Plan: | Son Midden; Vijverlaan ong. |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0848.BP306SONMIDDEN-ON01 |
Initiatiefnemer is voornemens om aan de Vijverlaan op een perceel dat thans nog niet in gebruik is maximaal 2 woningen te realiseren.
Volgens het geldende bestemminsplan “bestemmingsplan Son Midden” zijn de gronden binnen het plangebied bestemd voor “Wonen en Tuin”. Binnen dit bestemminsplan kunnen de 2 nieuwe woningen niet gerealiseerd worden. Om het initiatief te realiseren is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt ten noorden van het centrum in Son. Dit perceel staat kadastraal bekend als SON00-A-5686. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 415 m2. Het plangebied ligt aan de Vijverlaan, op de hoek van de Eekhoornlaan. Zowel de zuid- als oostkant van het plangebied grenst aan een woonperceel.
Topografische kaart ligging plangebied (in rode contour)
Voor het plangebied en de nabijheid van het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen;
Volgens het vigerende bestemmingsplan “Son Midden”, vastgesteld op 14 december 2010, is het plangebied aan de Vijverlaan bestemd met twee bestemmingen. De oostzijde van het perceel heeft een bestemming 'Tuin'. De westzijde van het perceel heeft de bestemming 'Wonen'.
De aangewezen gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bedoeld voor het realiseren van tuinen, erven en verhardingen. Op deze gronden is het niet toegestaan om bijbehorende bouwwerken te realiseren. Ook is het niet toegestaan om hoofdgebouwen te realiseren.
De aangewezen gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bedoeld voor het realiseren van woningen. Voor dit perceel geldt dat er geen bouwvlak is opgenomen.
Het realiseren van 2 aaneengebouwde woningen binnen het vigerende bestemminsplan is niet toegestaan, omdat er geen bouwvlak is opgenomen. Ook is het plan in strijd met de tuinbestemming van het perceel. De maatvoering van deze woningen zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. Om te onderbouwen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening wordt er een nieuw juridisch-planologisch kader vastgesteld waarmee de voorgenomen ontwikkeling mogelijk gemaakt wordt. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuw juridisch- en planologisch kader en gaat dienen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Uitsnede verbeelding 'Bestemmingsplan Son Midden' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan 'Herziening reststroken Groen 2021' is vastgesteld op 19 mei 2022. Naar aanleiding van het in 2013 vastgestelde 'Groenbeleidsplan' van de gemeente Son en Breugel is er in 2015 gestart met de verkoop van groen- en reststroken. Deze stroken worden te koop aangeboden aan de eigenaren van de direct aangrenzende gronden om hun perceel uit te kunnen breiden. Op dit moment hebben de reststroken nog een ‘openbare’ bestemming (meestal 'Verkeer' of 'Groen'), maar dit moet gewijzigd worden naar een ‘particuliere’ bestemming ('Tuin' of 'Wonen').
Via de herziening reststroken groen worden al deze kleine bestemmingswijzigingen voor de betreffende reststroken met één bestemmingsplanprocedure voor alle verkochte reststroken juridisch-planologisch vastgelegd. Tevens is in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om bestemmingswijzigingen, van nog niet verkochte reststroken, in de toekomst mogelijk te maken.
Deze herziening is niet relevant voor het plangebied en is dan ook niet meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan Cultuurhistorie van de gemeente Son en Breugel, vastgesteld op 21 oktober 2020, moet het gemeentelijk erfgoed beschermen. Een deel van het erfgoed van Son en Breugel is nog duidelijk aanwezig en vormt een belangrijk bestanddeel van het DNA van de gemeente Son en Breugel. Op de onderstaande verbeelding is te zien dat er voor het plangebied aan de Vijverlaan geen cultuurhistorische waarden zijn opgenomen.
Het plangebied valt buiten het bestemmingsplan Cultuurhistorie (zie afbeelding). Voor het voorliggende plan is dit bestemmingsplan niet relevant.
Uitsnede verbeelding 'Bestemmingsplan Cultuurhistorie' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan 'Herziening bepaling wonen 2019' is vastgesteld op 14 september 2020. Deze herziening wijzigt een aantal artikelen van het bestemmingsplan Son Midden en geeft een aanvulling op het beleid. De gemeente Son en Breugel heeft op 16 oktober 2018 het 'Beleid toevoegen woningen' vastgesteld. Hierin wordt op twee punten aangepast:
Toevoegen woningen in geval van splitsing percelen
Sinds jaar en dag hanteert de gemeente Son en Breugel het uitgangspunt dat het toevoegen van woningen, al dan niet in combinatie met splitsing van percelen, in principe niet mogelijk is. Van dit uitgangspunt kan enkel pas na een gemotiveerde integrale afweging worden afgeweken. Om die reden zijn de regelingen binnen onze bestemmingsplannen zodanig ingericht dat toevoeging van woningen niet (rechtstreeks) is toegestaan. Daar waar mogelijk interpretatieverschillen kunnen ontstaan over vigerende bestemmingsplanregelingen, worden deze regelingen zodanig aangepast dat hieruit expliciet blijkt dat toevoeging van woningen niet rechtstreeks is toegestaan.
Bewoning woning door meerdere huishoudens
Sinds jaar en dag hanteert de gemeente Son en Breugel het uitgangspunt dat het bewonen van één woning door meerdere huishoudens in principe niet mogelijk is. Van dit uitgangspunt kan enkel pas na een gemotiveerde integrale afweging worden afgeweken. Om die reden zijn de regelingen binnen onze bestemmingsplannen zodanig ingericht dat bewonen van één woning door meerdere huishoudens uitsluitend via afwijking mogelijk is. Daar waar mogelijk interpretatieverschillen kunnen ontstaan over vigerende bestemmingsplanregelingen waarin de functie ‘wonen’ is toegestaan, worden deze regelingen zodanig aangepast dat hieruit expliciet blijkt dat één woning uitsluitend door één huishouden mag worden bewoond.
Conclusie plangebied
In deze herziening zijn zowel de woonbestemmingen als de bestemmingen met de woonfunctie daar waar nodig aangepast aan het "Beleid toevoegen woningen". Deze herziening is verwerkt in de regels van het voorliggende bestemmingsplan.
