Plan: | Van Heemskerckstraat/ Karel Doormanstraat |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0851.dtlBPhmskrckstr-o001 |
In het oostelijk deel van Dinteloord wordt het woongebied "De Pinas" ontwikkeld. Op de voormalige sportvelden aan de Oostgroeneweg wordt op dit moment volop gebouwd. Het voornemen is om de woningbouwontwikkeling verder uit te breiden richting de Van Heemskerckstraat en de Karel Doormanstraat aan de oostzijde van de nieuwbouwwijk.
De herontwikkelingslocatie heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming Bedrijf. De realisatie van 59 woningen past niet binnen de regeling van het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Kom Dinteloord' van de gemeente Steenbergen. De gemeente Steenbergen wil graag meewerken aan deze woningbouwontwikkeling, daarom is het voorliggend bestemmingsplan opgesteld wat hierin voorziet.
De plantoelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
Het plangebied ligt geheel binnen de bebouwde kom van Dinteloord en vormt de oostelijke uitbreiding van het woongebied “De Pinas”. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Van Heemskerckstraat aan de noordoostzijde, bestaande bedrijven aan de Stellingmolen aan de oostzijde, de Wipmolen en de Karel Doormanstraat aan de zuidzijde en het woongebied “De Pinas” aan de westzijde. In figuur 2.1 is globaal de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1 Globale de ligging van het plangebied (bron: Google Earth)
De gronden aan de west- en oostzijde van de Van Heemskerckstraat hebben een bedrijfsbestemming en zijn grotendeels bebouwd met bedrijfsopstallen. In twee ontwikkelfases zal woningbouw aan deze zijde van Dinteloord toegevoegd worden. De ligging van het plangebied van beide ontwikkelfases is weergegeven in figuur 2.2. Hierin is ontwikkelfase 1 rood omlijnd en ontwikkelfase 2 blauw omlijnd. Het plangebied voor dit bestemmingsplan betreft alleen ontwikkelfase 1.
Figuur 2.2 Situering plangebied (rode arcering).
Figuur 2.3 Bovenaanzicht plangebied (bron: Google Earth)
In figuur 2.4, 2.5 en 2.6 zijn enkele foto's van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.4 Foto vanaf kruising Wipmolen, Van Heemskerckstraat en Karel Doormanstraat (bron: Google Earth).
Figuur 2.5 Foto Van Heemskerckstraat richting het noorden (bron: Google Earth).
Figuur 2.6 Foto Van Heemskerckstraat richting het zuiden (bron: Google Earth).
Het plangebied is momenteel juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Kom Dinteloord' vastgesteld op 15 december 2016 en bestemmingsplan 'De pinas' vastgesteld op 28 september 2017.
In bestemmingsplan 'Kom Dinteloord' is het plangebied bestemd als 'Bedrijf', 'Verkeer'. De ontwikkeling van de woningen is in strijd met het bestemmingsplan. Een fragment van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 2.7.
Figuur 2.7 Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Kom Dinteloord' bestemmingsplan 'Kom Dinteloord' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
In het bestemmingsplan 'De pinas' is het plangebied bestemd als 'Verkeer' en 'Groen'. Verder heeft het gebied de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied'. De ontwikkeling van de woningen is in strijd met het bestemmingsplan. Een fragment van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur2.8.
Figuur 2.8 Uitsnede geldende bestemmingsplan 'De pinas' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Het voornemen is om de woningbouwontwikkeling ten oosten van het woongebied "De Pinas" verder uit te breiden richting de Van Heemskerckstraat en de Karel Doormanstraat. In deze eerste fase worden 59 woningen gerealiseerd. Uit het verkavelingsplan is op te maken dat er 4 twee-onder-een-kapwoningen, 35 rijwoningen en 20 starterswoningen worden gerealiseerd, zie figuur 2.9. De Heemskerckstraat zal worden verlegd en de straat Boeier wordt doorgetrokken richting Wipmolen. Hierdoor ontstaat er een nieuw regulier viertakskruispunt tussen Boeier, Van Heemskerckstraat, Wipmolen en de Karel Doormanstraat. Fase 2 is een wensbeeld, maar nog geen zekerheid dat het ontwikkeld gaat worden.
Figuur 2.9 Verkavelingsplan Van Heemskerckstraat.
Het stuk bedrijventerrein Molenkreek tussen de Stellingmolen, Wipmolen en Van Heemskerckstraat krijgt met het voorliggende bestemmingsplan de bestemming Gemengd. Daarbinnen zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan en ter plaatse van de huidige bedrijfswoningen zijn reguliere woningen toegestaan. Het gasdrukmeet- en regelstation blijft de bedrijfsbestemming houden, zie onderstaand figuur. Door het leggen van de bestemming Gemengd wordt de reeds ingezette ontwikkeling bevestigd van relatief lichte bedrijvigheid, in combinatie met wonen.
Figuur 2.10 Bestemming Gemengd aangrenzend bedrijventerrein.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
De belangrijkste keuzes zijn:
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.
Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Doorwerking plangebied
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding. Het mogelijk maken van de nieuwe woningen binnen de bestaande woonbebouwing van de kern Steenbergen past binnen het rijksbeleid. De in de NOVI genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.
Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Toetsing
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. In dit geval worden 59 woningen rechtstreeks mogelijk gemaakt, dus is sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Het geldende bestemmingsplan is vertrekpunt bij de beoordeling of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In dit geval heeft het gebied een bedrijfsfunctie. Omdat er geen sprake is van rechtstreekse bouwtitels of een uitwerkingsplicht voor woningen, is in dit geval sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Bestaand stedelijk gebied
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip bestaand stedelijk gebied vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
De locatie wordt omsloten door stedelijke functies en heeft een bedrijfsbestemming. Er is een sprake van bestaand stedelijk gebied.
Beschrijving woningbehoefte
De relevante regio voor wonen is de gemeente Dinteloord binnen West-Brabant West.
Figuur 3.1 Woonregio's (Bron: Brabantse Agenda Wonen, september 2017)
De woningbehoefte in Dinteloord blijkt uit diverse prognoses, onderzoeken en beleidsstukken. Daarop wordt hierna ingegaan.
Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2020
Doordat het aantal huishoudens de komende jaren nog sterk toeneemt, zijn er ook meer woningen nodig. Naar verwachting is in 2050 ongeveer 43% van alle huishoudens een éénpersoonshuishouden. Vooral het aantal oudere alleenstaanden van 75 jaar en ouder neemt sterk toe. Vergeleken met de vorige prognose uit 2017 ligt de groei van de Brabantse bevolking duidelijk hoger. De indicatie voor de gemeente Steenbergen is 710 woningen in de periode 2020-2030. Onderstaande tabel is richtinggevend voor het maken van nieuwe regionale afspraken. Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen.
