direct naar inhoud van Regels
Plan: Landgoed Heihorsten herziening 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02013019-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Landgoed Heihorsten herziening 2013 met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02013019-VS01 van de gemeente Someren.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is.

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 andere werken:

andere werkzaamheden in of op de grond dan werkzaamheden waarvoor een bouwvergunning krachtens de woningwet noodzakelijk is.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken.

1.10 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.11 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.12 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratie ruimten en dergelijke.

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.14 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag vóór het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.18 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk,

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.27 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond, waarvan de bovenkant van de vloer minder dan 1,20 meter boven het peil is gelegen.

1.28 extensief recreatief medegebruik:

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen groot beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door rust- en picknickplaatsen met bij behorende voorzieningen en voet-, fiets- en ruiterpaden.

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.31 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.32 horeca:

het bedrijfsmatig ter plaatse aanbieden van overnachtingen in de vorm van hotel, en/of maaltijden, voedsel en/of dranken voor consumptie ter plaatse in de vorm van restaurant, cafetaria of café.

1.33 kampeermiddelen:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander (gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze onderkomens of voertuig geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.34 landschappelijke waarden:

het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.35 natuurwaarden:

waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere flora en fauna in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop).

1.36 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.37 ondergeschikt gebruik:

gebruik dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. Het ondergeschikt gebruik dient van beperkte functionele en/of ruimtelijke omvang te zijn, zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.38 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.39 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie zonder eigen wanden, op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats.

1.40 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.41 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.42 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van ter inzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.

1.43 woning:

Eén complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.7 de horizontale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.8 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurwaarde in de vorm van gemengd bos, heide, moeras, en grasland;
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. waterlopen, vijvers en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met bijbehorende:

  • d. paden;
  • e. bruggen;
  • f. voorzieningen ten behoeve van het recreatieve medegebruik zoals een picknicktafel (incl. bankjes), een vrijstaand bankje, informatiebord en prullenbakken;
  • g. overige bouwwerken.
3.2 Bouwregels

In of op deze gronden mag behoudens een omgevingsvergunning niet worden gebouwd.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgewekgen van artikel 3.2 voor het bouwen van:

  • a. de realisatie van bruggen en duikers en waterhuishoudkundige voorzieningen met in achtneming van de volgende regels;
    • 1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
    • 2. de oppervlakte bedraagt maximaal 25 m2;
  • b. afscheidingen met in achtneming van de volgende regels:
    • 1. de hoogte bedraagt maximaal 2,5 meter;
    • 2. de afscheiding bestaat uit minimaal 85% open constructie.
  • c. voorzieningen ten behoeve van het recreatieve medegebruik met in achtneming van de volgende regels:
    • 1. de hoogte bedraagt maximaal 3 meter;
    • 2. het aantal voorzieningen bedraagt maximaal 10 met dien verstande dat niet meer dan twee voorzieningenbinneneen afstand van 50 meter van elkaar mogen worden gebouwd;
    • 3. de oppervlakte bedraagt per voorziening maximaal 15 m2.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de grond te gebruiken in strijd met de bestemming. Onder met de bestemming strijdig gebruik van de grond wordt in elk geval begrepen, het gebruik als:

  • a. standplaats voor meer dan een kampeermiddelen, alsmede het gebruik van het gedeelte van het bouwperceel als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of gedeeltelijk of gebruikte onderdelen samengestelde machines en voer- of vaartuigen c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. opslagplaats van bouw- en/of aannemersmaterialen.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Verboden uitvoering van ander werk

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 4.1 bedoelde gronden volgend ander werk uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden, wanneer dit een hoogte cq. diepte van meer dan 30 cm betreft;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • f. het scheuren van grasland;
  • g. ander werk dat een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg heeft, zoals drainage en (onder)bemaling;
  • h. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik.
3.5.2 Weigeringsgrond

Ander werk als bedoeld in 3.5.1 is slechts toelaatbaar voor zover het natuurbelang hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.

