direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkstraat 70 Someren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02019006-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De eigenaar van het bedrijfsperceel aan de Kerkstraat 70 is voornemens het achterste gedeelte van het perceel, grenzend aan het Dilmanshof te bebouwen met 12 geschakelde, levensloopbestendige woningen. Aangezien er in Someren behoefte bestaat aan dergelijke woningen, is de gemeente voornemens medewerking te verlenen aan dit initiatief.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling voor de herontwikkeling van dit gedeelte van het genoemde bedrijfsperceel.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen tussen de Kerkstraat/Boerenkamplaan, het Dilmanshof en de Kommerstraat, in het zuiden van Someren. De begrenzing van het plangebied komt grotendeels overeen met de grenzen van de huidige bestemmingen Groen (volledig opgenomen) en Bedrijf (gedeeltelijk). Aan het Dilmanshof vindt een grondruil plaats tussen de eigenaar van de percelen en de gemeente, zodanig dat de grens van het nieuwe woonperceel in het westen van het plangebied evenwijdig komt te liggen aan de rand van de rijbaan van het Dilmanshof. Ook de strook met parkeerplaatsen ter plaatse krijgt hiermee een logischer inrichting.

Hieronder is de locatie van het plangebied in Someren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02019006-VS01_0001.png"

Ligging van het plangebied in Someren

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het perceel vigeert het bestemmingsplan 'Someren-Dorp' zoals vastgesteld op 26 juni 2013 en onherroepelijk sinds 30 juli 2014. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Groen' en 'Bedrijf'. Voor het 'driehoekje' tussen de grens van de bestemming 'Groen' en het bestaande nutsgebouwtje ten westen van het plangebied geldt de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

Op een klein gedeelte van de gronden met de bestemming 'Bedrijf' ligt een bouwvlak, waarbinnen gebouwen mogen worden opgericht tot een goot- en bouwhoogte van maximaal respectievelijk 4 en 7 meter.

Op het perceel is tevens een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen, hetgeen inhoudt dat bij een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 250 m² of graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld een archeologisch onderzoek dient te worden verricht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02019006-VS01_0002.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Someren-Dorp (met het plangebied rood omkaderd)

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van deze toelichting bevat het relevante beleid. In hoofdstuk 3 volgt de planbeschrijving waarbij wordt ingegaan op de bestaande en toekomstige planologische situatie. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in relatie tot het vigerende beleid en de relevante omgevingsaspecten. De juridische toelichting op het bestemmingsplan staat in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid en de procedure.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Provinciaal beleid

2.1.1 Verordening Ruimte Noord-Brabant

De Verordening ruimte is op 19 maart 2014 in werking getreden. In de verordening staan onderwerpen uit de provinciale structuurvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Er dient toepassing te worden gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit houdt in ieder geval in dat uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden. In onderhavig geval is geen sprake van uitbreiding van het ruimtebeslag; het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied.

Wel dient bij een stedelijke ontwikkeling toepassing te worden gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); de ladder voor duurzame verstedelijking, waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de toelichting van een bestemmingsplan moet een verantwoording plaatsvinden van de ladder duurzame verstedelijking. Er wordt voldaan aan de ladder als een plangebied in bestaand stedelijk gebied ligt en voorziet in een behoefte. Omdat het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied ligt, wordt hierna alleen ingegaan op de behoefte.

Kwantitatief

In mei 2017 heeft de provincie Noord-Brabant de nieuwe bevolkingsprognose vastgesteld. Deze geeft in een hoog en laagscenario de volgende woningbouwcijfers:

  2017
 
2020   2025   2030   2035   2040   Absoluut   Procentueel  
Someren : Hoog   7.865   8.175   8.500   8.755   8.845   8.890   1.025   13,03%  
Someren : Laag   7.865   8.130   8.380   8.555   8.645   8.690   825   10,49%  


Someren heeft op 1 februari 2018 een woningvoorraad van 7.971 woningen. Dit maakt dat tot 2040 in een hoog scenario : 8.890 – 7.971 = 919 woningen kunnen worden gebouwd.

Regionaal kader

Het Ruimtelijk Regionaal Overleg (RRO) Zuidoost-Brabant wordt voorbereid en nader uitgewerkt in het subregionaal overleg De Peel. In dit overleg is op 23 november 2016 ingestemd met de Subregionale propositie woningbouw De Peel / RRO Ladderproof. In deze propositie zijn de volgende afspraken vastgelegd:

  • 1. Geen onderlinge herverdeling van woningbouwaantallen aan de voorkant. De woningbehoefte per gemeente conform de prognose van de provincie Noord-Brabant zijn 'de woningbouwafspraken'.
  • 2. Per gemeente 30% ‘vrije ruimte’ behouden in de programmering van harde en zachte plannen tot het eind van de prognose-periode (op dit moment 15 jaar) voor het benutten van (nieuwe) kansen voor herstructurering.
  • 3. Regulier informatie-uitwisseling en afstemming over ‘vrije ruimte’, plancapaciteit, locaties e.d.. Bij de informatie-uitwisseling wordt ook de informatie van Helmond betrokken.


Het meest actuele gemeentelijke toetsingskader is de Woonvisie 2012-2021. Hierin is politiek-bestuurlijk bepaald dat er een evenwichtige bouwambitie is over de verschillende kernen binnen de gemeente Someren. Dit heeft zich vertaald in het percentage van 61% dat de nieuwbouwopgave dient plaats te vinden in Someren-Dorp. Voor de locatie binnen het plangebied is een aantal van12 woningen opgenomen in het overzicht van in ontwikkeling zijnde plannen in Someren-Dorp.

Uit het voorgaande volgt dat de voorgenomen woningbouwaantallen binnen het plangebied passen binnen de (sub)regionale woningbouwafspraken. Derhalve is er sprake van een regionaal afgestemde behoefte.

2.2 Regionaal beleid

Het Ruimtelijk Regionaal Overleg Zuidoost-Brabant wordt voorbereid en nader uitgewerkt in het subregionaal overleg de Peel. In dit overleg is ingestemd op 23 november 2016 met de Subregionale propositie woningbouw De Peel / RRO Ladderproof. In deze propositie zijn de volgende afspraken vastgelegd:

  • 1. Geen onderlinge herverdeling van woningbouwaantallen aan de voorkant. De woningbehoefte per gemeente conform de prognose van de provincie Noord-Brabant zijn ‘de woningbouwafspraken’;
  • 2. Per gemeente 30% ‘vrije ruimte’ behouden in de programmering van harde en zachte plannen tot het eind van de prognose-periode voor het benutten van (nieuwe) kansen voor herstructurering;
  • 3. Regulier informatie-uitwisseling en afstemming over ‘vrije ruimte’, plancapaciteit, locaties e.d.;
  • 4. Bij de informatie-uitwisseling wordt ook de informatie van Helmond betrokken.