Figuur 3.2 Indicatie toename woningvoorraad gemeente, 2020–2040 (ontleend aan bevolkings- en woningbehoefteprognose september 2020)
Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2019/2020
In de Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2019/2020 staat dat er in de regio West-Brabant in de periode 2019-2028 nog 26.900 woningen nodig zijn en er slechts harde plancapaciteit is voor 14.850 woningen. De woningbehoefte in de tabel is nog gebaseerd op de vorige prognose die lager uitkwam.
De eerstkomende tijd zal de feitelijke realisatie van woonruimte in het betaalbare segment extra inspanningen (blijven) vragen. Hierbij zal ook de middenhuur, met huurprijzen net boven de liberalisatiegrens, moeten worden betrokken. Voor de gemeentelijke en (sub)regionale woningbouwplanning en -programmering en de mogelijkheden hier ook daadwerkelijk – bijvoorbeeld via volkshuisvestelijke en/of ruimtelijke instrumenten) op te sturen - zijn dit belangrijke onderwerpen.
Figuur 3.3 Woningbouwcapaciteit en opgaven
Perspectief op wonen en woningbouw - West-Brabant West
Eind 2018 heeft de regio het Perspectief op wonen en woningbouw West-Brabant West 2019 vastgesteld. Het document was een doorontwikkeling van de Regionale Agenda Wonen en zet in op vernieuwen en versterken van de regionale samenwerking; het sluit aan bij de actielijnen en richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda Wonen van de provincie. Het “Perspectief op wonen en woningbouw West-Brabant West 2021” is een actualisatie en geeft een actueel beeld en visie van de subregio West-Brabant West op de toekomstige ontwikkelingen op de regionale woningmarkt.
In het kader van een duurzaam verstedelijkingsbeleid legt de regio prioriteit bij zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Daarbij is het van belang om de gemeentelijke woningbouwprogramma’s in te zetten op binnenstedelijke (transformatie)locaties en voor het herbestemmen van leegstaand vastgoed. Daarmee vormt het perspectief ook een zorgvuldige afweging en verantwoording in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Naast specifieke aandacht voor herstructurerings- en transformatieopgaven wil de subregio West- Brabant West meer nadruk blijven leggen op de bestaande woningvoorraad, met verduurzaming van de voorraad en het geschikt maken van woningen en de woonomgeving voor mensen met een zorgvraag.
Voor wat betreft nieuwbouw wil de regio inzetten op vraaggericht, flexibel planaanbod met ruimte voor nieuwe woonvormen. De subregio richt zich op de volgende richtinggevende principes, waarbij speerpunt 2, 3 en 4 relevant zijn voor de beoogde uitbreiding:
In subregio West als geheel zijn ruim voldoende woningbouwplannen in beeld om voor de woningbehoefte op korte (5 jaar) en middellange termijn (10 jaar) te kunnen bouwen. De subregio West is al volop bezig met de focus te leggen op het bestaand stedelijk gebied. Het grootste gedeelte van de woningbehoefte kan ook landen op binnenstedelijke transformatielocaties die momenteel al in beeld zijn. Voor de komende 10 jaar zit circa 2/3 van de woningbouwplannen op binnenstedelijke locaties.
Naast de provinciale behoefteramingen zijn er in het verleden 2010 afspraken gemaakt met de provincie voor de bouw van 300 extra woningen in verband met de realisering van het AgroFoodcluster Nieuw-Prinsenland.
De gemeente Steenbergen heeft de locatie Van Heemskerckstraat/ Karel Doornmanstraat als inbreidingslocatie opgenomen in de planning, maar de locatie is nog geen onderdeel van de harde plancapaciteit.
Woningbouwplanning in relatie tot provinciale woningbehoefteprognoses
De woningbouwprognoses van de provincie van 2020 zijn leidend wat betreft de planning. Deze prognoses gaan uit van een binnenlands migratiesaldo van 0. Het buitenlandse migratiesaldo is echter wel positief. Boven op deze prognoses is regionaal afgesproken dat de gemeente Steenbergen rekening dient te houden met de bouw van 210 woningen extra in verband met de aanwezigheid van het bovenregionale bedrijventerrein en glastuinbouwgebied Agro Food cluster Nieuw-Prinsenland.
In het overzicht in figuur 3.4 is de geraamde woningbehoefte weergegeven in relatie tot de harde plancapaciteit (= plancapaciteit waarvan het bestemmingsplan is vastgesteld, maar de woningen nog niet zijn gebouwd) en het streefcijfer tot 1-1-2032. Deze streefcijfers zijn een indicatie. Uit het overzicht blijkt dat er voldoende ruimte is om nieuwe bestemmingsplannen voor woningen in procedure te brengen.
Figuur 3.4 Geraamde woningbehoefte en streefgetallen (Bron: gemeente Steenbergen)
Betaalbaar wonen in de gemeente Steenbergen, ook voor nestverlaters
Op 25 maart 2021 heeft de gemeenteraad van Steenbergen het initiatiefvoorstel betaalbaar wonen in de gemeente Steenbergen, ook voor nestverlaters vastgesteld.
De gemeente Steenbergen bouwt naar ambitie in plaats van naar behoefte, met als doel het behouden en aantrekken van meer jongeren binnen de gemeente Steenbergen aantrekken van meer jongeren binnen de gemeente Steenbergen en streeft naar ten minste 25% van de nieuw te bouwen woningen te realiseren voor nestverlaters en zich met deze beschikbaarheid aan woningen te profileren middels publiekscampagnes.
De appartementen studio's in voorliggende ontwikkeling zijn specifiek gericht op starters. Daarnaast zijn de rijwoningen ook geschikt voor nestverlaters die voldoende financiële middelen hebben of gesteund worden door hun ouders. De ontwikkeling aan de Van Heemskerckstraat voldoet daarmee aan de doelstelling dat 25% van de nieuw te bouwen woningen geschikt zijn voor nestverlaters.
Conclusie
De ontwikkeling past binnen de regionale verstedelijkingsafspraken. Daarmee past het bestemmingsplan in de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de NOVI wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainport ontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Doorwerking plangebied
In het Barro zijn geen beperkingen opgelegd ter hoogte van het plangebied.
