Plan: | Buitengebied Rucphen 2020, Heistraat 18 te Zegge |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0840.9000BW051-DEF1 |
Op de locatie aan de Heistraat 18 te Zegge, in het buitengebied van de gemeente Rucphen, zijn een bedrijfswoning met een dubbele vrijstaande loods aanwezig. De locatie is op basis van het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020" voorzien van de bestemming 'Bedrijf'. In het verleden was hier een bouwonderneming gevestigd, maar de laatste twintig jaar is de locatie voornamelijk gebruikt als woonlocatie zonder dat er sprake was van bedrijfsactiviteiten.
De nieuwe eigenaren hebben de locatie in 2022 aangekocht en zijn voornemens om de bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning en de loodsen te behouden voor hobbymatig gebruik, zonder dat er sprake zal zijn van een bedrijf en/of bedrijfsactiviteiten. Aangezien het beoogde gebruik als woonlocatie in strijd is met het bestemmingsplan, zijn de nieuwe eigenaren voornemens om de als 'Bedrijf' bestemde gronden te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'.
De beoogde bestemmingswijziging kan mogelijk worden gemaakt met een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 6.6.2 van het vigerend bestemmingsplan. Hiertoe dient een wijzigingsplan te worden opgesteld, waarin aangetoond wordt dat het voornemen voldoet aan alle voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Daarnaast moet worden aangetoond dat het initiatief voldoet aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hierin en schept nieuwe bouw- en gebruikskaders voor de locatie.
Het plangebied is gelegen aan de Heistraat 18 te Zegge, gelegen in het buitengebied van de gemeente Rucphen. De begrenzing van het plangebied komt overeen met de begrenzing van het als 'Bedrijf' bestemde bestemmingsvlak en heeft een oppervlakte van circa 3.695 m2.
Figuur 1.1 Ligging en begrenzing van het plangebied
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020" van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 16 december 2020 vastgesteld door gemeenteraad van Rucphen.
De gronden binnen het plangebied zijn bestemd als 'Bedrijf'. Ten behoeve van de instandhouding, bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem is het plangebied tevens voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (kruisarcering). Het gehele bestemmingsvlak 'Bedrijf' is voorzien van een bouwvlak waaraan de volgende aanduidingen en maatvoeringen zijn gebonden:
Ter hoogte van het plangebied zijn daarnaast de volgende gebiedsaanduidingen van toepassing:
In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingplan weergeven.
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020"
Toets bestemmingsplan
De eigenaren zijn voornemen om de locatie met bedrijfswoning tin gebruik te nemen ten behoeve van wonen, zonder dat er sprake zal zijn van een bedrijf en/of bedrijfsactiviteiten. Het beoogde gebruik van het plangebied als woonlocatie is in strijd met de vigerende bestemming 'Bedrijf' en is binnen het bestemmingsplan niet direct mogelijk te maken. In het bestemmingsplan is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die het mogelijk maakt om de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' (artikel 6.6.2).
6.6.2 Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bedrijfswoning' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', al dan niet in combinatie met de bestemming 'Groen - Landschapselement' en/of andere bestemmingen die aansluiten op de aangrenzende bestemmingen, met dien verstande dat:
Om gebruik te kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid moet er worden voldaan aan alle gestelde wijzigingsvoorwaarden. In de onderstaande tabel is wordt onderhavig initiatief getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden.
Toetsing wijzigingsvoorwaarden |
Voldaan | |
a. |
In de bestaande situatie is er ter plaatse van het plangebied één bedrijfswoning aanwezig. Met de beoogde bestemmingswijziging naar 'Wonen' wordt de bedrijfswoning omgezet in een burgerwoning. Het wijzigingsplan voorziet niet in de bouw van meer woningen dan reeds is toegestaan. | Ja |
b. |
De inhoud van de bestaande bedrijfswoning betreft 897 m3. In voorliggend wijzigingsplan wordt de bestaande inhoud van de woning aangehouden als maximum toegestane inhoud. | Ja |
c. |
Het voornemen van de eigenaren is om de bestaande loodsen te behouden ten behoeve van hobbymatig gebruik. In de bestaande situatie bedraagt het gezamenlijk oppervlak van de loodsen 330 m2. Op basis van de rekenregel die in de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen mag het bebouwd oppervlakte van bijgebouwen in de nieuwe situatie maximaal 396 m2 bedragen. | Ja |
d. |
In voorliggend wijzigingsplan zal het bouwvlak worden verkleind om de bestaande bebouwing en erfverharding heen. | Ja |
e.
|
Ten aanzien van de beoogde bestemmingswijziging is een landschappelijk inpassingsplan van het plangebied opgesteld. Ter plaatse van de landschappelijke inpassing is de bestemming 'Groen - Landschapselement' opgenomen. De uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is middels een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd in de regels van dit plan. |
Ja |
f. |
Het bestemmingsvlak is kleiner dan 5.000 m2, de toegelaten oppervlakte aan bebouwing zal na de bestemmingswijziging echter meer bedragen dan 500 m2. Naast de landschappelijke inpassing is daarom ingegaan op de ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Ten behoeve van onderhavig initiatief is geen aanvullende ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist. | Ja |
g. |
Het wijzigingsplan voorziet enkel in een bestemmingswijziging van het plangebied. Hierbij zullen geen sloop- of bouwwerkzaamheden plaatsvinden die een negatief effect kunnen hebben op natuurgebieden en/of beschermde flora en fauna. De uitvoering van het wijzigingsplan is daarmee aanvaardbaar vanuit het oogpunt flora en fauna, dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.4 van de toelichting. | Ja. |
h. |
In hoofdstuk 4 van voorliggend wijzigingsplan wordt het initiatief getoetst aan alle relevante milieuaspecten. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen volgen voor de uitvoering van het wijzigingsplan. | Ja |
i. |
De bestemmingswijziging levert geen belemmeringen/beperkingen op voor omliggende functies en bedrijven. Ook is er geen sprake van onevenredige aantasting van overige belangen van derden. | Ja |
Tabel 1.1 Wijzigingsvoorwaarden en toetsing
In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven van enerzijds de bestaande situatie en anderzijds de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot het milieu, landschap en omgeving komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 komen respectievelijk de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod.
Ter plaatse van het plangebied aan de Heistraat 18 te Zegge is een bedrijfswoning aanwezig met in het achtererfgebied bedrijfsgebouwen. In het verleden was op de locatie een bouwonderneming gevestigd. De bedrijfsactiviteiten op de locatie zijn al ruim twintig jaar geleden beëindigd en sindsdien is de locatie hoofdzakelijk gebruikt ten behoeve van wonen.
In 2022 is de locatie aangekocht door de huidige eigenaren. De wens van de nieuwe eigenaren is om de bedrijfswoning om te zetten in een burgerwoning, ten behoeve van permanente bewoning van de locatie. Daarnaast is het voornemen om de loodsen te behouden ten behoeve van hobbymatig gebruik, verder zal de locatie zo veel mogelijk in de bestaande situatie intact blijven. Er vinden dan ook geen bouw- en/of sloopwerkzaamheden plaats. Ruimtelijk gezien zal er niets wijzigen.
