewegingen en laad- en losactiviteiten tussen 19.00 en 23.00 uur
2. Het oprichten van een geluidscherm
3. Het verzoeken om een maatwerkvoorschrift
4. Woning 2 (zuidelijke woning) aanhouden als bedrijfswoning bij Gommers Hortensia B.V.
Initiatiefnemer is exploitant van het bedrijf Gommers Hortensia B.V.en is bereid tot het overnemen van adviezen 2, 3 en 4.
Vanwege de bedrijfsactiviteiten van Verdoorn B.V. bedraagt het maximaal geluidniveau ten hoogste 65 dB(A) op de noordgevel van woning 1. De geluidnorm van 70 dB(A) in de dag- en 65 dB(A) in de avondperiode wordt niet overschreden. De nieuw te bouwen woningen vormen géén belemmering voor de bedrijfsvoering van Verdoorn B.V.
Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de nieuw te bouwen woningen géén belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van Verdoorn B.V.
Vanwege de bedrijfsactiviteiten van Gommers Hortensia B.V. wordt de geluidnorm van het maximaal geluidniveau uit het Activiteitenbesluit milieubeheer overschreden. Oftewel: de realisatie van de nieuwbouw gaat een belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van Gommers Hortensia B.V. Om dit te voorkomen zijn drie oplossingen gekozen:
1. Het uitsluiten van voertuigbewegingen en laad- en losactiviteiten tussen 19.00 en 23.00 uur
2. Het oprichten van een geluidscherm
3. Het verzoeken om een maatwerkvoorschrift
4. Woning 2 (zuidelijke woning) aanhouden als bedrijfswoning bij Gommers Hortensia B.V.
Alle overige bedrijven in de omgeving bevinden zich op meer dan voldoende afstand, immers aan alle richtafstanden kan ruimschoots worden voldaan. De realisatie van de nieuwe woningen zal de ontwikkelingsmogelijkheden van in de omgeving van het plangebied gelegen bedrijven niet belemmeren. Omdat aan alle richtafstanden ruimschoots kan worden voldaan kan tevens gesteld worden dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Beoordeling luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van 2 nieuwe woningen.
Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan 'Wendelnesseweg-Oost 8, Sprang-Capelle' is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 (zeer fijnstof) van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de Atlas Leefomgeving - Luchtkwaliteit.
Atlas Leefomgeving - Luchtkwaliteit
De concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het plangebied betreffen respectievelijk: 12,8 µg/m3, 15,5 µg/m3 en 8,7 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt hiermee dus niet overschreden.
De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.
Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Omgevingswet
Na inwerkingtreding van de Omgevingswet vervangt het omgevingsplan het bestemmingsplan en de gemeentelijke verordeningen die over de fysieke leefomgeving gaan. Tot eind 2029 (of tot de datum waarop de gemeente overgaat naar het definitieve omgevingsplan) bundelt het tijdelijke omgevingsplan de regels die nu zijn opgenomen in het bestemmingsplan, de welstandsnota en een aantal regels over archeologie in de lokale erfgoed- of monumentenverordening. Regels uit de gemeentelijke erfgoed- of monumentenverordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, moeten in 2032 opgenomen zijn in het omgevingsplan.
Erfgoedverordening Waalwijk 2016
De gemeenteraad van Waalwijk heeft op 15 december 2016 de Erfgoedverordening geactualiseerd.
In de Erfgoedverordening staan voorschriften en regels met betrekking tot cultureel erfgoed, zowel
voor monumenten, archeologie als het cultuurlandschap. Eveneens zijn de wettelijke taken van de
gemeente met betrekking tot Rijksmonumenten in een erfgoedverordening nader uitgewerkt.
De regels over het aanwijzen van gemeentelijke monumenten en archeologische
verwachtingsgebieden, en weigeringsgronden voor het afgeven van een omgevingsvergunning zijn
ook opgenomen in de Erfgoedverordening.
Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is het verplicht om in nieuwe
ruimtelijke plannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische
waarden. De gemeente Waalwijk heeft ten behoeve van het archeologiebeleid een kaart opgesteld.