Op 21 december 2017 heeft de gemeente Son en Breugel het bestemmingsplan 'Bebouwde kommen; herziening 2017' vastgesteld. Dit bestemmingsplan is een partiële herziening van de regels van de bestemmingsplannen 'Breugel','Gentiaan', 'Son Centrum', 'Son Midden', 'Son Zuid' en 'Driehoek'.In de loop van de tijd is gebleken dat de bestemmingsplannen op (ondergeschikte) onderdelen nog aanpassingen behoefden.
De gewenste aanpassingen van de bestemmingsplannen beperken zich tot ondergeschikte onderdelen.
Daarom is er voor gekozen geen integrale herziening te maken maar een parapluplan waarin de betreffende onderdelen zijn verwerkt in de nu vigerende bestemmingsplannen.
Deze herziening is meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Op 31 oktober 2013 heeft de gemeente Son en Breugel het bestemmingsplan 'Evenementen' vastgesteld. De evenementen die in dit bestemmingsplan worden geregeld, betreffen evenementen die al jaren deel uit maken van de traditite van Son en Breugel. Het gaat dus feitelijk om het planologisch en juridisch vastleggen van een bestaand gebruik. Daarnaast wordt enige ruimte geboden om nieuwe initiatieven te ontplooien.
De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van twee woningen mogelijk. Deze woningen zijn niet bedoeld voor evenementen. Dit bestemmingsplan wordt niet meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Dit nieuwe bestemmingsplan 'Son Midden; Vijverlaan ong.' bestaat uit een verbeelding met de daarbij behorende regels. In de regels zijn bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding vermelde bestemmingen opgenomen. Bij het bestemmingsplan is deze toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en de verantwoording van alle relevante planologische en milieu hygiënische aspecten, zoals geluid, flora & fauna, bodem en archeologie. In hoofdstuk 5 staat uitleg over de uitvoerbaarheid, waarbij ingegaan wordt op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische plan waarbij ook een korte beschrijving van de bestemmingsregels wordt gegeven. In hoofdstuk 7 worden de procedures beschreven.
Het plangebied bevindt zich ten noorden van het centrum in Son. Het perceel ligt aan de Vijverlaan, op de hoek van de Eekhoornlaan. Het plangebied wordt aan de oost- en zuidkant begrensd door woonpercelen. De Vijverlaan kenmerkt zich als een straat net buiten het centrum van Son. Hier bevinden zich hoofdzakelijk woonfuncties. De woningen in deze straat hebben vrijwel allemaal een 'Tuin' bestemming voor hun huis.
Het plangebied is dichtbegroeid met bomen en heesters en heeft in het midden een kunstmatige vjiver.Het plangebied was voorheen grotendeels in gebruik als achtertuin van het perceel aan de Hendrik Veenemanstraat 29.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal 2 aaneengebouwden woningen. De voorgevels van deze woningen worden gesitueerd aan de Vijverlaan. De woningen krijgen een maximale goot- en bouwhoogte van 4 en 8,5 meter. Beide woningen krijgen gedeeltelijk een zadeldak en platdak. Beide woningen worden voorzien van een eigen oprit. De oprit heeft een maximale breedte van 4,5m. Het totale bouwoppervlak van beide woningen samen bedraagt ca.375m2. De nokhoogte van de 2 woningen bedraagt maximaal 8,5 meter.
Aan de Vijverlaan, ten westen van het perceel ligt een groenstrook. Deze groenstrook bestaande uit heesters en één grote eik blijft behouden in het voorliggend plan.
Bijgebouwen kunnen worden opgericht volgens de standaard bijgebouwregeling van de gemeente Son en Breugel (zie regels van dit bestemmingsplan).
Situatie tekening woningen Vijverlaan (Bron: Bouwplan Raffaan)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). In de NOVI zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. De NOVI is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Het is de eerste integrale nationale beleidsvisie conform de Omgevingswet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de NOVI vastgesteld onder de Wet ruimtelijke ordening als structuurvisie. De inrichting van de NOVI sluit aan op de voorwaarden die op basis van de Omgevingswet aan de visie worden gesteld. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de Omgevingswet bedoeld.
De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda.
De Visie
De NOVI bevat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een groot aantal opgaven, op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De NOVI biedt daarbij een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Omgevingskwaliteit is daarbij het kernbegrip.
De NOVI staat voor een nieuwe aanpak waarbij overheden en maatschappelijke organisaties met regie vanuit het Rijk integrale afwegingen maken. Beschreven wordt een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken?
Toelichting
In de toelichting worden 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving beschreven en de daarbij horende opgaven waarvoor het Rijk zich gesteld ziet. Steeds wordt per belang het huidige beleid gekoppeld en wordt de opgave gesteld die met het belang samenhangt.
Uitvoeringsagenda
In de uitvoeringsagenda staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen opgenomen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd. In de uitvoeringsagenda worden de opgaven centraal gesteld aan de hand van vier prioriteiten. De Uitvoeringsagenda beschrijft de volgende vier prioriteiten:
Beoordeling plan
Het onderhavige bestemmingsplangebied is een binnenstedelijke locatie waar de in de NOVI aangegeven rijksbelangen niet in het geding zijn.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is het volgende aangegeven:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Met artikel 3.1.6 lid 2 Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.
Beoordeling plan
Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is ingevolge jurisprudentie sprake vanaf de ontwikkeling vanaf minimaal 11 woningen. Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van twee woningen mogelijk. Toetsing aan de ladder is hiermee niet aan de orde.
Naast de Nationale Omgevingsvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Son en Breugel is de 380Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het zuiden van de gemeente. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Natuurnetwerk Brabant (NNB) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNB vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de NNB een provinciaal belang geworden.
Volgens de kaarten behorende bij het Rarro is het plangebied niet gelegen binnen het obstakelbeheergebied van de vliegbasis Eindhoven.
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2024 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat lange termijn doel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
De interim omgevingsverordening Noord-Brabant is vastgesteld door Provinciale Staten op 16 november 2021.
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreeks regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw.
De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Beoordeling plan
Binnen het plangebied is het volgende werkingsgebied rechtstreekse regels van toepassing: stedelijk gebied. Hiervoor gelden de volgende regels:
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Het planvoornemen behelst een duurzame stedelijke ontwikkeling. In dit geval is sprake van een binnenstedelijke ontwikkeling op braakliggend terrein. Dit is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat dit plangebied binnen stedelijk gebied gelegen is. Daarnaast zijn woningen voorzien die wat betreft stedenbouwkunde aansluiten bij de omgeving, wat betreft massa en volume. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling inpasbaar is en sprake is van zorgvuldig ruimte gebruik.