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Doorwerking plangebied
De beoogde 59 woningen worden gasloos gebouwd en voldoen aan de meest actuele normen ten aanzien van energieprestatie. Het plangebied maakt onderdeel uit van de bestaande stedelijke structuur van de kern Dinteloord. De ontwikkeling betreft dan ook herstructurering van bestaand stedelijk gebied. De herstructurering draagt bij aan de ruimtelijke samenhang van en kwaliteit in de kern Dinteloord. Een aantrekkelijke openbare ruimte met veel groenelementen zal het gebied tot een prettig woongebied maken. Het plan past daarmee binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Vanwege de nieuwe Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerst stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenoemde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
In de Iov N-B zijn regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkingsgebieden (structuren) en aanduidingen. Het plangebied ligt is op Kaart 3: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed aangemerkt als 'landelijke kern'.
Figuur 3.5 Uitsnede Kaart 3: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed (www.ruimtelijkeplannen.nl)
De volgende artikelen zijn van belang voor de beoogde ontwikkeling:
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2. Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Lid 3. n.v.t.
Doorwerking plangebied
In paragraaf 3.1.2 wordt de behoefte aan woningbouw in regionaal verband beschouwd. Hierbij past de ambitie van de provincie om zorg te dragen voor een aantrekkelijk leef- en woonklimaat. Een aantal aspecten die een rol spelen bij duurzame verstedelijking zijn en veilige, gezonde leefomgeving en klimaatadaptatie. Bij de ontwikkeling wordt aangesloten bij de kracht van de verstedelijking en de kracht van de natuur. Met de waterberging wordt rekening gehouden met de klimaatadaptatie.
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
In de Interimverordening heeft de provincie basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies geïntroduceerd. Daarmee wordt vooruitgelopen op de stap die de Omgevingswet straks maakt van 'een goede ruimtelijke ordening' naar 'een evenwichtige toedeling van functies'. De basisprincipes zijn:
Gemeenten moeten deze basisprincipes toepassen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen.
Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Dat is bij deze ontwikkeling het geval. Voormalige bedrijfslocaties worden getransformeerd naar woningen. Verder hoort bij zorgvuldig ruimtegebruik dat bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Aangezien dit een wettelijke verplichting is, is deze toets opgenomen in paragraaf 3.1.2.
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar. De lagenbenadering omvat de effecten op:
Al deze waarden zijn in voorliggend bestemmingsplan in kaart gebracht en gewaardeerd. Het heeft ertoe geleid dat het stedenbouwkundig ontwerp een goede aanhechting heeft aan de structuur van het dorp.
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie. Op dit project is dat echter niet van toepassing, omdat het gaat om herstructurering van bestaand stedelijk gebied.
Door de komst van de nieuwe Omgevingswet heeft de provincie straks één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. Het ontwerp omgevingsverordening Noord-Brabant ligt momenteel ter inzage en bevat enkele wijzigingen ten opzichte van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Hoofdstuk 2 bevat rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Ter plaatse van het plangebied gelden regels ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bodemenergie, grondwateronttrekking, landelijk gebied, stiltegebied, waterberging, beperkingen veehouderijen. Hoofdstuk 3 bevat zogenoemde instructieregels voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Hoofdstuk 4 omvat instructieregels voor omgevingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens is een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Doorwerking plangebied
Het ontwerp omgevingsverordening Noord-Brabant bevat geen belangrijke wijzigingen voor het plangebied ten opzichte van de Interim omgevingsverordening die in de vorige subparagraaf is behandeld.
De gemeente heeft op 31 mei 2012 conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een nieuwe structuurvisie voor het gehele gemeentelijke grondgebied vastgesteld. De nieuwe visie bevat geen ingrijpend nieuw beleid, maar vervangt de StructuurvisiePlus uit 2002 en integreert de beleidsuitgangspunten uit de Gebiedsvisie 2007, de IDOP’s, de Nota van uitgangspunten voor het buitengebied, het Economisch beleidsplan en de recreatievisies tot een uitvoeringsgericht beleidsinstrument. De uitgangspunten van genoemde beleidsdocumenten zijn in deze paragraaf per document nader uiteengezet. Daarnaast zijn in de visie de provinciale gebiedsontwikkelingen Brabantse Wal en Waterpoort met bijbehorende deelprojecten opgenomen c.q. vertaald. In 2019 is de structuurvisie geactualiseerd.
De plancapaciteit is in 2022 geactualiseerd. De meest recente gegevens zijn opgenomen in 3.1.2 in de toelichting.
De toekomstige woningbouw zal zich de komende jaren concentreren in de twee grootste kernen Steenbergen en Dinteloord. Dit is enerzijds het gevolg van de behoefte, de kernen met de meeste voorzieningen zijn het meest populair om te wonen. Anderzijds door de grotere hoeveelheid geschikte bouwlocaties op inbreidings- en herstructureringslocaties in deze kernen.
Voor de kern Dinteloord zijn volgende de potentiële woningbouwlocaties aangeduid op de kernenkaarten als transformatie afweegbaar woningbouw:
De inschatting is dat het in Dinteloord gaat om een potentiële extra woningbouwcapaciteit van rond de 190 woningen.
Figuur 3.6 Uitsnede Kernenkaart Structuurvisie.
Doorwerking plangebied
De beoogde woningbouwlocatie wordt concreet benoemd in de structuurvisie als afweegbaar transformatiegebied. De ontwikkeling van 59 woningen past ook binnen de potentiële extra woningbouwcapaciteit van rond de 190 woningen voor de kern Dinteloord. De ontwikkeling is hierdoor in overeenstemming met de 'Structuurvisie gemeente Steenbergen'.
Beleid en normstelling
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Onderzoek
Archeologie
Voor de gehele kern Dinteloord geldt een lage verwachtingswaarde voor archeologische vondsten (zie figuur 4.1). In het plangebied liggen geen archeologische monumenten en zijn geen vondstmeldingen of waarnemingen bekend. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Mochten er ondanks de lage verwachtingswaarde tijdens de uitvoering toch archeologische vondsten worden gedaan dan is er sprake van een meldingsplicht.
Figuur 4.1 Archeologische waarden voor Dinteloord volgens IKAW
Cultuurhistorie
Uit de Cultuurhistorische WaardenKaart van de provincie Noord-Brabant blijkt dat een gedeelte van het plangebied binnen historische stedenbouw ligt (zie figuur 4.2). In structuur gaaf bewaard gebleven, in samenhang met Oude Prinslandsche Polder en Willemspolder planmatig opgebouwd dorp van Flakkeese type, met karakteristieke stedenbouwkundige opzet met voorstraat (Westervoorstraat, Oostervoorstraat) en markant centraal, op de kop van deze voorstraten gesitueerd raadhuis met asymmetrisch gelegen kerkgebouw, alsmede een tweetal achterstraten (Westerstraat, Oosterstraat). Het geheel is haaks op de oude polderdijk (Stoofdijk, Molendijk) gesitueerd, alwaar aan de voormalige buitendijkse zijde een kleine haven die het dorp met de Dintel verbindt. Rond de haven met sluis enige sporen van oude bedrijvigheid. Incidenteel gaaf bewaard gebleven historisch bebouwingsbeeld (één- en tweelaags bebouwing, direct aan de straat, gescheiden door stegen, kern 1600-1955), met aan noordzijde van de dijk gesloten gevelwand met kenmerkende wederopbouw-architectuur. Ook hier is op basis van de oude structuur in de periode 1945-1955 in traditionele architectonische stijl een nieuwe invulling gemaakt met tweelaags woonhuizen en winkel-woonhuizen. Aan de zuidwestelijke zijde enkele straten met bebouwing uit de periode 1900-1930.