De onderzoekslocatie ligt volgens de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Waalwijk (2010) in een zone Categorie 3: Gebieden met een hoge archeologische verwachting. Voor deze zone geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 500 m2 en een verstoringsdiepte vanaf 50 centimeter onder maaiveld. De gemeente heeft middels deze kaart aangegeven dat er een archeologische onderzoeksplicht geldt.
In mei 2023 is door Aeres Milieu een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6). De diepte van de toekomstige bodemverstoring is op dit moment onbekend, maar uitgaande van een standaard funderingsdiepte zonder onderkeldering, zal de bodemverstoring tot ten minste 80 tot 100 centimeter (vorstvrije diepte) beneden maaiveld reiken.
Het plangebied ligt binnen een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden. Op de AHN valt te zien dat de omgeving van het plangebied in een relatief lager gelegen deel van het landschap ligt. Vóór de vorming van het veen (voor 2.000 voor Chr.) bestond het landschap uit een dekzandlandschap. Omstreeks 4.000 jaar geleden vond er op grote schaal veenvorming plaats. De omgeving van het plangebied bestond tijdens het laat-neolithicum tot aan de ontginning van het plangebied in de middeleeuwen uit een veenlandschap. Het plangebied stond bekend als de Nieuwevaartse Dellen, hetgeen een lage ligging
suggereert (del heeft de betekenis van ‘dal’ of ‘laagte’).
Er geldt een lage tot middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum tot en met het mesolithicum. Dergelijke resten worden onder de bouwvoor verwacht en zijn kwetsbaar voor bodemingrepen. Er geldt een lage archeologische verwachting voor nederzettingsresten uit de periode neolithicum tot en met de nieuwe tijd.
Er worden lage enkeerdgronden verwacht met een afdekkende, beschermende eerdlaag. Echter gezien het historische gebruik als weiland, wordt er geen afdekkende eerdlaag verwacht en zullen eventueel aanwezige archeologische resten vanaf het maaiveld/onder de bouwvoor kwetsbaar zijn.
Als gevolg van het afsteken van veen zal de oorspronkelijke bodem derhalve zijn verstoord in het verleden. Daarbij zal ook bodemverstoring zijn opgetreden als gevolg van de huidige bebouwing, het bouwrijp maken en de aanleg van nutsvoorzieningen. De kans wordt derhalve erg gering geacht dat binnen het plangebied archeologische resten aanwezig zijn.
Mochten die al aanwezig zijn (er geldt enkel een verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum tot en met het mesolithicum), dan zullen deze reeds zijn verstoord.
Voor het plangebied wordt om bovenstaande redenen geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. De resultaten van dit onderzoek dienen te worden getoetst door de bevoegde overheid (gemeente Waalwijk), dat op basis van het uitgebrachte advies een besluit zal nemen.
De graafwerkzaamheden voor de te realiseren woningen zijn vrijgesteld van nader archeologisch onderzoek.
Modernisering Monumentenzorg (2009)
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Erfgoedwet (2016)
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de nieuwbouw van twee woningen.
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven
Cultuurhistorische landschappen
Op de CHW is af te lezen dat het plangebied grotendeels ligt in de regio ‘Langstraat’. De Langstraat ligt op de overgang van zand, veen en klei. Vroeger bestond vrijwel het hele gebied uit veen. De oorspronkelijke relatie tussen de dorpen, het afwisselend open en besloten landschap en het water is in de Langstraat nog goed beleefbaar. Hierdoor is het hele gebied cultuurhistorisch waardevol.
Ten noorden van de Winterdijk is de Langstraat opener en grootschaliger dan ten zuiden daarvan.
De natte omstandigheden als gevolg van de lage ligging en de sterke kwel leidt tot waardevolle flora en fauna van waterlopen en natte graslanden. Het westelijke deel heeft een landelijk karakter. Hier liggen langgerekte lintdorpen met dorpse uitbreidingen rond de centra in een open landschap.