Tevens dient er rekening gehouden te worden met een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving. De aanwezige omgevingskwaliteiten van het plangebied komen in hoofdstuk 4 aan bod. Negatieve effecten op de omgevingskwaliteiten zijn niet te verwachten.
Het initiatief vindt plaats binnen het stedelijk gebied van de provincie Noord-Brabant en past binnen de regels conform de interim omgevingsverordening. Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid.
De gemeente Son en Breugel heeft op 19 mei 2022 de 'omgevingsvisie 'OOg op een zonnige toekomst' vastgesteld. In deze omgevingsvisiezijn de ambities en doelen van de gemeente uitgewerkt. De omgevingsvisie biedt een kader waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. Niet primair gericht op uitbreiding van het stedelijk gebied, maar vooral op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten.
Uitsnede Omgevingsvisie 'Oog op een zonnige toekomst!'
Het plangebied maakt onderdeel uit van het leefgebied 'Woongebieden'. De diverse woonwijken die Son en Breugel, hebben een grote mate van leefbaarheid. De grote ruimte, de groene aankleding, de directe nabijheid van voorzieningen sociale en verkeersveilige wijken en straten dragen bij aan deze leefbaarheid. De dynamiek kan verschillend zijn.
Woongebieden
In de omgevingsvisie is het aspect wonen verder uitgewerkt. Son en Breugel heeft een dorps karakter dit wil de gemeente doorzetten in de toekomst. Om dit te bereiken heeft de gemeente de volgende randvoorwaarden opgesteld:
De twee levensloopbestendige woningen passen qua maat en schaal bij het dorpse karakter. Ook liggen de nieuwe woningen nabij het centrum en is sprake van een goede ontsluiting. De stedenbouwkundige kwaliteit is goed en het groen wordt gerespecteerd en verbeterd. Ook sluit het plan aan bij de behoefte aan seniorenwoningen. De ontwikkeling van het plangebied aan de Vijverlaan ligt in lijn met het gemeentelijk beleid.
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënisch aspecten. In dit hoofdstuk is een verantwoording voor deze aspecten opgenomen.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan dat nieuwe bouwmogelijkheden of een herinrichting van bestaande percelen mogelijk maakt, een bodemonderzoek plaats te vinden. Met dit verkennend onderzoek dient de bodem- en grondwaterkwaliteit in voldoende mate te worden vastgesteld.
Uit het rapport 'Verkennend bodemonderzoek' (Bijlage 1) uitgevoerd op 16 mei 2023 blijkt het volgende:
Tijdens de veldinspectie op de locatie zijn geen waarnemingen gedaan die wijzen op de aanwezigheid van bodemverontreiniging of bronnen van verontreiniging. In het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen.
Uit de analyseresultaten blijkt dat
De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven voor wat betreft de sterk verhoogde gehalten aan lood en zink en het matige verhoogde gehalte aan koper in de bovengrond ter plaatse van boring 1 en het matige verhoogde gehalte aan zink in de bovengrond van boring 4 aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
werkzaamheden (vrijkomende grond)
De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt momenteel mogelijk een belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling (woningbouw) Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond mogelijk niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. Dit wordt in de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nader geregeld.
Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is de lokale nota Bodembeheer, het Besluit Bodemkwaliteit en het tijdelijke Handelingskader PFAS van toepassing. Ook dit aspect is vooral relevant voor de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
asbest
In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een inspectie van het terrein plaatsgevonden. Op het maaiveld en in de vrijkomende grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Het verkennend bodemonderzoek doet echter geen bindende uitspraak over de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem binnen de onderzoekslocatie.
grondwater
Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is niet multifunctioneel toepasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater.
Conclusie plangebied
Uit het rapport 'Verkennend bodemonderzoek' komt naar voren dat er nader onderzoek is vereist voor de activiteit bouwen. Er is sprake van een matige tot sterke verhoging van zink en koper in de grond. Indien er werkzaamheden aan de grond worden verricht, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd. In het kader van asbest is geen specifiek onderzoek nodig. Er wordt afgeraden om het freatisch (bovenste laag) grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater.
Om deze reden is aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd.
Naar aanleiding van het aangetoonde matig verhoogde gehalte aan koper en de sterke verhogingen aan lood en zink in de bovengrond van boring 01 en het matig verhoogd gehalte aan zink in de bovengrond van boring 04 tijdens het eerder uitgevoerde verkennend bodemonderzoek (rapport VBO Aeres Milieu, Vijverlaan 96-98, Son; AM23135-2 d.d. 16 mei 2023) is een afperkend onderzoek uitgevoerd naar de aard en omvang van de verontreinigingen ter plaatse van boringen 01 en 04.
Deze aanvulling is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
De conclusies hiervan zijn de volgende:
Uit de uitgevoerde grondboringen en -analyses van voorliggend afperkend bodemonderzoek blijkt dat in de bovengrond rondom boring 01 geen matige verhoging met koper en geen sterke verhogingen met lood en zink zijn aangetoond. In boring 04 is verticaal en horizontaal geen matige verhoging met zink aangetoond.
Op basis van de resultaten van het aanvullend bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van boring 01 en boring 04 geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen. Het matig verhoogd gehalte aan koper en sterk verhoogd gehalte aan lood en zink bij boring 01 betreft een puntverhoging van beperkte omvang. Het matig verhoogd gehalte aan zink in boring 04 betreft eveneens een puntverhoging van beperkte omvang.
De Omgevingsdienst Zuidoost Brabant (ODZOB) heeft aangegeven dat voor deze locatie een plan van aanpak moet worden opgesteld om de bodem te saneren. Dit advies is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting. Aangezien het een beperkt sanering betreft, is de gemeente bevoegd gezag.
Deze kleine bodemverontreiniging ter plaatse van de boorpunten 01 en 04 (ingeschat 10-20 m2; 0-0,5 m-mv) dient voorafgaand aan een gevoeliger gebruik of bij grondroerende werkzaamheden gesaneerd te worden (niet spoedeisend separaat ontgraven en af te voeren naar een erkend verwerker).
De overige aangetroffen bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen met woningbouw. Bij toekomstige grondwerkzaamheden en eventuele afvoer/hergebruik elders dient rekening worden gehouden met de aangetroffen heterogene bodemkwaliteit (indicatieve bodemkwaliteitsklasse wonen tot industrie). Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is de lokale Nota Bodembeheer, het Besluit Bodemkwaliteit en het Tijdelijk Handelingskader PFAS van toepassing.
