direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Rucphen 2020, De Berg 5-7 te Schijf
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.9000B0055-DEF1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie bevindt zich momenteel een voormalige agrarische bedrijfslocatie, waar in het verleden een melkveehouderij was gevestigd. In de jaren 80 zijn de melkvee-activiteiten reeds beëindigd, maar de vleesveehouderij activiteiten zijn toen gecontinueerd. Na het overlijden van de eigenaar zijn de voormalige bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen in verval geraakt. De gemeente heeft de erfgenamen medio 2018 verzocht de planologisch-juridische situatie van de locatie aan te passen aan de gewijzigde feitelijke situatie, om hiermee de bestaande milieukundige en planologische belemmeringen voor de gewenste realisering van een nieuwbouwproject ten noordwesten van de kern van Schijf op te kunnen heffen.

Het voornemen betreft de algehele herontwikkeling van de locatie. Aan de zuidzijde wordt de voormalige agrarische bedrijfslocatie omgezet in een reguliere woonbestemming, waar 2 burgerwoningen zijn toegestaan. De vervallen voormalige bedrijfswoning (de Berg 5) wordt hiertoe herbouwd, in de directe nabijheid van de huidige situering. Herbouw is voorzien ter plaatse van voormalig aan het woonhuis verbonden stalgedeelte, dat medio 2015 is gesloopt. Daarnaast wordt in de cultuurhistorisch waardevolle Vlaamse schuur een extra, zelfstandige burgerwoning gerealiseerd. Hiertoe moeten de vervallen ligboxenstal en voormalige kuilvoerplaten worden gesloopt.

Aan de noordzijde wordt de bestaande burgerwoning (de Berg 7) omzet in een agrarische bedrijfslocatie, om de bestaande agrarische bedrijfsactiviteiten te kunnen continueren en in de toekomst verder uit te kunnen breiden tot een volwaardig natuurinclusief grondgebonden agrarisch bedrijf, te weten een vleesveehouderij met zoogkoeien en jongvee, ten behoeve van de toekomstwensen voor hun zoon. Hiertoe wordt onder meer voorzien in de oprichting van een extra loods, sleufsilo en een 5-tal trekkershutten alsmede op termijn mogelijk een extra veestal.

Omdat de voorgestane herontwikkeling niet past binnen het huidige bestemmingsplan, moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

De planlocatie is gelegen in het buitengebied ten noordoosten van de kern Schijf, onderdeel van de gemeente Rucphen, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0055-DEF1_0001.jpg"

Uitsnede van de topografische kaart

Het plangebied omvat navolgende kadastrale percelen: gemeente Rucphen, sectie Q, nr 263, 264, 265, 779 en sectie I, nr. 2095. Daarnaast bevat het plangebied tevens ook delen van navolgende kadastrale percelen: gemeente Rucphen, sectie Q, nr. 668 en 778 en sectie I, nr. 2152, 2180 en 2181.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0055-DEF1_0002.png"

Globale begrenzing plangebied

De gezamenlijke omvang van het plangebied bedraagt 2,0 ha.

1.3 Geldend bestemmingsplan

De geldende planologische situatie van de beide locaties is vastgelegd in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Rucphen 2020’, dat op 16 december 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0055-DEF1_0003.jpg"

Uitsnede geldende bestemmingsregeling met planlocatie bij marker

De gronden ter plaatse van de Berg 5 zijn bestemd als “Agrarisch met waarden – landschappelijk” en voorzien van een agrarisch ‘bouwvlak’. De gronden van de voormalige bedrijfslocatie zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik en de uitoefening van een (vollegronds)teeltbedrijf. De uitoefening van een bedrijfsmatige volwaardige veehouderij is ter plaatse niet (meer) direct toegestaan.

De gronden ter plaatse van de Berg 7 zijn in dit bestemmingsplan bestemd als “Wonen”.

Daarnaast is het plangebied grotendeels voorzien van de archeologische dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie' met de nadere gebiedsaanduiding 'overige zone - waarde archeologie 2'. Bovendien loopt dwars door het agrarisch bouwvlak een waterleiding, die is voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Tenslotte gelden voor de planlocatie diverse gebiedsaanduidingen, waaronder : 'milieuzone - boringsvrije zone', 'vrijwaringszone - obstakelbeheerzone', 'overige zone - beperkingen veehouderij', 'overige zone - bebouwingsconcentratie', 'overige zone - kernrandzone' en 'overige zone - beslotenheid'.

Het bestemmingsplan kent wel een wijzigingsbevoegdheid voor het college om bij beëindiging van het agrarisch bedrijf de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschappelijk’ te wijzigen naar ‘Wonen’. Het geldend plan voorziet evenwel niet in een gelijktijdige vormverandering van het bouwvlak en wijziging van de woonbestemming in een agrarisch bouwvlak ten behoeve van de voortzetting van de agrarische activiteiten van De Berg 7.

Om het planvoornemen planologisch-juridisch mogelijk te maken is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt hierin voorzien.

Er hebben in het voortraject al diverse gesprekken plaatsgevonden met gemeente en provincie. Beiden hebben aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het voornemen. Ten behoeve van de realisering van een extra woning in de Vlaamse schuur op de Berg 5 heeft de gemeente in een eerder stadium al een positief principe besluit ingenomen. Aanvullend heeft het college van B&W van de gemeente op 21 februari 2021 besloten onder voorwaarden in principe medewerking te verlenen aan de voorgenomen algehele herontwikkeling op de locatie, met burgerbewoning op de Berg 5 en uitoefening van de agrarische bedrijfsactiviteiten op de Berg 7.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie en het voorgenomen plan beschreven;
  • in hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader van de diverse overheden dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • in hoofdstuk 4 worden de effecten van het voornemen op de relevante milieu- en omgevingsaspecten getoetst;
  • in hoofdstuk 5 volgt een toelichtende beschrijving van de juridische aspecten van het plan en de planregels;
  • in hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • in hoofdstuk 7 tenslotte worden de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het voor de beeldvorming goed dat de uitgangspositie in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt daarom eerst een beschrijving van bestaande situatie. Daarna wordt het plan toegelicht, waardoor duidelijk wordt hoe het plangebied er in de toekomst uit gaan zien.

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Plangebied

Het plangebied betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie (de Berg 5) alsmede een burgerwoning (de Berg 7). De agrarische bedrijfslocatie betreft een voormalige melkvee- en vleesveehouderij. Op de locatie bevinden zich een voormalige bedrijfswoning, Vlaamsche schuur, ligboxenstal, vloerplaten en erfverharding. In het noordoosten van de planlocatie zijn een werktuigenloods en potstal gerealiseerd. De sterk in verval geraakte voormalige bedrijfswoning (de Berg 5) alsmede de naastgelegen historisch waardevolle Vlaamse schuur en de deels vervallen ligboxenstal staan leeg. De meer recente potstal en werktuigenloods zijn in gebruik voor het houden van vleesvee (20 zoogkoeien en 20 jongvee), maar deze behoren feitelijk bij naastgelegen burgerwoning de Berg 7. Hier bevinden zich naast de woning ook een tweetal bijgebouwen, enige erfverharding en omliggende privé tuin.

Dwars door de bedrijfslocatie loopt ter ontsluiting van de locatie de weg de Berg. Ter hoogte van de planlocatie betreft dit een privé weg, die uitsluitend benut mag worden voor bestemmingsverkeer. Aan de westzijde sluit de privé weg aan op het openbaar toegankelijk gedeelte van de Berg, die ontsluit op de Molendreef en het Oud Kerkpad. Aan de oostzijde ontsluit de privé weg de Berg via een erfdienstbaarheid aan op de Scherpenbergsebaan.