Enkele kernen in de Langstraat hebben een sterke groei doorgemaakt: het oostelijke deel is verstedelijkt met de groei van Waalwijk, Sprang-Capelle en Kaatsheuvel. De structuur van de dorpen
en de relatie tussen de dorpen en het landelijke gebied is hier minder goed herkenbaar. Daarnaast heerst er in het gebied een spanning tussen cultuurhistorie, natuurontwikkeling en landbouw. In het kader van de natuurdoelstellingen zijn bossen gerealiseerd terwijl de openheid een belangrijk historisch kenmerk is.
De ontwikkelstrategie voor dit gebied is:
1. Behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio.
Historische stedenbouw
Het plangebied is net gelegen buiten de historische Stedenbouw ‘Lintbebouwing Nieuwe Vaart’. Dit betreft een langgerekte noord-zuid georiënteerde bebouwingsas, gesitueerd rond de Nieuwe Vaart, een voormalige turfvaart, thans de middenberm tussen verkeersweg en ventweg. Het dorp ontstond tussen 1400 en 1500, bij de herontginningen na de Sint Elisabethsvloed, het overwegend eenlaags bebouwingsbeeld dateert voornamelijk uit de periode 1850-1940. Het dorp sluit aan op Capelle en de uitloper van de bebouwingsas Sprang-Vrijhoeve. De structuur van het dorp is deels intact, maar bebouwingsbeeld en infrastructuur zijn sterk gewijzigd, de relatie met omringende landbouwgronden is aan de westzijde van het dorp door uitbreidingen uit de periode 1970-1990 onduidelijk geworden.
Door sanering van het laboratorium en de realisatie van twee woonkavels wordt de bebouwingsconcentratie langs het lint verder versterkt. Voor de nieuwe woningen zal stedenbouwkundig aansluiting worden gezocht bij de omliggende bestaande woningen. De beoogde woningen sluiten qua locatie en omvang aan op de bestaande woningen in de bebouwingconcentratie. Het planvoornemen is daarmee passend in het omringende ‘landschap’ en de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de historische geografische lijnen.
Gesteld kan worden dat met het planvoornemen geen ontwikkelingen plaatsvinden welke in strijd zijn met de ontwikkelstrategieën behorende bij de Cultuurhistorische waardenkaart. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Nationaal Water Programma 2022-2027
Om aan te geven hoe we omgaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.
In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:
Behalve het veranderende klimaat bepalen ook het ruimtegebruik en andere sociaaleconomische ontwikkelingen de opgave voor klimaatadaptatie. Het bodem en watersysteem staat onder druk. Problemen zoals verdroging, verzilting, bodemdaling en wateroverlast vertalen zich niet alleen in problemen in het watersysteem, maar ook de landbouw, verstedelijking, landschap, cultureel erfgoed en natuur. Het bodem en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet voldoende rekening worden gehouden met de ruimte die op de lange termijn nodig is om Nederland veilig en leefbaar te houden.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Integraal Waterplan Waalwijk (IWW) 2021-2024
Het gemeentelijke beleid ten aanzien van water is vastgelegd in het Integraal Waterplan Waalwijk (IWW) 2021-2024, dat de opvolger is van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020. Het IWW omvat de beleidsvoornemens en maatregelen voor het Waalwijkse rioolstelsel. Omdat de interactie met het oppervlaktewater sterk is toegenomen, is het oppervlaktewater toegevoegd aan de scope van het beleidsplan.