Conclusie plangebied
Naar aanleiding van het aanvullend onderzoek kan worden geconcludeerd dat de gesteld van het de bodem geen belemmering vormt voor het wijzigen van het bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tussen kwetsbare of gevoelige objecten, zoals een woning, en bepaalde functies en bedrijven voldoende afstand te worden gehouden. Deze afstand is enerzijds nodig om het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object niet aan te tasten, anderzijds is deze afstand nodig om het bedrijf of de functie niet te beperken in de betreffende (bedrijfs)activiteiten. Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. In de VNG-publicatie is voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar een richtafstand gegeven, waarbij de grootste richtafstand leidend is.
Het plangebied bevindt zich in een woonbuurt nabij het centrum. In de omgeving zijn enkele gemengde bestemmingen aanwezig. Op deze bestemmingen zijn voornamelijk restaurants en lokale winkels te vinden. Deze functies zijn passend voor een woonbuurt nabij het centrum. Er ligt op ca. 250 meter een gemeentegebouw met de bedrijfsbestemming ten behoeven van de afdeling Veiligheid en Wijkbeheer. Dit valt onder categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Het plangebied gelegen aan de Vijverlaan voldoet ruimschoots aan de richtafstand . De voorgenome ontwikkeling veroorzaakt geen hinder voor het gemeentegebouw.
kaart ligging bedrijven nabij het plangebied (paarse kleur bedrijven)
Op de topografische kaart zijn de bedrijven in de nabije omgeving van het plangebied te zien, paars gekleurd. Op de kaart is goed te zien dat het plangebied duidelijk in een woonbuurt bevindt.
Wet geluidhinder (Wgh)
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object, zoals een woning, moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder (Wgh). In de Wgh is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.
In de Wgh staat dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen, waar een maximum snelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient vanuit een goede ruimtelijke ordening een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.
Voor de twee nieuwe woningen aan de Vijverlaan 96 en 98 te Son en Breugel is akoestisch onderzoek verricht (Bijlage 4).
Het akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk voor de Wet geluidhinder, omdat het plan niet binnen de zone van een gezoneerde weg is gelegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is alsnog een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de wegen Vijverlaan, Hendrik Veenemansstraat, Bremlaan en Eekhoornlaan.
Vijverlaan
Hendrik Veenemansstraat
Bremlaan
Eekhoornlaan
Beoordeling plangebied
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de Vijverlaan een relatief rustige weg is. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting niet hoger is dan 48 dB. Het treffen van geluidreducerende maatregelen is daarom niet aan de orde. Dit geldt ook voor de omliggende straten (Hendrik Veenemanstraat, Bremlaan en de Eekhoornlaan'.
De geluidsbelasting blijft onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB in een 30/km gebied. Hieruit kan worden geconcludeerd er sprake is van een goede woon- en leefklimaat.
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Daarin zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
De uitwerking van het begrip 'niet in betekende mate' staat in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor (PM10) en (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is ingeval het betreft 'gevoelige bestemmingen': 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Dit bestemmingsplan betreft een ruimtelijke ontwikkeling die vele malen kleiner is dan 1.500 woningen met één ontsluitingsweg. De ontwikkeling zal dan ook 'niet in betekenende mate' bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Verder maakt dit bestemmingsplan twee nieuwe woningen mogelijk. Deze woningen liggen niet op korte afstand van een drukke weg.
De Atlas Leefomgeving hanteert voor de provincie Noord-Brabant gezondheidskaarten. Op deze gezondheidskaarten is de luchtverontreiniging door zeer fijn stof (PM2,5), fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) in beeld gebracht. Deze kaarten zijn gemaakt met behulp van de Gezondheids Effect Screening (GES)-methode. Deze methode geeft een kwalificatie van de milieugezondheidskwaliteit, uitgedrukt in scores van 0 (zeer goede milieugezondheidskwaliteit) tot en met 8 (zeer onvoldoende milieugezondheidskwaliteit). Deze scores zijn gebaseerd op de kennis over de relatie tussen blootstelling en gezondheidsrisico's. De GES-kaarten zijn een hulpmiddel om snel inzichtelijk te krijgen waar de knelpunten liggen van luchtverontreiniging.
Voor het plangebied is voor NO2, PM2,5 en PM10 een score van toepassing die staat voor een matige milieugezondheidskwaliteit.
Ter hoogte van het plangebied bedroegen de concentraties NO2 en PM10 in 2020 volgens de monitoring van het NSL minder dan 15 µg/m3 waarmee wordt voldaan aan de grenswaarden. De concentratie PM2,5 bedroeg in 2020 minder dan 10 µg/m3 en zit daarmee ook beneden de grenswaarde. Het toevoegen van maximaal 2 grondgebonden woningen zal niet leiden tot een toename van de concentratie.
Nader onderzoek is gelet op het voorgaande niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit is hiermee voldoende afgewogen en vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Het plangebied ligt midden in de kern van Son omringd door woningen. Agrarische bedrijven met dieren zij op voldoende afstand gelegen.
Ook is er geen sprake van belemmerende endotoxine contouren. Zowel agrarische bedrijven met endotoxinen als geitenhouderijen zijn op voldoende afstand gelegen. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor dit initiatief.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor transport is Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van toepassing. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10- 6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt in bepaalde gevallen een verantwoordingsplicht.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstati-ons), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basis-netten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Uitsnede professionele risicokaart (plangebied bij blauwe punt)
Op basis van de Risicokaart (www.risicokaart.nl) is beoordeeld of er zich in de nabijheid van het plangebied risicobronnen bevinden. Daarbij is bekeken of er in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, of er wellicht transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (wegen, spoorwegen, vaarwegen of buisleidingen) in de nabijheid gelegen zijn en of dat het plangebied gelegen is binnen een zone waarbinnen het risico op een luchtvaartongeval verhoogd is. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedgebied van het bedrijf Imperial Logistics aan Ekkersrijt 7604 te Son en Breugel.