 

2.1.2 Omgeving plangebied

Ten zuidwesten van de planlocatie is de kern Schijf gelegen. Direct ten westen van de Berg 5 is een nieuwbouwwijk voorzien. Het hiertoe opgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, De Berg' is reeds op 19 juni 2019 vastgesteld door de gemeenteraad en op 6 oktober 2021 onherroepelijk geworden. Het plan behelst realisering van een uitbreidingslocatie ter noordelijke afronding van de kern Schijf met circa 22 woningen voor starters en doorstromers.

Rondom de planlocatie bevinden zich nog enkele agrarische bedrijven, waaronder een melkveehouderij op de Molendreef, een glastuinder en sierkwekerij ten zuidoosten van de planlocatie.

Daarnaast zijn ten oosten van de planlocatie een tweetal recreatiewoningen gesitueerd, alsmede diverse solitaire burgerwoningen.

Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een aannemersbedrijf en verder noordelijk is een recreatieterrein voor verblijfsrecreatie gesitueerd.

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen heeft betrekking op gehele herontwikkeling van de planlocatie, zie onderstaande stedenbouwkundige en landschappelijke inrichtingsschets, die ook als bijlage 1 bij de regels is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0055-DEF1_0004.png"

Uitsnede stedenbouwkundige en landschappeljike inrichtingschets

Ter plaatse van de Berg 5 is voorzien in een woonbestemming, waarbij de mogelijkheid gecreëerd wordt om de huidige vervallen woning te herbouwen. Herbouw zal plaats vinden ter plaatse van het in 2015 afgebroken stalgedeelte, dat aan de voormalige bedrijfswoning was aangebouwd. Hiermee zal de woning iets verder van de Vlaamse schuur af komen te staan. De woning zal conform de huidige en historische situering parallel aan de weg worden gesitueerd. Daarnaast wordt de cultuurhistorische waardevolle Vlaamse schuur zodanig gerestaureerd, dat hierin tevens een extra woning kan worden gerealiseerd. Het overtollige gedeelte van de bebouwing (waaronder de ligboxenstal) en de bestaande sleufsilo’s bij nr 5 zullen worden gesloopt. Het geheel zal worden voorzien van een robuuste landschappelijke inpassing op de perceelsgrenzen. Aanvullend op de bestaande groenstrook aan de westzijde wordt aan de zuidzijde een nieuwe groenstrook gerealiseerd ter afscherming en afscheiding. Hiermee wordt aangesloten bij de historische perceelgrensbeplanting, dat zorgt voor een besloten en kleinschalige karakter en waarmee het bebouwingsensemble (Vlaamse schuur en bedrijfswoning) wordt versterkt. De gronden ten noorden van de Berg zullen uitsluitend worden benut voor tuindoeleinden. Oprichting van bouwwerken wordt hier niet toegestaan.

Ter plaatse van de Berg 7 wordt het bestaande vleesveehouderijbedrijf (met momenteel 20 stuks zoogkoeien en 20 stuks jongvee) voortgezet. Hiertoe zal het bestaande agrarische bouwvlak zodanig van vorm worden gewijzigd, dat de bestaande woning op nr. 7 alsmede de bestaande bebouwing (waaronder de werktuigenloods en potstal) binnen het agrarische bouwvlak zijn gesitueerd en tevens binnen het te vormen agrarische bouwvlak nog ontwikkelruimte is om het bedrijf verder uit te kunnen bouwen tot een kleinschalig natuurinclusief, grondgebonden veehouderijbedrijf. Hiertoe zal op termijn een nieuwe loods worden opgericht ten oosten van de bestaande woning, alsmede een nieuwe sleufsilo. Op langere termijn wordt mogelijk een nieuwe veestal opgericht ten ten noorden van de bedrijfswoning ten behoeve van een eventuele uitbreiding van de dieraantallen, mits dit in het kader van met name stikstofregelgeving dan haalbaar is. De Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen heeft in haar advies (kenmerk: BA-9761, dd 22 juni 2022) geconcludeerd dat op grond van de huidige omvang van de bedrijfsvoering en rekening houdend met een verdere ontwikkeling daarvan een substantiële uitbreiding van stalruimte en van opslagruimte noodzakelijk is om de agrarische bedrijfsvoering te faciliteren. Met het toe te kennen bouwvlak zoals opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan kan de gewenste bedrijfsontwikkeling worden gefaciliteerd en behoort de ontwikkeling van een grondgebonden en volwaardig agrarisch bedrijf tot de mogelijkheden.

Ter plaatse wordt de verkoop van streekeigenproducten en/of biologische producten aan huis conform de huidige situatie voortgezet en op termijn beperkt uitgebreid (tot max. 200 m2) binnen bestaande bebouwing. Daarnaast worden aan de oostzijde maximaal 5 trekkershutten danwel maximaal 5 reguliere toeristische standplaatsen (voor tenten, caravans of campers) binnen het bouwvlak gerealiseerd.

Het agrarische bouwvlak wordt aan de zuid- en oostzijde reeds van de omgeving afgeschermd door bestaande groenelementen. De groenstrook aan de oostzijde is weliswaar niet gelegen op eigen grond, maar op basis van subsidies aangelegd, waarmee een duurzame instandhouding is geborgd.

De reeds bestaande bosaanplant en struweellaag ten noordwesten van de bedrijfslocatie zal verder worden aangevuld en worden voorzien van een onderlaag van inheemse struiken, zoals lijsterbes en hazelaar. De bestaande groenstrook ten westen van het perceel blijft eveneens behouden en zal nader worden aangevuld. Deze strook wordt op 2 plaatsen onderbroken door een dam ten behoeve van een vee-doorgang, zoals nu ook reeds als zodanig wordt benut. Aansluitend wordt ter hoogte van de voormalige ligboxenstal op de perceelsgrens een nieuwe struweelhaag aangeplant ter verbinding tussen het bosperceel in het noorden en de bestaande groenstrook ten zuiden van de Berg. De onbebouwde agrarische gronden ten westen van het bouwvlak zijn aan de zuidzijde ter plaatse van de Berg voorzien van een begeleidende rij knotwilgen (ca 50 stuks), die bijdragen aan de landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijf en in stand gehouden zullen worden.

De nieuwe (inpandige) woning op de Berg wordt via een eigen oprit direct ontsloten op de Berg, die aansluit op de Scherpenbergsebaan in het oosten en de Molendreef en Oud Kerkpad in het westen. De ontsluiting en bereikbaarheid van de woningen zijn daarmee gegarandeerd.

De toevoeging van 1 extra (inpandige) woning, waarbij de bestaande woonbestemming en de agrarische bedrijfsbestemming worden omgewisseld, heeft nauwelijks effect op de (zeer geringe) verkeersbewegingen van de Berg. Het planvoornemen genereert, op basis van de gemeentelijke parkeernota normering, maximaal 9 verkeersbewegingen per etmaal extra. Toevoeging van maximaal 5 trekkershutten leidt tot maximaal 2 verkeersbewegingen per etmaal extra. Deze bewegingen zullen via de Berg en vervolgens de Molendreef en het Oud Kerkpad danwel de Scherpenbergsebaan worden afgewikkeld. Er is voldoende capaciteit op het omliggend wegennet om deze verkeersbewegingen te kunnen afwikkelen.

Met betrekking tot parkeren worden de parkeerkencijfers conform de gemeentelijke parkeernota aangehouden. Voor vrijstaande koopwoningen in het buitengebied geldt een minimale parkeernorm van 2,4 per woning (waarvan 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers). Op het eigen perceel is voor de nieuwe woning aan de Berg 5 fysiek voldoende ruimte aanwezig om te voldoen aan deze minimale parkeernorm ten behoeve van de toekomstige bewoners.

Voor de te realiseren trekkershutten geldt een parkeernorm van 1,2 per trekkershut. Bij realisering van 5 trekkershutten zijn in totaal 6 parkeerplaatsen noodzakelijk. Deze zullen binnen het bouwvlak van de Berg 7 gerealiseerd worden.

