Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Dooleggersbaan 20 Someren-Heide
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0847.BP02012011-VS01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Dooleggersbaan 20 Someren-Heide' van de gemeente Someren.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0847.BP02012011-VS01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
 
1.3 verbeelding:
de kaart, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied
zijn gelegen, zijn aangegeven.
 
1.4 aan huis verbonden bedrijf:
het door een van de bewoners als ondergeschikte functie aan huis uitoefenen van een
bedrijfsmatige activiteit, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn
beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een
(bedrijfs)woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden
uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de
daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis
de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van
voertuigen plaatsvinden.
 
1.5 aan huis verbonden beroep:
Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het
beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch,
lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met
uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en
beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs) woning met
de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend.
 
1.6 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in
directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat
hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.
 
1.7 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden. 2 regels
 
1.8 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.9 aardkundige waarden:
waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige
kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en –samenstelling,
hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.
 
1.10 abiotische waarden:
geheel van waarden in verband van het abiotische milieu (= niet levende natuur) in de vorm
van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan
aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.
 
1.11 Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB):
Commissie van deskundigen die gemeenten adviseert over aanvragen in de agrarische
sector in het algemeen met name wat betreft aspecten als continuïteit, noodzaak en
volwaardigheid.
 
1.12 afhankelijke woonruimte:
een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid
vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt
van mantelzorg is gehuisvest.
 
1.13 agrarisch:
het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.
 
1.14 agrarisch bedrijf:
inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen
categorie behoort en die gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het
telen van gewassen of het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een
veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.
 
1.15 agrarisch gebruik/doeleinden:
het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen
of het houden van dieren.
 
1.16 agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan
agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het
verrichten van werkzaamheden op het gebied van grondverzet en cultuurtechniek.
 
1.17 agrarisch verwant bedrijf:
een bedrijf met een verwantschap aan de agrarische sector, waarin gebruik wordt gemaakt
van land- en tuinbouwmethoden, dieren worden gehuisvest of werkzaamheden voor
agrarische bedrijven worden verricht met behulp van landbouwwerktuigen met uitzondering
van mestbewerking. Voorbeelden zijn: dierenasiels, -pensions en -klinieken, gebruiksgerichte
paardenhouderijen, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven,
paardenpensions, stalhouderijen, inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen,
veehandelsbedrijven en proefbedrijven.
 
1.18 agrarische waarden:
de waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de goede mogelijkheden voor de
uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en /of bedrijfsexploitatie.
 
1.19 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf dat geheel of overwegend door middel van handwerk, goederen vervaardigt,
bewerkt of herstelt en installeert, inclusief het als ondergeschikte functie verkopen en/of
leveren van goederen, die rechtstreeks verband houden met het ambacht.
 
1.20 arbeidsmigrant:
persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid en inkomen te
verwerven.
 
1.21 archeologisch deskundige:
Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het
gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de kwalificaties van seniorarcheoloog
die gesteld zijn in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
 
1.22 archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd
archeologisch monument.
 
1.23 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling,
beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de
betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend
volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
 
1.24 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende
archeologische relicten (resten uit het verleden).
 
1.25 architectonische waarden:
de waarden, die aan een gebouw zijn toegekend vanwege de karakteristieke bouwkunst,
bouwstijl of bouwvorm.
 
1.26 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.27 bebouwingsconcentratie/kernrandzone:
een overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied met daarin relatief veel
bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte en/of afnemende
agrarische functie.
 
1.28 bebouwingslint:
min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten het
bestaand stedelijk gebied.
 
1.29 bebouwingspercentage:
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het percentage van het
deel van een bestemmingsvlak aangeeft dat mag worden bebouwd.
 
1.30 bed and breakfast:
het bij wijze van nevenactiviteit verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar
stellen van slaap-, ontbijt- en sanitaire ruimten, aan een steeds wisselend publiek dat voor
een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and
breakfast worden niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten
van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/ of arbeid.
 
1.31 bedrijf(sinrichting):
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen
bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
 
1.32 bedrijfsgebouw:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer
bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken worden niet als
bedrijfsgebouw aangemerkt.
 
1.33 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor
de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de
bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk
is.
 
1.34 beeldbepalend pand:
een pand dat door zijn uiterlijke verschijningsvorm, historische bouwkunst en ligging
kenmerkend is voor de omgeving.
 
1.35 beeldkwaliteit:
het samenstel van de beoordeling van:
  1. de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
  2. de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
  3. het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
  4. de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
  5. het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
  6. kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
  7. staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
  8. abiotische omgeving, patronen en structuren.
1.36 beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011:
het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011 waarin geformuleerde en toetsbare
beeldkwaliteiten zijn opgenomen en op 29 juni 2011 door de raad vastgesteld.
 
1.37 beperkingen veehouderij:
gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt.
 
1.38 besluit omgevingsrecht:
besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.
 
1.39 bestaande bebouwing:
bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan.
 
1.40 bestaand gebruik:
Het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het onderhavige
bestemmingsplan of planonderdeel rechtskracht heeft verkregen.
 
1.41 bestaande veestapel:
het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee bestaand
ten tijde van de peildatum bepaald bij of krachtens de Natuurbeschermingswet 1998.
 
1.42 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.43 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.44 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.
 
1.45 bewoning:
het verblijven in of gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf zonder dat
elders aantoonbaar over een hoofdverblijf wordt beschikt.
 
1.46 bijbehorend bouwwerk/bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is
aan het hoofdgebouw.
 
1.47 bodemingreep (diepte, oppervlakte):
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het
aanwezige archeologische bodemarchief.
De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse.
De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen
plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische
bodemarchief.
 
1.48 boerderij/boerderijgebouw/woonboerderij:
een gebouw, dat bestaat uit één ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen zich de
(voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten
bevinden, zoals een langgevelboerderij.
 
1.49 boerderijsplitsing:
het opdelen van een (woon)boerderij in twee woningen of een in deze regels aangegeven
ander maximum aantal.
 
1.50 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten
van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen
van een standplaats.
 
1.51 bouwen, ondergronds:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
 
1.52 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.53 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke
hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond
en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.
 
1.54 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten, waarbij de gebouwen alleen zijn toegelaten binnen de
bouwvlakken op het perceel terwijl buiten de bouwvlakken ook bouwwerken geen gebouwen
zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.
 
1.55 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.56 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit
bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn
toegelaten.
 
1.57 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de
grond.
 
1.58 Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij’ (BZV):
instrument dat is ontwikkeld om zorgvuldige veehouderij te kunnen sturen en stimuleren,
waarbij uitbreidingsruimte verdiend kan worden door middel van het behalen van een
vastgestelde minimale score op verschillende maatlatten'
 
1.59 camping:
een kampeerterrein met recreatie als hoofdactiviteit waarop alle kampeermiddelen in principe
zijn toegestaan, inclusief kampeermiddelen met een permanent karakter zoals stacaravans
en chalets.
 
1.60 carport:
een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande
gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een
gebouw.
 
1.61 covergisting(installatie):
(een installatie ten behoeve van) de vergisting van mest, andere organische (rest)producten
en/of energiegewassen om daarmee energie (in de vorm van warmte en/of elektriciteit) en/of
CO 2 (ten behoeve van gebruik in de glastuinbouw) op te wekken.
 
1.62 cultuurhistorische waarde:
waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens,door zijn aanwezigheid en
activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij
gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of
historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf
(bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.
 
1.63 cumulatieve achtergrondbelasting:
geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een
geurgevoelig object.
 
1.64 dagrecreatie:
het verblijf voor recreatieve doeleinden zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee
gepaard gaat.
 
1.65 dagrecreatief medegebruik:
extensieve vormen van dagrecreatie die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een
andere is, zoals wandelen, fietsen, skeeleren, paardrijden of kanoën.
 
1.66 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/
verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze
goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de
uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.67 detailhandel, productiegebonden:
detailhandel van goederen vanuit het bedrijf dat die goederen vervaardigt, bewerkt en/of
toepast in het productieproces, waarbij de detailhandel een ondergeschikte (neven)activiteit
is van dat bedrijf.
 