De historische stedenbouw ligt in het noorden van het plangebied waar geen bebouwing wordt gesloopt. In het plangebied liggen verder geen cultuurhistorisch waardevolle elementen waar rekening mee gehouden hoeft te worden.
Figuur 4.2 Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Noord-Brabant
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie zal de uitvoering van de ontwikkeling niet belemmeren.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
De ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. In het plangebied zijn in de beoogde situatie een appartementengebouw en grondgebonden woningen beoogd. Rondom het plangebied zijn woningen en bedrijven (bedrijventerrein Molenkreek) aanwezig. De eerstelijnsbebouwing gezien vanaf het bedrijventerrein wordt dan ook getypeerd als 'gemengd gebied'. De rest van het plangebied wordt dan ook getypeerd als 'rustige woonwijk'. In de bestaande situatie is het bedrijvengebied bestemd voor bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 2, ook zijn bedrijfswoningen toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 m ten opzichte van een gemengd gebied en 30 m tot een rustige woonwijk. Met het voorliggende bestemmingsplan krijgt dit gebied de bestemming Gemengd. Daarbinnen zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan en ter plaatse van de huidige bedrijfswoningen zijn reguliere woningen toegestaan. De nieuw te bouwen woningen liggen op meer dan 10 m afstand er wordt dus voldaan aan de richtafstand tot gemengd gebied. Ten oosten van het plangebied zijn op meer dan 200 m afstand bedrijven uit milieucategorie 3.1 toegestaan waarvoor een richtafstand van 30 m geldt ten opzichte van een gemengd gebied.
Autobedrijf Helmons (Karel Doormanstraat 8-A)
Aan de zuidoostkant van het plangebied is Autobedrijf Helmons gelegen. Hier is tevens een lpg-tankstation aanwezig. Een lpg-tankstation is een inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. De beoogde woningen liggen buiten de plaatsgebonden risicocontour van het lpg-tankstation. Hierbij is de jaarlijkse lpg-doorzet bepalend. De doorzet van dit tankstation is vergund tot 500 m3 per jaar. In het Bevi/Revi zijn veiligheidsafstanden voor het plaatsgevonden risico vastgelegd. Op basis van de Circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstation (vastgesteld op 28 juni 2016) zijn de vaste veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico in het Revi verkleind. Hierbij is rekening gehouden met hittewerende bekleding. De plaatsgebonden risicocontour ligt op een afstand van 25 m vanaf het vulpunt en het ondergrondse reservoir en 15 m vanaf het afleverzuil.
Voor (beperkt) kwetsbare objecten die geen zeer kwetsbare objecten zijn, zoals woningen moet rekening worden gehouden met een effectzone van 60 m. Deze afstand is gebaseerd op het ongevalscenario dat het meest bijdraagt aan het plaatsgebonden risico (slangbreuk gevolgd door een fakkelbrand) en wordt gemeten vanaf het vulpunt. Zelfredzame personen worden vanaf 60 m afstand voldoende beschermd tegen de effecten van dit scenario.
Begraafplaats
Aan de noordwestkant van het plangebied is een begraafplaats gelegen. Op basis van de VNG-publicatie geldt hiervoor een richtafstand van 10 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Tussen de beoogde woonwijk en de begraafplaats ligt een groenstrook van circa 10 meter en is tevens een weg voorzien. Er wordt dan ook ruimschoots aan de richtafstand tot de woningen voldaan.
Gasdrukmeet- en regelstation
Hiervoor geldt vanuit de VNG een maatgevende afstand van 10 m in gemengd gebied. Ten opzichte van de beoogde woningen wordt hieraan voldaan. Naast het gasdrukmeet- en regelstation is een aardgasleiding gelegen. De aardgasleiding heeft een diameter van 6 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied van de gasleiding bedraagt 70 m. De beoogde woningen zijn op een grotere afstand dan 70 m gelegen.
Fitnesscentrum Dinteloord (Van Heemskerckstraat 13)
Hiervoor geldt vanuit de VNG een maatgevende afstand van 10 m in gemengd gebied. Ten opzichte van de beoogde woningen wordt hieraan voldaan.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het project.
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Vanwege de functiewijziging naar wonen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Op basis van de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat in de bovengrond ter plaatse van het vulpunt verhogingen van minerale olie ten opzichte van de achtergrondwaarde worden aangetroffen. Deze verhoging is vermoedelijk te wijten aan het gebruik van de ondergrondse opslagtank. Ter plaatse van deze tank zijn geen eerder uitgevoerde onderzoeken bekend waardoor het onduidelijk is wanneer deze lichte verhoging in de bovengrond is veroorzaakt. In het kader van de Wet bodembescherming is er mogelijk sprake van een nieuw geval van bodemverontreiniging en sprake van een zorgplicht geval. Op basis van de aangetroffen concentratie wordt aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Op het overige terrein worden ter plaatse van zowel de boven- als de ondergrond geen verhogingen ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen.
In het grondwater worden verhogingen van barium, kobalt en nikkel ten opzichte van de streefwaarde aangetroffen. Tevens wordt ter plaatse van peilbuis 03 barium verhoogd ten opzichte van de tussenwaarde aangetroffen. Deze matige verontreiniging met barium in het grondwater is vermoedelijk van natuurlijke afkomst, dergelijke concentraties zijn bekend in Nederland en behoeven geen aanvullend onderzoek gezien het ontbreken van een bron. Uit het onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik (wonen).
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat het onderzochte deel van het plangebied geschikt is voor de beoogde bestemming.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van een Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak bevindt zich op circa 2,2 kilometer. Het natura 2000-gebied Hollands-Diep bevindt zich op circa 6,6 kilometer. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op circa 320 meter.
Figuur 4.3 Ligging plangebied (rode arcering in rode cirkel) ten opzichte van Natura 2000-gebieden en
Natuurnetwerk Nederland (PDOK, 2021; provincie Noord-Brabant, 2021).