3.5.3 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 3.5.1 is niet van toepassing op ander werk dat:

  • a. eerste aanleg van nieuwe natuur, anders dan de aanleg van een ecologische verbindingszone, betreft;
  • b. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreft;
  • c. reeds legaal in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. reeds mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. parkeervoorzieningen voor eigen gebruik;
  • c. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen, waterpartijen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen (op eigen terrein);
  • d. een langzaamverkeersroute ter plaatse van de aanduiding 'weg';
  • e. een paardenstalling ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - paardenstalling';
  • f. paden en wegen;

Met bijbehorende

  • g. tuinen en erven;
  • h. gebouwen;
  • i. overige bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, en met in achtneming van de stedenbouwkundige regieregels van het beeldkwaliteitsplan, uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. overige bouwwerken;

4.2.2 Hoofdgebouw

Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag maximaal 1 hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 7 meter, de bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  • d. de inhoud bedraagt maximaal 1500 m3.
4.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mogen zowel buiten als binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw, binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 150 m²;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 100 m²;
  • d. de goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • e. de bouwhoogte bedraagt maximaal 7 meter;
  • f. het maximaal aantal vrijstaande bijgebouwen bedraagt twee en dienen minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • g. de oppervlakte per vrijstaand bijgebouw bedraagt maximaal 50 m².

4.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. van overige bouwwerken en bouwwerken geen erfafscheiding zijnde de hoogte maximaal 2.5 meter;
  • b. een overkapping ten behoeve van het stallen van een voertuig dient minimaal 1 meter achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) te worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
4.2.5 Niet overdekte zwembaden

Voor het bouwen van niet overdekte zwembaden gelden de volgende regels:

  • a. het bouwperceel dient een oppervlakte te hebben van minimaal 400 m²;
  • b. de oppervlakte mag maximaal 10 % van het bouwperceel en niet meer dan 100 m² bedragen;
  • c. het zwembad dient minimaal 2 meter uit de perceelsgrens te worden gesitueerd;
  • d. er dient geen bedrijfsmatige exploitatie van het zwembad plaats te vinden.
4.2.6 Kelders

Voor het bouwen van kelders gelden de volgende regels:

  • a. bij iedere woning mogen een of meer kelders worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de kelders moeten vanuit de woning of een aangebouwd bijgebouw bereikbaar zijn;
  • c. de oppervlakte van de kelders mag in totaal niet meer bedragen dan 1,5 maal de oppervlakte van de woning, exclusief aan- en bijgebouwen;
  • d. de bovenkant van een kelder gelegen buiten de bebouwing dient geheel gelegen te zijn beneden maaiveld.
4.2.7 Bijgebouw ten behoeve van het stallen van paarden

Voor het bouwen van een bijgebouw ten behoeve van paarden gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen ten behoeve van paarden dienen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - paardenstalling' te worden gebouwd;
  • b. het oppervlak voor een bijgebouw ten behoeve van paarden bedraagt per hoofdgebouw maximaal 30 m2;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 meter;
  • e. de bijgebouwen worden in de vorm van een stallencomplex gebouwd waarbij de gezamenlijke maximale oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2.

4.2.8 Paardenbakken

Paardenbakken binnen het bestemmingsvlak voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. een paardenbak is uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak, ten zuiden van de aanduiding 'weg';
  • b. per bestemmingsvlak is maximaal één paardenbak toegestaan;
  • c. de paardenbak is uitsluitend voor hobbymatig gebruik toegestaan;
  • d. een paardenbak is niet toegestaan indien binnen de aangrenzende bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en/of 'Agrarisch met waarden - Natuurwaarden' al een paardenbak aanwezig is;
  • e. de oppervlakte bedraagt maximaal 1.200 m2;
  • f. de bouwhoogte van de terreinafscheiding bedraagt maximaal 1,5 m1;
  • g. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6 m1;
  • h. maximaal 4 lichtmasten zijn toegestaan;
  • i. binnen een afstand van 100m1 van gronden met de bestemming 'Natuur' zijn geen lichtmasten toegestaan.

4.2.9 Afwijken van de bouwregels
  • a. in afwijking van bouwregel 4.2.3 lid d mag de goothoogte gewijzigd worden naar max 4,50 meter;
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het gebruik van gronden op de voor 'Wonen' aangewezen gronden is toegestaan als de landschapsontwikkeling in de vorm van het landgoed, is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden overeenkomstig het bij deze regels behorende Beplantingsplan (Beplantingsplan Landgoed Heihorsten);
4.4.1 Waterberging

Per woning dient er 29 m3 waterbergingscapaciteit gerealiseerd te worden op eigen terrein.