1.68 detailhandel, volumineuze:
detailhandel met een groot winkeloppervlak in auto's, boten, caravans, keukens, badkamers
en sanitair en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires,
onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen; bij rechtstreeks samenhangende
artikelen kan gedacht worden aan inbouwapparatuur en tegels. Onder volumineuze
detailhandel wordt tevens begrepen een tuincentrum en detailhandel in grove
bouwmaterialen, alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en
aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling.
 
1.69 differentiatievlak:
een op de plankaart als zodanig aangegeven vlak, waarbinnen van de basisbestemming
afwijkende functies zijn toegestaan..
 
1.70 Ecologische hoofdstructuur (EHS):
een samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met
als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit
de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke
aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
 
1.71 (zoekgebied) ecologische verbindingszone (evz):
een als zodanig in een bestemmingsplan aangeduid langgerekt (zoek)gebied waarbinnen
verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.
 
1.72 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een
hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat
gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet
verbieden.
 
1.73 erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend
opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of
bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
 
1.74 erfinrichtingplan:
een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erf wordt weergegeven en waarbij wordt
aangesloten op het beeldkwaliteitsplan.
 
1.75 erotische dienstverlening:
elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische
massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en
dergelijke.
 
1.76 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de
bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
 
1.77 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op
het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele
en/of levensbeschouwelijke doeleinden.
 
1.78 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.79 gebruiken:
gebruiken, doen of laten gebruiken.
 
1.80 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar het accent ligt op het bedrijfsmatig houden en stallen van paarden
en pony’s met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken en africhten ervan. Voorbeelden
zijn: stalhouderijen en paardenpensions.
 
1.81 geluidsreducerende voorzieningen:
voorzieningen die lawaai (voor een fors deel) moeten tegenhouden zodat de achterliggende
voorzieningen (meestal woningen) minder geluidshinder ondervinden, zoals een
geluidsscherm en geluidswal.
 
1.82 gietwatervoorziening:
een voorziening waarmee hemelwater opgevangen wordt voor hergebruik ten behoeve van
de teelt van gewassen, zoals een watersilo, waterbassin of een vijver.
 
1.83 glastuinbouwbedrijf
een agrarisch bedrijf waarbij de productie, in de vorm van het telen van gewassen, in
hoofdzaak in kassen plaatsvindt, en dat als niet- grondgebonden wordt aangemerkt.
 
1.84 groene erfinrichting:
groenelement, bestaande uit beplanting en / of andere groenelementen, zoals een poel of
een vlinderweide, dat gelegen is binnen een bestemmingsvlak.
 
1.85 groenvoorzieningen:
allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische
bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.
 
1.86 groepsaccommodatie (kamphuis):
een gebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het bedrijfsmatig verschaffen van
recreatief nachtverblijf in groepsverband in permanent daarvoor ingerichte ruimten met
gemeenschappelijke voorzieningen, keuken en verblijfruimten.
 
1.87 GVE (groot vee-eenheid)
eenheid waarmee de fosfaatproductie van landbouwhuisdieren wordt uitgedrukt en waarbij 1
GVE overeenkomt met de fosfaatproductie van één melkkoe;
 
1.88 hervestiging agrarisch bedrijf:
Het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarische bestemmingsvlak
naar een ander agrarisch bestemmingsvlak, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt.
 
1.89 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op
de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.
 
1.90 horeca(bedrijf):
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse en/ of het
bedrijfsmatig verstrekken van logies met bijbehorende vermaaks- en vergaderfaciliteiten.
 
1.91 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in
principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de
meldingen herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet.
 
1.92 huiskavel:
kavel grenzend aan het bouwperceel van een agrarisch bedrijf.
 
1.93 huisvesting tijdelijke werknemers:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende
enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te
verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.
 
1.94 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater:
het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente
(teelt)ondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten
behoeve van een afdoende piekberging voor het hemelwaterwater.
 
1.95 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater:
het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente
(teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de
hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate.
 
1.96 hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsinstrumentarium:
het door de waterschappen De Dommel en Aa en Maas gezamenlijk ontwikkeld
toetsinstrumentarium voor het bepalen van de benodigde infiltratie en berging voor het
hydrologisch neutraal ontwikkelen.
 
1.97 infiltratie:
het indringen van water in de bodem.
 
1.98 infiltratievoorziening:
een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste
grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q.
passief kan infiltreren in de bodem.
 
1.99 intern salderen:
de mogelijkheid om binnen een veehouderij in (een deel van) de bestaande
huisvestingssystemen geen Beste Beschikbare Technieken (BBT) toe te passen, waarbij de
voorwaarde wordt gesteld dat de veehouder de ammoniakreductie die hij daardoor mist,
compenseert door het toepassen van verdergaande technieken dan BBT in de overige
huisvestingssystemen binnen hetzelfde bestemmingsvlak.
 
1.100 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander
(gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een
omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze
onderkomens of voertuig geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel
worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
 
1.101 kampeerterrein:
een terrein of een plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd
om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen
ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
 
1.102 kamperen:
Het hebben van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel.
 
1.103 kas of hoge tunnel:
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak of dek voornamelijk bestaan
uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen
onder geconditioneerde klimaatomstandigheden; schuurkassen en permanente tunnel- of
boogkassen (met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m1) worden daaronder ook verstaan.
 
1.104 landschappelijke waarden:
het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een
gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en
diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueelruimtelijke
waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
 
1.105 landschapselement:
een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke,
natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal.
 
1.106 lawaaisport:
Een voorziening voor sportactiviteiten waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt
geproduceerd, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, de motorsport en de
modelvliegsport.
 
1.107 maaiveld:
de gemiddelde hoogte van de bovenkant van het terrein.
 
1.108 manege:
een dagrecreatief bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het
op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geven tot het beoefenen van de
paardensport, het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van
paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het al dan niet
bieden van huisvesting en verzorging van paarden, met de daarbij behorende
ondergeschikte en ondersteunende functies, voorzieningen en activiteiten.
 
1.109 mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan één of meer leden van een huishouding
die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
 
1.110 mestbewerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard,
samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking,
(co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.
 
1.111 mestverwerking:
het bewerken van mest ten behoeve van het exportwaardig maken daarvan.
 
1.112 milieucategorie
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, Den
Haag 2009;
 
1.113 milieuhygiëne:
het op een dusdanige wijze omgaan met de bestaande en gewenste waarden van de
bodem, lucht (waaronder fijnstof), water, geur, ecologie en natuur, zodat een verslechtering
van deze waarden wordt voorkomen.
 
1.114 minicamping:
een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, agrarisch
verwant bedrijf, recreatiebedrijf of bij een burgerwoning.
 
1.115 natuurwaarden:
de waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische
en/ of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.
 
1.116 nevenactiviteit/nevenfunctie:
ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een
aanvulling is op de hoofdactiviteit.
 
1.117 niet-agrarisch bedrijf:
een bedrijf, niet zijnde een agrarisch of agrarisch verwant bedrijf, dat gericht is op de
productie, het bewerken en/ of het verwerken van goederen en/ of het leveren van nietagrarische
diensten.
 
1.118 nieuwvestiging:
vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een
bestaand bouwperceel;
 
1.119 noodwoning:
een woning die in het bestemmingsplan Buitengebied 1998 was aangeduid als 'woning
vallende onder het overgangsrecht'.
 
1.120 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
 
1.121 omschakeling:
geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere
agrarische bedrijfsvorm dan wel het overstappen van een niet-agrarisch gebruik naar een
agrarische bedrijfsvorm of vice versa.
 
1.122 ondergeschikt bouwdeel:
bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk
uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten,
dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters,
kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons.
 
1.123 ondergeschikte functie:
een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie
waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of
nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie
kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie.
 