Effectentoetsing Natura 2000-gebieden
In de effectenindicator Natura 2000-gebieden (Ministerie van Economische Zaken, 2017) is gekozen voor de activiteit ’woningbouw’, omdat deze activiteit het best vergelijkbaar is met de ontwikkeling. Deeffectenindicator geeft aan dat mogelijke effecten van ’woningbouw’ op Natura 2000-gebieden ‘Krammer- Volkerak’ en 'Hollands Diep' worden veroorzaakt door:
Van deze effecten is in het huidige project geen sprake, aangezien de effecten zeker niet tot het Natura 2000-gebied zullen reiken. De Natura 2000-gebieden liggen daarvoor op een te grote afstand met daarnaast tussenliggende demping van landschap en bebouwing. Vanwege de afwezigheid van geschikt biotoop worden in het plangebied ook geen habitatsoorten of (niet-)broedvogelsoorten verwacht. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor het betreffende gebied zijn niet aan de orde.
Effecttoetsing (stikstof)depositie
Voor de berekening van stikstofdepositie op stikstofgevoelige gebieden wordt onderscheidt gemaakt in de gebruiksfase en in de realisatiefase. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) regelt een vrijstelling van de vergunningplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de realisatiefase van bouwwerkzaamheden. Deze vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden. De vrijstelling is verder uitgewerkt in het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn). De Wsn en Bsn zijn per 1 juli 2021 in werking getreden. Een berekening voor de realisatiefase is derhalve niet nodig. Deze vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase. Voor de gebruiksfase is een AERIUS-berekening uitgevoerd om negatieve effecten op Natura 2000 uit te sluiten. Zie bijlage 3 voor de memo, bijlage 4 voor de berekening van de gebruiksfase. Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de gebruiksfase van de ontwikkeling.
Effecttoetsing NNB
Het dichtstbijzijnde NNB-gebied ligt op 320 meter. Er vindt geen ruimtebeslag plaats op een NNB-gebied. De werkzaamheden zullen niet leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden. Er vindt geen externe werking plaats op het NNB-gebied of op kwalificerende soorten vanwege de afstand en de demping van het tussengelegen landschap. Negatieve effecten worden daarom uitgesloten.
Soortenbescherming
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 59 woningen. Hiervoor worden de volgende werkzaamheden, die mogelijk soorten kunnen verstoren, uitgevoerd:
Om te achterhalen welke beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig zijn, is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door Habitus. Het ecologisch onderzoek is opgenomen in bijlage 2.
Uit de quickscan blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling naar verwachting in strijd is met het onderdeel soortbescherming uit de Wet natuurbescherming. Er kunnen namelijk nesten van huismus, gierzwaluw en 'vogels zonder jaarrond beschermd nest' op de planlocatie aanwezig zijn. Daarnaast kan het plangebied deel uitmaken van de functionele leefomgeving van de huismus. Ook kunnen diverse vleermuissoorten verblijfplaatsen hebben binnen het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling is daarnaast mogelijk ook in strijd met het onderdeel gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming. Verder zijn de plannen niet in strijd met provinciale gebiedsbescherming.
Voor iedere soort waarvoor de Wet Natuurbescherming en/of het natuurbeleid van de provincie (mogelijk) wordt overtreden, wordt hieronder de vervolgstap beschreven.
Conclusie
Het beschermingsregime en de noodzakelijke maatregelen worden uitvoerbaar geacht. Hierdoor staat het aspect ecologie, met inachtneming van deze maatregelen, de ontwikkeling niet in de weg.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Voor het GR geldt geen norm maar een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting, waarbij wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde voor het GR.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
Per 29 juni 2016 is de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval' in werking getreden. In deze circulaire wordt het bevoegd gezag voor lpg-tankstations gevraagd om naast het hanteren van de risicoafstanden uit de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna Revi) rekening te houden met de effectafstanden uit deze circulaire. De circulaire maakt deel uit van een pakket aan maatregelen dat bestaat uit drie onderdelen, te weten het verkleinen van de afstanden in de Revi, een effectgerichte benadering in de circulaire en een Safety Deal met betrekking tot de hittewerende bekleding. De circulaire is niet van toepassing op besluiten die geen of uitsluitend positieve veiligheidsconsequenties hebben in relatie tot bepaalde effecten van ongevalsscenario's. Daarnaast is de circulaire niet van toepassing op lpg-tankstations voor zover op basis van het Bevi de risicoafstanden worden bepaald door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), bijvoorbeeld als er sprake is van een combinatie van Bevi-plichtige activiteiten.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen:
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maken bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied zijn meerdere risicobronnen gelegen.
Rijksweg A4
Over de rijksweg A4 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Hier geldt een invloedsgebied van 880 meter als gevolg van het vervoer van LT2, het plangebied is op een afstand van circa 760 meter gelegen en ligt daarom in het invloedsgebied. Omdat de afstand groter is dan 200 meter, hoeven volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Door de grote afstand zal het toevoegen van personen geen wezenlijke invloed hebben op het groepsrisico. Vanwege de ligging in het invloedsgebied is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. In deze situatie kan volstaan worden met de standaardverantwoording groepsrisico van de gemeente Steenbergen. Dit document is opgenomen in de bijlage.
Buisleiding Z-529-17
In het noordoosten van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding Z-529-17 gelegen. De leiding heeft een werkdruk van 40 bar en een diameter van 6,61 inch, hierbij geldt een invloedsgebied van 70 meter. De nieuwe woningen liggen op een minimale afstand van circa 95 meter, de risicobron is daarom niet van invloed op de veiligheidssituatie ter plaatse van het plangebied. De hoogte van het groepsrisico van deze buisleiding is in 2012 vastgesteld en bedraagt 0,04 * de oriënterende waarde. De QRA van de buisleidingen waarin deze resultaten zijn vastgelegd is opgenomen in Bijlage 5 Kwantitatieve risicoanalyse.
LPG-tankstation Autobedrijf Helmons
Ten zuidoosten van het plangebied ligt een LPG-tankstation. De plaatsgebonden risicocontour ligt op een afstand van 25 m vanaf het vulpunt en het ondergrondse reservoir en 15 m vanaf het afleverzuil. Het plangebied ligt buiten deze contour. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor het plan. Voor (beperkt) kwetsbare objecten die geen zeer kwetsbare objecten zijn, zoals woningen moet rekening worden gehouden met een effectzone van 60 m, de nieuwe woningen in dit plangebied liggen buiten deze zone.