Het meest actuele gemeentelijke toetsingskader is de gemeentelijke Woonvisie 2012-2021. Hierin is politiek-bestuurlijk bepaald dat er een evenwichtige bouwambitie is over de verschillende kernen binnen de gemeente Someren. Dit heeft zich vertaald in het percentage van 61% dat de nieuwbouwopgave dient plaats te vinden in Someren-Dorp.

De volgende plannen initiatieven zijn op dit moment in diverse stadia in ontwikkeling in Someren-Dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02019006-VS01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02019006-VS01_0004.png"

Uit het voorgaande volgt dat de voorgenomen woningbouwaantallen op de locatie Kerkstraat 70 (Hilhorst) passen binnen de (sub)regionale woningbouwafspraken. Derhalve is er sprake van een regionaal afgestemde behoefte.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Someren 2028

De Structuurvisie Someren 2028 is op 24 april 2013 door de raad vastgesteld. In deze structuurvisie wordt aan de hand van thema’s omschreven wat de ambities van de gemeente Someren zijn voor het jaar 2028. Onderdeel van de ‘Structuurvisie Someren 2028’ is de ‘Algemene Structuurvisiekaart Someren 2028’. Omdat de gedeeltelijke herontwikkeling van het bedrijfsperceel aan de Kerkstraat 70 destijds nog niet in beeld was, is deze niet aangeduid als herstructureringslocatie. In de structuurvisie wordt wel een voorbehoud gemaakt dat er zich locaties kunnen aandienen, die ten tijde van de vaststelling van de structuurvisie nog niet bekend waren.

Bij de invulling van deze locatie dient qua woningtypologie een goede afweging plaats te vinden in relatie tot de bestaande woningvoorraad in Someren.

2.3.2 Woonvisie 2012-2021

De ‘Woonvisie 2012-2021’ bevat de hoofdlijnen van het gemeentelijk woonbeleid voor de periode 2012 tot en met 2021. Jaarlijks wordt nagegaan of beleidsaanpassingen nodig zijn. De provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose vormt de verplichte basis voor de regionale woningbouwafspraken. Uitgangspunt is dat ten behoeve van kernen in het landelijk gebied zoveel woningen mogen worden gebouwd als nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. In de ‘Woonvisie 2012-2021’ is aangegeven dat 61% van de woningbouw in Someren-Dorp wordt voorzien.

Gebaseerd op de meest recente provinciale woningbehoefteprognose kan de gemeente Someren – regionaal afgestemd – 919 woningen bouwen. De realisatie van 12 levensloopbestendige woningen op een gedeelte van het bedrijfsperceel aan de Kerkstraat 70 (Hilhorst) is opgenomen in het overzicht van toegewezen locaties.

Eén van de beleidsdoelen is het behouden en versterken van de vitaliteit van de kernen: levensloopbestendige kernen, waar jong en oud, valide of zorgbehoeftig moeten kunnen blijven wonen.

Ook vanuit de doelstellingen in relatie tot de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de behoefte zoals geformuleerd in de woonvisie met betrekking tot geschikt wonen, dienen er levensloopbestendige woningen te worden toegevoegd. Levensloopbestendige woningen zijn zelfstandige woningen, waarvan diverse kenmerken maken dat ze meer geschikt zijn voor ouderen en mensen met beperkingen dan reguliere woningen. Hiermee wordt voorzien in de behoefte van de lokale bevolking.

Er wordt met de beoogde herontwikkeling invulling gegeven aan de beleidsdoelen uit de woonvisie.

2.3.3 Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert. Dit noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. Kernbegrippen zijn mitigatie en adaptatie. Mitigatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Adaptatie is het aanpassen aan de zich wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat, tegengaan van verdroging en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en "groen" oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op. In het plangebied kan groen in de onbebouwde ruimte zorgen voor een betere uitstraling en een gezonder verblijfsklimaat. Voorbeelden van maatregelen die kunnen worden genomen, zijn:

  • overhoeken en ruimtereserveringen niet bestraten maar groen inrichten;
  • erfgrenzen en hekken groen aankleden (bijvoorbeeld begroeid met een haag);
  • het toepassen van groen daken (dit kan in combinatie met zonnepanelen).

Afkoppelen van dak- en oppervlaktewater is een krachtige klimaatadaptatiemaatregel.

Bij het afkoppelen wordt uitgegaan van de drietraps-strategie vasthouden, bergen en afvoeren.

Vasthouden betekent dat het regenwater zoveel mogelijk wordt vastgehouden op de locatie waar het valt. Bergen betekent dat het regenwater naar een plek wordt gebracht waar voldoende ruimte is om het tijdelijk op te vangen en waar mogelijk te laten infiltreren. Afvoeren betekent dat het regenwater naar een andere plek wordt gebracht waar het op het watersysteem gezet kan worden.

De samenhang van deze drie strategieën zorgt er mede voor dat wateroverlast en verdroging wordt verminderd en hittestress wordt tegengegaan. Het heeft de voorkeur om water, mits mogelijk vast te houden zodat de klimaateffecten droogte en wateroverlast allebei worden verminderd.

Het is van belang om de dimensionering van de watersystemen niet te krap te nemen zodat medegebruik mogelijk is en de toekomstige zwaardere belastingen inderdaad kunnen worden opgevangen.

Meervoudig ruimtegebruik en meekoppelkansen zijn uitgangspunten om de omgeving leefbaar en toekomstbestendig in te richten. Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen.

Bij het ontwerp van de openbare ruimte zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met het aspect klimaatadaptatie. In lijn met de hiervoor genoemde drietraps-strategie is infiltratie binnen het plangebied uitgangspunt. Centraal in de openbare ruimte wordt een wadi voor de opvang van regenwater aangelegd. Ook de voortuinen worden zodanig ingericht dat regenwater kan infiltreren.

2.4 Conclusie

De ontwikkeling van levensloopbestendige woningen binnen het plangebied aan het Dilmanshof past binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt in het zuiden van Someren. Momenteel zijn de gronden grenzend aan het Dilmanshof onderdeel van het bedrijfsperceel aan de Kerkstraat 70. Momenteel is hier het bedrijf V-Maxx Autosport B.V. gevestigd. Door een recente renovatie heeft het bedrijfsperceel aan de zijde van de Kerkstraat een zeer verzorgde uitstraling. Het achterste gedeelte van het perceel is in onbruik geraakt. Momenteel is dit deel van het bedrijfsperceel hoofdzakelijk verhard. De voorheen aanwezige garages met overkapping zijn gesloopt en er is een infiltratiebekken aanwezig.