1.124 ondergronds bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
 
1.125 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen,
waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's,
alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief
buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
 
1.126 ondersteunende detailhandel:
detailhandel die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan
ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke
omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of
nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
 
1.127 ondersteunende functie:
functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan
ondergeschikt is. Het ondersteunende karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke
omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of
nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
 
1.128 ondersteunende horeca:
horeca die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan
ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke
omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of
nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
 
1.129 open gebied:
Een ruimtelijk begrensd gebied met landschappelijke waarde die wordt gekenmerkt door een
landschap met een bepaalde openheid.
 
1.130 openbare weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de
daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten,
alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
1.131 openheid:
het ontbreken van bebouwing en hoogopgaande beplanting.
 
1.132 overig agrarisch bedrijf:
Agrarisch bedrijf dat niet binnen de definitie van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of
glastuinbouwbedrijf valt.
 
1.133 paardenbak:
een voorziening in de open lucht bestaande uit een hekwerk en een paardrijbodem voor het
berijden, africhten en laten lopen van paarden.
 
1.134 peil:
  1. voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.135 perceel:
zie bouwperceel.
 
1.136 permanente bewoning:
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel
een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.
 
1.137 persoonsgebonden overgangsrecht:
een aan de (rechts)persoon gerichte beschikking waarin voor deze (rechts)persoon om
redenen van billijkheid van overwegende aard van de gebruiksregels van dit
bestemmingsplan wordt afgeweken.
 
1.138 (hemelwater)piekberging:
een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig
hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen.
 
1.139 plattelandswoning:
Een van oorsprong agrarische bedrijfswoning die structureel bewoond wordt door personen
die geen (bedrijfstechnische) relatie hebben met het agrarisch bedrijf dat ter plaatse nog
wordt uitgeoefend.
 
1.140 productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan of met paarden
worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en
verhandelen van paarden. Ook paardenmelkerijen vallen hieronder.
 
1.141 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport,
spel, toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie.
 
1.142 recreatieappartement:
een gebouw, dat bestemd is voor recreatief woonverblijf, niet zijnde permanente bewoning
en dat gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden door wisselende
personen, omvattende maximaal één slaapkamer.
 
1.143 recreatiebedrijf:
een bedrijf dat overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfsrecreatie
in de vorm van een kamphuis of groepsaccommodatie, vakantiehuisjes, een kampeerterrein
en/of kleinschalig kamperen, daaronder begrepen ondersteunende horeca en
ondersteunende detailhandel.
 
1.144 recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen,
fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor
sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rusten
informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
 
1.145 recreatiewoning:
een gebouw, dat bestemd is voor recreatief woonverblijf, niet zijnde permanente bewoning
en dat gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden door wisselende
personen.
 
1.146 routegebonden horeca:
een kleinschalige horecavoorziening, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de
bestaande bebouwing dranken en etenswaren worden verstrekt aan passanten, zoals een
theehuis.
 
1.147 ruimtelijke kwaliteit:
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van
gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
 
1.148 ruimtelijke ontwikkeling:
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een
omgevingsvergunning is vereist.
 
1.149 stacaravan:
een wagen (niet uitklapbaar) gebouwd, ingericht en bestemd om te kamperen, welke volgens
de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet over de openbare weg achter een auto
mag worden voortbewogen en die bedoeld is voor gebruik op een vaste standplaats.
 
1.150 statische opslag:
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor
handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals
(seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
 
1.151 structurele voorziening voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:
woningen/wooneenheden, hotels, pensions, logiesgebouwen of andere gebouwen, als
zodanig bestemd en tevens geschikt en ingericht ten behoeve van tijdelijke huisvesting van
tijdelijke werknemers.
 
1.152 teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering
van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf of -bedrijfstak, boom- of
vaste plantenteeltbedrijf of - bedrijfstak en die gebruikt worden om de teeltomstandigheden
c.q. bedrijfsvoering te optimaliseren. Hierbij kunnen de volgende vormen/typen worden
onderscheiden:
 
1.152.1 (teelt)ondersteunende kas
een (teelt)ondersteunende voorziening in de vorm van een (permanente) kas.
 
1.152.2 hoge permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, die in de regel
hoger dan 1,5 m en vrij makkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen
plaatsvindt. Hieronder worden in ieder geval verstaan: teeltbakken in stellingen of teelttafels,
eventueel met regenkappen; plastic-/foliekassen, -tunnels en -regenkappen.
 
1.152.3 hoge tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, in de regel
hoger dan 1,5 m, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na
(een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden, weer worden verwijderd.
Hieronder worden in ieder geval verstaan: menstoegankelijke wandelkappen;
schaduwhallen; hagelnetten.
 
1.152.4 lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen of containervelden
permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, in de regel lager
dan 1,5 m1, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt.
Hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
  1. containervelden als onomkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen, zoals beton;
  2. containervelden als omkeerbare voorzieningen, waarbij gebruik gemaakt wordt van antiworteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen.
1.152.5 lage tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen, met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m1, aanwezig
gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en
uiterlijk binnen 6 maanden na plaatsing, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder
geval verstaan: lage tunnels, van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt
gespannen; insectengaas; afdekfolies; acryldoek; vlakveldfolies; vraatnetten.
 
1.152.6 overige (teelt)ondersteunende voorzieningen of boomteelthekken
een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een
hek met afrastering, met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m, op boomteeltpercelen
waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden.
 
1.153 terras:
een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de horeca waar sta- of
zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden
geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt,
welke maximaal voor de helft overdekt mogen zijn.
 
1.154 trekkershut:
een klein gebouw zonder eigen sanitaire voorzieningen bestemd voor verblijfsrecreatie.
 
1.155 tuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak gebruik wordt gemaakt van de teelt van gewassen
in de open grond en/of met behulp van teeltondersteunende voorzieningen.
 
1.156 vakantiehuisje:
een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn
hoofdverblijf elders heeft.
 
1.157 veehouderij
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen,
geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
 
1.158 verblijfsrecreatie:
een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met
een overnachting ter plaatse.
 
1.159 verenigingskampeerterrein:
een kampeerterrein ten behoeve van de eigen doeleinden van een vereniging of organisatie
met sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke doeleinden.
 
1.160 Verordening ruimte:
de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014.
 
1.161 verhard oppervlak:
de oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente
teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid
behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.
 
1.162 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van één volledige arbeidskracht en
waarvan de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd zowel in
bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze.
 
1.163 vormverandering van een bouwvlak of bestemmingsvlak:
vormverandering van de begrenzing van een bouwvlak of bestemmingsvlak zonder dat dit
gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte van het bouwvlak of
bestemmingsvlak.
 
1.164 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een
afstand van de weg die:
  1. gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  2. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
1.165 wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is
getreden.
 
1.166 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere
waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die
nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging,
hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen,
infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.
 
1.167 wonen:
het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.
 
1.168 woning/wooneenheid:
één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.
 
1.169 woonunit:
een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht
ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
 
1.170 zorgboerderij:
(voormalig) agrarisch bedrijf dat zorg aanbiedt, zoals kinderopvang of gehandicaptenzorg.
 
1.171 zorgvuldige veehouderij:
een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap,
het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens
en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de bestemmingsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op
dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.
 
2.2 het bebouwingspercentage:
het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van
het bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de
regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
 
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.4 de breedte van een bestemmingsvlak:
tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de
bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
 
2.5 de breedte van een bouwperceel:
tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op
de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
 
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes
en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart
van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet
meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.
 
2.9 de lengte c.q. breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van
gemeenschappelijke scheidingsmuren.
 