Op basis van het vigerend bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Bedrijf'. Hoewel het plangebied na de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten al ruim twintig jaar wordt gebruikt als woonlocatie, zijn de nieuwe eigenaren wel voornemens om het feitelijke gebruik planologisch in te passen. Met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid, die is opgenomen in het vigerend bestemmingsplan, worden de als 'Bedrijf' bestemde gronden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. Na de bestemmingswijziging mag de locatie worden gebruikt ten behoeve van wonen en zijn bedrijfsactiviteiten niet meer toegestaan op de locatie.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.
Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.
De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Beoordeling en conclusie
Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd rijksbeleid niet direct invloed op onderhavige ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Figuur 3.1 Weergave radarverstoringsgebied (Rarro, geconsolideerde versie d.d. 1 december 2020)
Beoordeling en conclusie
Zoals te zien is in bovenstaand figuur is het plangebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied. In dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Binnen het radarverstoringsgebied geldt een maximale bouwhoogte van 90 meter ten opzichte van het NAP. In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' is deze maximale bouwhoogte gewaarborgd middels de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - obstakelbeheerzone'.
In het onderhavige plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.
Voor het projectgebied geldt verder dat er regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van het vliegverkeer vanaf luchthaven Breda International Airport. Er dient sprake te zijn van een obstakelvij (start- en landings)vlak. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 3' mag de bouwhoogte van een bouwwerk niet meer bedragen dan 54,14 m boven NAP. Voorliggend wijzigingsplan voorziet niet in mogelijkheden om bouwwerken te bouwen die deze bouwhoogte overschrijden.
Op 1 oktober 2012 is artikel 3.1.6 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.
Bij toepassing van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing, dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Beoordeling
1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet hoofdzakelijk in de planologische wijziging van een voormalige bedrijfslocatie naar een woonlocatie waarmee de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Het aantal woningen blijft dan ook gelijk. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Daarnaast vinden er ook geen bouwwerkzaamheden plaats, waarmee er ook geen sprake is van een nieuw beslag op de ruimte.
Conclusie
Uit de bovenstaande beoordeling wordt geconcludeerd dat onderhavig planvoornemen qua aard en omvang geen stedelijke ontwikkeling betreft. Een verdere verantwoording aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet aan de orde.
De nieuwe Omgevingswet (welke naar verwachting 1 januari 2023 in werking zal treden) bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.
De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
Om de basisopgave te behalen heeft men vier hoofdopgaven verwoord:
Beoordeling en conclusie
Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd provinciaal beleid niet direct invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en prioriteiten van de provincie als leidraad gebruiken.
Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim Omgevingsverordening (IOV). Deze Omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim Omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de verordening Ruimte. De Interim Omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim Omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.
Landelijk gebied - Gemengd landelijk gebied
Op basis van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat het plangebied is aangemerkt als 'Landelijk gebied - Gemengd landelijk gebied'.
Binnen de afdeling 'Vitaal platteland' zijn de ontwikkelingsmogelijkheden geschetst voor het Landelijk gebied. In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen. Het landelijk gebied omvat een onderverdeling in de subzones 'Gemengd landelijk gebied' en 'Groenblauwe mantel'. In veel gevallen bestaan er voor beide zones gelijke ontwikkelingsmogelijkheden. In die gevallen wordt gesproken over 'Landelijk gebied'. Alleen als het nodig is onderscheid te maken, wordt in de betreffende regel gesproken over de subzones.
Een wijzigingsplan gelegen in een gemengd landelijk gebied onderscheidt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening gebieden waar een gemengde plattelandseconomie en/of een in hoofdzaak agrarische economie wordt nagestreefd met daarbij passende bestemmingen. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen.
Bij het aanwijzen van de bestemmingen dient de bestemming een uitwerking te zijn van de voorgenomen ontwikkeling en het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied en dient tevens bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit als bedoelt paragraaf 3.1.2 van de Interim omgevingsverordening.
Op de locatie Heistraat 18 te Zegge is het voornemen de bestemming 'Bedrijf' met bijhorend bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. In artikel 3.69 onder d van de Interim omgevingsverordening zijn regels opgenomen om een voormalige bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning.
Het planvoornemen voorziet niet in een splitsing van de bedrijfswoning in meerdere woonfuncties. Het volledige bestemmingsvlak 'Bedrijf' zal worden omgezet in de bestemming 'Wonen'. Het beleid van de gemeente Rucphen is, dat bij bedrijfslocaties die worden omgezet in wonen de overtollige bebouwing dient te worden gesloopt, met dien verstande dat indien in de bestaande situatie minder dan 400 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, deze oppervlakte vermeerderd met 20%, tot een maximum van 400 m2 behouden mag blijven. Het bestaand oppervlak aan bijgebouwen binnen het plangebied bedraagt 330 m2 , hiervan uitgaande mag de oppervlakte aan bijgebouwen in de nieuwe situatie maximaal 396 m2 bedragen.
Stalderingsgebied
Binnen de aanduiding 'Stalderingsgebied' gelden extra randvoorwaarden aan ontwikkeling van veehouderijen. Deze voorwaarden geven sturing aan het voorkomen van een verdere regionale concentratie van vee en richten zich daarnaast op het tegengaan van (verdere) leegstand. Vanwege deze extra randvoorwaarden is een toename van de oppervlakte dierenverblijf binnen een bouwperceel alleen mogelijk als er elders dierenverblijven verdwijnen; het zogenaamde stalderen. Het initiatief betreft geen uitbreiding van een veehouderij. De aanduiding heeft verder geen betrekking op het voorliggende initiatief.
Het initiatief aan de Heistraat 18 past binnen het beleid van de Interim omgevingsverordening.
Algemene regels, Bevordering ruimtelijke kwaliteit
Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die bepaald wordt door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik
Een plan moet een verantwoording bevatten dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid en toepassing is gegeven aan het principe zorgvuldig ruimtegebruik.
Doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Het optimaal benutten van de bestaande bebouwde omgeving draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende of bebouwingslocaties in zowel stedelijk als landelijk gebied. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in:
Er wordt gebruik gemaakt van het bestaande bouwperceel en wordt daarmee invulling gegeven aan het principe zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering
De lagenbenadering omvat de effecten op:
In hoofdstuk 5 'Relevante (milieu)aspecten' worden effecten op bovenstaande waarden beschreven. Hieruit blijkt dat de relevante waarden op de planlocatie en het gebied niet worden aangetast.
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een motivering:
De bedoelde verbetering kan mede betreffen:
De uitvoering van kwaliteitsverbetering van het landschap heeft regio West-Brabant in 2014 vastgelegd in het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant'. Deze notitie geeft aan hoe de gemeenten in de regio West-Brabant toepassing geeft aan artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening.