Voor het verkooppunt van eigen vlees zijn geen specifieke parkeernormen. Voor een kantoor met baliefunctie/ commerciele dienstverlening geldt een parkeernorm van 3,55 parkeerplaatsen per 100 m2 , voor tuin- en bouwmarkten geldt een parkeernorm van 2,85 parkeerplaats per 100 m2. Voor 200 m2 zijn dus 6 tot 8 parkeerplaatsen noodzakelijk. Direct ten noorden van de voormalige sleufsilo's is momenteel reeds (eigen) verharding aanwezig, die conform de feitelijke situatie wordt benut als parkeervoorziening. Deze strook biedt ruimte aan 8 tot 10 parkeerplaatsen. Daarmee kan worden voorzien in voldoende parkeervoorzieningen op het eigen terrein.

Teneinde te waarborgen dat daadwerkelijk wordt voorzien in de aanleg en het behoud van voldoende parkeergelegenheid is conform de generieke gemeentelijke regels hiervoor in de regels een bepaling opgenomen.

Hieruit kan worden geconcludeerd dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 3 Beleid & regelgeving

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Relatie met voorliggend plan

Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedsfeer van de geformuleerde nationale belangen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor dit bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Rucphen. Het beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft geen gevolgen voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Voor deze ontwikkeling vindt de afweging of wordt voldaan aan de principes van een goede ruimtelijke ordening décentraal plaats.

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die naar verwachting per 1 januari 2023 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen een richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie met voorliggend plan

Het planvoornemen betreft een lokale ontwikkeling. De aard en omvang van het planvoornemen is dusdanig gering, dat de kaders geschetst in het NOVI hiermee niet botsen. Met het realiseren van het planvoornemen is er sprake van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Hierbij wordt er een 'zachte' overgang naar het buitengebied gerealiseerd. Het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle Vlaamse Schuur en de landschappelijke inpassing geven invulling aan de versterking van de identiteit en landschappelijke waarden van het gebied. Hiermee is het voornemen in lijn met de NOVI.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de 13 nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Relatie met voorliggend plan

Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft het Barro verder geen consequenties voor voorliggend plan.

Zodra de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro zullen dan worden vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving.

3.1.4 Ladder duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.

De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

Relatie met voorliggend plan

Het planvoornemen betreft naast wisseling van de bestaande woonbestemming en agrarische bedrijfsbestemming, slechts toevoeging van 1 extra woning. Het voornemen voorziet niet in verdere toename van bebouwing of andersoortig ruimtebeslag, met uitzondering van oprichting van agrarische gebouwen en voorzieningen binnen het toegekende agrarische bouwvlak, (waaronder een loods, sleufsilo en 5 trekkershutten). Nadere toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Vooruitlopend op de in werking treding van de Omgevingswet, hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Met deze Omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's.

Relatie met voorliggend plan 

De Omgevingsvisie bevat geen specifieke ambities voor het plangebied.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt.

Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking.

De Interim omgevingsverordening wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de Interim omgevingsverordening aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de omgevingsverordening in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'.

De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die wordt bepaald door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies dient een bestemmingsplan invulling te geven aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met :

  • 1. zorgvuldig ruimtegebruik;

De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag. Met onderhavig initiatief is hiervan sprake. Er wordt met het planvoornemen voorzien in herbouw van een bestaande woning, alsmede realisering van een extra woning in een bestaand, cultuurhistorisch waardevol pand. Daarnaast wordt een bestaand agrarisch bouwvlak van vorm veranderd. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen (zoals de op te richten nieuwe werktuigloods, sleufsilo, trekkershutten en mogelijk toekomstig de extra veestal) dienen te worden geconcentreerd binnen het bouwvlak. Overtollige bebouwing wordt gesloopt.

2. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;

Met betrekking tot de effecten op de netwerklaag kan worden vastgesteld dat voor onderhavig initiatief geen nieuwe infrastructuur behoeft te worden aangelegd. Voor het overige heeft het planvoornemen geen effect op een natuurnetwerk, het energienetwerk en waterwegen. De afwikkeling van het verkeer vindt plaats op de bestaande infrastructuur. Wat betreft de effecten op de bovenste laag zijn de effecten op het milieu beschreven in hoofdstuk 4. Er wordt geen effect verwacht op de bovenste laag.

3. meerwaarde-creatie.

Met onderhavig initiatief wordt invulling gegeven aan meerwaardecreatie door herontwikkeling van een vervallen agrarische bedrijfslocatie, die zich op verdere afstand van de kern duurzaam kan ontwikkelen. Door toevoeging van een woning kan een cultuurhistorisch waardevol pand worden hersteld. De locatie wordt in zijn geheel voorzien van een gedegen landschappelijke inpassing. Het plan draagt hierdoor bij aan het verbeteren van de leefbaarheid vanwege de ruimtelijke kwaliteitsverbetering door herontwikkeling van een voormalig agrarische bedrijfslocatie, inclusief sloop van overtollige, vervallen bebouwing. Daarnaast kan met de voorgestane ontwikkeling tevens de nog bestaande planologisch-juridische belemmering ten opzichte van een voorgenomen nieuwbouwwijk ten zuidwesten van de planlocatie worden opgeheven.

Zonering

Belangrijk voor de planlocatie is de zonering van het agrarisch gebied, de groenblauwe mantel en het natuurnetwerk Brabant (voorheen EHS). Aan de zonering zijn de ontwikkelingsmogelijkheden gekoppeld voor de agrarische en niet-agrarische functies. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van het natuurnetwerk Brabant of de groenblauwe mantel, maar is gelegen in gemengd landelijk gebied. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de aanduiding 'Beperkingen veehouderij'.

Het gemengd landelijk gebied betreft agrarische gronden, gelegen buiten de groenblauwe structuur (groenblauwe mantel of natuurnetwerk brabant). Het gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. In het gebied worden de agrarische functies in samenhang met de andere functies uitgeoefend. In de Interim Omgevingsverordening zijn algemene regels opgenomen met betrekking tot niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. De regels zijn erop gericht om een kader te geven voor de aard en omvang van de ontwikkelingen, waarbij de gemeente haar eigen ruimtelijke afweging kan maken.

Veehouderijbeleid

De beleidsregels voor de veehouderij komen voort uit de eerder vastgestelde denklijn 'Ontwikkelruimte moet je verdienen en is niet onbegrensd' (maart 2013). Er is daarbij besloten dat er alleen nog ontwikkelruimte wordt geboden aan veehouderijen, als daarmee de ontwikkeling naar een zorgvuldige veehouderij in gang wordt gezet. Ter plaatse van de aanduiding 'Beperkingen veehouderij' is uitbreiding van bestaande bebouwing en permanente voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf niet meer toegestaan.

Hoofdregel is dat het bouwperceel van veehouderijbedrijven niet groter mag groeien dan 1,5 ha. Bovendien is het gebruik van etagestallen verboden, behoudens in geval van legkippen. Daarnaast worden randvoorwaarden gesteld aan de toename van de bestaande bebouwingsoppervlakte van dierenverblijven (ook binnen het agrarisch bouwperceel) of het in gebruik nemen van bebouwing die eerder niet voor de veehouderij in gebruik was. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen categorieën dieren die tot de intensieve of niet-intensieve veehouderij worden gerekend. Een dierenverblijf betreft een gebouw van het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daarbij behorende voorzieningen.

Voor gebieden rondom kernen en natuur gelden bovendien nog extra beperkingen. Hiervoor is de aanduiding 'Beperkingen veehouderij ' opgenomen in de IOV. De begrenzing van deze aanduiding komt overeen met de voormalige begrenzing 'extensiveringsgebied' uit het voormalige reconstructieplan. Binnen deze aanduiding is iedere uitbreiding van bestaande bebouwing en voorzieningen (peildatum 21 september 2013) van veehouderijen niet toegestaan, tenzij sprake is van een 'grondgebonden veehouderij', zoals opgenomen in nadere regels van de IOV.