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. infiltratie;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  5. extensief recreatief medegebruik;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. (instandhouden van) erfbeplanting.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
  1. op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen terreinafscheidingen en geen tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijnde, mag maximaal 2,5 m1 bedragen;
  3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1 m1 bedragen;
  4. niet toegestaan zijn overkappingen, permanente teeltondersteunende voorzieningen, mest- en voerplaten, (sleuf-)silo’s, mestopslagsilo’s en vergelijkbare voorzieningen;
  5. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen dienen aansluitend aan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' opgericht te worden en zijn maximaal 4 m1 hoog.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Afwijken ten behoeve van terreinafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van artikel 3.2.1 onder b met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m1.
Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
  1. de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  2. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.
3.3.2 Afwijken ten behoeve van paardenbakken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.1 ten behoeve van het oprichten van een paardenbak. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
  1. maximaal één paardenbak is toegestaan, enkel aansluitend aan en behorende bij de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
  2. de afstand tot een (bedrijfs-)woning van een derde bedraagt minimaal 50 m1;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2;
  4. de paardenbak is uitsluitend voor hobbymatig gebruik toegestaan;
  5. de oppervlakte bedraagt maximaal 1.200 m2;
  6. de bouwhoogte van de terreinafscheiding bedraagt maximaal 1,5 m1;
  7. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6 m1;
  8. maximaal 4 lichtmasten zijn toegestaan;
  9. binnen een afstand van 100 m1 van gronden met de bestemming 'Natuur' zijn geen lichtmasten toegestaan.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval
verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een
doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
  1. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  2. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
  3. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
  5. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  6. het gebruik van opstallen voor bewoning;
  7. het gebruik van gronden voor kuilvoeropslag en of sleufsilo's;
  8. het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  9. het gebruik van gronden voor lawaaisporten.
3.4.2 Toegestaan gebruik
De landschappelijke inpassing dient voor ingebruikname van het plangebied te zijn
aangelegd overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 dat onderdeel
uitmaakt van deze planregels en dient vervolgens aldus in stand te worden gehouden.
 
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
of van werkzaamheden
 
3.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en
werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,50 m1, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;
  3. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  4. het verwijderen van landschapselementen;
  5. het verwijderen van erfbeplanting waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening verplicht is gesteld;
  6. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  7. het beplanten van gronden met opgaande agrarische gewassen;
  8. het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van tuinbouw of agrarisch houtteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen:
    1. voor zover groter dan 1.250 m² als het veepaden op huiskavels betreft;
    2. voor zover groter dan 200 m² als het overige verhardingen betreft.
3.5.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
3.5.3 Toelaatbaarheid
Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met
de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze
werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de
mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind zoals omschreven in de
(dubbel)bestemming met eventuele aanduiding, en in het beeldkwaliteitplan Buitengebied
2011.
 