Het afsprakenkader biedt duidelijkheid voor het grootste gedeelte van de buitenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen. In het afsprakenkader is opgenomen of en welke vorm van kwaliteitsverbetering van toepassing is bij ontwikkelingen, aan de hand van een drietal categorieën:
Bepaling categorie
Onderhavig planvoornemen bestaat uit het wijzigen van de gronden bestemd als 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen'. In het afsprakenkader 'Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' is een onderverdeling gemaakt in drie categorieën. Binnen de categorie 1 en 2 zijn specifieke ruimtelijke ontwikkelingen benoemd, die onder die categorie vallen. Alle overige ruimtelijke ontwikkelingen die niet specifiek benoemd zijn, vallen onder categorie 3.
Categorie 1:
Categorie 2:
Het bestaande bestemmingsvlak 'Bedrijf' en bouwvlak op de locatie aan de Heistraat 18 heeft een oppervlakte van 3.696 m2, het gezamenlijk oppervlakte aan bedrijfsbebouwing binnen het plangebied bedraagt 330 m2. Omdat het bestaande bestemmingsvlak een omvang heeft kleiner dan 1 ha en de oppervlakte aan voormalige bedrijfsbebouwing, die behouden blijft, meer bedraagt dan 200 m2, past onderhavig planvoornemen niet binnen categorie 1. De wijziging van de bestemming naar 'Wonen' valt derhalve onder categorie 2. Ten behoeve van de beoogde bestemmingswijziging is een landschappelijke inpassing van het plangebied verplicht gesteld.
Landschappelijk inpassingsplan
Ten behoeve van de beoogde bestemmingswijziging is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld met als doel het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit van het plangebied. De landschappelijke kwaliteit van het plangebied is in de huidige situatie al goed omdat deze is ingepast door de bossingel en de tuinen en bos aan de andere zijden. Omdat er geen fysieke ingrepen gepaard gaan met de bestemmingswijziging (er wordt niets bij gebouwd en/of gesloopt) blijft de huidige landschappelijke kwaliteit van het plangebied behouden.
In het landschappelijke inpassingsplan wordt de huidige bossingel aan de noordzijde van het plangebied opgenomen als landschappelijke inpassing. De kwaliteitsverbetering bestaat uit het vastleggen en beschermen van deze bossingel.
Daarnaast wordt de bossingel aangevuld met 72 inheemse heesters zodat een hogere diversiteit in de onderbegroeiing ontstaat. Allen zijn soorten met een uitbundige bloei en bessen voor insecten en vogels. Maar ook is rekening gehouden met het grenzen aan de tuin, waarbij deze soorten een sierwaarde geven en goed te beheren zijn.
De uitvoering en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan is in voorliggend wijzigingsplan gewaarborgd middels een voorwaardelijke verplichting die is gekoppeld aan de bestemming 'Groen - Landschapselement'.
De gemeente Rucphen heeft op 2 november 2022 de "Omgevingsvisie Rucphen" vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. Voor het toekomstbeeld van de gemeente Rucphen in 2040 zijn in de omgevingsvisie drie ambities geformuleerd waaraan verschillende doelstellingen zijn gekoppeld:
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen staat het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit voorop. Ruimtelijke kwaliteit kan bijvoorbeeld door een nieuwe functie verbeteren. Door bijvoorbeeld een leegstand bedrijfspand te slopen en er woningen voor terug te bouwen verbetert de ruimtelijke uitstraling.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen bij de maat en schaal in de dorpen en het buitengebied. Zo blijven de unieke waarden van de gemeente behouden. Ontwikkelingen moeten passen in het straatbeeld. Hoogbouw hoger dan vier lagen is daarom niet mogelijk. Om de ruimtelijke kwaliteit en sociale veiligheid te waarborgen, werkt de gemeente niet mee aan tweedelijns bebouwing. Nieuwe woningen worden aan de straatzijde gerealiseerd.
Vanwege leefbaarheid en duurzaamheid is het belangrijk om bij de ruimtelijke opzet te gaan voor kwaliteit. Om die reden wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen per woning minimaal 75 m2 groen (inclusief waterberging) gerealiseerd. Ontwikkelingen worden getoetst aan de Beleidsregel groennorm gemeente Rucphen.
De gemeente wil de ruimtelijke kwaliteit willen niet nadrukkelijk afdwingen, maar indien gewenst sturen met een programma van eisen. Tegen excessen wordt opgetreden. De gemeente gaat uit van eigen initiatief en beperken welstandsregels dan ook enkel tot cultuurhistorische waardevolle panden, monumenten en specifiek aangewezen gebieden.
Om het buitengebied aantrekkelijk te houden, moeten er ontwikkelingen mogelijk blijven. De kaders waarbinnen ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk zijn, liggen voor een groot deel vast in Europese, nationale en provinciale wetgeving en beleid. Het Landschapsontwikkelingsplan en Groenbeleidsplan zijn leidend voor het versterken van het landschap en de natuurwaarden. Nieuwe ontwikkelingen voldoen aan de (provinciale) afspraken rondom kwaliteitsverbetering van het landschap.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied aan de Heistraat 18 is gelegen in het buitengebied van de gemeente Rucphen. Het voornemen is om met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid die in het vigerend bestemmingsplan is opgenomen de als 'Bedrijf' bestemde gronden te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'. Op basis van het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant', dient er ten behoeve van de beoogde bestemmingswijziging een landschappelijke inpassing van het plangebied plaats te vinden. De uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting geborgd in de planregels van voorliggend wijzigingsplan.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een plan om sturing te kunnen geven aan komende (voorzienbare) ontwikkelingen in het buitengebied. Tegelijkertijd geeft het een handvat om de wenselijkheid van onvoorzienbare ontwikkelingen te kunnen beoordelen.
Het landschapsontwikkelingsplan is een uitwerking van de Structuurvisie Plus, ook dit plan heeft een globaal karakter. De hoofd- en deelkeuzes die de gemeente voorstaat zijn in het plan verwoord en verbeeld. Bij de verdere uitwerking van het landschapsontwikkelingsplan dient steeds onderzocht te worden hoe deze keuzes vertaald kunnen worden naar concrete uitvoering in het veld.
Het buitengebied van Rucphen bestaat uit deelgebieden met elk eigen gebiedskenmerken, dynamiek en landschapsopgaven. In het kader van het LOP zijn deze deelgebieden benoemd en zijn de kernmerken en opgaven nader uitgewerkt. Deze landschapswaarden en doelstellingen vormen de basis voor 'Zorg om kwaliteit' van het buitengebied.
Figuur 3.2 Deelgebied Zegge, Landschapsontwikkelingsplan
Karakteristiek
Het gebied rondom de kern Zegge kan worden gekarakteriseerd als jonge, open veenontginning. Het is een oud, historisch landschap en heeft nog een herkenbare waardevolle structuur. Zegge is ontstaan op een hoger gelegen dekzandrug, die werd omgeven door woeste, natte veengebieden. Delen van het landschap zijn al tussen 1280 en 1287 in cultuur gebracht. De oorspronkelijke structuur in de vorm van kavelgrenzen en watergangen is nog te herkennen in het landschap van nu. Het landschap is open en grootschalig en heeft een rationele structuur. Landbouw is de belangrijkste drager van het landschap, waaronder intensieve veehouderij. Verspreid door het landschap zijn enige boskavels te vinden en een concentratie van opgaand groen is te vinden in het gebied in het zuidwesten bij Bosschenhoofd. De agrarische bebouwing, waaronder een behoorlijk aantal monumenten, ligt verspreid door het landschap en is haaks op de wegen georiënteerd.