De Kerkstraat gaat ter hoogte van het bedrijfsperceel over in de Boerenkamplaan. Aan deze van oudsher aanwezige hoofdontsluitingsweg van Someren staan voornamelijk woningen. Bij enkele woningen is een bedrijf aan huis aanwezig. Op de direct aangrenzende woonpercelen (aan de Kerkstraat, het Dilmanshof en de Kommerstraat) staan woningen en is geen sprake van bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02019006-VS01_0005.png"

Bestaande situatie; vogelvlucht vanuit het zuidwesten (bron: Google Maps)

Aan het Dilmanshof staan twee-onder-één-kapwoningen in twee bouwlagen met een kap. Aan de Kerkstraat/Boerenkamplaan en Kommerstraat staan vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. De bouwmassa is per kavel verschillend en varieert van één tot twee bouwlagen met kap.

Alle omliggende en aangrenzende woonpercelen grenzen met de achterste of zijdelingse perceelsgrens aan het plangebied. De aaneengebouwde woningen ten westen van het plangebied, aan de overzijde van het Dilmanshof zijn met de zijgevels naar het plangebied gericht.

3.2 Toekomstige situatie

3.2.1 Woningbouw

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in woningbouwmogelijkheden op het achterste gedeelte van het bedrijfsperceel aan de Kerkstraat 70. De ligging op loopafstand van het centrum maakt de locatie uitermate geschikt om te voorzien in de behoefte aan levensloopbestendige woningen. Daarnaast biedt de ligging van het perceel grenzend aan het Dilmanshof in ruimtelijk opzicht mogelijkheden voor een goede aansluiting op de woonstraten in een bestaande woonbuurt.

Het voorliggende bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor de bouw van 12 levensloopbestendige woningen in hoofdzakelijk één bouwlaag. De woningen komen te staan aan een vanaf het Dilmanshof te betreden hof waar de woningen over een beperkte oppervlakte mogen worden voorzien van een tweede bouwlaag. Deze tweede bouwlaag is deels ondergebracht in de kap, omdat de maximale goothoogte 4,5 meter bedraagt (dit staat gelijk aan 1,5 bouwlaag).

Centraal in het hof wordt een groenvoorziening aangelegd, gecombineerd met openbare parkeerplaatsen. De groenvoorziening wordt ingericht als wadi voor de eventuele opvang van overtollig regenwater. Het nu aanwezige infiltratiebekken wordt verplaatst onder de bestrating van het te behouden gedeelte van het bedrijfsperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02019006-VS01_0006.png"

Toekomstige situatie

3.2.2 Parkeren

Gemeentelijk beleid

Op 28 juni 2018 heeft de gemeenteraad van de gemeente Someren de 'Nota parkeernormen Someren' vastgesteld. In de 'Nota parkeernormen Someren' is vastgelegd dat de gemeente Someren de parkeerkencijfers, zoals beschreven in CROW publicatie 317, Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012, als parkeernormen gebruikt. Wanneer een recentere CROW publicatie beschikbaar is met parkeerkencijfers, hanteert Someren de daarin opgenomen kencijfers als parkeernormen. Inmiddels is de publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen beschikbaar.

Voor Someren wordt 'weinig stedelijk' als stedelijkheidsgraad gehanteerd. De woongebieden van Someren worden daarbinnen aangemerkt als 'rest bebouwde kom'. Tot slot is in de nota vastgelegd dat de gemeente Someren voor de berekening van de parkeerbehoefte het gemiddelde aanhoudt van de bandbreedte in de CROW.

Het plan

In de parkeerbalansberekening is uitgegaan van de realisering van 12 geschakelde, levensloopbestendige woningen. Voor dit type woning is gekeken naar het woningtype 'koophuis, twee-onder-één-kap'. Met een bandbreedte van 1,8 - 2,6 is een gemiddelde parkeernorm van 2,2 parkeerplaats per woning van toepassing, hetgeen resulteert in een parkeerbehoefte van afgerond 27 parkeerplaatsen.

Alle woningen zijn voorzien van een opstelplaats voor een auto, op één kavel zijn twee opstelplaatsen voorzien. Met de 11 parkeerplaatsen die in de openbare ruimte worden aangelegd, wordt in 24 parkeerplaatsen voorzien. Gelet op de ruime profilering van de woonstraat binnen het plangebied is er voldoende ruimte om ook daar te parkeren. Binnen het plangebied wordt op deze wijze voldaan aan de parkeerbehoefte als gevolg van de beoogde woningbouwontwikkeling.

Als gevolg van de aansluiting op het Dilmanshof verdwijnen er twee parkeerplaatsen. Eén parkeerplaats wordt verplaatst in noordelijke richting (daar waar een deel van het bedrijfsperceel wordt overgedragen aan de gemeente en wordt toegevoegd aan de openbare ruimte). Deze gronden hebben/krijgen een verkeersbestemming waarbinnen de aanleg van deze parkeerplaats mogelijk is.

Vooralnog wordt ervan uitgegaan dat hiermee voloende parkeerplaatsen worden aangelegd om te voorzien in de parkeerbehoefte en de ontwikkeling van 12 geschakelde, levensloopbestendige woningen binnen het plangebied niet leidt tot parkeerproblemen. Ook parkeren 'op straat' behoort binnen het plangebied tot de mogelijkheden vanwege de ruime profilering van de nieuwe woonstraat.
De gemeente Someren zal tot een jaar na oplevering van de woningen monitoren of het aantal parkeerplaatsen, dat wordt aangelegd, voldoende is. Mocht blijken dat er toch behoefte bestaat aan deze parkeerplaats, wordt alsnog een extra parkeerplaats in de directe omgeving van het plangebied aangelegd.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording

In dit hoofdstuk worden de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten toegelicht.

4.1 Bodem

De gemeente Someren beschikt over een bodemkwaliteitskaart, bodemfunctieklassekaart en nota bodembeleid. Het beleid ten aanzien van de bodem is gebaseerd op de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit.

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde bestemming en daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, moet worden onderzocht. Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van nieuwe woningen mogelijk.

Door Econsultancy is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd binnen het plangebied. De rapportage van het onderzoek is als bijlage 1 opgenomen. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat de onderzoekslocatie dient te worden onderzocht volgens de strategie voor een "verdachte" locatie.

Uit het onderzoek blijkt dat op een groot deel van het plangebied sterke veronreinigingen met metalen en PAK voorkomen. In het verkennend bodemonderzoek zijn de contouren al indicatief in kaart gebracht. Er wordt geadviseerd een nader onderzoek uit te voeren, om de exacte contour van de verontreinigingssituatie in kaart te brengen. Ook kan er voor worden gekozen om de bovenste 1 meter onder en rondom de betonverhardingen via een BUS-melding te saneren. Hierbij kan de verontreinigingscontour uit het verkennend bodemonderzoek als uitgangspunt worden genomen.