3.6 Wijzigingsbevoegdheden
 
3.6.1 Wijziging in ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’ (vormverandering zonder vergroting
van een bestemmingsvlak)
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van een vormverandering zonder uitbreiding van
de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. In combinatie hiermee wordt de bestemming
'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' in dezelfde omvang gewijzigd in de bestemming ' Agrarisch'.
Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. er is een concreet bouwplan met een onderbouwing waarin de noodzaak en aanvaardbaarheid van de vormverandering ook voor de langere termijn is aangegeven. Ter zake wordt het advies van de AAB ingewonnen;
  2. de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dient in ieder geval aan te sluiten op de openbare weg met in- en uitritten;
  3. er is geen sprake van planologische, milieuhygiënische en/ of verkeerstechnische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  4. indien er milieuhygiënische belemmeringen zijn, kan uitbreiding van de veestapel slechts plaatsvinden indien is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie in een Natura 2000-gebied, danwel dat de depositie geen gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
  5. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
  6. indien de vormverandering plaatsvindt ten behoeve van een agrarisch bedrijf met de aanduiding ‘veehouderij’ of ‘beperkingen veehouderij’, gelden de volgende aanvullende voorwaarden:
    1. er is sprake is van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij;
    2. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling;
    3. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat;
    4. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
    5. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3;
    6. ter plaatse van de aanduiding ‘Beperkingen veehouderij’ dient er sprake te zijn van een veehouderij die blijvend beschikt over voldoende grond voor een veebezetting van 2 GVE per hectare of minder en mits voor het overige wordt voldaan aan voornoemde artikelen.
3.6.2 Wijziging in ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’ (vormverandering en/of vergroting
van een bestemmingsvlak)
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van een vormverandering in combinatie met
vergroting van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Hierbij gelden ten minste de
volgende randvoorwaarden:
  1. er is een concreet bouwplan met een onderbouwing waarin de noodzaak en aanvaardbaarheid van de vormverandering en/of vergroting ook voor de langere termijn is aangegeven. Ter zake wordt het advies van het AAB ingewonnen;
  2. het bouwperceel bedraagt ten hoogste 1,5 hectare;
  3. minimaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing;
  4. de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dient in ieder geval aan te sluiten op de openbare weg met in- en uitritten;
  5. er is geen sprake van planologische, milieuhygiënische en/of verkeerstechnische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  6. indien er milieuhygiënische belemmeringen zijn, kan uitbreiding van de veestapel slechts plaatsvinden indien is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie in een Natura2000-gebied, danwel dat de depositie geen gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
  7. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan;
  8. er sprake is van een kwaliteitsverbetering overeenkomstig artikel 3 van de Verordening ruimte;
  9. indien er sprake is van vergroting van het bestemmingsvlak ten behoeve van een agrarisch bedrijf met de aanduiding ‘veehouderij’ of ‘beperkingen veehouderij’, gelden de volgende aanvullende voorwaarden:
    1. er is sprake is van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij;
    2. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling;
    3. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat;
    4. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
    5. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.
    6. ter plaatse van de aanduiding Beperkingen veehouderij is vergroting van het bestemmingsvlak slechts mogelijk indien er sprake is van een veehouderij die blijvend beschikt over voldoende grond voor een veebezetting van 2 GVE per hectare of minder en mits voor het overige wordt voldaan aan voornoemde artikelen;
    7. indien de uitbreiding plaatsvindt ten behoeve van een zorgvuldige veehouderij en leidt tot een bestemmingsvlak groter dan 1,5 hectare is dit slechts mogelijk in de volgende gevallen:
      1. de veehouderij beschikt blijvend over voldoende grond voor een veebezetting van 2 GVE per hectare grond of minder of;
      2. de uitbreiding is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een zorgvuldige veehouderij vanwege een vernieuwend bedrijfsconcept, mits;
        1. de noodzaak daartoe blijkt uit een advies van deskundigen;
        2. het bestemmingsplan borgt dat het vernieuwende bedrijfsconcept deel uitmaakt van de zorgvuldige veehouderij, of;
      3. er is sprake van sanering van een overbelaste situatie indien:
        1. er elders feitelijk en juridisch een veehouderij wordt opgeheven, en;
        2. er per saldo geen groei plaatsvindt van het vergunde aantal dieren en;
        3. er sprake is van de sanering van een overbelaste situatie. Er is sprake van een overbelaste situatie indien:
          1. er vanwege de cumulatieve uitstoot van milieuhinderlijke stoffen een aanzienlijke overschrijding bestaat van de in 3.6.2.i onder 4 en 5 opgenomen normen waardoor geen goed woonen leefklimaat geborgd kan worden;
          2. er vanwege de cumulatieve uitstoot van milieuhinderlijke stoffen een aantasting van in de nabijheid gelegen ecologische waarden plaatsvindt.
3.6.3 Wijziging in bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ ten behoeve van
voorzieningen voor de opslag van ruwvoer voor een veehouderij
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen in de bestemming
‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – opslag
ruwvoer’ voor het oprichten van voerplaten, sleufsilo’s of andere voorzieningen tot ten
hoogste 0,5 hectare – niet zijnde gebouwen – voor een veehouderij. Hierbij gelden de
volgende voorwaarden:
  1. de bedoelde voorziening moet direct aansluiten aan een bestemmingsvlak dat een veehouderij mogelijk maakt;
  2. het bedrijf is vanwege de bedrijfsvoering aangewezen op de opslag van ruwvoer;
  3. de bedoelde voorziening is noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering;
  4. de ruimte is binnen het bouwperceel aantoonbaar niet aanwezig;
  5. de voorzieningen mogen alleen gebruikt worden voor de opslag van ruwvoer;
  6. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 2 m1;
  7. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  8. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
  9. minimaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – opslag ruwvoer wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing.
3.6.4 Wijziging in ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’ ( differentiatievlak
teeltondersteunende voorzieningen)
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen in de bestemming
‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch -
teeltondersteunende voorzieningen’ (sa-tov) voor het realiseren van permanente
teeltondersteunende voorzieningen anders dan kassen. Hierbij gelden de volgende
specifieke randvoorwaarden:
  1. het differentiatievlak sluit direct aan op een bestemmingsvlak ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’;
  2. de oppervlakte van het differentiatievlak is maximaal 4 hectare;
  3. de teeltondersteunende voorzieningen zijn ook op langere termijn noodzakelijk uit een oogpunt van de agrarische bedrijfsvoering. Ter zake wordt het advies van de AAB ingewonnen;
  4. minimaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing;
3.6.5 Wijziging in ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf (aanduiding minicamping)
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen in de bestemming
‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf' met de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch –
minicamping (sa – mc) ten behoeve van de realisatie van een minicamping. Hierbij gelden
ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. het betreft uitsluitend recreatief medegebruik voor kleinschalig kamperen op gronden die direct aansluiten aan een bestemmingsvlak, indien er geen ruimte is binnen het bestemmingsvlak, waar een minicamping al is toegestaan dan wel in combinatie met onderhavige afwijking via een omgevingsvergunning wordt toegestaan;
  2. ter plaatse van de minicamping zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan. Stacaravans, voor zover niet permanent geplaatst, zijn uitsluitend toegestaan binnen de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', ' Bedrijf' of 'Wonen';
  3. parkeer- en ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, zijn gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', ' Bedrijf' of 'Wonen';
  4. de afstand tot de weg dient ten minste 20 m¹ te zijn;
  5. de afstand tot woningen van derden dient ten minste 50 m¹ te zijn;
  6. de afstand tot de perceelsgrens dient ten minste 5 m¹ te zijn;
  7. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  8. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
3.6.6. Wijziging in ‘Wonen’ (vormverandering en/of vergroting van een
bestemmingsvlak)
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming
'Wonen' ten behoeve van een vormverandering en/of uitbreiding van de bestemming
'Wonen'. In combinatie hiermee kan de bestemming 'Wonen' worden gewijzigd in de
bestemming 'Agrarisch'. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. er is een concreet bouwplan met een onderbouwing waarin de noodzaak en aanvaardbaarheid van de vormverandering en/of uitbreidingen ook voor de langere termijn is aangegeven;
  2. de wijziging is noodzakelijk om de ontwikkeling te kunnen realiseren binnen de bouwregels van de bestemming 'Wonen' met betrekking tot maatvoeringen en afstanden;
  3. de bestemming 'Wonen' dient in ieder geval aan te sluiten op de openbare weg met in- en uitritten;
  4. de stedenbouwkundige structuur ten opzichte van omringende of direct aangrenzende bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  5. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  6. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd tenzij de bebouwing cultuurhistorische, landschappelijke en/ of architectonische waarde bezit;
  7. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
4.1.1 Algemeen
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met de bijbehorende bedrijfsbebouwing, niet zijnde een veehouderij;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘veehouderij’ en ‘ beperkingen veehouderij’ is tevens een veehouderij toegestaan;
  3. bedrijfswoning(en), tenzij anders aangeduid. Binnen bestemmingsvlakken waar een bedrijfswoning is toegestaan, zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan conform de bepalingen in artikel 4.4.2;
  4. agrarische voorzieningen;
  5. mestbewerking afkomstig van een op dezelfde locatie gevestigde veehouderij, mits dit vanuit het oogpunt van leefkwaliteit waaronder volksgezondheid, milieu en landschap inpasbaar is;
  6. mestopslagsilo’s;
  7. voer- en mestplaten, mest- of waterbassins van folie;
  8. permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  10. verhardingen, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
  11. groenvoorzieningen;
  12. tuinen en erven;
  13. (het instandhouden van) erfbeplanting;
  14. de oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen mag maximaal 90% van het bestemmingsvlak bedragen zodat er 10% overblijft voor de groene erfinrichting/landschappelijke inpassing;
  15. productiegebonden detailhandel (verkoop van ter plaatse geproduceerde producten) is als ondergeschikte functie toegestaan met dien verstande dat de bruto vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
  16. binnen het bestemmingsvlak met de aanduiding ‘ specifieke vorm van agrarischplattelandswoning’ is bewoning van de bedrijfswoning door derden die geen relatie hebben met het agrarisch bedrijf toegestaan;
  17. extensief recreatief medegebruik;
  18. nutsvoorzieningen;
4.1.2 Toegestane bedrijfsvormen
Op de bestemmingsvlakken die zijn bestemd als ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ zijn:
  1. agrarische bedrijven, met uitzondering van een veehouderij, toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder lid a is ter plaatse van de aanduiding ‘veehouderij’ en ‘beperkingen veehouderij’ ook een veehouderij toegestaan;
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
  1. op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
  2. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2;
  3. de dakhelling voor alle gebouwen dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen en ondersteunende kassen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximaal toegestane goothoogte is 4,5 m1;
  2. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m1;
  3. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  4. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m1;
  5. ter plaatse van de aanduidingen ‘veehouderij’ en ‘beperkingen veehouderij’ is de bebouwing voor een veehouderij ten hoogste van een zodanige omvang dat deze overeenkomt met de bebouwing ten behoeve van een veehouderij welke op 21 september 2013 aanwezig of in uitvoering was, gebouwd mag worden krachtens een verleende vergunning dan wel gebaseerd is op een voor 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke bouwaanvraag;
  6. de maximaal toegestane oppervlakte voor teeltondersteunende kassen is 1.000 m²;
  7. binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.
4.2.3 Zorgvuldige veehouderij
In afwijking van artikel 4.2.2, onder e, kan omgevingsvergunning worden verleend voor
ontwikkelingsmogelijkheden van een veehouderij, mits:
  1. er sprake is van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij;
  2. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling;
  3. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat;
  4. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder, (achtergrondbelasting) in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er – in dien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  5. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’ zijn voornoemde artikelen a tot en met e slechts van toepassing indien er sprake is van een veehouderij die blijvend beschikt over voldoende grond voor een veebezetting van 2 GVE per hectare of minder en mits voor het overige wordt voldaan aan voornoemde artikelen.
4.2.4 Bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de agrarische doeleinden
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van agrarische doeleinden
gelden de volgende bepalingen:
  1. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