Opgave landschap
In het Reconstructieplan is het deelgebied Zegge aangegeven als verwevingsgebied. Dit betekent dat er kansen liggen voor een groei en/of transformatie van de landbouw, mits dit te verenigen is met andere functies zoals wonen, water en natuur.
Visie
Het deelgebied Zegge heeft een duidelijke agrarische, grootschalige identiteit. Dit landschap biedt voldoende aangrijpingspunten om een duurzame locatie te zijn voor de agrarische sector, mits de bijzondere historische structuur intact gehouden blijft. Afstemming met de gemeentes Roosendaal en Halderberge is vereist, aangezien de eventuele vestiging van glastuinbouw gevolgen kan hebben voor functies in het gebied van deze aangrenzende gemeenten. Het gebied ten westen van Zegge maakt deel uit van het zoekgebied voor de omlegging van de A58. Bij concretisering van de plannen dient de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit, en de leefbaarheid van de omgeving voor de inwoners van Zegge gewaarborgd te worden.
Conclusie
Het voorliggend initiatief heeft geen invloed op het in het LOP geformuleerde beleid.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Beoordeling
De gronden binnen het plangebied zijn bestemd als 'Bedrijf' en voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Ter plaatse van deze aanduiding is wonen toegestaan in een bedrijfswoning behorende bij een bedrijf. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de reeds bestaande bedrijfswoning binnen het plangebied geschikt is voor de functie wonen.
Het voornemen is om het plangebied met bedrijfswoning in gebruik te nemen als woonlocatie, zonder dat er sprake is van een bedrijf en/of bedrijfsactiviteiten. Het bewonen van de bedrijfswoning zonder het uitoefenen van een bedrijf op deze locatie is in strijd met de bedrijfsbestemming. Middels voorliggend wijzigingsplan worden de als 'Bedrijf' bestemde gronden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. Hiermee wordt de bedrijfswoning omgezet in een burgerwoning die permanent mag worden bewoond en zal er geen sprake zijn van een strijdig gebruik van de gronden. Het wijzigingsplan omvat daarnaast geen mogelijkheden voor de bouw van nieuwe gevoelige functies.
Conclusie
Aangezien de functie wonen reeds is toegestaan binnen het plangebied kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde bestemmingswijziging.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient namelijk te worden voorkomen.
Beoordeling
Wegverkeerslawaai
De Wgh is niet van toepassing op wegen gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Onderhavig plangebied aan de Heistraat 18 te Zegge is gelegen in het buitengebied van de gemeente Rucphen waar een maximum snelheidsregime van 60 km/uur geldt.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de omzetting van een bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning. Aangezien de Wgh geen onderscheidt maakt tussen bedrijfswoningen en burgerwoningen, de betreffende bedrijfswoning reeds geschikt is voor bewoning en er middels voorliggend wijzigingsplan hier geen fysieke wijzigingen plaatsvinden, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek ten aanzien van wegverkeerslawaai niet noodzakelijk.
Ruimtelijke ordening
Hoewel de uitvoering van een akoestisch onderzoek voor onderhavig planvoornemen niet noodzakelijk is, zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel worden aangetoond of er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geluid. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in een milieukwaliteitsmaat volgens het RIVM. In de onderstaande tabel is de kwalificatie van het woon- en leefklimaat weergegeven.
Geluidbelasting in dB | Indicatie geluidkwaliteit in de leefomgeving |
< 45 dB | Zeer goed |
46-50 dB | Goed |
51-55 dB | Redelijk |
56-60 dB | Matig |
61-65 dB | Tamelijk slecht |
66-70 dB | Slecht |
> 70 dB | Zeer slecht |
Tabel 4.1 Beoordeling akoestische kwaliteit in woon- en leefklimaat
Op de onderstaande uitsnede van de kaart 'Geluid in Nederland' van het RIVM is te zien dat er ter plaatse van het plangebied een geluidbelasting van alle geluidsbronnen gemeten wordt van 51 tot maximaal 55 dB. Op basis van tabel 4.1 is de akoestische kwaliteit hier aan te merken als redelijk. Hiermee kan verondersteld worden dat een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd is binnen het plangebied.
Figuur 4.1 Uitsnede kaart Geluid in Nederland (bron: Atlas Leefomgeving, RIVM)
Conclusie
Middels voorliggend wijzigingsplan worden de als 'Bedrijf' bestemde gronden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen' waarmee de reeds bestaande bedrijfswoning tevens wordt omgezet in een burgerwoning. Aangezien de Wgh geen onderscheidt maakt tussen bedrijfswoningen en burgerwoningen en het wijzigingsplan ook niet voorziet in de bouw van nieuwe geluidsgevoelige functies is de uitvoering van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarnaast aangetoond dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ten opzichte van geluidhinder.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.
Beleid
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Woensdrecht. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027', welke is vastgesteld op 1 december 2021. De 'Keur Waterschap Brabantse Delta 2015' bevat vervolgens regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van het oppervlaktewater en grondwater.
De drie Brabantse waterschappen (Aa en maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'beleidsregel Hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater'. Bij toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat de plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 500 m2 is er vanuit het waterschap een compensatieverplichting. Tot 500 m2 is de gemeente het bevoegd gezag.
Gemeente Rucphen
Het (hemel)waterbeleid van de gemeente Rucphen is vastgelegd in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). De Rucphense gemeenteraad heeft op 13 december 2017 het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022 (vGRP) vastgesteld. Gemeente Rucphen maakt daarnaast onderdeel uit van waterkring 'De baronie en het Samenwerkingsverband Water West-Brabant' (SWWB).
De gemeente Rucphen streeft naar een verbeterde duurzaamheid en een vermindering van de wateroverlast door waterneutraal te bouwen. Bij nieuwbouwplannen dient het hemelwater gescheiden ingezameld te worden en mag niet meer worden aangesloten op het riool. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren waar het kan, bufferen waar mogelijk en als het niet anders kan, dan pas afvoeren.
Beoordeling en conclusie
Voorliggend wijzigingsplan voorziet hoofdzakelijk in de bestemmingswijziging van de als 'Bedrijf' bestemde gronden naar de bestemming 'Wonen'. De uitvoering van het wijzigingsplan omvat geen bouw- en/of sloopwerkzaamheden waarmee de reeds bestaande verhardingen binnen het plangebied worden gewijzigd. Het wijzigingsplan heeft daarmee geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie van het plangebied.
Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.