Voor hokdierhouderijen (= een veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij) gelden conform de IOV aanvullende stalderingseisen. Staldering betekent dat een ondernemer die een dierenverblijf wil oprichten danwel uitbreiden of die een bestaand gebouw als dierenverblijf in gebruik wil nemen binnen het bestaand bouwperceel, bewijs moet overleggen dat er elders 120% bestaand dierenverblijf is gesaneerd bij sloop respectievelijk 200% bij herbestemming. De regeling geldt in alle gevallen waarbij de oppervlakte dierenverblijf van de hokdierhouderij toeneemt, dus ook als een bestaande stal wordt vergroot qua oppervlakte of met een aanbouw.

Op een bouwperceel voor een veehouderij is uitsluitend mestbewerking mogelijk van ter plaatse geproduceerde mest. De bewerking van ter plaatse geproduceerde mest maakt deel uit van de agrarische bedrijfsvoering. Mestbewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest (of mestbewerking voor derden) moet plaats vinden op een daartoe geschikt middelzwaar tot zwaar bedrijventerrein.

Het voornemen voorziet in vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak (ca 1 ha), waarbij de bestaande oppervlakte aan dierenverblijven van de bestaande vleesveehouderij blijft gehandhaafd.

Binnen het opgenomen bouwvlak is tevens de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' opgenomen. Hiermee wordt nader geborgd dat ter plaatse uitsluitend een grondgebonden veehouderij is toegestaan, conform de hiertoe gestelde voorwaarden dcor de provincie, zoals opgenomen in de Nadere regels Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij. Uitbreiding van de bestaande oppervlakte aan dierenverblijven is uitsluitend mogelijk via een binnenplanse afwijking, waarmee dient te worden voldaan aan de provinciale veehouderij regels alsmede de geldende stikstofregeling. Op de verbeelding is een specifieke aanduiding opgenomen binnen het toegekende bouwvlak (specifieke vorm van agrarisch - uitgesloten dierenverblijf), waarbinnen oprichting van dierenverblijven wordt uitgesloten, teneinde ook in de toekomst inachtneming van normafstanden in het kader van geur en overige milieuzonering te kunnen borgen. Oprichting van overige bedrijfsgebouwen en voorzieningen is hier wel toegestaan, mits voldaan wordt aan de hiervoor geldende voorwaarden.

Het betreft een grondgebonden veehouderij, die momenteel ruimschoots voldoet aan de provinciale norm qua veebezetting (zoals opgenomen in artikel 8 van de Nadere regels Zorgvuldige Veehouderij versie 2.1) te weten, een veebezetting die niet meer bedraagt dan 2,75 GVE/ha. Het bedrijf beschikt immers over 40 dieren en 37,5 ha grond (conform de gecombineerde opgave 2021), binnen 15 km van de bedrijfslocatie. De dieren worden hierbij mede ingezet voor het agrarisch natuurbeheer van nabij gelegen natuurgronden (momenteel in samenwerking met Natuurmonumenten in het natuurgebied de Oude Buisse Heide in Zundert).

Rondom het agrarisch bouwvlak is tenslotte voorzien in een landschappelijke groenstrook aan de westzijde (ca 1.250 m2 , > 10% van het bouwvlak) van het bouwperceel. Reeds bestaande groenvoorzieningen zullen worden aangevuld en vervolgens nader planologisch worden geborgd mede op basis van de opgestelde landschappelijk en stedenbouwkundige inrichtingsschets. In de regels is de realisering en instandhouding van deze landschappelijke inpassing nader geborgd. Op het bedrijf vindt geen mestbewerking plaats. Hiermee is het voornemen in overeenstemming de gestelde provinciale randvoorwaarden.

Natuur

De planlocatie is niet gelegen in of nabij het Natuurnetwerk Brabant . Ook ligt de locatie niet in of nabij een ecologische verbindingszone. Bovendien maakt de locatie geen onderdeel uit van de Groenblauwe mantel.

Water

De planlocatie is niet gelegen in een waterbergingsgebied, grondwaterbeschermingsgebied of zoekgebied voor behoud en herstel van beeksystemen, maar is wel gelegen binnen de boringsvrije zone rondom de waterwinlocatie van Brabant Water, in de Rucphense bossen.

Voor de ‘boringvrije zone’ is conform de geldende planologische regeling de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – boringvrije zone’ opgenomen met daaraan gekoppeld een vergunningstelsel ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater.

Cultuurhistorie

De planlocatie is niet gelegen in een door de provincie aangeduid cultuurhistorisch waardevol gebied.

De provinciale belangen met betrekking tot natuur, water en cultuurhistorie worden derhalve met onderhavig voornemen niet aangetast en leiden dus niet tot een belemmering voor onderhavig voornemen.

Vestiging niet-agrarische functies

Conform artikel 3.69 kan in afwijking van het beleidsuitgangspunt, dat alleen bestaande woningen zijn toegestaan, vestiging van een woonfunctie in cultuurhistorische bebouwing worden toegestaan, als dat bijdraagt aan het behoud en/of herstel van deze bebouwing.

Daarnaast kan conform artikel 3.69 tevens worden voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning, als is verzekerd, dat overtollige bebouwing wordt gesloopt.

Met het voornemen wordt de bestaande voormalige bedrijfswoning herbouwd en voorzien van een burgerwoonbestemming, waarbij de vervallen ligboxenstal evenals voerplaten wordt gesloopt. Daarnaast wordt door realisering van een extra woonfunctie de restauratie van de cultuurhistorisch waardevolle Vlaamse Schuur mogelijk gemaakt. De cultuurhistorische waarde van de schuur wordt nader gemotiveerd in de redengevende omschrijving, die als Bijlage 1 bij de toelichting van dit plan is opgenomen.

Conform artikel 3.73 kan een boerderij winkel worden toegestaan met een omvang van max. 200 m2 vloeroppervlakte.

Op basis van het geldend bestemmingsplan buitengebied was bij recht verkoop van eigen vervaardigde producten toegestaan tot maximaal 100 m2. Via een binnenplanse afwijking kon aanvullend tevens verkoop van streekeigen en/of biologische producten worden toegestaan, mits sprake is van een winkel die aan de agrarische functie is verbonden.

Met het voornemen wordt de bestaande (bij recht toegestane) vleesverkoop aan huis binnen bestaande bebouwing nader planologisch geborgd, waarbij tevens wordt voorzien in een beperkte inpandige uitbreidingsruimte, in aansluiting op het provinciaal beleid. Op de locatie wordt voorzien in voldoende parkeervoorzieningen, aansluitend aan de Berg, zie ook paragraaf 2.2. Het voornemen leidt verder niet tot aantasting van aanwezige omgevingswaarden danwel aantasting van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en bedrijven.

Daarnaast kunnen conform artikel 3.73 verblijfsrecreatieve voorzieningen worden gerealiseerd in het landelijk gebied, mits qua aard en omvang passend in het gebied.

Op basis van het geldend bestemmingsplan buitengebied kan via een binnenplanse afwijking oprichting van maximaal 5 trekkershutten (met een maximale oppervlakte van 40 m2 per trekkershut) worden toegestaan. Dit voornemen voorziet in een rechtstreekse regeling voor de toekomstige oprichting van maximaal 5 trekkershutten danwel 5 reguliere toeristische standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen op het noordoostelijk gedeelte van het aangeduide bouwvlak. Op eigen terrein kan tevens worden voorzien in afdoende parkeervoorzieningen (maximaal 6). De locatie is landschappelijk reeds ingepast. Het voornemen leidt verder niet tot aantasting van aanwezige omgevingswaarden danwel aantasting van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en bedrijven.  