Inrichting (Imperial Chemical Logistics)
Aan de Ekkersrijt, op circa 2,49 kilometer ten zuidwesten van het plangebied, ligt de risicovolle inrichting 'Imperial Chemical Logistics'. De inrichting valt onder het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (BRZO 2015) vanwege de opslag van zeer giftige stoffen en aqua-toxische stoffen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal aangegeven ten opzichte van de plaatsgebonden risicocontouren en het invloedsgebied van de inrichting. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-7/jaar (gele stippellijn) en 10-8/jaar (groene stippellijn), maar ligt wel binnen een van de invloedsgebieden (buitenste blauwe lijn) van de inrichting. Binnen dit invloedsgebied van de betreffende inrichting worden met het voorgenomen plan twee woningen gerealiseerd. Gezien de beperkte toename van het aantal aanwezigen zal het plan geen significante bijdrage leveren aan het groepsrisico. Wel dient op grond van artikel 13 van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Uitsnede PR-contouren en invloedsgebied
Maatgevend is het scenario van een 'toxische wolk'. Door een ongeval of een calamiteit binnen de inrichting kunnen giftige stoffen vrijkomen. De toxische wolk kan zich snel ontwikkelen en verplaatsen. Afhankelijk van het type stof, windrichting en plaats van de calamiteit kunnen hoge concentraties optreden. Via waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) en NL-Alert worden personen in de omgeving gewaarschuwd. Bij een calamiteit met giftige gassen is het handelingsperspectief binnen blijven en schuilen. Ventilatievoorzieningen moeten eenvoudig centraal uitgeschakeld en/of dichtgezet kunnen worden. Ramen en deuren moeten worden gesloten en aanwezigen moeten inpandig schuilen tot het gevaar is geweken.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde realisatie van maximaal 2 woningen t.b.v. dit bestemminsplan.
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemminsplan, als voor besluiten.
In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang het gaat daarbij om: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Uit de jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r. afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.
Binnen het plangebied worden maximaal twee woningen gerealiseerd. Het plangebied ligt in stedelijk gebied. Een dergelijke stedelijke ontwikkeling past daardoor goed in het aanwezige stedelijke woonmilieu.
Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur. De infrastructuur heeft voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet te worden opgeschaald. Het plangebied is goed bereikbaar. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt op eigen terrein opgelost.
Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de uitgevoerde onderzoeken aantonen dat het realiseren van deze woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen vanuit milieuoogpunt. Omdat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject is het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.- beoordeling niet noodzakelijk.
Binnen en in de nabijheid van het plangebied zijn geen planologisch beschermde kabels, leidingen of straalpaden aanwezig die tot belemmeringen in het plangebied leiden. Het aspect kabels, leidingen en straalpaden vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig plan.
Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Per 1 juli 2016 zijn de bepalingen van de Wamz 2007 gedeeltelijk overgegaan in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen op te nemen op de verbeelding en ze te beschermen middels regels. Het beleid 'cultuurhistorie' is vastgesteld op 21 oktober 2020 door de gemeente Son en Breugel. In dit rapport is het archeologiebeleid voor het hele grondgebied van de gemeente vastgesteld.
Teneinde in een vroeg stadium te kunnen bepalen of archeologisch onderzoek verplicht is in het kader van het verlenen van omgevingsvergunningen, dan wel bij concrete voorstellen tot ruimtelijke ordeningsprojecten, zijn bij het vaststellen van het rapport 'Cultuurhistorie' voor diverse ruimtelijke ingrepen selectiecriteria opgenomen. Door middel van ondergrenzen is aangegeven voor welke ruimtelijke ingrepen in de bodem wel dan wel geen archeologische vervolgactiviteiten gelden. In de diverse ruimtelijke plannen werkt dit door in archeologische planregels.
De archeologische beleidskaart betreft een kaart, zonder archeologisch inhoudelijke informatie, die duidelijk aangeeft voor welke gebieden welke ondergrens geldt in de gemeente Son en Breugel.
Archeologiebeleid
Op 22 april 2009 heeft de gemeenteraad van Son en Breugel met de vaststelling van dit rapport het archeologiebeleid voor het hele grondgebied van de gemeente vastgelegd. Ten einde in een vroeg stadium te kunnen bepalen of archeologisch onderzoek verplicht is in het kader van het verlenen van omgevingsvergunningen voor het bouwen, aanleggen en slopen, dan wel bij concrete voorstellen tot ruimtelijke ordeningsprojecten, zijn bij het vaststellen van het rapport 'Archeologie als nieuwe conditie in de bestemmingsplannen van de gemeente Son en Breugel' voor de diverse ruimtelijke ingrepen de selectiecriteria opgenomen. Door middel van ondergrenzen wordt aangegeven voor welke ruimtelijke ingrepen in de bodem wel dan wel geen archeologische vervolgactiviteiten gelden. In de diverse ruimtelijke plannen werkt dit door in de verschillende archeologische planregels. De archeologische beleidskaart van Son en Breugel is opgesteld op basis van het op 22 april 2009 door de gemeenteraad eveneens vastgestelde rapport 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart Son en Breugel'. De archeologische beleidskaart betreft een kaart, zonder archeologisch inhoudelijke informatie, die duidelijk aangeeft voor welke gebieden welke ondergrens geldt in de gemeente Son en Breugel.
Blijkens de archeologische beleidskaart van de gemeente Son en Breugel maakt het plangebied onderdeel uit van een terrein dat is aangemerkt als 'gebied met lage verwachting'. In deze gebieden gelden in de gemeente Son en Breugel geen archeologische voorschriften. Wel geldt een meldingsplicht voor toevalsvondsten.
s
Uitsnede Archeologische beleidskaart 2009, gemeente Son en Breugel (plangebied rood omcirkeld)
Beoordeling plan
Deze beleidskaart uit 2009 is volledig vertaald in de geldende bestemmingsplannen. In het geldende bestemmingsplan Son Midden is voor deze locatie geen dubbelbestemming opgenomen. Dit wil zeggen dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn. Voor de onderzoekslocatie geldt derhalve geen archeologische onderzoeksplicht.
Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische landschappen en archeologische waarden van een gebied.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (plangebied rood omcirkeld)
Beoordeling plan
Op de cultuurhistorische waardenkaart staan de wegenstructuur met bomenrijen aangegeven. Het plangebied ligt hier buiten. Voor het plangebied gelden geen bijzondere cultuurhistorische waarden.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te agenderen in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
Nederland is een waterland. De opgaven op het terrein van water zijn omvangrijk en worden in de toekomst alleen maar groter. Om ons land ook voor de komende generaties veilig, aantrekkelijk en leefbaar te houden, is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) ontwikkeld. Dit NWP beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijks vaarwegen. Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebied beheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee, die als wettelijke bijlagen zijn opgenomen.