  2. de bouwhoogte van torensilo's is maximaal 15 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  3. de bouwhoogte van luchtwassers en combi-wassers is maximaal 10 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  4. de goot- en bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van mestbewerking en mestverwerking ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6m1 en 10 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  5. de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 6 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  6. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  7. de bouwhoogte van antenne- en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 m1;
  8. de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  9. de bouwhoogte van terrein-, erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal1 m1 zijn en voor het overige maximaal 2 m1.
4.2.5 Bedrijfswoningen
  1. per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan tenzij anders aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  2. bij herbouw mag de bedrijfswoning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
  3. bij herbouw dient te worden aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
  4. de bedrijfswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m3. De inhoud van een kelder wordt niet meegeteld;
  5. indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of mag bedrgaen, geldt de bestaande inhoud plus maximaal 10% tot een maximum van 900 m3, als maximaal toegestaan. Bij vervangende nieuwbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;
  6. de maximaal toegestane goothoogte is 6 m1;
  7. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m1;
  8. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  9. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  10. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
  11. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - noodwoning' is een noodwoning toegestaan waarbij de bebouwing die bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan gedeeltelijk mag worden vernieuwd of veranderd met inachtneming van de bestaande oppervlakte, goot- en bouwhoogte. Uitbreiding is niet toegestaan.
4.2.6 Bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bedrijfswoning
  1. per bedrijfswoning is een bijbehorend bouwwerk toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
  2. de maximaal toegestane goothoogte is 3 m1;
  3. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m1;
  4. bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  5. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  6. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹.
4.2.7 Bouwwerken geen gebouwen zijnde behorende bij bedrijfswoning
  1. per bedrijfswoning mag één carport worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    1. oppervlakte niet meer dan 20 m²;
    2. bouwhoogte niet meer dan 3 m1;
  2. de carport dient op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  3. afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
  4. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  6. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m1 zijn en voor het overige maximaal 2 m1.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Afwijkende goot- en bouwhoogte
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde
in artikel 4.2.2, ten behoeve van een afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen,
met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 7,5 m¹ mag bedragen en de bouwhoogte
maximaal 12,5 m¹ mag bedragen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. de noodzaak vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  2. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.
4.3.2 Herbouw bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde
in artikel 4.2.4, ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning op een andere plaats
binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
  2. de bedrijfswoning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning;
  3. er dient te worden aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
  4. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  7. de sloop van de oorspronkelijke bedrijfswoning is duurzaam verzekerd;
  8. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.
4.3.3 Afstand tot bestemmingsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde
in artikel 4.2, ten behoeve van de bouw van bouwwerken op een kortere afstand dan 5 m
1 tot de bestemmingsgrens. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid mogen niet worden belemmerd;
  2. er dient te worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;;
  3. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  4. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  5. de groene erfinrichting, landschappelijke inpassing is duurzaam geborgd;
  6. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
4.3.4 Torensilo
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde
in artikel 4.2.4 onder b, ten behoeve van de bouw van torensilo’s hoger dan 15 m¹. Hierbij
gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. de bouwhoogte mag maximaal 25 m1 zijn;
  2. er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
  3. de landschappelijke of andere waarden van de omliggende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  4. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2;
  5. de silo's worden geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing;
  6. de silo's dienen aan de achterkant van de bedrijfsbebouwing te worden gerealiseerd. Indien de doelmatigheid van de bedrijfsvoering dit niet toestaat, dienen de silo's zover mogelijk van de as van de weg geplaatst te worden, maar minimaal 30 m¹ van de as van de weg;
  7. de groene erfinrichting, landschappelijke inpassing is duurzaam geborgd.
4.3.5 Terreinafscheidingen/ erfafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van artikel 4.2.4
en artikel 4.2.7 met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5
m1. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
  1. de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
  2. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval
verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een
doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
  2. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
  3. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel of bedrijf, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  5. veehouderij, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘veehouderij’ of ‘beperkingen veehouderij’;
  6. het gebruik van gebouwen anders dan de bedrijfswoning voor bewoning;
  7. het binnen gebouwen meer dan één bouwlaag gebruiken voor het houden van dieren, behalve ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - meerlaagse stal'. Dit geldt niet voor volière- en scharrelstallen voor legkippen. Hier mogen maximaal twee lagen worden gebruikt om de dieren te huisvesten;
  8. het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de huisvesting van dieren , met als doel om de bestaande veestapel uit te breiden;
  9. het gebruik van gronden voor lawaaisporten.
4.4.2 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit
bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing bij een bedrijfswoning tot een maximum van 150 m²;
  2. de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners;
  3. de beroepsactiviteit mag zowel in de bedrijfswoning als in een bijbehorend bouwwerk worden uitgeoefend;
  4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  5. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  6. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  7. detailhandel is niet toegestaan;
  8. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.5.1 Het gebruik van gebouwen en overkappingen voor uitbreiding van de bestaande
veestapel
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde
in artikel 4.4.1 onder h, ten behoeve van het gebruik van gebouwen en overkappingen voor
de uitbreiding van de veestapel. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
  1. er is sprake is van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij;
  2. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling;
  3. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat;
  4. is aangetoond dat de kans op geurhinder, voorgrond en achtergrond, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, waarbij in het geval dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemd percentage ontwikkeling kan worden toegestaan indien is aangetoond dat hierdoor proportioneel wordt bijgedragen aan de afname van de overschrijding;
  5. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’ zijn voornoemde artikelen a tot en met e slechts van toepassing indien er sprake is van een veehouderij die blijvend beschikt over voldoende grond voor een veebezetting van 2 GVE per hectare of minder en mits voor het overige wordt voldaan aan voornoemde artikelen;
  7. er is geen sprake van andere dan onder a tot en met f genoemde milieuhygiënische belemmeringen;
  8. indien er milieuhygiënische belemmeringen zijn, kan uitbreiding van de veestapel slechts plaatsvinden als er sprake is van mitigerende maatregelen;
  9. onder een mitigerende maatregel als hiervoor bedoeld wordt begrepen mitigatie door middel van het realiseren van een minimaal gelijkwaardige vermindering van de kwetsbaarheid van de betreffende habitat, door het (doen) treffen van inrichtings- en beheermaatregelen binnen het betreffende bestemmingsvlak (intern salderen).
4.5.2 Huisvesting tijdelijke werknemers
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde
in artikel 4.4.1 onder f, ten behoeve van de structurele of tijdelijke huisvesting van tijdelijke
werknemers in een bedrijfswoning, in bestaande of direct vergunbare bedrijfsgebouwen of
ten behoeve van alleen tijdelijke huisvesting in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare
onderkomens. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
  1. deze huisvesting dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de structurele of tijdelijke grote arbeidsbehoefte in het betreffende agrarisch bedrijf, waarover advies gevraagd kan worden aan de AAB;
  2. de huisvesting mag uitsluitend werknemers betreffen, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  3. bij huisvesting in een woning mogen maximaal 20 personen per locatie worden gehuisvest;
  4. bij huisvesting in een bedrijfsgebouw mogen maximaal 40 personen per locatie worden gehuisvest;
  5. huisvesting in woonunits, (sta-) caravans of vergelijkbare onderkomens is alleen toegestaan als het gaat om een aantoonbaar tijdelijke oplossing gedurende niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar;
  6. bij tijdelijke huisvesting in woonunits, (sta-) caravans of vergelijkbare onderkomens deze na afloop van de termijn zoals bepaald onder e worden verwijderd;
  7. per woonunit mogen maximaal vier personen worden gehuisvest. Het maximaal te huisvesten personen is niet meer dan 40;
  8. de bouwhoogte van een woonunit mag niet meer bedragen dan 3 m¹;
  9. de onder e. genoemde verblijven moeten worden geplaatst binnen het agrarische bestemmingsvlak;
  10. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2;
  11. per drie huisvestingsplaatsen moet minimaal 1 parkeerplaats binnen het bestemmingsvlak beschikbaar zijn. Het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen wordt naar boven afgerond;
  12. in afwijking op de leden d en g kan ten behoeve van piekmomenten in de vollegrondstuinbouw voor een periode van maximaal 6 maanden gemotiveerd worden afgeweken van het aantal maximaal te huisvesten personen. Aan de omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden dat:
    1. deze wordt ingetrokken indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijk grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is;
    2. binnen twee maanden nadat het gebruik als tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers is beëindigd, dit door de bedrijfsvoerder schriftelijk wordt gemeld bij het college van burgemeester en wethouders;
    3. na beëindiging van het gebruik als tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers de voorzieningen ten behoeve van de tijdelijke huisvesting binnen zes maanden na beëindiging van het gebruik worden verwijderd.
4.5.3 Minicamping
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde
in artikel 4.4.1, ten behoeve van het toestaan van een minicamping. Hierbij gelden ten
minste de volgende randvoorwaarden:
  1. er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans, voor zover niet permanent geplaatst;
  2. voor ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, is maximaal 100 m² bebouwing toegestaan. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande (of vergunbare) bebouwing;
  3. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  4. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  5. de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;
  6. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
  7. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
  8. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  9. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
4.5.4 Groepsaccommodatie
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde
in artikel 4.4.1, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van een
groepsaccommodatie in de bestaande (of vergunbare) bebouwing. Hierbij gelden ten minste
de volgende randvoorwaarden:
  1. de capaciteit is maximaal 20 personen;
  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  4. de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;
  5. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
  6. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.
4.5.5 Bed and breakfast
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde
in artikel 4.4.1, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van bed and
breakfast in de bestaande (of vergunbare) bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende
randvoorwaarden:
  1. de capaciteit is maximaal 10 personen (eenpersoonsbedden);
  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  4. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.
4.5.6 Theehuis/uitspanning (routegebonden horeca)
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde
in artikel 4.4.1, ten behoeve van het als ondergeschikte functie vanuit de bestaande (of
vergunbare) bebouwing verstrekken van dranken en/of spijzen voor gebruik ter plaatse.
Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  2. de oppervlakte van het theehuis/uitspanning bedraagt maximaal 200 m2 inclusief terras;
  3. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  4. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  5. de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;
  6. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
  7. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
4.5.7 Verhuur fietsen/rijtuigen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde
in artikel 4.4.1, ten behoeve van het als ondergeschikte functie verhuren van fietsen, rijtuigen
e.d. vanuit de bestaande (of vergunbare) bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende
randvoorwaarden:
  1. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  2. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
of van werkzaamheden
 