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit en kwaliteitsverbetering landschap. In de Interim Omgevingsverordening zijn de principes van zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit en kwaliteitsverbetering landschap verwoord. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebed, dient onder meer bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De uitgangspunten zijn verder uitgewerkt in de provinciale 'Handreiking kwaliteitsverbetering van het landschap'. De vereiste kwaliteitsverbetering koppelt ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied aan een concrete tegenprestatie gericht op een verbetering van de kwaliteit van het landschap. In het bestemmingsplan kan ontwikkelingsruimte worden geboden aan functies, mits dit gepaard gaat met maatregelen die
het landschap versterken. Dit kan onder andere door landschapselementen aan te leggen,
maar ook door specifieke aandacht te schenken aan de kwaliteit van de op te richten
bebouwing en/of door behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen.

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak, wijziging naar wonen en toevoeging van een extra woning ter behoud en herstel van een cultuurhistorisch waardevol pand. Op het gewijzigde bouwvlak wordt een loods, sleufsilo en trekkershutten gesitueerd en wordt daarnaast in de toekomst mogelijk een extra dierenverblijf toegevoegd. In totaal leidt het voorgenomen plan tot een afname aan bebouwing, als gevolg van de sloop van de ligboxenstal en bestaande voerplaten. Het nieuwe agrarische bouwperceel wordt evenals de woonbestemming voorzien van een robuuste landschappelijke inpassing op basis van de opgestelde stedenbouwkundige en landschappelijke inrichtingsschets. Reeds bestaande groenvoorzieningen zullen worden aangevuld en vervolgens nader planologisch worden geborgd mede op basis van de opgestelde landschappelijk en stedenbouwkundige inrichtingsschets. Deze schets is als Bijlage 1 aan de regels van dit plan toegevoegd. Hiermee voldoet het voornemen aan de vereiste kwaliteitsverbetering, zie ook paragraaf 3.3.1 .

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Landschapsinvesteringsregeling West-Brabant

Op basis van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant moet elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. In West-Brabant hebben de gemeenten gezamenlijk afspraken gemaakt over de wijze waarop hier invulling aan gegeven wordt. in de notitie ‘Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio WestBrabant’ is verwoord hoe wordt omgegaan met kwaliteitsverbetering van het landschap. De notitie is opgesteld in samenwerking met de provincie. Op deze manier geldt een eenduidig beleidskader voor de West-Brabantse gemeenten.

In de notitie wordt uitgegaan van drie categorieën:

Categorie 1: ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist;

Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in een goede landschappelijke inpassing;

Categorie 3: alle ruimtelijke ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie. Hierbij moet de ontwikkeling voldoen aan een kwaliteitsverbetering van het landschap van 20% van de bestemmingswinst of een compensatie die dezelfde waarde vertegenwoordigt.

Relatie met voorliggend plan

Het planvoornemen kan worden beschouwd als een categorie 2 ontwikkeling. Het betreft immers de vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak, toevoeging van een extra woning ten behoeve van herstel van een cultuurhistorisch waardevol pand en omzetting van een voormalige agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. De gehele planlocatie wordt daarbij voorzien van een robuuste landschappelijke inpassing. Reeds bestaande groenvoorzieningen zullen worden aangevuld en vervolgens nader planologisch worden geborgd mede op basis van de opgestelde landschappelijk en stedenbouwkundige inrichtingsschets. Deze schets is als Bijlage 1 bij de regels opgenomen, zie ook paragraaf 3.2.2. In de planregels is geborgd dat de aanvullende landschappelijke inpassing daadwerkelijk gerealiseerd wordt en vervolgens duurzaam in stand zal worden gehouden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030'

In de toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030', vastgesteld op 23 september 2015, zijn de maatschappelijke opgaven van de gemeente voor de komende jaren benoemd. De toekomstvisie bouwt voort op bestaand beleid en is geen aanleiding geweest tot een inhoudelijke koerswijziging. Wel zijn de perspectieven op deelterreinen en de onderlinge dwarsverbanden verder versterkt, zodat de inzet van de gemeente effectiever kan zijn. De toekomstvisie is opgesteld in intensieve samenspraak met bewoners, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.

De inhoudelijke en bestuurlijke keuzes zijn uitgewerkt in de volgende perspectieven:

  • Aantrekkelijk wonen;
  • Vrijetijdseconomie;
  • Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen;
  • Overheidsparticipatie
  • Regionale samenwerking.

Relatie met voorliggend plan

De Toekomstvisie bevat geen specifieke ambities voor het plangebied of specifieke randvoorwaarden voor het planvoornemen.

3.4.2 Structuurvisie Rucphen 2030

Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad van Rucphen de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De viste betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0055-DEF1_0005.png"

Uitsnede visiekaart structuurvisie Rucphen 2030

In haar structuurvisie geeft de gemeente Rucphen aan de aantrekkingskracht van de gemeente te willen versterken voor mensen die graag rustig landelijk willen wonen, maar wel dichtbij voorzieningen en werk willen zijn. De gemeente wenst de relatie tussen de kernen met het buitengebied te herstellen door het terugbrengen van groen; een groene dooradering, een groen hart en groene randen. Ten aanzien van de woningvoorraad wordt gestreefd naar afstemming op de wensen van de bewoners. De opgave bestaat uit voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw en landgoedwonen. De voorkeur gaat uit naar inbreiding in plaats van uitbreiding en naar nieuwe bouwlocaties aan de randen van de bestaande kernen.

Relatie met voorliggend plan

Het planvoornemen betreft de vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak, toevoeging van een extra woning ten behoeve van herstel van een cultuurhistorisch waardevol pand en omzetting van een voormalige agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. De gehele planlocatie wordt daarbij voorzien van een robuuste landschappelijke inpassing, mede op basis van het nog op te stellen landschapsplan, dat als bijlage bij deze toelichting wordt opgenomen.

3.4.3 Visie Duurzaamheid 2019 - 2030

Dit document biedt een kader voor het duurzaamheidsbeleid van gemeente Rucphen. Achterliggende gedachte is om duurzaamheid als een integrale opgave binnen de gemeentelijke organisatie en de samenleving op te pakken.

Relatie met voorliggend plan

In overeenstemming met de gemeentelijke visie voorziet het voornemen in ontwikkeling van een natuurinclusieve veehouderij. Hemelwater wordt gescheiden afgevoerd en het gehele plangebied wordt voorzien van een robuuste groene landschappelijke inpassing. Hiermee draagt het voornemen bij aan realisering van de duurzame ambities van de gemeente.

 

3.4.4 Nota parkeernormen

Op 31 mei 2017 heeft de gemeenteraad de Nota Parkeernormen 2017, vastgesteld. In dit plan zijn de gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten in de gemeente Rucphen vastgesteld, om in de toekomstig in een parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Waar mogelijk wordt hiermee de bereikbaarheid en leefbaarheid van de gemeente gewaarborgd.

De parkeernota is bedoeld als normenkader van de gemeente waarin voor de gehele gemeente parkeernormen zijn opgenomen voor ruimtelijke plannen en projecten, niet zijnde bestaande situaties.

Relatie met voorliggend plan

In voorliggend plan wordt conform de vastgestelde gemeentelijke parkeernormen voorzien in voldoende parkeercapaciteit, zie ook paragraaf 2.2.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Op het zuidelijk gedeelte van de planlocatie is momenteel een agrarische bestemming van toepassing, die met het planvoornemen wordt omgezet in een burgerwoonbestemming. Hiermee wordt er een gevoeligere functie aan het plangebied toegevoegd. In dit kader is er derhalve een bodemonderzoek noodzakelijk om vast te kunnen stellen of de bodem ter plaatse geschikt is voor woondoeleinden. Daarnaast is ter plaatse van de toekomstige realisering van enkele trekkershutten een indicatief bodemonderzoek uitgevoerd.

Ten behoeve van de planontwikkeling is derhalve een verkennend bodemonderzoek alsmede een verkennend onderzoek naar het voorkomen van asbest uitgevoerd op de planlocatie. Dit onderzoek is als Bijlage 2 toegevoegd aan deze toelichting.