De aanwezigheid van een puinfundering onder het beton en onder de klinkerverharding, maakt dat de locatie verdacht is voor asbest in puin. Er wordt geadviseerd om een verkennend onderzoek asbest in puin te laten uitvoeren.

De partij grond westelijk op de onderzoekslocatie is afkomstig vanuit de aanleg van de bezinkbassin op hetzelfde perceel. Van de partij zand is geen keuring bekend, enkel een verklaring van het grondtransportbedrijf. Aangezien de kwaliteit van de partij niet bekend is en gezien de verontreinigingen op de rest van het perceel inclusief de nabije omgeving van het bassin, wordt geadviseerd om een keuring uit te voeren voor deze partij grond. Aangezien de grond in depot mogelijk sterk verontreinigd is kan deze niet zondermeer worden hergebruikt op de locatie.

Tot slot wordt geadviseerd om ter plaatse van het waterbezinkbassin een waterbodemonderzoek uit te voeren.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze lichte verontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van zware metalen in het grondwater.

Voorafgaand aan de aanvraag om een omgevingsvegunning voor het bouwen van de woningen dient het nader onderzoek te zijn uitgevoerd en de bodem geschikt te zijn voor het gebruik van de gronden als woongebied.

4.2 Archeologie

Het archeologisch beleid van de gemeente Someren is opgenomen in ‘Nota Archeologiebeleid gemeente Someren’. Op basis van een analyse van landschappelijke, bodemkundige en archeologische informatie is een vlakdekkende beleidskaart van archeologische waarden en verwachtingen opgesteld. De Nota geeft onder andere als algemene kwalificatie voor het Somerense grondgebied aan: 'Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) heeft ruim 70% van het grondgebied van Someren een middelhoge of hoge archeologische verwachtingwaarde. Met name de nog aanwezige hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek blijken een buitengewoon goed geconserveerd bodemarchief te herbergen met vaak een bewoningsgeschiedenis van enkele duizenden jaren.

Het plangebied ligt in een gebied dat op de gemeentelijke beleidskaart als archeologisch waardevol is aangeduid vanwege de ligging binnen een historische kern. Door ArcheoPro is een Inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O) uitgevoerd.

Het plangebied ligt van oudsher in een zuidelijke uitloper van de bewoning van Someren die zich uitstrekte in een lange strook van noordwest naar zuidoost. Deze strook vormde min of meer een laagte tussen hogere dekzandruggen. De kadasterkaart uit de periode 1811-1832 laat zien dat het plangebied binnen vijf verschillende percelen viel die tussen de Kerkstraat, de Zandstraat en de Kommerstraat lagen op enige afstand van de langs deze wegen gelegen bebouwing. De uitsneden uit de topografische kaarten uit 1845, 1901, 1953 en 2015, laten zien dat deze situatie tot in de eerste helft van de twintigste eeuw ongewijzigd is gebleven. Het plangebied was in deze periode in gebruik als weiland en akker. In de tweede helft van de twintigste eeuw is het plangebied grotendeels verhard met betonplaten en is op het noordoostelijke deel een infiltratiebekken gegraven.

Het plangebied ligt niet in een gradiëntzone nabij een (voormalige) waterloop. Voor resten uit het paleolithicum tot en met het mesolithicum geldt derhalve een lage verwachting. Dit wordt bevestigd door het ontbreken van vindplaatsen uit deze perioden binnen het onderzoeksgebied. Resten uit het neolithicum tot en met de vroege-middeleeuwen blijken te liggen op de hogere delen van het dekzandlandschap ten oosten van het plangebied. De verwachting voor nederzettingsresten uit deze perioden is derhalve hooguit middelhoog. Door de ligging nabij historische bebouwing langs de Kerkstraat heeft het plangebied een middelhoge verwachting voor resten van bewoning uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd.

Om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen, is binnen het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de bodem binnen het noordelijke en het westelijke deel van het plangebied een halve meter tot een meter in de C-horizont is verstoord. De totale dikte van de verstoorde bovengrond bedraagt hier 1,15 tot 1,45 meter. In deze zone is nauwelijks nog kans op de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische resten.

Op het zuidoostelijke deel van het plangebied is nog een restant van de oorspronkelijke bouwvoor aangetroffen met daaronder een dunne menglaag. Hieronder is vanaf ongeveer 60 cm beneden het maaiveld, grijs ongeoxideerd dekzand aanwezig. Hieruit blijkt dat de bodem van het plangebied van nature slecht is ontwaterd. Deze laagte lijkt een voortzetting te vormen van de laagte die in het noordoostelijke deel van de opgravingen in plangebied Groote Hoeven is aangetroffen en lijkt een voor bewoning onaantrekkelijke zone te hebben gevormd. In verband hiermee, alsmede in verband met de op het noordelijke en westelijke deel van het plangebied ingrijpend verstoorde bodem, geven de resultaten geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren.

De rapportage van het onderzoek is als bijlage 2 opgenomen. Ook de beoordeling van het rapport (Advies Archeologische Monumentenzorg) is als bijlage opgenomen. De opmerkingen uit het advies zijn reeds verwerkt in het als bijlage 2 opgenomen archeologisch rapport.

Aangezien uit het booronderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied redelijk diep verstoord is en dat een deel van het terrein landschappelijk laaggelegen was, wordt ingestemd met het advies om het plangebied vrij te geven en is voor het plangebied geen beschermende dubbelbestemming opgenomen.

4.3 Water

4.3.1 Beleid

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Aa en Maas. Waterschap Aa en Maas heeft op 9 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016 – 2021 ‘Werken met water. Voor nu en later’ vastgesteld. Dit waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanning van Waterschap Aa en Maas voor de periode 2016 – 2021.

Het waterschap hanteert, als verantwoordelijke voor het beheer van waterkeringen, het waterbeheer en het transporteren en zuiveren van afvalwater, de volgende thema’s:

  • veilig en bewoonbaar beheergebied;
  • voldoende water en robuust watersysteem;
  • schoon water;
  • gezond en natuurlijk water.

Veilig en bewoonbaar beheergebied

Het waterschap biedt veiligheid tegen overstromingen van de Maas en het regionale watersysteem. Enerzijds gebeurt dit door beheer van de dijken, anderzijds moet er voldoende ruimte gelaten worden zodat de overlast beperkt blijft. Naast overlast door water biedt een robuust watersysteem ook bescherming in periode van droogte waarin een gebrek aan water kan ontstaan.