Natura 2000-gebieden
Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Ook alle grote wateren en de gehele Noordzee behoren tot het NNN. Voor deze gebieden is het Rijk verantwoordelijk. De provincies zijn verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op het land. Het Natuurnetwerk Brabant maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
Soortenbescherming
De bescherming van in het wild voorkomende plant- en diersoorten is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wnb gelden diverse verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.
Conform de Wnb is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb.
Beoordeling en conclusie
In onderhavig planvoornemen vinden er geen ruimtelijke ingrepen plaats, enkel een planologische wijziging van de gronden. Aangezien er geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en eventueel aanwezige beschermde plant- en diersoorten binnen het plangebied worden uitgesloten. De uitvoering van een onderzoek naar de projecteffecten op beschermde plant- en diersoorten is derhalve niet noodzakelijk.
Op basis van bovenstaande beoordeling vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging van het plangebied.
Op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is het verboden om zonder vergunning projecten of andere handelingen uit te voeren die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De juridische basis voor de Wet natuurbescherming zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Per gebied zijn voor de soorten en habitattypen instandhoudingsdoelen bepaald.
Het grootste gedeelte van de Nederlandse natuurgebieden heeft te lijden onder verzuring, vermesting en verdroging. Hierdoor gaan kwetsbare en vaak bijzondere planten- en diersoorten achteruit en maken plaats voor meer algemene soorten. Een teveel aan stikstof, in de vorm van stikstofoxiden en ammoniak, is hier voor een groot deel debet aan.
Voor wat betreft stikstofdepositie dient voor nieuwe of gewijzigde plannen onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Met behulp van een rekenprogramma (AERIUS Calculator) moet worden bepaald of een plan een bijdrage (>0,00 mol/ha/jaar) aan stikstofdepositie veroorzaakt ter plaatse van Natura 2000-gebieden.
Indien een bijdrage van 0,00 mol/ha/jaar wordt berekend, kan worden gesteld dat er geen sprake is van een bijdrage en daarmee het initiatief niet tot significante negatieve effecten kan leiden.
Beoordeling
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied waar stikstofgevoelige habitattypen aanwezig zijn betreft 'Krammer-Volkerak', gelegen op ruim 15 kilometer afstand ten noordwesten van het plangebied.
Het als 'Bedrijf' bestemde plangebied wordt in de bestaande situatie reeds gebruikt als woonlocatie. Van de uitvoering van een bedrijf op deze locatie is al jaren geen sprake. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hoofdzakelijk in de bestemmingswijziging naar 'Wonen' waarmee de bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning. Het feitelijke gebruik van het plangebied blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. Het voornemen omvat daarnaast geen bouw- en/of sloopwerkzaamheden. Negatieve stikstofeffecten als gevolg van de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan kunnen dan ook worden uitgesloten.
Conclusie
Voor wat betreft het aspect stikstofdepositie zijn er vanuit de Wet natuurbescherming geen belemmeringen voor de realisatie van het initiatief. Het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies kan de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij de ontwikkeling van milieugevoelige functies in de directe omgeving van bedrijfsfuncties en bij de vestiging of uitbreiding van (nieuwe) bedrijfsfuncties in de directe omgeving van gevoelige functies.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van verschillende typen bedrijfsfuncties en -activiteiten, waarbij deze zijn ingedeeld in verschillende milieucategorieën. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de minimale afstand die tussen de milieubelastende- en milieugevoelige functies moet worden aangehouden, als gevolg van hinder in de vorm van geur, stof, geluid en of gevaar.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.
De afstanden tot de milieucategorieën zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Milieu categorie | Richtafstand tot 'rustige woonwijk' | Richtafstand tot 'gemengd gebied' |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1000 | 700 |
6 | 15000 | 1000 |
Tabel 4.2 Richtafstanden VNG-publicatie
Beoordeling
Het plangebied aan de Heistraat 18 te Zegge is gelegen in het buitengebied van de gemeente Rucphen. In de nabije omgeving van het plangebied zijn voornamelijk burgerwoningen en agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen, aanwezig. Ervan uitgaande dat de bedrijfsbestemming van het plangebied middels voorliggend wijzigingsplan komt te vervallen, kan de omgeving van het plangebied worden aangemerkt als een 'rustig buitengebied'. In de onderstaande tabel zijn de meest relevante bedrijven in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Tabel 4.3 Richtafstanden bedrijven, omgevingstype 'rustig buitengebied'
Uit de bovenstaande tabel is te zien dat enkel de richtafstand van het tuinbouwbedrijf aan de Repestraat 15 van toepassing is op het plangebied. Het bedrijf is gelegen direct ten noorden van het plangebied. De bestaande woning is gelegen in het zuiden van het plangebied, de richtafstand van het tuinbouwbedrijf reikt niet tot aan de woning. Verder is te zien dat de richtafstanden van de overige bedrijven niet van toepassing zijn op het plangebied. Ter plaatse van het plangebied en de woning wordt geen onevenredige milieuoverlast verwacht van omliggende bedrijven.
Het plangebied betreft een bestaande situatie waarbij de bestemming 'Bedrijf' wordt gewijzigd naar 'Wonen'. De functie wonen in de vorm van een bedrijfswoning is momenteel al mogelijk. De beoogde bestemmingswijziging verandert niets aan de feitelijke situatie, enkel het gebruik van de woning verandert van bedrijfswoning naar burgerwoning. Het wijzigingsplan voorziet daarnaast niet in de bouw van nieuwe gevoelige functies. De uitvoering van het wijzigingsplan vormt derhalve ook geen belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering is er ter plaatse van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. Aangezien het gaat om een bestaande situatie waarbij enkel de bestemming wordt gewijzigd naar 'Wonen', zal de uitvoering van het wijzigingsplan daarnaast ook geen belemmering vormden voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door veehouderijen. Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen geurhinder. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoals het wijzigen van een bestemming. De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning.
Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt 'omgekeerde werking' genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in oogschouw moeten worden genomen:
Een geurgevoelig object is een gebouw dat is bestemd voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Het gebouw moet hiervoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze worden gebruikt. De bedrijfswoning binnen onderhavig plangebied betreft in de bestaande situatie al een geurgevoelig object. Aangezien de bedrijfswoning binnen het plangebied in de bestaande situatie al een geurgevoelig object betreft, zal de de beoogde bestemmingswijziging naar 'Wonen' en de omzetting naar burgerwoning niet voorzien in de realisatie van een nieuw geurgevoelig object. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient er wel te worden aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Bij de beoordeling of het leefklimaat ter plaatse van het plangebied acceptabel is, dient de geurbelasting veroorzaakt door alle in de buurt gelegen veehouderijen samen (achtergrondbelasting) en de geurbelasting op de planlocatie door de individuele bedrijven (voorgrondbelasting en vaste afstand) veroorzaakt in beeld te worden gebracht. Beoordeeld moet worden of de belasting acceptabel is. De Wet geurhinder en veehouderij geeft de gemeenten de bevoegdheid om, binnen gestelde marges, bij verordening afwijkende geurnormen op te stellen in een gebiedsvisie. De gemeente Rucphen kent voor het gebied waarin de planlocatie is gelegen geen geurverordening, voor het bepalen van een goed woon- en leefklimaat worden daarom de geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij gehanteerd.