De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:
Het waterbeheerprogramma beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2022-2027. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied. Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:
Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerprogramma nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met alle partners in het gebied wil uitbreiden en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.
Wat zijn de belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode? Voldoende water voor landbouw en natuur:
Het waterbeheerplan is te vinden op de website van het waterschap: www.dommel.nl.
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
De Keur van het waterschap is enkel van toepassing wanneer direct wordt geloosd naar een oppervlaktelichaam in beheer en eigendom van het waterschap De Dommel.
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het
uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 500 m², 500 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².
Het waterbeleid van de gemeente Son en Breugel is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (2016-2022). De term Verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Volgens de wetgeving heeft de gemeente drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:
Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.
Als hemelwater via het rioolstelsel óf via watergangen afgevoerd wordt, kan dit bij hevige regenval op verschillende plaatsen vaker tot wateroverlast leiden. Bovendien zorgt de versnelde afvoer ook nog eens voor verdrogingsproblemen, aangezien het water niet de tijd krijgt om het grondwater aan te vullen.
Daarom hanteert de gemeente voor afvoer van het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak de onderstaande waterkwantiteitstrits ook genaamd “de Ladder van Lansink”:
De afvoer van hemelwater bepaalt voor een groot deel de benodigde capaciteit van het rioolstelsel. Klimaatverandering zal leiden tot steeds zwaardere en intensievere regenbuien, dus een grotere piekbelasting. Het is niet mogelijk om alle gevolgen van klimaatverandering volledig ondergronds te verwerken. Hiervoor zijn maatregelen nodig die extreem veel geld gaan kosten. Oplossingen worden gezocht in integrale maatregelen in de openbare ruimte.
Bij herontwikkeling en nieuwbouw van woningen en bedrijven binnen de gemeente Son en Breugel wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): hemelwater wordt hergebruikt of het hemelwater trekt ter plaatse de bodem in via hemelwater verwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.
Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Son en Breugel zijn de volgende regels van toepassing:
Voor het plangebied is de waterhuishoudkundige situatie bekeken. Het volledige onderzoek staat in Bijlage 5.
Inleiding
Voor de nieuwbouw is voldoende ontwateringsdiepte benodigd om grondwateroverlast in de toekomst te vermijden. Hierbij is o.a. de bestaande hoogteligging van belang. Het plangebied ligt in het hoger gelegen deel van de gemeente Son en Breugel. Het plangebied kent een klein hoogteverschil (15,1 – 14,6 m +NAP). De westelijke Vijverlaan is ter hoogte van het plangebied in zuidelijke richting oplopend van 15,0 m +NAP tot 15,2 m +NAP. De noordelijk gelegen Eekhoornlaan is in oostelijke richting oplopend van 15,0 m +NAP tot 14,7 m +NAP.
Grondwater
Om grondwateroverlast te voorkomen, wordt gestreefd naar een minimale ontwateringsdiepte van 0,7 meter voor bebouwing en 0,5 meter ter plaatse van de tuinen. Daarnaast speelt de bodemvorming en -opbouw, het grondwater en de aanwezigheid van mogelijk slecht doorlatende lagen een belangrijke rol. Binnen of vlakbij het onderzoeksgebied zijn geen grondwateronttrekkingen bekend. De onderzoekslocatie ligt niet in een (grond)waterbeschermingsgebied.
Nabij het plangebied is geen grondwatermonitoringsput aanwezig bij het Dinoloket. Geïnterpreteerd op de grondwatermonitoringputten verder zuidelijk wordt de gemiddelde grondwaterstand ter hoogte van het plangebied ingeschat op circa 13,1 m +NAP en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) op circa 13,6 m +NAP. Tijdens het veldwerk voor het infiltratie onderzoek is in een profielboring een grondwaterstand van ca. 2,0 m-mv waargenomen. Dit komt overeen met een grondwaterstand van ca. 13,1 m +NAP.
Uit de profielboringen blijkt dat de bovengrond globaal uit een matig humeuse, zwak siltige, zeer fijne zandlaag van circa 50cm dikte bestaat. Hieronder is een zeer fijn, zwak siltig zand aangetroffen met een toenemende siltigheid vanaf de grondwaterstand op ca. 2 m-mv tot de geboorde einddiepte. Vanaf 1 m-mv zijn er sporen van roest waargenomen. Deze roestverschijnselen zijn een indicatie voor de hoogte van de optredende grondwaterstanden in natte periodes. Tijdens het veldwerk zijn er geen infiltratie belemmerende bodemlagen waargenomen.
Oppervlaktewater
Binnen of vlakbij het onderzoeksgebied is geen oppervlaktewater aanwezig. De planontwikkeling heeft derhalve geen directe invloed op het bestaand oppervlaktewaterstelsel.
Afvalwater
De bestaande bebouwing oostelijk is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel. Bij nieuwbouw dient op het eigen terrein een gescheiden rioolstelsel aangelegd te worden. Door de waterstromen gescheiden te verwerken, wordt er ingespeeld op het klimaatbestendiger maken van het stedelijk gebied en wordt de piekafvoer op het gemeentelijk stelsel vermindert. Bij het planvoornemen worden 2 woningen gerealiseerd. De verwachte toekomstige afvalwaterhoeveelheid bedraagt ca. 0,05m3/uur. Dit kan door het bestaande stelsel verwerkt worden. Voor de aansluiting van de nieuwbouw dient te zijner tijd bij de gemeente een rioolaansluiting aangevraagd te worden. )
Hemelwater
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onverhard (ca. 415 m2). Binnen het plangebied staat een prieel waarvan het hemelwater lokaal verwerkt wordt in de bodem. Bij nieuwbouwontwikkeling dient op eigen perceel een gescheiden stelsel aangelegd te worden waarbij hemelwater waar mogelijk lokaal verwerkt wordt.
Gezien de grootte van de ontwikkelingslocatie en het geldende gemeentelijk beleid dient voor de nieuwe verharding minimaal 50 mm hemelwater op eigen perceel verwerkt te worden. Het type voorziening is niet vastgelegd maar de snelheid van verwerking van het geborgen hemelwater dient dusdanig te zijn, dat de berging na 48 uur aantoonbaar weer beschikbaar is. Bij voorkeur vindt infiltratie in de bodem in de openbare (groene) ruimte plaats zolang de gemiddelde hoogste grondwaterstand niet hoger komt dan 50 cm onder maaiveld. Indien infiltratie niet toepasbaar is, dient hemelwater opgevangen te worden in een bergende voorziening.