Conform de wetgeving stelt het IWW dat iedere perceeleigenaar in beginsel verantwoordelijk is voor de verwerking van het regenwater dat op zijn/haar perceel valt. Bij nieuwbouw en aanbouw vraagt de gemeente om 60 mm (6 liter/m²) berging te maken over de (toekomstige) verharding in het plangebied. Anders dan het waterschap hanteert de gemeente derhalve geen ondergrens voor de toename van afwaterend oppervlak Bij alle nieuwbouw wordt alleen het huishoudelijk afvalwater aangesloten op de gemeentelijke riolering en afgevoerd naar de RWZI
Waterbeheerprogramma Brabantse Delta 2022 – 2027
Met dit programma werkt het waterschap aan een klimaatbestendig en veerkrachtig waterbeheer. Water is een belangrijke medebepalende factor bij ruimtelijke ontwikkelingen. De kerntaken zijn hun uitgangspunt: bescherming tegen overstromingen en zorgen voor schoon en gezond water dat voldoende voorhanden is. Een belangrijke opgave in de planperiode is het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering, maar ook het beperken van die gevolgen. Zoals door een andere en slimme
inrichting van de openbare ruimte. Ook stimuleert het waterschap burgers en bedrijven maatregelen te
nemen in de eigen woon- en werkomgeving. Denk aan aanleg van groene daken, gebruik van een regenton of tegels vervangen door meer groen in de tuin. Water vasthouden en infiltreren van water staan bovenaan als doelstelling bij de zorg voor voldoende water.
Keur waterschap Brabantse Delta 2015
Keur en Legger (na invoering van de Waterwet: Waterverordening) met bijbehorende regels bevatten de ge- en verbodsbepalingen en voorwaarden voor vergunningverlening van het waterschap. Hierin is bijvoorbeeld opgenomen dat langs a-wateren een obstakelvrije beschermingszone wordt vrijgehouden voor inspectie en onderhoud. De Legger geeft aan waar waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Ook de toename van verhard oppervlak is aan voorwaarden verbonden. Waterneutraal bouwen is het principe. Voor de omgang met hemelwater is de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen en afvoer. Bij een toename van verharding met
meer dan 500 m² is een compenserende maatregel nodig ter grootte van tenminste 60 mm over die toename. Een toename van meer dan een hectare vraagt om een waterhuishoudkundig plan (maatwerk).
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is momenteel een bedrijfsgebouw van 578m2 aanwezig. Verder is het plangebeid geheel verhard. Er zijn geen waterkeringen in de directe omgeving aanwezig. Het plangebied bevindt zich in het stedelijk gebied. Binnen het plangebied ligt geen watergang.
Riolering en hemelwater
Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd.
Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Uitgangspunt is dat hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.
Hoogteligging
Er is een hoogtebepaling gedaan op basis van een AHN van het plangebied. Deze maaiveldhoogten in het plangebied zijn weergegeven in onderstaande figuur. Op basis van de informatie uit het Actueel Hoogtebestand Nederland over het maaiveld blijkt dat de maaiveldhoogte varieert van circa 0,5-1m +NAP.
Grondwater
Het plangebied ligt in het peilgebied GPG00505. Het zomerpeil bedraagt en NAP -0,4 m. De gemiddelde maaiveldhoogte bedraagt ter plaatse van het plangebied circa NAP +0,6 meter (bron LHM4.1 Maaiveld).
Als gevolg van seizoensfluctuaties verandert de freatische grondwaterstand en de stijghoogte van het diepere grondwater de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) geeft de range weer, waartussen de grondwaterstand zich gedurende het grootste deel van het jaar beweegt. Dit kan vertaald worden naar een klasse-indeling: grondwater trappen (Gt). In onderstaande tabel zijn de grondwatertrappen weergegeven, zoals deze In de Bodemkaart van Nederland gehanteerd worden.
Het bodemprofiel binnen het plangebied is lage enkeerdgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand. Dit zijn gronden met een lage ligging ten opzichte van het grondwater (Gt III en lager). Bij grondwatertrap III bevindt de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) zich dieper dan 0,4 m beneden maaiveld en ligt de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) tussen 80 en 120 cm beneden maaiveld.
Op basis van het NHI data portaal (Nederlands Hydrologisch Instrumentarium) kan gedetailleerder informatie worden verkregen.
Onderstaand een uitsnede van de LHM4.1 GHG 2011-2018 op en rondom het perceel. De GHG is op enkele punten per rastervlak (250m x250m) aangeduid. Ter plaatse van het plangebied is de GHG 0,7m -MV.
GHG 2011-2018 (bron: LHM4.1)
Op basis van de gemiddelde maaiveldhoogtes kan worden bepaald dat de GHG 0,1 -NAP (hoogte minus grondwaterstand onder maaiveld) is.