In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Op basis van de in het vooronderzoek verzamelde gegevens is de locatie als niet-verdacht beschouwd. Veld- en laboratoriumwerkzaamheden zijn derhalve uitgevoerd conform de strategie onverdacht uit de NEN 5740 en NEN 5707.
  • Op 1 locatie is sprake van overschrijding van de onderzoeksnorm in relatie tot het gehalte aan asbest. Het betreft naar verwachting een verontreiniging met een beperkte omvang. Dit dient echter bevestigd te worden middels een nader onderzoek; Dit nader onderzoek is inmiddels uitgevoerd en bijbehorende notitie is als Bijlage 3 toegevoegd aan deze toelichting. Hierin wordt geconcludeerd:
    • 1. Uit de resultaten volgt dat noch op het maaiveld noch in de grove en fijne fractie van de inspectiesleuven asbest is aangetoond. Op basis hiervan is vastgesteld dat ter plaatse van het onderzochte terreindeel geen sprake is van een bodemverontreiniging met asbest en dat sprake was van een zeer beperkte spot, welke bij het verkennend onderzoek naar asbest is verwijderd.
    • 2. Ter plaatse van het resterend terrein was bij voorgaand verkennend onderzoek naar asbest reeds afdoende vastgesteld dat geen sprake was van een bodemverontreiniging met asbest. Op basis van het geheel aan onderzoeksresultaten van voorgaand en onderhavig onderzoek behoeven er ons inziens dan ook geen restricties gesteld te worden aan de beoogde herontwikkeling van de locatie.
  • Voor het overige, behoeve op basis van de onderzoeksresultaten, geen restricties gesteld te worden aan bestemmingswijziging van de onderzochte locatie;
  • De lichte verontreiniging met PAK's in de bovengrond van het resterend terrein vormt geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek conform de Circulaire Bodemsanering. De aanwezigheid van bovengenoemde componenten vormt, gezien de concentraties, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaar;
  • Gelet op de aangetroffen concentratie aan koper en zink in het grondwater is het uitvoeren van een nader onderzoek naar de herkomst volgens de Circulaire Interventiewaarden Bodem-sanering niet noodzakelijk. Aangezien direct contact met het grondwater niet te verwachten is blijft het risico uit oogpunt van volksgezondheid en milieuhygiëne beperkt;
  • Indien, bijvoorbeeld bij bouwactiviteiten, grond vrijkomt die op een andere locatie zal worden hergebruikt dan dient bepaald te worden of wat de kwaliteit is in het kader van het besluit bodemkwaliteit;

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.1.2 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Wegverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidszone, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. De planlocatie wordt ontsloten door De Berg. De Berg betreft een doodlopende weg, die enkel wordt benut door bestemmingsverkeer van de planlocatie zelf. Dit betekent dat de verkeersintensiteiten hier dermate laag zijn dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk. Ter plekke is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.

Industrielawaai

De planlocatie is niet gelegen in de buurt van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen sprake van een belemmering in het kader van industrielawaai.

Railverkeerslawaai

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de geluidzone van een spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

Conclusies

De aspecten wegverkeer-, industrie-, spoorweg- en luchtvaartlawaai vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Gesteld kan worden dat een goed akoestisch woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

4.1.3 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb), zijn de belangrijkste bepalingen inzake luchtkwaliteit opgenomen. Om deze reden staat dit hoofdstuk ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van deze titel is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Indien een project aangeduid kan worden als Niet in betekende mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wmb.

In het besluit NIBM (niet in betekenende mate) wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de lucht.

Met het planvoornemen wordt feitelijk slechts 1 extra woning mogelijk gemaakt, waarbij geen wezenlijke toename van verkeersbewegingen wordt verwacht.

Rekening houdend met de maximale mogelijkheden van het plan voor de veehouderij binnen het stikstofdepositieplafond, zien de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan toe op maximaal 26 zoogkoeien en 26 jongvee, ofwel 26 zoogkoeien x 86 g/dier/jaar + 26 jongvee x 38 g/dier/jaar = 3.224 g/jaar aan PM10 emissie (de uitbreiding t.o.v. bestaand bedraagt slechts 744 g/jaar aan PM10 emissie).

In mei 2010 is de 'Handreiking fijn stof voor veehouderijen' door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu gepubliceerd. Deze handreiking is opgesteld door InfoMil in samenwerking het Ministerie van I&M en gaat in op de regelgeving over luchtkwaliteit, waarbij ook wordt ingegaan op de regeling 'Niet in betekenende mate' (ook wel: Regeling NIBM). Door veehouderijen wordt fijn stof in de vorm van PM10 uitgestoten. In de handreiking wordt beschreven hoe om te gaan met de beoordeling van emissie van fijn stof vanuit veehouderijen in het geval sprake is van een beperkte toename of een afname van de emissie. Hieronder is een tekstfragment uit paragraaf 2.2 van de handreiking overgenomen (cursieve gedeelte met tabel), waar specifiek ingegaan wordt op luchtkwaliteit bij veehouderijen:


Vuistregel voor veehouderijen: Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Er zijn genoeg projecten die namelijk overduidelijk NIBM zijn en waar een berekening niets toevoegt aan de conclusie. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee aangetoond kan worden dat een uitbreiding/oprichting NIBM is. Deze staan in de onderstaande tabel, die gebaseerd is op de 3% NIBM grens, dus van na de inwerkingtreding van het NSL. In de tabel kan bij de betreffende afstand de hoeveelheid emissie worden afgelezen waarmee een veehouderij nog kan uitbreiden om 'niet in betekende mate' bij te dragen. Met behulp van de emissiefactorenlijst op www.vrom.nl kan uitgerekend worden of de totale toename in emissie onder de NIBM grens blijft. Indien bij een bepaalde afstand niet méér wordt geëmitteerd dan is opgenomen in de tabel dan is de oprichting/uitbreiding zeker NIBM. Wanneer de toename in emissie in grammen hoger is dan in de tabel opgenomen is het project mogelijk IBM. Er zal dan een berekening met ISL3a uitgevoerd moeten worden om aan te tonen dat geen grenswaarden worden overschreden ofwel de uitbreiding bij precieze berekening toch NIBM blijkt te zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0055-DEF1_0006.png"

Uit bovenstaand tekstfragment en tabel kan afgeleid worden dat een maximale fijnstof emissie van 3.224 g/jaar NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse van omliggende woningen en tevens de nieuwe woonbestemmingen.

Op basis hiervan kan worden gesteld dat het plan kan worden geduid als NIBM. Het plan leidt niet tot extra bronnen van uitstoot van luchtverontreinigende stoffen dan wel tot een toename hiervan. Het effect van het plan op de luchtkwaliteit van het gebied is dan ook nihil.

De heersende achtergrondconcentratie PM10 bedraagt volgens de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) in het plangebied en de omgeving ongeveer 15 µg/m3. De achtergrondconcentratie PM10 ligt ruim onder de wettelijke waarde van 40 µg/m3 en ook onder de gezondheidskundige advieswaarde van 25 µg/m3. Ter plaatse is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Uitgaande van de achtergrondconcentraties die gelden binnen de gemeente kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit voldoet aan de normen die gesteld zijn in de Wmb. De Wmb staat derhalve de realisering van het voornemen niet in de weg.

Daarnaast geldt het kader van het aspect luchtkwaliteit het Besluit gevoelige bestemmingen. Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is om die reden niet op onderhavig voornemen van toepassing.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.1.4 Externe veiligheid
4.1.4.1 Algemeen

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.

Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basisnetten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

4.1.4.2 Beoordeling plangebied

Om de risico's ter plaatse van het plangebied te achterhalen is er een analyse gemaakt van de externe veiligheidssituatie rondom het plangebied, met behulp van de provinciale risicokaart. Bijgaand is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0055-DEF1_0007.jpg"

Uitsnede risicokaart, planlocatie geel gemarkeerd

Risicovolle inrichtingen

Er zijn in en nabij het plangebied (binnen 1 km) geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook buiten het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.