Het invloedsgebied is 150 meter rondom het lpg tankstation. Voor ontwikkelingen binnen deze afstand moet een QRA worden uitgevoerd. In 2018 is door de OMWB al een berekening gemaakt om het effect van het realiseren van het appartementencomplex (fase 2) op het groepsrisico vast te stellen. Vanwege veranderingen in het aantal woningen en de locaties ervan en omdat er een nieuwe versie van het rekenpakket Safeti-NL gebruikt moet worden is er een nieuwe berekening gemaakt. Deze berekening is opgenomen in Bijlage 6 QRA lpg-tankstation. Hieronder in de figuur is de situatie weergegeven van het aantal woningen wat als uitgangspunt voor de berekening is gebruikt. Hierin is tevens het onderscheid te zien tussen fase 1 en fase 2. Fase 1 betreft de woningen die dit plan mogelijk maakt.
Figuur 4.4 Verkavelingsplan Van Heemskerckstraat.
Uit de berekening blijkt dat na realisatie van fase 1 en 2 het groepsrisico toeneemt van 0,29 naar 0,55 * de oriënterende waarde. Hierbij moet opgemerkt worden dat deze toename hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door het appartementencomplex (30 woningen) wat in fase 2 zal worden gerealiseerd. De woningen in fase 1 waarop dit plangebied van toepassing is hebben vanwege de beperkte aantallen en grote afstand weinig tot geen invloed op het groepsrisico.
Voor de vaststelling van dit bestemmingsplan kan daarom volstaan worden met de standaardverantwoording groepsrisico van de gemeente Steenbergen. Dit document is opgenomen in Bijlage 7 Standaard Verantwoording Groepsrisico.
Voor de uitwerking van fase 2 zal echter een volledige verantwoording van het groepsrisico en een maatwerkadvies van de veiligheidsregio noodzakelijk zijn. Fase 2 is een wensbeeld, maar nog geen zekerheid dat het ontwikkeld gaat worden.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.
Onderzoek
In paragraaf 4.5 is reeds ingegaan op in de omgeving aanwezige risicorelevante leidingen. In het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie aanwezig. Door middel van het opnemen van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' worden de belangen van het Gasunie en de aanwezige leiding beschermd.
Er zijn verder geen overige planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.
Conclusie
De eventuele aanwezigheid van kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Wet Milieubeheer
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekende mate
In dit Besluit niet in betekende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 59 woningen mogelijk. Het aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitseisen en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de rijksweg A4. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van stedelijke- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidniveau over een etmaal.
Grenswaarden nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavig situatie bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek volgens artikel 110g Wgh
Voordat het bevoegd gezag toetst aan de grenswaarden uit de Wet geluid hinder, mag op basis van artikel 110g Wgh een aftrek worden toegepast waarmee wordt geanticipeerd op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst, door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/uur bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/uur of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelasting aan de normstellingen uit de Wgh, niet bij het berekenen van de gecumuleerde geluidbelasting of binnenwaarden.
30 km/uur wegen
Zoals aangegeven zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Echter dient op basis van jurisprudentie, in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde als maximaal aanvaardbare waarde. Omdat voor 30 km/uur-wegen dezelfde benaderingswijze wordt gehanteerd als voor gezoneerde wegen, wordt ook hier een correctie toegepast op basis van artikel 110g Wgh. Deze aftrek is gelijk aan de aftrek bij gezoneerde wegen met een maximum snelheid tot 70 km/uur (5 dB).
Onderzoek
De wegen in het plangebied zijn allen niet gezoneerde wegen. De geluidbelasting wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening getoetst aan de richtwaarde van 48 dB. Gebleken is dat ten gevolge van het verkeer op de wegen Boeier, De Barkas en de Wipmolen hieraan wordt voldaan, zie bijlage 3 van het Onderzoek wegverkeerslawaai. Alleen ten gevolge van de Van Heemskerckstraat wordt de richtwaarde overschreden. Het gaat om de starterswoningen en de rijenwoningen direct langs deze weg. De hoogst berekende geluidbelasting is 50 dB, zie onderstaand figuur. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Als de karakteristieke geluidwering van de gevels voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012, zal een aanvaardbaar geluidniveau in de woningen worden bereikt.
Figuur 4.5 Resultaten onderzoek wegverkeerslawaai Van Heemskerckstraat
Conclusies
De nieuwe woningen worden mogelijk gemaakt in een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.
Normstelling
De verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte zijn gebaseerd op CROW publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit 2018. De kencijfers uit deze publicatie worden gespecificeerd op basis van het type functie en de ligging van de functie.
Onderzoek
Ontsluiting
Het plangebied is gelegen in de kern Dinteloord en sluit aan op de Van Heemskerckstraat / Karel Doormanstraat. Het wordt ontsloten via meerdere erftoegangswegen naar de centrale as van Dinteloord; de Steenbergseweg en Westvoorstraat. De Steenbergseweg is, als enige weg binnen de bebouwde kom, als gebiedsontsluitingsweg ingericht (50 km/u) en de Westvoorstraat is een erftoegangsweg (30 km/u). Via de Oostgroeneweg en Zuideinde/Oostzijweg wordt direct op deze centrale as aangesloten. Vanaf deze centrale as is de Noordlangeweg, de N268, bereikbaar en daarmee ook de A4.
Via de Oostgroeneweg / Van Heemskerkstraat /Wipmolen / Stellingmolen wordt de Molendijk bereikt, welke in oostelijke richting via de Noordzeedijk (60 km/u) aansluit op de rotonde Symbiose / N268 om te ontsluiten richting Stampersgat / Oud Gastel en de A4. De ontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer is daarmee goed.
De dichtstbijzijnde openbaarvervoerhalte ligt op circa 5 minuten loopafstand van het plangebied hier halteert de bus naar Fijnaart. Aan de Noordlangeweg halteert de Bravo directlijn deze halte ligt op 4 minuten fietsen en 17 minuten lopen van het plangebied. Het fietsverkeer maakt in de hele kern van Dinteloord gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. Dit is gebruikelijk op erftoegangswegen en stimuleert het verblijfskarakter. De nieuwe wegen in het plangebied zullen net als de omliggende bestaande wegen voorzien zijn van trottoirs voor voetgangers. De ontsluiting per openbaar vervoer en voor langzaam verkeer is goed.
De Van Heemskerckstraat zal worden verlegd om te zorgen voor een goede overgang tussen het woongebied en het aangrenzende gemengde gebied. De straten Boeier en Barkas worden doorgetrokken richting Wipmolen en Van Heemskerckstraat. Hierdoor ontstaat er een nieuw regulier viertakskruispunt tussen Boeier, Van Heemskerckstraat, Wipmolen en de Karel Doormanstraat. Bij het ontwerp is rekening gehouden dat vrachtwagens de bochten kunnen maken.