Klimaateffecten
De Klimaateffectatlas geeft een eerste indruk van hoe kwetsbaar verschillende gebieden in Nederland zijn voor wateroverlast, droogte, hitte en overstroming. Volgens de atlas zijn de risico's op droogtestress laag, voor ondergrondverdichting (in de omgeving) groot, een lage kans op zuurstofstress (<15% jaarlijkse opbrengstderving bij gras), geen tekorten aan oppervlaktewater en er is geen/ weinig bodemdaling verwacht.
Oppervlaktewater
Werkzaamheden in de watergang zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Er liggen geen watergangen rondom het perceel.
Riolering en hemelwater
De nieuwe percelen zullen voor (huishoudelijk) afvalwater aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.
In de verordening afvoer hemelwater Waalwijk staat dat afstromend hemelwater niet verontreinigd mag zijn als gevolg van het afspeoelen of uitlogen van de gebruikte bouwmaterialen of geloosde stoffen.
Conform het gemeentelijk beleid dient het hemelwater op eigen perceel verwerkt te worden. De benodigde voorziening bij nieuwbouw dient 60 mm te kunnen verwerken. Dit kan middels infiltratie
in de bodem of middels berging of compensatie in het oppervlaktewater. Bij de ontwikkeling is sprake van de sloop en de realisatie van twee nieuwe woningen. Verhard oppervlak neemt af als gevolg van de ontwikkeling, maar de gemeente vraagt compensatie voor de nieuwe verhardingssituatie. Uitgangspunt is dat 60 mm op eigen perceel verwerkt wordt.
Watercompensatie
Uitgaande van een verhardingspercentage van 60% zal in de toekomst sprake zijn van een verhardingsoppervlakte van afgerond 922 m2.
Op basis van het beleid van het waterschap is daarmee geen sprake is van een retentievereiste. Op grond van het gemeentelijke IWW geldt een bergingseis van 60 mm (60 liter/m²). Aan deze eis zal worden voldaan door middel van het aanbrengen van infiltratievoorzieningen. Deze infiltratievoorzieningen dienen een totale capaciteit te hebben van 55,32 m3. Tevens dient deze voorziening boven 0,1 m+NAP aangelegd te worden (boven de GHG) en dient deze binnen 48 uur weer leeg te zijn. Als de doorlatendheid niet hoog genoeg is, kan ook gekozen worden voor een bergingsvoorziening. Gezien het voorkomen van siltige/humeuze zandlagen, zal de doorlatendheid niet overal hoog genoeg zijn voor een infiltratievoorziening. Deze mag dan een landbouwkundige afvoer hebben (de voorziening mag dan langzaam leeglopen) van 2 l/sec/ha of minimaal een doorsnede van 4 cm om verstopping te voorkomen. Tevens dient de voorziening altijd een overstort te hebben naar openbaar gebied, over het maaiveld heen. Dit staat ook in de verordening afvoer hemelwater Waalwijk.
Er komen twee woningen. Per perceel moet de berging worden gerealiseerd. Verder is het vanuit de waterhuishouding de bedoeling dat het vloerpeil minimaal 20 cm hoger ligt dan de straat. Dit om wateroverlast te voorkomen. Als het perceel op het huidige peil gebouwd wordt, zal bij regen het water richting het huis lopen, en dat is niet de bedoeling.
In de planregels is geborgd dat deze infiltratievoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
Klimaatadaptatie
Klimaat adaptief bouwen en inrichten biedt een kans om van gebieden een aantrekkelijk leef- en vestigingslocatie te maken met meer groen en ruimte voor water in de bebouwde omgeving en voor meer innovatieve bouwvormen. Hiermee worden ook andere doelen dan klimaatadaptie gediend, zoals een gezonde en veilige leefomgeving, biodiversiteit en het verhogen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Verschillende decentrale overheden en regio’s werken actief aan klimaat adaptief bouwen en inrichten. Voorbeelden van concrete maatregelen zijn te vinden op de site van Rijksoverheid www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2020/04/30/handreiking-regelgeving-klimaat-adaptief-bouwen-en-inrichten
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.