Transport van gevaarlijke stoffen

Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen vindt in de gemeente plaats over de A58. Deze weg is gelegen op ruime afstand (>5,5 km) van het plangebied. Dit betreft een zodanige afstand dat beïnvloeding normaliter niet plaats zal vinden.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen overige wegen die deel uitmaken van het Basisnet weg. Over de wegen in en rond het plangebied kunnen incidenteel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gezien de (zeer) lage vervoersintensiteit levert dit geen relevante risico's op.

Leidingen

Er zijn geen hoogspanningsleidingen en buisleidingen in en in de directe omgeving (binnen 1 km) om het plangebied aanwezig. Het plangebied ligt ruim buiten de risicocontour en het invloedsgebied, waardoor deze leidingen geen belemmeringen opleveren.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

De beoogde herontwikkeling heeft ook geen negatieve wijzigingen tot gevolg voor de benodigde inzet van hulpdienstverleningen en voor de zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied. Ter plaatse wordt 1 extra woning toegevoegd, in een bestaand pand.

4.1.4.3 Standaardadvies Veiligheidsregio

De Veiligheidsregio adviseerde tot voor kort altijd op maat bij ruimtelijke plannen. Ook wanneer externe veiligheid niet direct aan de orde was, werd in het kader van vooroverleg advies gevraagd aan de Veiligheidsregio. Om het de gemeente en de veiligheidsregio gemakkelijker te maken, kan gebruik gemaakt worden van een standaardadvies bij bepaalde ontwikkelingen waar niet of nauwelijks sprake is van belemmeringen in het kader van externe veiligheid.

Onderhavige situatie valt binnen de categorie waarvoor het standaardadvies van toepassing is:

  • Communiceer actief met de omwonenden in het plangebied over de risico’s van de gevaarlijke stoffen. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van risicobron af. Dit bevordert de zelfredzaamheid van omwonenden. Dit advies geldt ook voor bedrijfshulpverleningsorganisaties.
  • Pas de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening toe. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kunt u ervan uitgaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt.

De brandweer geeft in reactie op het concept voorontwerp aan, dat:

  • de bereikbaarheid van de planlocatie voldoende is;
  • op ca. 120 meter afstand van het plangebied een ondergrondse brandkraan is gelegen met een capaciteit van 60 m3/uur. De capaciteit is conform de Beleidsregels, echter ligt de bluswatervoorziening niet binnen de gestelde afstand van maximaal 40 meter.
  • de opkomsttijd voor een woonfunctie met bouwjaar 1982 (De Berg nr. 7) is max. 8 minuten. Theoretische berekening toont aan dat de opkomsttijd met 4 tot 6 minuten wordt overschreden. Op grond van artikel 6.21 van het Bouwbesluit 2012 moeten de woonfuncties worden voorzien van rookmelders conform NEN 2555. Wij adviseren u in de omgevingsvergunning bouwen een aanvullende voorwaarde te stellen, waarmee de omvang van de bewaking door de rookmelders conform NEN 2555 wordt uitgebreid ten opzichte van de standaard bewaking als bedoeld in genoemd artikel.

Bij de omgevingsvergunning aanvraag bouwen zal met bovenstaande reactie van de brandweer rekening worden gehouden.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.1.5 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tussen kwetsbare of gevoelige objecten, zoals een woning, en bepaalde functies en bedrijven voldoende afstand te worden gehouden. Deze afstand is enerzijds nodig om het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object niet aan te tasten, anderzijds is deze afstand nodig om het bedrijf of de functie niet te beperken in de betreffende (bedrijfs)activiteiten. Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. In de VNG-publicatie is voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar een richtafstand gegeven, waarbij de grootste richtafstand leidend is. De VNG maakt onderscheid tussen de omgevingstypen 'Rustige woonwijk / rustig buitengebied' en 'Gemengd gebied'. Bij het eerste type is duidelijk sprake van functiescheiding. Bij het tweede is sprake van functiemenging en komen direct naast woningen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. Volgens de VNG-publicatie behoren gebieden, die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de hogere milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. In de VNG-publicatie is aangegeven dat wanneer er sprake is van een 'gemengd gebied', de richtafstand met één afstandsstap mag worden verminderd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijke richtafstand van 30 meter wordt verminderd naar 10 meter en een oorspronkelijke richtafstand van 10 meter wordt verminderd naar 0 meter.

Beoordeling plan

Gezien de situering van de planlocatie aan de rand van het dorp waar sprake is van bestaande functiemenging (burgerwoningen, recreatiewoningen, enkele agrarische en niet-agrarische bedrijven) kan de planlocatie worden beschouwd als een gemengd gebied. Hier is reeds sprake van een zekere verstoring en een andere (hogere) milieubelasting dan in een rustig woongebied. In dergelijke gebieden kunnen de richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie met één afstandstap worden verlaagd. Een overschrijding van de wettelijk norm is echter niet toelaatbaar.

Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van één extra woning in een bestaande cultuurhistorisch waardevol pand alsmede de functiewijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning alsmede functiewijziging van een burgerwoning naar een agrarische bedrijfswoning, inclusief vormverandering van het agrarisch bouwvlak.

In de omgeving van het plangebied zijn navolgende bedrijven aanwezig:

Functie   Adres   Max. afstand   Feitelijke afstand  
Glastuinbouwbedrijf   De Berg 3   30 m   75 m  
Sierkwekerij   Scherpenbergsebaan 7   30 m   100 m  
Veehouderij   Molendreef 1   100 m   110 m  
Aannemersbedrijf   Scherpenbergsebaan 13   50 m   125 m  

Uit bovenstaande tabel kan worden geconcludeerd dat het voornemen, met realisering van 2 extra burgerwoningen niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende bedrijven. Daarnaast worden de nieuwe burgerwoningen ook niet blootgesteld aan onaanvaardbare hinder van deze omliggende bedrijven.

Met het voornemen wordt een bestaand agrarisch bouwvlak gewijzigd, waarbinnen een veehouderij is toegestaan. In beginsel dienen omliggende gevoelige functies op minimaal 100 meter afstand van een veehouder te zijn gesitueerd, met name vanwege het aspect geur.

De nieuwe woning in de Vlaamse Schuur op de Berg 5 bevindt zich op 15 meter afstand van het nieuwe agrarische bouwvlak. Daarnaast bevindt zich op 20 meter ten oosten van het agrarisch bouwvlak een recreatiewoning (De Berg 9). Overige omliggende burgerwoningen zijn gelegen op meer dan 75 meter.

In paragraaf 4.1.6 is nader gemotiveerd, dat geurhinder geen belemmering vormt voor het voornemen, mede gezien nadere afbakening binnen het bouwvlak, alwaar oprichting van dierenverblijven niet is toegestaan.

Voor de aspecten geluid en fijn stof geldt een minimale richtafstand van 30 meter. Aangezien sprake is van een gemengd gebied, behoeft voor deze aspecten slechts 10 meter te worden aangehouden. Het planvoornemen voldoet aan deze afstandsnormen in relatie tot de nieuwe burgerwoning alsmede de recreatiewoning op de Berg 9.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van het aspect bedrijven en milieuzonering kan een goed woon- een leefklimaat worden gegarandeerd ter plaatse van het plangebied.

Omgekeerd vormt het plan geen belemmering voor de bedrijfsvoering- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen niet-woonfuncties en bedrijven.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen beperking voor dit plan.

4.1.6 Geur

De vleesveehouderij valt onder de rechtstreekse werking van het Activiteitenbesluit. Hierin zijn regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot de veehouderijen behorende dierenverblijven, mestopslagen en sleufsilo's opgenomen. De geurregels hebben tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van de geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Met de in het Activiteitenbesluit opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij beslissingen in het kader van de Wet milieubeheer, dus nieuwe knelpunten moeten worden voorkomen.

Voor sleufsilo's geldt een vaste minimum afstand van 25 meter tot geurgevoelige objecten.