Boven normatieve neerslag (groter dan de te bergen hoeveelheid zoals opgenomen in de hemelwaterverordening) mag enkel via een overstortconstructie zichtbaar geloosd worden naar oppervlaktewater of een gemeentelijke voorziening, niet zijnde drukriolering. Tevens dienen de benodigde voorziening(en) uiterlijk gelijk aan het gereedkomen van het nieuw bouwwerk of aanleg van de nieuwe verharding gerealiseerd te zijn.
Uit de resultaten van het infiltratieonderzoek, uitgevoerd op 17 mei 2023 (Bijlage 5), kan worden geconcludeerd dat er in de onverzadigde zone een goede verticale infiltratiesnelheid en een zeer goede horizontale infiltratiesnelheid aanwezig is. Rekening houdend met een veiligheidsfactor van 2 bedraagt de horizontale verspreiding 2,5 meter per dag. Voor de verticale infiltratiesnelheid kan gerekend worden met een k-waarde van 0,42 meter per dag. Voor een infiltratievoorziening kunnen we hierbij spreken van gunstige waardes.Ter plaatse kan zowel bovengrondse als ondergrondse infiltratie plaatsvinden. Een voorziening zal afhankelijk van de gerealiseerde infiltratieoppervlak binnen 24 uur terug beschikbaar zijn. Bij een ondergrondse voorziening dient men rekening te houden met de verwachte relatief hoog optredende grondwaterstand op 1,0 m-mv.
Aanvullende maatregelen
Het infiltratieonderzoek noemt een aantal maatregelen die genomen kunnen worden om het plangebied klimaatbestendiger te maken. Naast beperken van het uiteindelijk gesloten verhard oppervlak kan de ontwikkeling klimaatbestendiger gemaakt worden door enkele aanvullende maatregelen zoals:
Door het nemen van de genoemde maatregelen, de ruimte voor de aanleg van een hemelwatervoorziening en door rekening te houden met de genoemde aandachtspunten wordt hydrologisch neutraal ontwikkeld en is geen verhoogd risico op wateroverlast te verwachten door de voorgenomen planontwikkeling. Het aspect water vormt geen belemmering voor het bouwen van deze twee woningen.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Wet natuurbescherming. In het kader van de Wet natuurbescherming mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden. De wet voorziet tevens in de bescherming van plant- en diersoorten en de leefgebieden van deze diersoorten.
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux’ bevindt zich op 12,4 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden liggen nog verder van het plangebied af.
De geplande werkzaamheden zullen geen effect op de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden hebben. Om elk risico uit te sluiten, is het echter te overwegen de te verwachten stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te laten bepalen. Indien daaruit blijkt dat er een significante toename is te verwachten, is er een vergunning nodig op grond van de Wnb.
Natuurnetwerk Brabant
Op circa 270 meter ten noorden van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde onderdeel van het Natuurnetwerk Brabant (NNB), het Brabantse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit bestaat uit het beheertype ‘Droog bos met productie’. De bouw en het gebruik van de woningen en de toenemende verkeersbewegingen hebben waarschijnlijk geen negatieve effecten op het NNB. Omdat er geen negatieve effecten op het NNB zijn te verwachten, zijn er op dit punt geen bezwaren vanuit het provinciale natuurbeleid.
Stikstofdepositie
Er zijn berekeningen uitgevoerd met betrekking tot stikstofdepositie. In het uitgevoerde onderzoek (Bijlage 6 Stikstofdepositie onderzoek) zijn de volgende Natura 2000-gebieden met een relevant effect onderzocht:.
Uit de uitgevoerde berekeningen naar zowel de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie niet meer dan 0,00 mol/ N/ha/jaar bedraagt. Het onderhavige plan heeft geen relevante significante effecten ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
Er is quickscan flora & fauna uitgevoerd door Aeres milieu. De rapportage is als (Bijlage 7) toegevoegd aan deze toelichting. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen weergegeven.
Resultaten veldbezoek
De enige bouwwerken in het plangebied omvatten een houten paviljoen en twee houten ‘’kasten’’ (zie figuur 4.4.1). In geen van de constructies zijn vogelnesten of steenmarteruitwerpselen aangetroffen. Vleermuisverblijven zijn hier ook niet te verwachten doordat alle constructies enkelwandig zijn en geen spleten of kieren bevatten. Jaarrond beschermde vogelnesten en vleermuisverblijven zijn hier dus afwezig.
Tijdens het veldbezoek zijn de koolmees, merel, vink, ekster, tjiftjaf, zanglijster, grote bonte specht, Vlaamse gaai, roodborst en boomklever waargenomen. De bomen en struiken in het plangebied bevatten echter geen vogelnesten of eekhoornnesten. Holtes zijn eveneens afwezig waardoor het voorkomen van boombewonende vleermuissoorten ook is uitgesloten. Het is wel mogelijk dat algemene vogelsoorten als de merel tijdens het broedseizoen in de opgaande vegetaties gaan broeden. De bomen aan de randen van het plangebied fungeren mogelijk als vaste vliegroute/foerageergebied voor vleermuizen. Omdat vaste vliegroutes en foerageergebieden onder de Wnb als vaste rust- en verblijfplaats worden gezien, is een aantal vleermuissoorten in meegenomen in het onderzoek.
Dassenburchten, holen etc. zijn afwezig. Voor kleine marterachtigen als de wezel biedt het plangebied voldoende dekking. Door de afwezigheid van geschikte wateren zijn de hermelijn en bunzing hier niet te verwachten. Algemene zoogdieren als de bosmuis of veldmuis kunnen wel in het plangebied voorkomen
In het plangebied bevindt zich een kunstvijver die kan fungeren als voortplantingsplaats of leefgebied van amfibieën en vissen. Deze vijver is bemonsterd, maar er is niets aangetroffen. Beschermde amfibieën en vissen zijn dus afwezig. Het is wel mogelijk dat algemene amfibieënsoorten als de gewone pad (delen van) het plangebied als landhabitat gebruiken. Reptielen zijn afwezig en andere soorten, die beschermd zijn onder de Wnb, zijn niet te verwachten in het plangebied.
Planten
In het plangebied zijn alleen algemene, niet-beschermde planten waargenomen als zomereik, ruwe berk, taxus, paardenkastanje, krentenboom, hulst, laurierkers, liguster, broodboom, dwergmispel, yucca, klimop, wilde kers, veldkers, hemelsleutel, lelietje-van-dalen, kleine maagdenpalm, schoenlappersplant, Mahoniestruik, paardenbloem, paarse dovennetel, pitrus en reigersbek.