Voldoende water en Robuust watersysteem

Het waterschap draagt zorg voor water op het gewenste peil ten behoeve van een klimaatbestendige ruimtelijke inrichting. In het duurzaam beheren van de grondwatervoorraad staat een balans tussen economische en ecologische belangen voorop. Voor het oplossen en voorkomen van knelpunten en voor het verbeteren van het watersysteem wordt een conserverend principe gehanteerd: sparen, aanvoeren van water en waar nodig accepteren van watertekorten.


Schoon water

Een goede waterkwaliteit is een vereiste voor gezond en natuurlijk water voor mens, dier en plant. Het Waterschap Aa en Maas investeert derhalve in onderhoud, aanpassing en vernieuwing van de afvalwaterzuiveringen, rioolgemalen en transportleidingen. Dit alles om het afvalwater van burgers en bedrijven zodanig te kunnen zuiveren dat het gezuiverde water een bijdrage levert aan een gezond en natuurlijk watersysteem. Hiervoor gelden steeds hogere kwaliteitseisen, waardoor geïnvesteerd moet blijven worden in deze systemen.


Gezond en natuurlijk water

Het waterschap wil toewerken naar een watersysteem met een goede waterkwaliteit, dat ecologisch goed functioneert en waar de inwoners en bezoekers binnen het beheergebied van kunnen genieten. Voor het bereiken van de doelstellingen van het waterschap en in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen het aspect water als ordenend principe meegenomen in de besluitvorming. Het waterschap adviseert in het ruimtelijk traject door middel van de watertoets.

4.3.2 De watertoets

Voor waterhuishoudkundige ingrepen op de planlocatie is de Brabantse Keur van toepassing. De Brabantse Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Brabantse Keur is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het waterschap.

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de ‘Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’.

Op basis van de Brabantse Keur en de genoemde beleidsregel wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 2.000 m². Het hemelwater afkomstig van het toegenomen verhard oppervlak mag naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd.
Ten opzichte van de huidige situatie is sprake van een toename van het verhard oppervlak van ongeveer 700 m² en is geen compensatie vereist.

Gemeenten zijn op basis van de Wet gemeentelijke watertaken verantwoordelijk voor het hemelwater, het afvalwater en het grondwater. Middels het ‘vGRP Someren 2013-2017’ geeft de gemeente Someren invulling aan deze verantwoordelijkheid door een duurzame inzameling en verwerking van afvalwater, hemelwater en overtollig grondwater en een duurzaam beheer van het gemeentelijk rioolstelsel.

Voor de afvalwaterzorgplicht streeft de gemeente Someren in haar gebied eveneens een duurzame en doelmatige inzameling en transport van afvalwater na tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Voor de hemelwaterzorgplicht streeft de gemeente Someren in haar gebied een duurzame en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater na voor zover burgers en bedrijven zich daar redelijkerwijs niet van kunnen ontdoen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Het belangrijkste aandachtspunt in het gemeentelijk hemelwaterbeleid is het actief benutten van kansen om hemelwater van afvalwater te ontvlechten bij onder andere uitbreidingen, inbreidingen, wijkrenovatieprojecten, vervangingsprojecten en wegenprojecten.

Het streven is dan ook om het schone regenwater af te koppelen. Op basis van het toekomstig verhard oppervlak en een bergingseis van 60 mm per m² verharding is een waterbergingsopgave van toepassing. Deze bergingseis is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van de bestemmingen 'Groen' en 'Wonen'.

Centraal in het plangebied wordt een wadi aangelegd. De capaciteit van deze wadi zal met technische maatregelen (bijvoorbeeld infiltratiekratten) moeten worden vergroot om te voldoen aan de bergingseis. Om deze reden is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen die erop toeziet dat de voortuinen van de woningen niet volledig worden verhard.

Waterkwaliteit

Ten behoeve van de waterkwaliteit worden geen uitloogbare materialen, zoals lood, koper, zink en zacht OVC toegepast. Deze stoffen kunnen zich namelijk ophopen in het water (bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie. Bij de realisatie van het de woningen wordt alleen gebruik gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen. Hierdoor wordt de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater voorkomen.

Er wordt een gescheiden rioleringssysteem gerealiseerd voor hemel- en vuilwater. Het vuilwater dat vrijkomt bij de toekomstige bebouwing wordt aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de Dilmanshof.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de 12 levensloopbestendige woningen hydrologisch neutraal kunnen worden ontwikkeld.

4.4 Geluid

Wegverkeerslawaai

Conform de Wet geluidhinder dient akoestisch onderzoek te worden verricht als nieuwe woningen of andere geluidgevoelige gebouwen of terreinen worden geprojecteerd binnen de onderzoekszone van een weg. Alle wegen hebben een geluidszone, met uitzondering van wegen die deel uitmaken van een 30 km/h-zone of een woonerf. Voorliggend bestemmingsplan maakt nieuwe geluidgevoelige objecten (woningen) met een directe bouwtitel mogelijk. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is daarom noodzakelijk.

Door Econsultancy is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is als bijlage 4 opgenomen. De nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Kerkstraat en Boerenkamplaan. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing worden tevens de nabijgelegen 30 km/uur wegen (Dilmanshof, Dorpsstraat, Keizerstraat, Kommerstraat, Dillerstraat en Zandstraat) en de nieuw aan te leggen weg binnen het plangebied in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.

Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB vanwege de geluidgezoneerde wegen niet wordt overschreden.

Industrielawaai

Ten noordoosten van Someren ligt het geluidgezoneerde bedrijventerrein Sluis XI/Half Elfje. De geluidzone van het bedrijventerrein ligt niet over het plangebied van voorliggend bestemmingsplan en levert dus geen beperkingen op voor het gebruik van het plangebied.

Conclusie

Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de beoogde woningbouwontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. In artikel 5.16 is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan, mogen uitoefenen wanneer sprake is van één van de volgende gevallen:

  • a. Er is geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden.
  • b. De concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft ten minste gelijk.
  • c. Het plan draagt ‘niet in betekenende mate (NIBM)’ bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht.
  • d. De ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De uitvoeringsregels voor NIBM staan in de Algemene Maatregel van Bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen' en de ministeriële regeling NIBM. De regeling NIBM geeft een algemeen criterium voor het begrip ‘niet in betekende mate bijdragen. Er geldt een getalsmatige grens en er zijn categorieën benoemd waarvoor een nadere toetsing achterwege kan blijven.

Ten aanzien van een woningbouwlocatie is in ieder geval sprake van NIBM bij projecten:

  • < 1.500 woningen, bij minimaal één ontsluitingsweg;
  • < 3.000 woningen, bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.