4.4.2 Strijdig gebruik onbebouwde grond

Het is verboden de grond te gebruiken in strijd met de bestemming. Onder met de bestemming strijdig gebruik van de grond wordt in elk geval begrepen, het gebruik van een bouwperceel als:

  • a. standplaats voor meer dan een kampeermiddel, alsmede het gebruik van het gedeelte van het bouwperceel als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of gedeeltelijk of gebruikte onderdelen samengestelde machines en voer- of vaartuigen c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. opslagplaats van bouw- en/of aannemersmaterialen.
4.4.3 Strijdig gebruik bebouwde gronden

Het is verboden de bebouwing op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming te gebruiken. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. bebouwing te gebruiken voor de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf;
  • b. bijgebouwen bij een woning te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • c. gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van een seksinrichting.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Een omgevingsvergunning kan worden verleend van het bepaalde in:

  • a. 4.4.3 onder a voor de uitoefening van een bedrijf aan huis en/of een beroep aan huis, mits:
    • 1. de woonfunctie van het perceel daarbij gehandhaafd blijft;
    • 2. de oppervlakte maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning bedraagt;
    • 3. de bebouwing blijft voldoen aan de inrichtingseisen van de woning zoals gesteld in de bouwverordening en het bouwbesluit;
    • 4. geen gebruik plaatsvindt dat vergunnings- of meldingsplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer (dan wel een AMvB op grond van deze wet) zoals deze van kracht is op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteiten geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van de belendende woonbebouwing;
    • 5. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met het 'beroep aan huis' alsmede goederen die ter plaatse in verband met het 'bedrijf aan huis' zijn vervaardigd:
    • 6. verkoop en opslag van motorbrandstoffen en horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
    • 7. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten, dat extra maatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn;
    • 8. het niet betreft activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijf en videotheek;
    • 9. alleen de in het ontheffingsbesluit aangewezen ruimte kan worden gebruikt en alleen het in het ontheffingsbesluit genoemde beroep of bedrijf mag hier door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
    • 10. als het beroep of bedrijf aan huis wordt gevestigd in een bijgebouw, dan dient de eigendom van het bijgebouw en van de woning in één hand te zijn.
  • b. 4.4.3 onder b, en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of in meer aangebouwde bijgebouwen;
    • 3. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan 50 m²;
    • 4. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Verboden uitvoering van ander werk

Ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarde' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag op de in artikel 4.1 bedoelde gronden volgend ander werk uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden, wanneer dit een hoogte cq. diepte van meer dan 30 cm betreft;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • f. het scheuren van grasland;
  • g. ander werk dat een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg heeft, zoals drainage en (onder)bemaling;
  • h. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik.
4.6.2 Weigeringsgronden

Ander werk als bedoeld in 4.6.1 is slechts toelaatbaar indien:

ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' het bevoegd gezag op basis van archeologisch onderzoek heeft vastgesteld dat ter plaatse van deze aanduiding geen archeologische waarden aanwezig zijn die moeten worden beschermd dan wel het bevoegd gezag een besluit heeft genomen over het veiligstellen van de aangetroffen archeologische waarden en uit de aanvraag blijkt dat met dit besluit aantoonbaar rekening is gehouden.

4.6.3 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 4.6.1 is niet van toepassing op ander werk dat:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreft;
  • b. reeds legaal in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.2.1 Verboden uitvoering van ander werk

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag op de in artikel 5.1 bedoelde gronden volgend ander werk uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen (dieper dan 30 cm) en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. ander werk dat een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg heeft, zoals drainage en (onder)bemaling;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het scheuren van grasland;
  • g. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
5.2.2 Weigeringsgrond

Andere werk als bedoeld in lid 5.2.1 is slechts toelaatbaar indien het bevoegd gezag op basis van archeologisch onderzoek heeft vastgesteld dat ter plaatse van deze aanduiding geen archeologische waarden aanwezig zijn die moeten worden beschermd dan wel het bevoegd gezag een besluit heeft genomen over het veiligstellen van de aangetroffen archeologische waarden en uit de aanvraag blijkt dat met dit besluit aantoonbaar rekening is gehouden.

5.2.3 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 5.2.1 is niet van toepassing op ander werk indien:

  • a. ander werk dat het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, mits de gronden niet dieper dan 0,3 m wordt geroerd;
  • b. reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. deze op archeologisch onderzoek is gericht.
5.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. een of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie ' van te verwijderen, indien:
    • 1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Verboden ander gebruik

Het is verboden de binnen dit plan begrepen gronden en opstallen te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming.

7.2 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in 7.1 wordt in ieder geval begrepen:

  • 1. het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting;
  • 2. het gebruik van gronden als opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
7.3 Afwijkingsregel

Bevoegd gezag verleend een omgevingsvergunning voor het in 7.1 vervatte verbod, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 meter, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 meter behoudens ter plaatse van de bestemming Natuur;
  • d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
8.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 10 Overige regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerpplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1, sub a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder lid 11.1, sub a met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Landgoed Heihorsten herziening 2013

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 26 juni 2014.

De voorzitter, De griffier,

……………… ………………