Het huidige vrachtwagenparkeerterrein en een deel van de huidige Van Heemskerckstraat worden aan de openbaarheid onttrokken voor de ontwikkeling. Hiervoor wordt een afzonderlijke procedure gevoerd op grond van de Wegenwet, de gemeenteraad moet hier uiteindelijk een besluit over nemen.
Parkeerbehoefte
Op basis van het stedenbouwkundigprogramma en de CROW publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren" uit 2018 is de parkeerbehoefte voor het plangebied bepaald. In de Beleidsregels Parkeernormen 2018 Gemeente Steenbergen is aangegeven dat een initiatiefnemer in beginsel de toename van parkeerbehoefte op eigen terrein moet regelen of in afwijking daarvan op een andere wijze een geschikte parkeeroplossing te vinden, passend binnen gemeentelijke richtlijnen. Bij het bepalen van de uiteindelijke parkeerbehoefte wordt bij de berekening rekening gehouden met onderstaande aspecten: voor de tabellen wordt verwezen naar de meest actuele CROW-kencijfers.
Het stedenbouwkundigplan voorziet voor het plangebied in 35 rijwoningen, 4 twee-onder-één-kap woningen en 20 starterswoningen. De parkeerbehoefte per woning is weergegeven in tabel 4.1.
Tabel 4.1 Parkeerbehoefte
Type woningen | Parkeernorm per woning | Parkeerbehoefte |
35 rijwoningen | 2,0 | 70 |
4 twee-onder-één-kap woningen | 2,0 | 8 |
20 starterswoningen | 1,5 | 30 |
Totaal | 108 |
In het stedenbouwkundig plan zijn ten behoeve van de woningen in het de openbare ruimte van het plangebied 84 parkeervakken ingetekend. Op het eigen terrein van de starterswoningen zijn 32 parkeervakken voorzien. Het uiteindelijke aantal aan te leggen parkeerplaatsen zal worden afgestemd op het aantal en het type woningen dat daadwerkelijk wordt gebouwd.
Bovenop de hiervoor beschreven aantallen parkeerplaatsen worden aan de noordzijde van het plangebied nieuwe langsparkeervakken aangelegd. Dit gebeurt ter hoogte van Van Heemskerckstraat 9 tot en met 13, zie figuur 4.6.
Figuur 4.6 Extra parkeerplaatsen Van Heemskerckstraat
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Op basis van de verkaveling is de verkeersgeneratie van het plangebied berekend. Per rijwoning is de verkeersgeneratie 7,4 mvt/etmaal (motorvoertuigen per etmaal), per twee-onder-één-kap woning 7,8 mvt/etmaal en per starterswoning 5,6 mvt/etmaal. De totale verkeersgeneratie van het plangebied bedraagt 402 mvt/weekdagetmaal. Omrekening naar het werkdaggemiddelde vindt plaats met de factor 1,11. De gemiddelde verkeersgeneratie op een werkdag bedraagt 446 mvt/werkdagetmaal.
De verkeersafwikkeling zal zich evenredig verdelen over de Van Heemskerckstraat richting Oostgroeneweg en Molendijk. Deze toename is gering, waardoor dit niet zal leiden tot knelpunten op het omliggend wegennet.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is voor alle modaliteiten goed. De parkeerbehoefte zal deels op eigen terrein plaatsvinden en wordt deels in de openbare ruimte opgevangen. De ontwikkeling zorgt voor een verkeerstoename, die naar verwachting geen knelpunten oplevert in de verkeersafwikkeling. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Waterbeheer
De initiatiefnemers van een ruimtelijke ontwikkeling behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Brabantse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits-- en waterkwaliteitsbeheer. Bij onderhavige procedure wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Op Europees en landelijk niveau is het overkoepelende waterbeleid vastgelegd in de Kaderichtlijn Water, het Nationaal Waterplan en het Nationaal Bestuursakkoord Water. De doorvertaling van dit beleid is regionaal vastgelegd in het Provinciaal Waterplan en het Waterbeheersplan van het Waterschap. Daarnaast wordt op gemeentelijk niveau het waterbeleid vastgelegd in een waterplan of een (verbreed) rioleringsplan.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. de waterbeheerder (Waterschap Brabantse Delta) heeft op 24 maart 2022 een positief advies uitgebracht op het bestemmingsplan.
Beschrijving huidige situatie
Het plangebied wordt globaal begrensd door de Van Heemskerckstraat aan de noordoostzijde, bestaande bedrijven aan de Stellingmolen aan de oostzijde, de Wipmolen en de Karel Doormanstraat aan de zuidzijde en het woongebied “De Pinas” aan de westzijde. Het gebied is grotendeels verhard.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwin- of grondwaterbeschermingsgebied Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de grond van het plangebied uit lichte klei met homogeen profiel. Met betrekking tot grondwater is er sprake van grondwatertrap VI. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) schommelt tussen 40 en 80 centimeter onder maaiveld. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt op 120 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld ligt op circa 0,3 meter +NAP.
Waterkwantiteit en waterkeringen
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig en bevindt zich hiermee ook niet in een beschermingszone. In figuur 4.7 is een uitsnede te zien van het plangebied in relatie tot de informatie beschikbaar via de Watertoets Viewer van het waterschap Brabantse Delta.
Figuur 4.7 Uitsnede Watertoets Viewer met plangebied rood omkaderd (Bron: Waterschap Brabantse Delta)
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
De bestaande gebouwen zijn aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.
Beschrijving toekomstige situatie
In de toekomstige situatie zullen 59 woningen gerealiseerd worden.
Bodem en grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit en compensatie
Het totale plangebied bestaat uit circa 20.449 m2 waarvan in de huidige situatie 14.479 m2 verhard is. In de toekomstige situatie neemt de verharding af naar 12.437 m2. Door de afname in verharding is compensatie niet noodzakelijk aangezien hemelwater kan infiltreren in de bodem.