Voorliggende bestemmingsplan biedt bouwmogelijkheden voor maximaal 12 levensloopbestendige woningen en draagt dus ‘niet in betekende mate’ bij aan de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen leveren derhalve geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

In de ruimtelijke ordening wordt het principe van milieuzonering gehanteerd. Dat betekent dat, op basis van richtafstanden, functies ruimtelijk van elkaar worden gescheiden. Dit om enerzijds een zo goed mogelijk leefomgevingskwaliteit en anderzijds ruimte voor economische ontwikkelingen te creëren. De milieuhinder die bedrijven veroorzaken, kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ (editie 2009). In de handreiking is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van vier factoren (geluid, geur, stof en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies (zoals woningen) waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden.

In de VNG-handreiking worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk ‘rustige woonwijk’/‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. De indicatieve afstanden uit de bedrijvenlijst zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een ‘rustige woonwijk’. Voor woningen in een ‘gemengd gebied’ mag deze afstand worden gecorrigeerd en kan de indicatieve afstand met één trede worden verlaagd. De indicatieve afstanden uit de VNG-handreiking geven een indicatie van de aan te houden afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De (milieu)wetgeving blijft echter leidend. In de praktijk doen zich bijvoorbeeld ook (historisch gegroeide) situaties voor, waarbij ‘te zware’ bedrijvigheid op korte afstand van woningen is gesitueerd. In die gevallen worden de bedrijfsactiviteiten ingeperkt door de milieuregelgeving, waardoor ter plaatse van nabijgelegen woningen toch sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Beoordeling

Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van 1 (indicatieve afstand 10 meter) tot 6 (indicatieve afstand 1.500 meter). Voor het plangebied en het te behouden gedeelte van het bedrijfperceel aan de Kerkstraat 70 geldt de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn bedrijfsmatige activiteiten in de categorieën 1 en 2 toegestaan. In het algemeen geldt dat bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2, gezien de beperkte hinder die zij veroorzaken, goed inpasbaar zijn in de woonomgeving. Voor categorie 2-bedrijven geldt een indicatieve afstand van 30 meter.

Op het perceel aan de Kerkstraat 30 is een distributiebedrijf van auto-onderdelen gevestigd. Er vinden geen herstel- of productiewerkzaamheden plaats. Net als in de huidige situatie vindt het transport van en naar deze locatie plaats via de Kerkstraat. Er is geen sprake van geluidoverlast op de nieuwe woningen als gevolg van deze transportbewegingen vanwege de aanwezige (afschermende) bedrijfsbebouwing op het bedrijfsperceel.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling.

4.7 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van natuurgebieden die uniek zijn voor Nederland en Europa, de bescherming van planten en dieren en van bossen en andere houtopstanden. Goed natuurbeleid zorgt voor het behouden, ontwikkelen en verbinden van de natuur maar ook dat economisch ontwikkelen mogelijk is. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving.

Door Econsultancy is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van deze quickscan is als bijlage 5 opgenomen.

De quickscan flora en fauna heeft tot doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000 gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.

Soortenbescherming

Broedvogels

Er zijn broedvogels waarvan de nesten ook beschermd zijn op het moment dat ze niet voor de voortplanting in gebruik zijn. Binnen de bebouwde kom kunnen dit zijn: huismus, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, roek en slechtvalk. Binnen het plangebied zijn geen geschikte locaties aanwezig voor deze soorten.

Uit de quickscan blijkt dat de bebouwing/beplanting binnen het plangebied nestgelegenheid kan bieden aan broedvogelsoorten zoals merel, roodborst en winterkoning. De nesten van deze soorten zijn alleen beschermd op het moment dat ze als zodanig in gebruik zijn. Overtredingen van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming zijn te voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren en/of vooraf te controleren op de aanwezigheid van bezette nesten.

De broedvogels waarvan het nest in uitzonderlijke gevallen eveneens jaarrond is beschermd, zijn voornamelijk holenbroeders, zoals spechten en mezen, of makers van grote nesten, zoals ekster en zwarte kraai. In de bomen binnen het plangebied zijn geen holtes en/of grote nesten aangetroffen. Verstoring van holenbroeders dan wel makers van grote nesten kan dan ook op voorhand worden uitgesloten.

Vleermuizen

Uit de quickscan blijkt dat de bebouwing binnen het plangebied niet geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen.

De aanwezige bomen op de onderzoekslocatie zijn onderzocht op holtes, spleten en/of loshangend schors, wat kan dienen als potentiële vaste rust- en verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. Dit is niet aangetroffen en daarmee zijn ook boombewonende vleermuizen uit te sluiten.

Het plangebied zal, gelet op het aanwezige habitat kunnen worden gebruikt door in de omgeving verblijvende vleermuizen als gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger om te foerageren. Door de voorgenomen ingreep zal het aanbod van foerageermogelijkheden echter niet in het geding komen. In de directe omgeving is meer geschikt foerageerhabitat voor vleermuizen aanwezig in de vorm van vijvers, parken, tuinen en weilanden.

Vleermuizen maken veelal gebruik van lijnvormige (donkere) landschapselementen als houtsingels, beken en lanen om zich te verplaatsen tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden. Doordat dergelijke lijnvormige elementen ontbreken op de onderzoekslocatie, worden er geen potentiële vliegroutes verstoord.

Overige zoogdieren

Alle zoogdieren in Nederland zijn beschermd. Voor sommige algemeen voorkomende soorten geldt een provinciale vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Op deze wijze is er onderscheid te maken in streng beschermde en minder streng beschermde soorten.

Uit de quickscan blijkt dat het plangebied binnen het verspreidingsgebied ligt van de volgende streng beschermde grondgebonden zoogdieren: bever, bunzing, das, eekhoorn, steenmarter en wezel.

Het open water binnen het plangebied is ongeschikt voor de bever gezien de beperkte oppervlakte en de ongeschikte habitat rondom het infiltratiebekken. Het plangebied is, gezien de ligging binnen de bebouwde kom, het ontbreken van migratieroutes met geschikt habitat en door het ontbreken van voldoende schuilmogelijkheden ook ongeschikt als vaste rust- en verblijfplaats door dassen. In de bomen binnen het plangebied zijn geen nesten van eekhoorns aangetroffen, zodat de aanwezigheid van een vaste rust- of verblijfplaats van de eekhoorn kan worden uitgesloten. Het plangebied vormt beperkt geschikt habitat voor de steenmarter, bunzing en wezel. Gelet op het ontbreken van sporen, zoals uitwerpselen of prooiresten, aangetroffen die duiden op het gebruik van de onderzoekslocatie als vaste rust- of verblijfplaats door één van deze soorten kan worden gesteld dat het plangebied niet in gebruik is door de steenmarter, bunzing en wezel.