Beoordeling
Woon- en leefklimaat op basis van geuremissie
In artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij zijn grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object. Deze grenswaarden worden weergegeven in odour units per kubieke meter (ouE/m3). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ligging binnen of buiten concentratiegebieden en de bebouwde kom. De gemeente Rucphen is conform bijlage 1 van de Meststoffenwet gelegen binnen een concentratiegebied. De planlocatie aan de Heistraat 18 is gelegen buiten de bebouwde kom, waardoor conform artikel 3, lid 1b van de Wgv een geurbelasting van 14 odour units (ouE/m³) op een gevoelig object is toegestaan.
Verder worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij met dieren zonder een geuremissiefactor en een geurgevoelig object. De norm van 14 ouE/m³ geldt altijd, tenzij het gaat om het houden van dieren waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld in de Wet geurhinder en veehouderij. Dan geldt een vaste afstand. De beoogde ontwikkeling van burgerwoning kan gezien worden als een geurgevoelig object in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij voor omliggende bedrijven. Gekeken moet worden of op de planlocaties een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig is en of het initiatief geen beperkende werking heeft voor omliggende veehouderijen.
Het woon- en leefklimaat als het gevolg van de geurbelasting van omliggende veehouderijen is in onderstaande figuur weergegeven. De Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant heeft voor heel Noord-Brabant de achtergrondbelasting bepaald. De gehanteerde emissiegegevens dateren van het jaar 2021 en zijn daarmee actueel. De kaart geeft een indicatie van het woon- en leefklimaat. Opgemerkt dient te worden dat in de directe nabijheid van een veehouderij de achtergrondbelasting net anders kan zijn. Als uit deze kaart blijkt dat er overbelaste situaties aan de orde zijn, is een gedetailleerde achtergrondberekening benodigd.
Figuur 4.2 Uitsnede achtergrondbelastingkaart, Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant
Uit de achtergrondbelastingkaart van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant blijkt dat de kwaliteit van de leefomgeving voor de planlocatie op basis van de achtergrond belasting als 'zeer goed' is aan te merken. Ter plaatse van het plangebied is er geen sprake van een overbelaste situatie. Een aanvullende berekening voor het bepalen van de achtergrondbelasting of voorgrondbelasting is in deze situatie dan ook niet noodzakelijk. Aan de Heistraat is de achtergrondbelasting zo laag dat niet te verwachten is dat er op basis van de voorgrondbelasting van een afzonderlijke veehouderij belemmeringen optreden. Er is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat op basis van geuremissie.
Woon- en leefklimaat op basis van vaste afstanden
In de Wet geurhinder en veehouderij worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij met dieren zonder geuremissiefactor en een geurgevoelig object. Conform artikel 4.1 van de Wet geurhinder en veehouderij gelden voor agrarische bedrijven met dieren zonder geuremissiefactor vaste afstanden tussen het dierverblijf en geurgevoelige objecten. De minimale afstand buiten de bebouwde kom betreft 50 meter. Daarnaast dient op grond van artikel 5.1 van de Wet geurhinder en veehouderij een minimale afstand aangehouden te worden van 25 meter van de gevel van het dierenverblijf tot het geurgevoelig object.
De dichtstbijzijnde veehouderij waarbij vaste afstanden van toepassing zijn is gelegen aan de Spiekestraat 8 op ruim 500 meter ten westen van het plangebied. De minimaal aan te houden afstand van 50 meter wordt hiermee behaald. Er is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat op basis van vaste afstanden.
Conclusie
Gelet op voorgaande beoordeling kan geconcludeerd worden dat het aspect geurhinder van veehouderijen geen belemmering vormt ter plaatse van het plangebied aan de Heistraat 18 te Zegge en dat een goed woon- en leefklimaat geborgd is.
Het gezondheidsaspect heeft de laatste jaren steeds meer aandacht als het gaat om veehouderijen in de nabijheid van woningen en woonkernen. Met name komst of de aanwezigheid van intensieve veehouderijen kan onrust veroorzaken over de gezondheid bij omwonenden. Mogelijke risico's voor de gezondheid kunnen worden veroorzaakt door fijnstof, stank, endotoxinen en zoönosen. Endotoxinen zijn deeltjes van bacteriën of schimmels die zitten in agrarisch stof. Zoönosen zijn infectieziekten die van dieren op mensen overdraagbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn de vogelgriep, MRSA, BSE en Q-koorts. De huidige onderzoeken – bekend gemaakt vanuit Ministeries, RIVM, Gezondheidsraad of GGD - maken duidelijk dat er nog veel onbekend is en dat daarom nauwkeurige uitspraken over een eventuele directe relatie tussen nabijheid van veehouderij en effecten op de gezondheid van omwonenden nog niet mogelijk zijn. Voor zover echte verbanden tussen gezondheidseffecten en veehouderij worden gevonden, hebben deze betrekking op de afstand tussen veehouderij en bewoning en op het aantal bedrijven binnen een zekere straal rond bewoonde gebieden. Uit de resultaten van huidige onderzoeken kan echter niet simpelweg worden geconcludeerd om welke afstand het gaat en bij welke concentraties gezondheidseffecten optreden.
Omdat veel mensen zich afvragen of het (on)gezond is om in de buurt van een veehouderij te wonen heeft het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM) onderzoek laten verrichten. Dit heeft geresulteerd in twee onderzoeksrapporten "Veehouderij en Gezondheid Omwonenden", kortweg VGO 1 uit 2016 en VGO 2 uit 2017. De belangrijkste resultaten uit deze onderzoeken zijn:
Uit het VGO 2-rapport volgt verder dat er een verhoogde kans (29%) op longontsteking is binnen een straal van 1,5 tot 2 km van geitenhouderijen en 1 km van pluimveehouderijen. De precieze oorzaak van deze verhoogde risico's kan echter niet worden aangegeven door de GGD. Op dit moment gaat men ervan uit dat pas binnen enkele jaren meer concreet aangegeven kan worden of er oorzakelijke verbanden bestaan en wat deze inhouden.
In maart 2016 is de eerste versie van de Handreiking veehouderij en volksgezondheid verschenen. De handreiking bestaat uit een algemene onderbouwing op grond waarvan volksgezondheid meegenomen dient te worden in de ruimtelijke besluitvorming en besluitvorming in het kader van milieu. Vervolgens is een wijze van beoordeling uitgewerkt ('het stappenplan') om tot een zorgvuldige, praktische en uniforme beoordeling te komen of er een dusdanig verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat dat advisering vanuit de GGD wenselijk is. Op deze manier wordt gestreefd om in Brabant, totdat er meer duidelijkheid is over een toe te passen (wettelijk) beoordelingskader, dan wel dat zich andere ontwikkelingen voordoen, gezamenlijk tot een breed gedragen werkwijze te komen die recht doet aan het belang van de volksgezondheid voor de burgers in de provincie. Inmiddels is de handreiking van maart 2016 geactualiseerd in de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0.