De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´Wendelnesseweg-Oost 8, Sprang-Capelle' het volgende gemeld.
Het plangebied ligt op 380 meter afstand van gronden behorend tot Natura 2000 gebied Langstraat. Op ongeveer 5,5 kilometer afstand naar het zuidoosten ligt Natura 2000 gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen en noordelijk op 7,2 kilometer Natura 2000 gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem.
Het plangebied ligt op 380 meter afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied weergegeven.
In de nabije omgeving van het plangebied komen geen Natura 2000 gebieden voor. Het is met de voorgenomen werkzaamheden echter niet uit te sluiten dat deze leiden tot een verhoging van stikstofdepositie op een Natura 2.000 gebied. Voor de ingreep dient daarom een Aerius berekening te worden uitgevoerd. In de AERIUS-calculator is de aanlegfase en gebruikfase doorgerekend. Op basis van de voorgaande gegevens is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie Bijlage 8 en Bijlage 9). De uitkomst is dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn.
Het besstemmingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Per 1 januari 2017 is de voormalige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het beschermingsregime andere soorten vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Het voornemen is om op de planlocatie het voormalig laboratorium/ kantoor te slopen. Daarna worden op de locatie twee bouwvlakken (van circa 800m2 per kavel) voor vrijstaande woningen gerealiseerd.
Er is een quickscan uitgevoerd, zie Bijlage 7. Op basis van de uitgevoerde quickscan wordt geconcludeerd dat er geen beschermde flora en fauna in het plangebied voorkomen. Met de sloop van het laboratorium en het verwijderen van de hortensiakweek zijn geen overtredingen te verwachten ten aanzien van de Wet natuurbescherming.
Het laboratorium is middels vogelschroot en het plaatsen van de panlatten achter de windveren volledig
ongeschikt voor beschermde diersoorten om hier nest-, schuil- of verblijfplaatsen te vinden.
De te slopen loods bestaat volledig uit wanden en dak van damwand en is volledig ongeschikt voor verblijfschuil- en nestplaatsen van beschermde diersoorten. De hortensiakweek staat op een betonplaten verharding en zal ook geen schuil- of nestplaatsen bieden aan beschermde diersoorten.
De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van algemene soorten omdat de haag ten zuiden van het plangebied geschikt blijft als leefgebied.
Door het aanleggen van een tuin rondom de geplande woningen en natuurinclusief te bouwen zal het leefgebied van genoemde soorten worden verbeterd.
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een 'Agrarisch' naar 'Wonen' met twee bouwvlakkan mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Dit bestemmingsplan maakt twee extra woningen mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
De woningen zullen worden ontsloten via de Wendelnesseweg-Oost. Het beperkt aantal extra verkeersbewegingen zal geen verstoring van de verkeersontsluiting veroorzaken.
Er dienen wel nieuwe in- en uitritten te worden gemaakt ten behoeve van de nieuwe woningen. Hierbij wordt de bestaande boom gespaard.
Op basis van de Parkeernormennota 2015 dienen voor een vrijstaande woning binnen de bebouwde kom 2 parkeerplaatsen op eigen perceel te worden gerealiseerd. Op eigen terrein is voldoende ruimte om 2 parkeerplaatsen te realiseren, waardoor dit niet voor problemen zorgt.
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.
Onderzoek en conclusie
Op dit moment worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die mer-plichtig zijn. Een woningbouwontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt in het niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat:
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Ook de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd, valt daaronder. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een 'aangewezen bouwplan'. Er is reden voor de gemeenteraad om een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie 'anderszins te verzekeren'. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd door het afsluiten van een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een planschade overeenkomst gesloten, waarin de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten is vastgelegd.
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan aan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. Hierover is verslag gelegd in 4.3.2. Op het voorontwerp bestemmingsplan is een positief wateradvies afgegeven.
Ook heeft er overleg met de provincie plaatsgevonden.
Omgevingsdialoog
Met omwonenden is het plan besproken. Het verslag is bijgevoegd in Bijlage 10.
Zienswijzen
Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf datum zes weken ter inzage gelegen.