Het voorkomen van overige grondgebonden zoogdieren waarvoor geen vrijstelling geldt, is tijdens het veldbezoek niet vastgesteld. Vanwege het ontbreken van geschikt habitat kan het voorkomen ervan redelijkerwijs worden uitgesloten.

Het plangebied vormt geschikt habitat voor een aantal soorten grondgebonden zoogdieren. Het gaat daarbij om algemene soorten als konijn, egel, mol en diverse muizensoorten. Door de voorgenomen werkzaamheden bestaat de kans dat vaste rust- en verblijfplaatsen worden vergraven. Hiervoor geldt een algemene vrijstelling. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

Reptielen en amfibieën

Binnen het plangebied is geen geschikt habitat voor reptielen aanwezig en vormt weinig geschikt landhabitat voor amfibieën.

De aanwezigheid van de alpenwatersalamander, kamsalamander, vinpootsalamander en poelkikker binnen het plangebied kan niet worden uitgesloten. Als gevolg van de werkzaamheden op de onderzoekslocatie, onder andere het dempen van het aanwezige infiltratiebekken, kan een verstoring van de hiervoor genoemde streng beschermde amfibieënsoorten ontstaan. Voorafgaand aan de planontwikkeling is een nader onderzoek benodigd om de functie van de onderzoekslocatie voor deze soorten in beeld te brengen.

Vissen

De streng beschermde grote modderkruiper is niet te verwachten binnen het plangebied. Het infiltratiebekken is redelijk diep en er ontbreekt een dikke modderlaag, wat van belang is voor de grote modderkruiper. Een verstoring van de grote modderkruiper is dan ook uit te sluiten.

Ongewervelden

Er is binnen het plangebied geen geschikt habitat aanwezig voor beschermde ongewervelden.

Vaatplanten

Gezien de specifieke eisen die de meeste beschermde soorten stellen aan de groeiomstandigheden en het feit dat de locatie voornamelijk bestaat uit bebouwing en verharding zijn beschermde of zeldzame vaatplanten op het grootste deel van het plangebied niet te verwachten. Echter komt de drijvende waterweegbree in de omgeving van de onderzoekslocatie veelvuldig voor en biedt het open water binnen het plangebied geschikte groeiomstandigheden voor deze soort. Hierdoor kan het voorkomen van drijvende waterweegbree op de onderzoekslocatie niet worden uitgesloten. Voorafgaand aan de planontwikkeling dient de aan- of afwezigheid van de drijvende waterweegbree te worden vastgesteld door middel van twee veldbezoeken in de bloeiperiode van deze soort (mei, juni, juli en augustus).

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Strabrechtse heide & Beuven, bevindt zich op circa 4,1 kilometer afstand ten westen van de onderzoekslocatie.

De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De onderzoekslocatie ligt echter wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 840 meter ten zuiden van de onderzoekslocatie. Het betreft de Kleine Aa.

Externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen zijn, gezien de afstand (± 4,1 km) tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden in combinatie met de aard van de plannen niet te verwachten. Om dezelfde redenen zullen ook de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland derhalve niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.

Conclusie quickscan

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van 12 levensloopbestendige woningen op het perceel Kerkstraat 70. Voorafgaand aan de planontwikkeling dient nader onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van aanwezigheid van de alpenwatersalamander, kamsalamander, vinpootsalamander en poelkikker, en de drijvende waterweegbree.

Aanvullend onderzoek

In mei 2019 is door Faunaconsult het aanbevolen aanvullend onderzoek uitgevoerd. De bevindingen hieruit zijn opgenomen in het briefrapport dat is opgenomen als bijlage 6.

In het plangebied komen mogelijk enkele algemene amfibieën voor, die onder de Wnb zijn beschermd.
Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Noord-Brabant een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

Uit het aanvullende onderzoek kan verder worden geconcludeerd dat de drijvende waterweegbree niet aanwezig in het plangebied. Bij een eerder bezoek is deze soort ook niet waargenomen. De aanwezigheid van drijvende waterweegbree is daarom niet aannemelijk.

Met betrekking tot bijzondere amfibieën wordt opgemerkt dat het waterbassin in het plangebied te vroeg in het jaar droogvalt, waardoor dit niet geschikt is als voortplantingsplaats voor (bijzondere) amfibieënsoorten. Het voorkomen van streng beschermde amfibieën op de onderzoekslocatie is dan ook erg onwaarschijnlijk.

Conclusie aanvullend onderzoek

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport.

Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, spoor en water) en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een risicobron.

4.9 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied liggen geen leidingen waarvoor een planologische bescherming (regeling in het bestemmingsplan) nodig is.

4.10 (Vormvrije) m.e.r.-beoordeling

Beleid en regelgeving

De nationale m.e.r.-regelgeving is een uitvloeisel van een tweetal Europese richtlijnen: de m.e.r.-richtlijn en de smb-richtlijn (Strategische milieubeoordeling). De implementatie van deze Europese richtlijnen is aan te treffen in:

  • paragraaf 2.2, hoofdstuk 7 en paragraaf 14.2 van de Wet milieubeheer;
  • het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.).

Deze wetgeving tezamen bepaalt of voor een project of plan een Milieueffectrapport (m.e.r.) moet worden opgesteld. Daarbij is het allereerst van belang te kijken of in de betreffende ontwikkeling een activiteit is opgenomen als genoemd in de bijlage van het Besluit m.e.r.

In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat er voor categorieën uit bijlage C direct sprake is van een m.e.r.-plicht, wanneer de activiteiten de genoemde drempelwaarden overstijgen. Bij projecten met een programma boven de drempelwaarden in bijlage D moet eerst worden beoordeeld of er een m.e.r. noodzakelijk is. Dat geldt ook voor projecten die vallen onder een categorie in bijlage D, met een programma onder de drempelwaarde, al is de omvang en opbouw van een dergelijke beoordeling bij die laatste gevallen vormvrij. Voor projecten die vallen onder bijlage D is dus pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling duidelijk of er een MER moet worden opgesteld.

Beoordeling

De nieuwbouw van 30 woningen, kan worden gekwalificeerd als "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen", zoals bedoeld in onderdeel D.11.2 van bijlage van het Besluit m.e.r. Bij die activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Het project valt ruimschoots onder de gestelde drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of er zodanige belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten dat er een m.e.r.-beoordeling of m.e.r. noodzakelijk is. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteit en de ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom van Someren worden er geen belangrijke nadelige gevolgen voor, het milieu verwacht. Een nadere m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk. De milieuaspecten zijn in dit hoofdstuk voldoende afgewogen.