4.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de in 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden erfbeplanting te verwijderen waarvan de aanleg in het kader van een
vergunningverlening verplicht is gesteld.
 
4.6.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
4.6.3 Toelaatbaarheid
Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met
de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze
werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de
mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind zoals omschreven in de
(dubbel)bestemming met eventuele aanduiding, en in het beeldkwaliteitplan Buitengebied
2011.
 
4.7 Wijzigingsbevoegdheden
 
4.7.1 Wijziging omzetting agrarisch bedrijf met aanduiding ‘veehouderij’ of
‘beperkingen veehouderij’ naar agrarisch bedrijf zonder aanduiding ‘veehouderij’
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de
aanduiding ‘veehouderij' of ‘beperkingen veehouderij’ wijzigen in de bestemming 'Agrarisch -
Agrarisch bedrijf' zonder de aanduiding veehouderij' of ‘beperkingen veehouderij’. Hierbij
gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. het is aantoonbaar dat ter plaatse niet langer sprake is van een veehouderij;
  2. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
  3. omzetting ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf is niet toegestaan;
  4. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.
4.7.2 Wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen' en 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden -
Landschapswaarden'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen
in de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden',
voor zo ver het gaat om de agrarische bedrijfswoning met bijbehorende grond. Hierbij gelden
de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf is beëindigd en hervatting van de agrarische activiteiten ligt niet meer in de rede;
  2. bewoning van bedrijfsgebouwen is niet toegestaan;
  3. het bestemmingsvlak wordt gereduceerd tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorend(e) bouwwerk(en), erf, tuin en verharding (maximaal circa 2.500 m2).  Deze krijgen de bestemming 'Wonen' terwijl de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dezelfde bestemming krijgt als de omliggende gronden;
  4. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
  5. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd tenzij de bebouwing cultuurhistorische, landschappelijke en/ of architectonische waarde bezit;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘veehouderij' of ‘beperkingen veehouderij’ ontbreken reële mogelijkheden om een veehouderij te hervestigen;
  7. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  8. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.
4.7.3 Wijzigingsbevoegdheid naar ‘Bedrijf’ en 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden -
Landschapswaarden'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen
in de bestemming 'Bedrijf' en 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden',
voor het vestigen van een agrarisch verwant bedrijf. Hierbij gelden de volgende specifieke
randvoorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf is beëindigd en hervatting van de agrarische activiteiten ligt niet meer in de rede;
  2. de vrijgekomen agrarische bebouwing moet worden gesloopt met dien verstande dat er maximaal 400 m² bebouwing mag overblijven voor het agrarisch verwant bedrijf. Deze krijgen de bestemming 'Bedrijf' terwijl de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dezelfde bestemming krijgt als de omliggende gronden;
  3. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt gehandhaafd;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c. is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bebouwingsconcentratie' maximaal 600 m2 bebouwing toegestaan voor het agrarisch verwante bedrijf indien de beeldkwaliteit aanzienlijk verbeterd wordt. Een en ander dient aangetoond te worden met een beeldkwaliteitsplan;
  5. indien de bestaande bebouwing bouwtechnisch of anderszins ongeschikt is voor het agrarisch verwant bedrijf, is nieuwbouw toegestaan;
  6. de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag;
  7. buitenopslag is niet toegestaan;
  8. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
  9. de bestemming 'Bedrijf' dient in ieder geval aan te sluiten op de openbare weg met inen uitritten;
  10. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
4.7.4 Wijzigingsbevoegdheid 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' naar 'Agrarisch',
'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen
in de bestemming 'Agrarisch' en/of 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' ten
behoeve van een vormverandering van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Hierbij
gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. er is een concreet bouwplan met een onderbouwing waarin de noodzaak en aanvaardbaarheid van de vormverandering ook voor de langere termijn is aangegeven. Ter zake wordt het advies van de AAB ingewonnen;
  2. in combinatie hiermee wordt de bestemming 'Agrarisch' en/of 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en/of 'Agrarisch met waarden - Natuurwaarden' gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' overeenkomstig de in de betreffende bestemming opgenomen wijzigingsbevoegdheid;
  3. de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dient in ieder geval aan te sluiten op de openbare weg met in- en uitritten;
  4. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  5. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in
de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de
bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing
zijn.
 
De aanduiding specifieke vorm van ‘Waarde- archeologisch monument ‘( categorie 1) heeft
betrekking op de wettelijk beschermde archeologische monumenten in de zin van de
Monumentenwet. Daarnaast worden vier categorieën ( 2 t/m 5) gebieden onderscheiden.
Deze categorieën verwijzen naar de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die als
bijlage 1 is toegevoegd aan deze regels en hiervan onderdeel uitmaakt. Deze categorieën
zijn in de volgende tabel opgenomen.
 
categorie
Bestemmingsplancategorie
Waarde Archeologie (WR-A)
Diepte
Bodemingreep
Oppervlakte
Bodemingreep
Onderstaande regels van toepassing? 
Cat. 1
Wettelijk beschermd monument
n.v.t.
n.v.t.
Neen: aanvraag vergunning bij Rijk /  Gemeente
Cat. 2
Gebied van Archeologische Waarde (WR-AW)
>0,4 m
>100 m2
Indien dieper dan 40 cm én groter dan 100 m2
Cat. 3
Gebied van Archeologische Waarde (WR-AW)
 
>0,4 m
 
>250 m2
 
Indien dieper dan 40 cm én groter dan 250 m2
 
Cat. 4
Gebied verwachtingswaarde hoog (WR-Ah)
 
>0,4 m
 
>250 m2
 
Indien dieper dan 40 cm én groter dan 250 m2
 
Cat. 5
Gebied verwachtingswaarde middelhoog (WR-Amh)
>0,4 m
 
>2500 m2
 
Indien dieper dan 40 cm én groter dan 2500 m2
 
 
Toelichting tabel:
 
Indien een bodemingreep dieper is dan 40 cm (>0,4 m) én de oppervlakte van de
bodemingreep bedraagt meer dan de oppervlakte die per categorie in de tabel is
weergegeven, dan zijn onderstaande regels van toepassing op aanvragen om een
omgevingsvergunning voor bouwen of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde of van werkzaamheden. Indien slechts één van beide condities zich voordoet, gelden
de regels niet. Hierop wordt een uitzondering gemaakt in lid 3.1 sub b, g en h. In die gevallen
is ook bij een bodemingreep minder dan 40 cm diep een omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden nodig.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Omgevingsvergunning
a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde- Archeologie ’ aangewezen
gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat
blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder
het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het
overleggen van gegevens in de vorm van verleende vergunningen en/of andere
feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse
dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van
archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen
bouwwerkzaamheden;
b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders
advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige;
c. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het
desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies
genoegzaam blijkt dat:
1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad.
In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden
omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de
bouwwerkzaamheden mogelijk worden gedaan;
2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan
worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning
verbonden voorschriften. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan
de vergunning verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor
monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg,
die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
 
5.2.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in 5.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de
oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande
fundering;
b. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van:
1. ten hoogste 100 m2 (bij categorie 2);
2. ten hoogste 250 m2 (bij categorieën 3 en 4);
3. ten hoogste 2500 m2 (bij categorie 5);
c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en
zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een
bouwhoogte tot 3 meter.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde,
en werkzaamheden
 
5.3.1 Verbodsbepaling
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde- Archeologie ’ aangewezen gronden, zonder of
in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde
bouwwerken uit te voeren:
a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en
omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende
beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
c. het ophogen en egaliseren van gronden;
d. het verlagen van het waterpeil;
e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in
de bodem;
f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere
wateren;
g. het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe
gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
h. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
i. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen
en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de
breedte van de grondwerken meer dan 50 cm1 bedragen;
j. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering
plaatsvindt;
k. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of
parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
 