Vogels
In de opgaande vegetatie in het plangebied komen mogelijk beschermde vogelnesten voor tijdens het broedseizoen. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring van broedvogels en vernietiging van vogelnesten kan worden voorkomen door de vegetatie buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) te verwijderen. Door naleving van deze maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan.
Algemeen voorkomend grondgebonden zoogdieren en amfibieën
In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in de provincie Noord-Brabant een algemene vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst. De wezel is een algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in de provincie Noord-Brabant géén algemene vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Het plangebied is minder dan 0,05 hectare groot. Conform de Provincie Noord-Brabant hoeven plangebieden kleiner dan één hectare niet nader te worden onderzocht op het voorkomen van kleine marterachtigen als de hermelijn en de wezel (Bouwens, 2017). Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel dient er buiten de kwetsbare periode van kleine marterachtigen te worden gewerkt. De vegetatie dient daarom buiten de periode 15 maart - 1 september te worden verwijderd (als aanbevolen door Bouwens, 2017).
Te allen tijde geldt voor alle soortgroepen de algemene zorgplicht. Het is van belang dat iedereen bij de uitvoering van de werkzaamheden zich hiervan bewust is. geadviseerd wordt om activiteiten die nadelig zijn voor in het wild levende dieren en planten (ongeacht bescherming), in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen te nemen om onnodige schade aan deze soorten te voorkomen. bij het aantreffen van diersoorten moeten deze de kans worden gegeven om de werkzaamheden te ontvluchten.
Deze zorgplicht vloeit wettelijk voort uit de Wet natuurbescherming. Het is daarom niet nodig om hiervoor in het bestemmingsplan regels op te nemen.
Bij bomenkap kunnen 3 beschermingsregimes aan de orde zijn. De Wet natuurbescherming onderdeel houtopstanden, de Gemeentelijke Bomenverordening (APV Houtopstanden) en/of de omgevingsvergunningplicht werken en werkzaamheden op grond van het bestemmingsplan voor het rooien van vegetatie/houtgewas/landschapselement.
Het zijn geen bomen waarvoor een bijzonder beschermingsregime geldt op grond van de Wet natuurbescherming of het bestemmingsplan. Voor deze bomen geldt dat op het moment dat de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen aangevraagd wordt, gelijktijdig de activiteit kappen van bomen zal worden aangevraagd op grond van de APV.
Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemminsplan. Het planvoornemen heeft geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.
Met in achtneming van de hiervoor opgenomen maatregelen m.b.t. soorten, kunnen de werkzaamheden conform het planvoornemen in overeenstemming met de Wet natuurbescherming plaatsvinden.
Voor de realisatie van het project is er sprake van kappen van bomen en/of houtopstanden. Het betreffen geen bomen met een bijzondere waarde, waardoor er van uitgegaan kan worden dat hiervoor een kapvergunning zal worden verkregen.
Dit bestemminsplan maakt de bouw van maximaal 2 aan-eengebonden woningen mogelijk. De gemeente Son en Breugel heeft een stedelijkheidsgraad van: weinig stedelijk. Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom.
In de gemeente Son en Breugel worden de parkeernormen van de kennismodule 'publicatie Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van CROW gehanteerd. Het plangebied ligt in het aanloopgebied naar het centrum toe daarom geldt hier een parkeernorm van 1,6 voor hoekwoningen. Voor parkeren door bezoekers geldt een parkeernorm van 0,3.
Er komen in totaal 2 aaneen-gebonden woningen. Deze zijn opgevat als hoekwoningen. Dit betekent dat er 3,8 parkeerplaats aanwezig moet zijn.
Het parkeren wordt opgelost door opritten voor de woning aan te leggen waarop bij iedere woning 2 auto's kunnen parkeren. Dit betekent dat er in totaal 2 parkeerplaatsen per woning, op eigen terrein gerealiseerd worden. Dit zijn 4 parkeerplaatsen.
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd door middel van een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer, kan de vaststelling van een exploitatieplan achterwege blijven.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan 'Son Midden; Vijverlaan ong. is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. De inhoud van de regeling sluit aan op 'Son Midden' (vastgesteld op 14 december 2010) en de bijbehorende herzieningen. Gezien de aard en omvang van het planvoornemen is op sommige aspecten maatwerk geleverd. Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de 4 hoofdstukken die tezamen de juridische regeling van het voorliggende bestemmingsplan vormen en volgt een beschrijving van de toegepaste bestemming.
In het kader van de SVBP2012 dient een vaste volgorde en indeling van het bestemmingsplan aangehouden te worden. Deze is hieronder aangegeven.
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied bestaande functies. Voor de toegepaste bestemming zijn de doeleinden en de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande afwijking of wijziging) toegestaan. Wel dient er te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bouwhoogte, dakhelling en dergelijke).
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
Dit hoofdstuk bevat:
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor, groenvoorzieningen; bermen en beplantingen; speelvoorzieningen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; voorzieningen voor langzaam verkeer; geluidwerende voorzieningen; straatmeubilair; nutsvoorzieningen.
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen.
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, onoverdekte zwembaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen uitsluitend erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden gebouwd voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen, erven en verhardingen, aan-huis-verbonden beroepen, aan-huis-verbonden bedrijven, onoverdekte zwembaden, groenvoorzieningen, paden en wegen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
De bebouwingsregels voor hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen. Ook is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te wijken van de bouwregels.
Onder bepaalde voorwaarden zijn aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven in de woning rechtstreeks toegestaan. Binnen de bestemming zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen ten behoeve van het gebruik van de woning voor een aan-huis-verbonden beroep en bedrijf tot een maximum beroepsvloeroppervlak van 60 m².
Het participatieverslag is het gesprek dat de initiatiefnemer voert met de omgeving en bestaat uit het overleg dat tussen de initiatiefnemer en de omgeving over het plan is gevoerd.
(PM is er een verslag?)
In artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is aangegeven dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg dient te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en diensten van de provincie en het Rijk in zoverre belangen van deze overheden in het geding zijn. Vanwege hun belang bij onderhavig bestemmingsplan is dit plan ter vooroverleg toegestuurd aan het waterschap en de provincie.
Het plan doorloopt de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wro. In het kader van deze procedure heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen, waarbij de mogelijkheid is geboden tot het indienen van zienswijzen.