Conclusie

Vanwege die beperkte omvang van het project, acht de gemeente de afweging van de afzonderlijke milieuaspecten (zoals weergegeven in dit hoofdstuk) voldoende en wordt het opstellen van een m.e.r. niet noodzakelijk geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan ‘Kerkstraat 70 Someren’ bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding is de bestemming weergegeven, met daarbij behorende gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen en bouwvlakken. In de regels zijn aan de bestemmingen en aanduidingen bouw- en gebruiksregels gekoppeld.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal.

Voor de inhoud van de regels is aansluiting gezocht bij de regels van het geldende bestemmingsplan ‘Someren-Dorp’. Met de opzet van de regels is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). In de planregels zijn regels opgenomen met betrekking tot het gebruik van de gronden en de toegestane bebouwing. De planregels zijn verdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begripsbepalingen en de wijze van meten.
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. In dit hoofdstuk is de op de verbeelding opgenomen bestemming geregeld.
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

5.2 De bestemmingen

In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor.

Groen

Binnen de bestemming ‘Groen’ is ruimte voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer, inritten en nutsvoorzieningen. Verder zijn ook voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen toegestaan.

Binnen deze bestemming mogen alleen kleine gebouwen ten dienste van de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes worden gebouwd. In de regels zijn hiervoor nadere bouwregels opgenomen. Straatmeubilair valt onder de vergunningvrije mogelijkheden voor bouwwerken ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening, zoals benoemd in Bijlage II artikel 2 onder 18 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

In deze bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die erop toeziet dat het oprichten van bebouwing en aanbrengen van oppervlakteverharding uitsluitend is toegestaan als wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang afgestemd op het aantal m² verharding binnen het plangebied.

Verkeer – Verblijfsgebied

Binnen de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ is ruimte voor woonstraten en parkeervoorzieningen. Daarnaast zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen toegestaan.

Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken ten dienste van de constructie en verkeerstechnische uitrusting van wegen, de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes worden gebouwd. In de regels zijn hiervoor nadere bouwregels opgenomen. Straatmeubilair valt onder de vergunningvrije mogelijkheden voor bouwwerken ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening, zoals benoemd in Bijlage II artikel 2 onder 18 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Wonen

De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor woondoeleinden. Daarnaast zijn aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden, parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Er zijn maximaal 12 geschakelde, levensloopbestendige woningen toegestaan.

Op de verbeelding zijn bouwvlakken aangegeven, waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gerealiseerd. Tevens zijn de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven. De bouwregels geven nadere bepalingen voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen en voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen en luifels. In de regels zijn, naast bouwregels, ook specifieke gebruiksregels opgenomen. Aan-huis-verbonden beroepen zijn enkel toegestaan in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of in aangebouwde bijgebouwen tot een maximum van 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².

In deze bestemming zijn regels opgenomen die toezien op de aanleg van voldoende parkeergelegenheid en is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterbergingsvoorzieningen afgestemd op het aantal m² verharding binnen het plangebied.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Financieel

Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen, als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten, die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

De kosten voor de planvorming en de uitvoering van de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling zijn volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is hiervoor een anterieure overeenkomst afgesloten, zodat een exploitatieplan niet nodig is.

De gemeente ondervindt derhalve geen negatieve financiële gevolgen ten aanzien van deze ontwikkeling en loopt geen financieel risico.

6.2 Maatschappelijk

Met dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding. In het kader van art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het plan toegezonden aan de provincie Noord-Brabant.

Met dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding. Hiervoor is het elektronische formulier van de provincie ingevuld (zie Bijlage 7). Hieruit kan worden geconcludeerd dat met de voorgenomen ontwikkeling geen provinciale belangen worden geschaad, waardoor verder vooroverleg in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening niet nodig is.

De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in paragraaf 4.3.2. Omdat wordt voldaan aan de eisen van het waterschap en in het kader van deregulering, heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het waterschap.

Op 19 maart 2019 zijn de bouwplannen door initiatiefnemer gepresenteerd aan omwonenden. Er was gelegenheid de plannen te bekijken en hierover vragen te stellen aan de gemeente of initiatiefnemer.

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Kerkstraat 70 Someren’ heeft ingevolge artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening vanaf vrijdag 5 april 2019 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de periode van tervisielegging bestond voor een ieder de mogelijkheid om zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Er zijn één zienswijze ingediend.

Een bewoner van een woning aan de Kerkstraat heeft bezwaar tegen de woningbouwontwikkeling op het perceel Kerkstraat 70. Een samenvatting van deze zienswijze is inclusief beantwoording opgenomen in het zienswijzenverslag. Het zienswijzenverslag is als Bijlage 8 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Er zijn verder enkele ambtshalve wijzigingen aangebracht. Naar aanleiding van reacties van bewoners van aangrenzende percelen aan de Dilmanshof en het overleg dat initiatiefnemer hierover heeft gehad met deze bewoners is de verbeelding aangepast. De vijf woningen op de woonpercelen in het oosten van het plangebied worden één meter naar het zuiden verschoven om langs de noordelijke plangrens een strook met een breedte van één meter vrij te kunnen houden van bebouwing. Het kavel in de noordoosthoek krijgt hiermee een achterom. Op ditzelfde kavel wordt de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkappingen' verruimd zodat een bredere overkapping mogelijk is.

Het plangebied wordt daardoor in de zuidoosthoek één meter verruimd. De gemeenteraad mag de plangrens wijzigen, mits het gaat om een ondergeschikte wijziging. Omdat de beperkte verruiming niet leidt tot een structurele aanpassing van het plan en dit geen negatieve gevolgen heeft voor omwonenden, valt deze dan ook binnen de bevoegdheid van de gemeenteraad om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. Met het verschuiven van de bouwvlakken zijn deze ook op gelijke afstand van de voorste perceelgrens gepositioneerd.

In artikel 5 Wonen is lid 5.2.3 als volgt aangepast:

Voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.
  • b. Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
  • d. De gezamenlijke diepte van hoofdgebouw en aanbouw mag voor maximaal 50% van de breedte van het bouwperceel ter hoogte van de achtergevellijn niet meer bedragen dan 17 meter, en voor het overige niet meer dan 13 meter.
  • e. Per bouwperceel moet achter de achtergevel een ruimte van minimaal 35 m² onbebouwd blijven.


Verder is in de regels de verwijzing in artikel 8.2 naar 8.1 onder b gecorrigeerd. De afwijkingsmogelijkheid is van toepassing op het strijdig gebruik zoals bedoeld in 8.1 onder c.

De toelichting is aangepast op bovenstaande wijzigingen. Daarnaast zijn de bevindingen uit het aanvullende flora- en faunaonderzoek verwekt in paragraaf 4.7 (het briefrapport is als bijlage opgenomen) en zijn een paar ondergeschikte tekstuele aanpassingen aangebracht.