5.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 5.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
a. maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden
betreffen, genoemd onder 5.3.1, sub b, of sub g of sub h;
b. een verstoringsoppervlakte hebben van:
1. ten hoogste 100 m2 (bij categorie 2);
2. ten hoogste 250 m2 (bij categorieën 3 en 4);
3. ten hoogste 2500 m2 (bij categorie 5);
c. ten dienste van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht
door een ter zake deskundige;
d. het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige
bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhoud- en
vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen
en beplantingen;
e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan
of nog mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
 
5.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als
bedoeld in artikel 5.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde-Archeologie’
aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van
het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is
vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein
wordt ook verstaan het overleggen van gegevens over verleende vergunningen en/of
andere feitelijke gegevens , waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse
dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van
archeologische waarden die kunnen worden verstoord;
b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders
advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige;
c. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het
desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies
genoegzaam blijkt dat:
1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad.
In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden
omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de
werkzaamheden mogelijk worden gedaan;
2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan
worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning
verbonden voorschriften. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan
de vergunning verbinden;
3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten
in de bodem kunnen worden behouden;
4. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
5. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door
een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die
voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
5.4 Meerdere vergunningen
 
Voor zover voor de omgevingsvergunning meerdere bouwwerken, werken of
werkzaamheden vergunningen worden aangevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn
ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit
totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
 
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door met
betrekking tot de gronden waarop het wijzigingsbesluit betrekking heeft, de
dubbelbestemming ‘Waarde- Archeologie’ van de verbeelding te verwijderen, indien:
a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische
waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht
dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van
archeologische waarde voorziet.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
 
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van
stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet
buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige
bepalingen;
b. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
d. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen;
e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
f. de ruimte tussen bouwwerken.
 
7.2 Bestaande maten en hoeveelheden
 
a. indien afstanden tot, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande
bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging
van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge
het in hoofdstuk 2 bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal
respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
b. in het geval van (her)bouw van gebouwen is het bepaalde onder a alleen van
toepassing indien de (her)bouw geschiedt op dezelfde plaats.
 
7.3 Ondergronds bouwen
 
7.3.1 Algemeen
Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) is
toegestaan binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs)woning en de verder binnen
bestemmingsvlakken toegestane bebouwing met uitzonderingen van gebouwen die zijn
bedoeld voor het huisvesten van de veestapel. De inhoud van wat ondergronds wordt
gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.
 
7.3.2 Afwijken van de regeling
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.3.1
voor het toestaan van ondergrondse bebouwing van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder
peil) buiten de gevelgrenzen van de bebouwing mits voldaan wordt aan de volgende
voorwaarden:
a. de oppervlakte mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak
bedragen met een absoluut maximum van 150 m². Deze maximale maat geldt niet
voor mestputten en mestkelders binnen de bestemming ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’;
b. de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m¹ te bedragen behalve als de
bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat; dan is deze afstand
bepalend.
c. het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
d. afhankelijk van de situatie kan een landschappelijke inpassing worden geëist die
voldoet aan het bepaalde in artikel 9.2;
e. de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de
maximale toegestane inhoud.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1 Afhankelijke woonruimte/mantelzorg
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking ten behoeve van
het gebruik van een bijbehorend bouwwerk behorende bij een bedrijfswoning of woning c.q.
een deel van een bedrijfsgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte om te voorzien
in een tijdelijke behoefte. Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:
a. aangetoond wordt dat inwoning in de (bedrijfs)woning ter plaatse redelijkerwijs niet tot
de mogelijkheden behoort en bewoning als afhankelijke woonruimte van een
bijbehorend bouwwerk en/of het deel van het bedrijfsgebouw noodzakelijk is vanuit
een oogpunt van mantelzorg;
b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen
waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt
gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
c. de afhankelijke woonruimte wordt binnen de maatvoeringen voor bijbehorende
bouwwerken bij de (bedrijfs)woning c.q. bedrijfsgebouwen volgens de geldende
bestemming ingepast, met een maximale oppervlakte van 75 m²;
d. de afhankelijke woonruimte wordt bij voorkeur gerealiseerd in een bestaand
aangebouwd bijbehorend bouwwerk, of als dat niet mogelijk is in een bestaand
vrijstaand bijbehorend bouwwerk of bedrijfsgebouw dat op maximaal 20 m1 afstand is
gelegen van de achtergevel van de (bedrijf)woning; in het geval er sprake is van een
daartoe nieuw te bouwen bijbehorend bouwwerk mag de afstand tot de achtergevel
van de (bedrijfs)woning niet meer bedragen dan 10 m1;
e. aan de afwijking wordt de regel verbonden dat binnen twee maanden nadat het
gebruik als afhankelijke woonruimte is beëindigd, dit door de hoofdbewoner
schriftelijk wordt gemeld bij het college van burgemeester en wethouders;
f. na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg dienen de voorzieningen
ten behoeve van de mantelzorg binnen zes maanden na beëindiging van het gebruik
te worden verwijderd.
 
8.2 Evenementen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het gebruik
ten behoeve van het houden van een (al dan niet meerdaags) evenement in het
buitengebied, zoals de agrarische dagen, met dien verstande dat:
a. het evenement maximaal één keer per jaar wordt georganiseerd;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen
waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt
gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
c. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
d. onder andere zijn toegestaan tenten, paviljoens en kramen.
 
8.3 10%-regeling
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze
regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en
percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat:
a. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige,
bouwkundige of architectonische inpassing aanwezig is;
b. de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere
regels voor afwijking zijn opgenomen voor afwijking van deze maten;
c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.
 
8.4 Overschrijding bouwgrens
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen op een
kleinere afstand van de weg dan is voorgeschreven dat met dien verstande dat:
a. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting aanwezig
is;
b. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
c. de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden
van de gronden voor piekberging en infiltratie;
d. de wegbeheerder en het waterschap worden gehoord;
e. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan
minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in
hetzelfde bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan 2 of meer zijden direct grenst
aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand
aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m¹ te
worden aangehouden.
 
8.5 Geringe afwijkingen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de
voorgeschreven afstand tot de bestemmingsgrens, in het geval de landschappelijke
inpassing en de ruimtelijke kwaliteit anderszins duurzaam geborgd is en belangen van
derden niet onevenredig geschaad worden.
Artikel 9 Overige regels
 
9.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
 
a. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of
versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
b. Regenwater dient bij voorkeur op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt;
c. Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen vindt in alle gevallen een toets plaats
aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het
Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen van de betrokken
waterschappen;
d. Het bevoegd gezag wint het advies in van het betrokken waterschap.
 
9.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit
 
9.2.1 Algemeen
Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van
de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het
bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende
specifieke randvoorwaarden:
a. alle bouwplannen en ontwikkelingen dienen te worden getoetst en te voldoen aan de
voorwaarden zoals gesteld in het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
b. alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de
vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van
de waterhuishoudkundige waarden;
c. nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige
aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige
waarden;
d. bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen (afwijken en wijzigen) vindt in alle
gevallen een toets plaats aan het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011. Een nieuwe
ontwikkeling moet voldoen aan de uitgangspunten hiervan;
e. verder moet er zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing die
in redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de desbetreffende
ontwikkeling, een en ander conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan;
f. het bevoegd gezag kan in verband hiermee de eis stellen dat een landschapsplan of
erfinrichtingsplan wordt overgelegd;
g. er sprake is van een kwaliteitsverbetering overeenkomstig artikel 3 van de
Verordening ruimte.
 
9.2.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in 9.2.1, houdt in ieder geval in dat:
a. in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat
gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
b. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële,
juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke
ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
c. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande
bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig
ruimtegebruik.
 
9.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden
 
Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen (afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan,
indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere
waarden en van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische)
bedrijven.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze
afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen
wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning
verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het
eerste lid met maximaal 10%;
c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en
in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling
van dat plan.
 
10.2 Overgangsrecht gebruik
 
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet;
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste
lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik,
tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van
het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit
gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Dooleggersbaan 20 Someren-Heide'.
 
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Someren van 26 maart 2015 
Mij bekend,
 
de raadsgriffier