Waterveiligheid
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Deze vallen ook niet in het plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Bij het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (lood, zink en zacht PVC) kunnen deze stoffen zich ophopen in het water(bodem)systeem. Hierdoor kan het gebruik hiervan een zeer nadelige invloed hebben op de water(bodem)kwaliteit en ecologie. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden milieuvriendelijke bouwmaterialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Gevolgen voor water
Door de afname in verharding kan hemelwater beter infilteren in het plangebied. Hierdoor hoeft het water niet afgevoerd te worden waardoor het rioolstelsel minder belast zal worden. Hierdoor levert deze ontwikkeling een positieve bijdrage aan het Gemeentelijk rioleringsplan 2020-2023.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling heeft een positieve invloed op de waterkwaliteit of waterkwantiteit. Hierdoor vormt het aspect water geen belemmeringen voor de ontwikkeling
Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
De omvang van de ontwikkelingen blijft ver onder de drempelwaarde van 2.000 woningen en 200.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte die geldt voor een stedelijk ontwikkelingsproject. Wel dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd als blijkt dat er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. voor categorie D 11.2), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een m.e.r-beoordelingsnotitie opgesteld (Bijlage 9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van deze m.e.r-beoordelingsnotitie heeft het college van B&W besloten dat geen milieueffectrapportage voor de voorgenomen planontwikkeling noodzakelijk is. Dit besluit is bijgevoegd in bijlage. De gemeenteraad heeft bij vaststelling van het bestemmingsplan dit besluit bevestigd.
De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012), die voortvloeit uit de Wet ruimtelijke ordening, maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld.
SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan.
Het bestemmingsplan zelf bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.
Voor de bestemmingsregeling is zoveel mogelijk uitgegaan van de bestemmingsmethodiek van de geldende bestemmingsplannen. De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor de geplande woningen. Binnen het plangebied is gedifferentieerd tussen woningtyplogieën. De bestemming 'Tuin' is voor de tuinen bij de woningen opgenomen. De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de wegen, voet- en fietspaden en dergelijke. Het openbaar groen is voorzien van de bestemming 'Groen'. De bestemmingen komen alfabetisch aan bod.
Bedrijf (B)
In het plangebied is een gasdrukmeet- en regelstation aanwezig, dit is bestemd met de bestemming
‘Bedrijf’.
Gemengd (GD)
In het plangebied is het bedrijventerrein met de bestemming 'Gemengd' bestemd. Hier zijn bedrijven behorende tot en met ten hoogste milieucategorie 2 zoals genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Daar waar aangeduid is een woning toegestaan.
Groen (G)
De belangrijke toekomstige groenvoorzieningen zijn bestemd tot 'Groen'. Binnen de bestemming 'Groen' zijn ook fiets- en wandelpaden en water toegestaan. Zoals hiervoor aangegeven zijn ook de gronden aan de oostzijde voorlopig voorzien van een groenbestemming.
Tuin (T)
De gronden die niet tot het bouwvlak behoren en aan de straatzijde liggen, zijn bestemd als 'Tuin'. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, toegestaan. Hierdoor zijn erfafscheidingen mogelijk binnen de bestemming. Via een omgevingsvergunning is het mogelijk aan de voorzijde van woningen serres en erkers te plaatsen.
Verkeer (V)
De bestemming 'Verkeer' heeft betrekking op wegen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, sloten en watergangen, maar maakt ook pleinen, terrassen, jongerenontmoetingsplekken en afvalverzamelvoorzieningen mogelijk. Hiermee is ondergeschikte herinrichting van de openbare ruimte mogelijk zonder dat, onnodig gedetailleerde bepalingen van het bestemmingsplan dergelijke ontwikkelingen in de weg staan en planherziening nodig zou zijn. Op gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn niet voor bewoning bestemde gebouwen toegestaan.
Wonen (W)
Om flexibiliteit in woningtypen toe te laten, is conform het geldende plan gekozen voor één bestemming 'Wonen' met de aanduidingen 'twee-aaneen' en 'aaneengebouwd'. Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn zowel vrijstaande als twee-onder-één-kapwoningen mogelijk. Deze aanduiding is ook opgenomen voor de twee woningen die conform het stedenbouwkundig plan vrijstaand worden gebouwd, om ook daar enige flexibiliteit in het woningtype te bieden. Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen zowel aaneen gebouwde, twee-aaneen gebouwde als vrijstaande woningen worden gebouwd.
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor in totaal maximaal 66 woningen en bijbehorende erven, toegangs- en achterpaden. Door middel van het bouwvlak is aangegeven waar hoofdgebouwen zijn toegestaan. Aan-, uit- en bijgebouwen zijn op het achtererf toegestaan, in ten hoogste één zijdelingse perceelgrens. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 7 meter en 11 meter.
Leiding - Gas (L-G)
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een gasleiding. Vanaf de hartlijn van de leiding is een beschermingszone van 4 meter aangehouden waarbinnen niet zondermeer gebouwen mogen worden opgericht
Algemene wijzigingsregels
De Algemene wijzigingsregels omvatten wijzigingsbevoegdheden welke het mogelijk maken de bestemmingen 'Verkeer', 'Groen' onderling te wijzigen en bijvoorbeeld de aanduiding ‘garage’ toe te voegen teneinde garages en bergplaatsen, van percelen behorende bij woningen te kunnen vergroten in het kader van uitgifte van openbare ruimte en / of ten behoeve van het optimaliseren van een zo efficiënt en doelmatig mogelijk ruimtegebruik.
Veiligheidszonde - Bedrijven
Op de verbeelding is een veiligheidszone - Bedrijven opgenomen in verband met de aanwezigheid van een gasdrukmeet- en regelstation in het noorden van het plangebied.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
Inspraak en overleg
Door de initiatiefnemer is het concept van het bestemmingsplan voorgelegd aan bewoners in de directe omgeving. Naar aanleiding daarvan zijn verschillende vragen gesteld. de vragen en de antwoorden daarop zijn opgenomen in een verslag, dat als bijlage 10 is opgenomen bij deze toelichting. Mede naar aanleiding van de gestelde vragen worden aan de noordzijde van het plangebied extra parkeerplaatsen aangelegd.
Daarnaast heeft de gemeente Steenbergen het bestemmingsplan in het kader van het Bro overleg voorgelegd aan de provincie en aan het Waterschap. De provincie heeft aangegeven geen aanleiding te zien voor een reactie. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven (zie ook de waterparagraaf). Verder is door de gemeente de Adviesraad verkeer Steenbergen geraadpleegd. De adviesraad heeft op 17 maart 2022 een positief advies uitgebracht.
Zienswijze
Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.
De gemeente zal de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan via de gebruikelijke kanalen communiceren (huis-aan-huis krant en via de website van de gemeente). Ook zal er tijdens de periode dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage ligt, door de initiatiefnemer een informatieavond voor omwonenden en belanghebbenden worden georganiseerd.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van nieuwe woningen mogelijk. Het bestemmingsplan maakt hiermee aangewezen bouwplannen mogelijk, op gronden die niet in eigendom zijn van de gemeente. In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan is daarom een koop realisatie tussen de ontwikkelaar en de gemeente gesloten. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan op te stellen. Voor de aankoop, planontwikkeling en uitvoering zijn door de initiatiefnemer voldoende middelen gereserveerd. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.