In het stappenplan zijn aspecten meegenomen in de afweging of voor een specifieke situatie er een dusdanig verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat dat advisering vanuit de GGD wenselijk is. Dit stappenplan is in principe ook te gebruiken voor ruimtelijke plannen. In het stappenplan wordt onder andere getoetst aan de aspecten geur en fijnstof. Daarnaast wordt er aan de hierboven benoemde afstanden getoetst of er binnen deze afstanden bepaalde veehouderijen zijn gelegen.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied is niet gelegen binnen een cirkel van 1 kilometer van een pluimveehouderij. De dichtstbijzijnde geitenhouderij is gelegen aan de Noordhoeksestraat 8A te Oud Gastel. Het plangebied aan de Heistraat 18 is gelegen op 1,95 kilometer afstand van het bouwvlak van de geitenhouderij en daarmee net gelegen binnen de cirkel van 2 kilometer. Tussen de geitenhouderij en het plangebied zijn in de bestaande situatie reeds meerdere bestaande woningen en andere gevoelige objecten aanwezig, voornamelijk gelegen in de kern Zegge. De beoogde bestemmingswijziging naar 'Wonen' kan daarnaast niet worden gezien als een ontwikkeling die bijdraagt aan de verslechtering van het bestaande gezondheidsklimaat.
Daarbij wordt er binnen de planlocatie met onderhavig wijzigingsplan geen nieuwe woning of andere functies bestemd die bescherming behoeven. Het betreft een bestaande bedrijfswoning welke omgezet wordt in een burgerwoning. De ontwikkeling van het plangebied kent een beperkte aard en omvang. Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het wijzigingsplan.
Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden rekening is gehouden.
Op grond van het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020" zijn ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de bijbehorende gebiedsaanduiding 'overige zone - waarde archeologie 2' van toepassing. Conform de bestemmingsplanregels is het verplicht gesteld dat bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm onder het maaiveldniveau voorafgegaan moeten worden door een archeologisch onderzoek.
Beoordeling en conclusie
Voorliggend wijzigingsplan voorziet enkel in een bestemmingswijziging van de als 'Bedrijf' bestemde gronden naar de bestemming 'Wonen'. Het wijzigingsplan omvat geen bodemingrepen waardoor de uitvoering van een archeologisch onderzoek achterwege kan blijven. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de bijbehorende gebiedsaanduiding 'overige zone - waarde archeologie 2' worden overgenomen in voorliggend wijzigingsplan, op deze wijze is blijft de bescherming van archeologische waarden binnen het plangebied gewaarborgd.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend wijzigingsplan.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie Noord-Brabant
Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal. In de provincie dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.
Figuur 4.2 Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Noord-Brabant.
Beoordeling en conclusie
In de omgeving van het plangebied zijn zowel de Heistraat, de Onze Lieve Vrouwestraat als de waterloop ten noorden van het plangebied aangewezen als historische geografische lijnen van redelijk hoge waarde. Onderhavig planvoornemen voorziet echter niet in wijzigingen ter plaatse van deze objecten. De uitvoering van het wijzigingsplan heeft daarmee ook geen negatieve gevolgen voor de aanwezige cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend wijzigingsplan.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt.
Projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan de maximum toegestane grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.
Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 en NO2.
Beoordeling
Niet in betekenende mate (NIBM)
Voorliggend wijzigingsplan voorziet hoofdzakelijk in de bestemmingswijziging naar 'Wonen'. De reeds bestaande bedrijfswoning wordt daarmee omgezet in een burgerwoning. Gezien de zeer geringe aard en omvang van onderhavige ontwikkeling kan er worden geconcludeerd dat deze 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) van het RIVM is daartoe bepaald wat de totale concentraties zijn nabij het plangebied (rekenpunt 697809 langs de Rijksweg-Noord gelegen op circa 400 meter ten zuiden van het plangebied). De toetsresultaten ter plaatse van het rekenpunt, alsmede de bijbehorende grenswaarden, zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 4.4 Concentraties NO2, PM10 en PM2,5 nabij het plangebied (bron: cimlk.nl)
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de concentraties van de maatgevende stoffen voor de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruim onder de grenswaarden blijven. Derhalve kan er ter plaatse van het plangebied worden gesproken van een goed woon- en leefklimaat in het kader van luchtkwaliteit.
Naast de monitoringstool van het CIMLK zijn ook de Schone lucht Kaarten van het RIVM geraadpleegd op de Atlas Leefomgeving. Op deze kaarten is te zien dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden van roet, fijnstof en stikstofdioxide.
Figuur 4.3 Uitsneden Schone Lucht Kaarten (bron: RIVM, Atlas Leefomgeving)
Conclusie
Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de het plan 'niet in betekende mate' is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Inventarisatie risicobronnen
Met behulp van de Atlas Leefomgeving kan een eerste indruk van de risicobronnen in de omgeving van het plangebied worden gemaakt. Hiervan is hieronder een uitsnede weergegeven.
Figuur 4.4 Aanwezige risicobronnen in de omgeving van het plangebied (bron: Atlas Leefomgeving)
Beoordeling
Inrichtingen
Binnen een straal van 200 meter van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig.
Transport
Op circa 485 meter ten zuiden van het plangebied is de rijksweg A58 gelegen, waarover het transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Omdat het plangebied niet is gelegen binnen 200 meter van deze transportroute is een berekening van het groepsrisico niet aan de orde. Als gevolg van de stofcategorieën LT2, GT3 en GT4 die over de A58 worden vervoerd, is het plangebied wel gelegen binnen het invloedsgebied van deze transportroute
Op circa 220 meter ten noorden van het plangebied is het spoorwegtraject Route 12, Roosendaal Oost – Breda aansl. gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen 200 meter van deze transportroute, een berekening van het groepsrisico is derhalve niet aan de orde. Als gevolg van de stofcategorieën A, B2, D3 en D4 die worden vervoerd over deze transportroute is het plangebied wel gelegen binnen het invloedsgebied van het spoorwegtraject.
Het plangebied is niet gelegen binnen 200 meter van een transportroute waarover het transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, een berekening van het groepsrisico is derhalve niet aan de orde. Wel zijn de invloedsgebieden van meerdere stofcategorieën van toepassing op het plangebied, als gevolg hiervan is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Ten behoeve hiervan zijn in bijlage
Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is derhalve van toepassing.
Buisleidingen
Op circa 395 meter ten oosten van het plangebied zijn de volgende twee buisleidingen aanwezig:
De invloedsgebieden van de buisleidingen reiken niet tot aan het plangebied. Ten aanzien van buisleidingen is een verdere verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.
Beperkte verantwoording van het groepsrisico
Analyse scenario's
Door een ongeval met een tankwagen op de A58 en/of een ketelwagen op het spoorlijn kunnen giftige stoffen vrijkomen. Via de A58 vindt vervoer plaats van stofcategorieën LT2, GF3, GT3 en GT4. Via het spoortraject vindt vervoer plaats van de stoffen B2 en D4. Er moet rekening gehouden worden met de scenario's fakkelbrand, explosie (koude en/of warme BLEVE) en wolkbrand / gaswolkexplosie. De toxische wolk kan zich snel ontwikkelen en verplaatsen. Afhankelijk van het type stof, windrichting en plaats van de calamiteit kunnen hoge concentraties optreden.
Hieronder wordt aangegeven welke maatregelen in geval van een calamiteit getroffen kunnen worden. De verantwoording is gericht op mogelijkheden ter bestrijding van calamiteiten, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.
Zelfredzaamheid
Via waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) en NL-Alert worden personen in de omgeving gewaarschuwd. Bij een calamiteit met giftige gassen is het handelingsperspectief binnen blijven en schuilen. Ventilatievoorzieningen moeten eenvoudig centraal uitgeschakeld en/of dichtgezet kunnen worden. Ramen en deuren moeten worden gesloten en aanwezigen moeten inpandig schuilen tot het gevaar is geweken.
Het ontstaan van een koude BLEVE is niet preventief te bestrijden, omdat de calamiteit zonder aankondiging plaats vindt. Wel dienen overlevenden het pand te ontvluchten in verband met secundaire branden. Er wordt verondersteld dat de huidige voorzieningen in orde zijn, zoals duidelijke vluchtborden en vluchtroutes, en deze uit te breiden voor de toekomstige situatie. De vluchtroutes dienen van de bron af te zijn gericht. Hiermee wordt de zelfredzaamheid verhoogd.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten als gevolg van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. Voor een goede bestrijdbaarheid is het van belang dat het voor de brandweer mogelijk is om:
Zelfredzaamheid
In geval van een calamiteit met een tankwagen bij het LPG-tankstation is het handelingsperspectief vluchten van de bron af. De zelfredzaamheid van personen wordt in grote mate bepaald door de mogelijkheden om van de bron af te vluchten en door de mogelijkheden om te schuilen. De vluchtroutes vanuit de bedrijfshal moeten zodanig worden ingericht dat van de risicobron af vluchten mogelijk is. Het gebouw beschikt over meerdere uitgangen. Afhankelijk van de locatie van een incident kan een van deze uitgangen worden gekozen, waarna aanwezige personen van de risicobron af kunnen vluchten.
Omdat wat betreft de bron sprake is van een bestaande situatie, moet worden verondersteld dat de voorzieningen ter bestrijding van calamiteiten voldoen aan de geldende eisen. BHV’ers kunnen door de brandweer op de hoogte worden gebracht over het gewenste handelingsperspectief. Het regelmatig uitvoeren van een evacuatie bevordert de efficiëntie.
Veiligheidsvoorschriften bij toxische scenario's zijn opgenomen in het standaard advies van de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Een standaard advies van de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant is een voldoende verantwoording van de veiligheidsrisico's. Het standaard advies van de veiligheidsregio en de standaard verantwoording van het groepsrisico zijn aan voorliggend wijzigingsplan toegevoegd als Bijlage 1 en Bijlage 2.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid gelden geen belemmeringen voor de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan.
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing.
Beoordeling en conclusie
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de bestemmingswijziging van een voormalig agrarisch bedrijf naar de bestemming 'Wonen'. Hiermee wordt de reeds bestaande bedrijfswoning omgezet in een burgerwoning. Gelet op de zeer beperkte aard en omvang van het plan kan deze niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (zie uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1879).
Daarbij is ook van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling (en aanmeldnotitie) behoeft daarom niet te worden uitgevoerd. In voorgaande paragrafen zijn daarnaast verschillende milieuaspecten beoordeeld. Daaruit is gebleken dat dit plan geen negatieve (milieu)effecten ten gevolge heeft.
Dit bestemmingsplan heeft tot doel een adequaat juridisch-planologische regeling te scheppen voor onderhavige ontwikkeling. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.
Het bestemmingsplan biedt een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad. Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen en de aanduidingen binnen het onderhavige bestemmingsplan.
In voorliggend wijzigingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurlijke en/of cultuurhistorisch en/of landschappelijk waardevolle landschapselementen. Ten behoeve van de verplichte landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een woning, waarbij één woning is toegestaan per bouwvlak. Daarnaast zijn ondergeschikte groen-, parkeer-, water-, nuts- en andere voorzieningen toegestaan ten dienste van de hoofdbestemming.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' dient ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarden.
Deze paragraaf beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Aangezien onderhavig planvoornemen een particulier initiatief betreft wordt een anterieure overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer om de procedurekosten te kunnen verrekenen. Mogelijke planschade is eveneens voor rekening van de initiatiefnemers. Er zijn geen openbare werken gepland. Er zijn ook geen andere omstandigheden bekend die bijzondere kosten met zich meebrengen voor de gemeente. Het plan wordt derhalve financieel-economisch haalbaar geacht.
Een omgevingsdialoog is een zorgvuldige afstemming tussen de initiatiefnemer van een (bouw)plan en de omgeving. Met de 'omgeving' wordt bedoeld iedereen waarop het plan effect kan hebben, zoals bijvoorbeeld omwonenden, scholen, maatschappelijke voorzieningen en aangrenzende bedrijven. De omgevingsdialoog is er specifiek op gericht om alle wensen, belangen en bezwaren van de omgeving te kunnen betrekken in het verdere ontwerp van het plan. Doel van de omgevingsdialoog is niet om 'overeenstemming' over het plan te verkrijgen. Aanleiding voor het starten van een omgevingsdialoog is het moment dat een initiatiefnemer een ruimtelijke ontwikkelingsproject wil uitvoeren dat niet past in het geldende bestemmingsplan.
In het kader van de omgevingsdialoog zijn de omwonenden van de locatie aan de Heistraat 18 per brief ingelicht over het onderhavige plan om de bestemming te wijzigen van 'Bedrijf' naar 'Wonen'. Daarbij zijn de omwonenden in de gelegenheid gesteld om eventuele opmerkingen op het plan kenbaar te maken. Op basis van de binnengekomen reacties zijn vanuit de omgeving geen bezwaren op het plan.
In Bijlage 3 van de toelichting is een verslag van de omgevingsdialoog toegevoegd met daaraan toegevoegd de volledige (geanonimiseerde) reacties.
Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 voor een termijn van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is één zienswijze binnengekomen. Naar aanleiding van deze zienswijze is het landschappelijk inpassingsplan aangepast waarbij het bestemmingsvlak 'Groen - Landschapselement' is verbreed, overeenkomstig met de werkelijke breedte van de bossingel, en rijkere onderbeplanting is toegevoegd.
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbende én geen belanghebbenden die kunnen aantonen dat hij/zij niet in staat was een zienswijze af te geven én (niet) belanghebbenden indien het beroep betrekking heeft op een wijziging die is aangebracht t.o.v. het ontwerpbestemmingsplan tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.