Voor het houden van landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor (stalemissies) en voor mestopslagen gelden de volgende minimum afstanden:

  • Tot geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom: 100 m
  • Tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom: 50 m

Bij het onderscheid binnen de bebouwde kom/buiten de bebouwde kom gaat het om de ligging van het geurgevoelige object. Of de veehouderij binnen (of buiten) de bebouwde kom ligt, maakt niet uit. Het gaat bij een vergunningaanvraag of een melding om de afstand vanaf het emissiepunt van een dierenverblijf tot de gevel van een geurgevoelig object. Bij een bestemmingsplan moet in beginsel uitgegaan worden van de grenzen van het bouwvlak voor de veehouderij. Alleen de eigen bedrijfswoning behorende bij de veehouderij is uitgezonderd.

Het is mogelijk om in een gemeentelijke verordening andere afstanden op te nemen. Het bevoegd gezag toetst dan aan deze afstanden. De gemeente Rucphen heeft vanwege woningbouwplannen in de Verordening geurhinder en veehouderij 2017 voor transformatiegebieden de afstand tot geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom gehalveerd tot 50 m. Vlakbij het plangebied ligt ook een transformatiegebied, zie navolgend figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0055-DEF1_0008.png"

Ligging transformatiegebied (uitsnede kaart bij de geurverordening)

Het bestemmingsplan biedt binnen het deel van het agrarisch bouwvlak waar het houden van dieren niet is uitgesloten, ruimte voor de bouw van een nieuwe rundveestal. Binnen het gehele bouwvlak mogen bij de veehouderij behorende voorzieningen worden opgericht zoals sleufsilo's.

In volgend figuur (tevens als kaarten opgenomen in Bijlage 9) is een contour van 100 m resp. 50 m weergegeven rondom het bouwvlak (blauw) en rondom het deel van het bouwvlak waar dieren mogen worden gehouden (rood). De bebouwde kom van Schijf ligt buiten de 100 meter contour. Het transformatiegebied uit de geurverordening ligt buiten 50 meter vanaf de rand van dit bestemmingsvlak.


De omliggende woningen (buiten de bebouwde kom) en de voormalige bedrijfswoning en Vlaamse schuur op de Berg 5 liggen buiten de 50 meter contour. Binnen de nieuwe woonbestemming ter plaatse van de oude ligboxenstal van de Berg 5 mogen geen gebouwen opgericht worden. Recreatiewoning de Berg 9 ligt binnen de 50 meter van het nieuwe bouwvlak. Het deel waar dieren gehouden mogen worden (en mestopslag mag worden gerealiseerd) ligt wel op meer dan 50 meter van deze recreatiewoning. Eventuele sleufsilo's / kuilvloerplaten moeten op een minimale afstand van 25 meter van deze recreatiewoning gesitueerd worden, maar hiervoor biedt het bouwvlak voldoende ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0055-DEF1_0009.png"

100m en 50m contouren rondom nieuw bouwvlak waar dierenverblijven opgericht mogen worden (rood) en rondom hele nieuwe bouwvlak (blauw)

Bedrijven met dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld en die ook een relevante geuremissie vergund hebben, liggen verspreid en op relatief grote afstand van het plangebied. Op ca. 1 km afstand ten noorden ligt Scherpenbergsebaan 14 met een vergunde geuremissie van circa 41.000 Ou en op ca. 1,3 km afstand ten oosten ligt Schijfsebaan 5 met een vergunde geuremissie van 86.000 Ou. Verder ligt op ca. 750 m afstand een kleine vleesveehouderij met een zeer beperkte vergunde geuremissie van 2.000 Ou (bron: Kaartbank Brabant / WEB BVB Brabant). Deze bedrijven hebben stallen die nog niet geheel voldoen aan de provinciale ammoniakeisen (IOV) en zullen uiterlijk 2028 nog verouderde stallen moeten aanpassen, zodat het minimale emissiereductie% voor ammoniak gehaald wordt. Aangezien deze bedrijven in een 'Beperking veehouderij gebied' liggen is uitbreiding in stallen niet mogelijk en is het zeer waarschijnlijk dat niet alleen de ammoniak maar ook de geuremissie en geurbelasting zal afnemen.

Gezien de ligging en relatief grote afstand van de intensieve veehouderijbedrijven in de omgeving tot het plangebied kan zonder nader onderzoek geconcludeerd worden dat de (cumulatieve) geurcontouren van deze bedrijven het plangebied niet zullen overschrijden en sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke vaste afstanden (voor bedrijven met dieren waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld) en de gemeentelijke geurverordening. Bedrijven van relevante omvang met dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld liggen op relatief grote afstand (ca. 1 km afstand).

Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Veehouderijen in de omgeving worden gezien de grote afstand tot de nieuwe woonbestemmingen niet belemmerd in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Het bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect geur uitvoerbaar.

4.1.7 Radarverstoringsgebied

Als gevolg van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de gemeente gelegen onder het radarverstoringsgebied van een radar op de vliegbasis van Woensdrecht en Herwijnen. Deze zone is vastgelegd om te voorkomen dat hoge gebouwen en/of bouwwerken het functioneren van de radar van het vliegveld verstoren. De zone betreft een cirkel met een straal van 75 kilometer, gemeten vanaf de positie van de radar. Deze cirkel bestaat uit een kern met een straal van 15 kilometer met een maximale bouwhoogte voor bouwwerken (in het algemeen) en daaromheen een ring die doorloopt tot 75 kilometer van de radar met een maximale bouwhoogte voor (alleen) windturbines.

De planlocatie is gelegen op een afstand van circa 15 kilometer van het radarstation van vliegbasis Woensdrecht en circa 50 kilometer van het radarstation van Herwijnen.

Voor de planlocatie geldt derhalve een formele maximale bouwhoogte van 88 m. Alhoewel in het plangebied geen planologisch kader wordt geboden voor de oprichting van bouwwerken van dergelijke hoogten, is in dit bestemmingsplan de beschermingsregeling uit de geldende generieke regeling overgenomen om de werking van de radar te beschermingen in de vorm van de aanduiding 'vrijwaringszone - obstakelbeheerzone'.

4.1.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voortvloeit, dient in de toelichting bij het bestemmingsplan gemotiveerd te worden in welke mate rekening is gehouden met diverse ruimtelijke belangen. In artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro wordt verwezen naar enkele milieuaspecten die in de toelichting terug dienen te komen. Daarbij wordt eveneens verwezen naar de milieueffectrapportage (m.e.r.). Dit is een wettelijk instrument dat als doel heeft milieuaspecten volwaardig te betrekking in de ruimtelijke afweging die gemaakt wordt ten behoeve ruimtelijke plannen en besluiten. Er zijn in beginsel drie afzonderlijke situaties die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht bij een bestemmingsplan:

a. Er is een passende beoordeling nodig in het kader van de Wet natuurbescherming;

b. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 3 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportrage;

c. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 4 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van he Besluit milieueffectrapportage.

Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D valt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet dan ook een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage onderdeel D categorie 14

  • Activiteit: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren.
  • Drempelwaarden: 200 stuks zoogkoeien ouder dan 2 jaar (Rav cat. A2) of 340 zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (Rav cat. A3).

Het bestemmingsplan maakt op de Berg 7 (via een binnenplanse afwijking) het oprichten van een nieuwe stal voor het houden van zoogkoeien en vrouwelijk jongvee indirect (binnenplans) mogelijk en een uitbreiding in dieren ten opzichte van de bestaande, planologisch legale situatie. Vanwege het in de regels opgenomen 'stikstofplafond' kan er slechts uitgebreid worden met 6 zoogkoeien + 6 jongvee, zonder dat de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden toeneemt. Hierdoor is er geen sprake van een (plan)m.e.r.-plicht en kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling t.a.v. het bestemmingsplan.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn. In dit geval dient het bevoegd gezag in een zo vroeg mogelijk stadium (voor de start van de procedure van het bestemmingsplan) een beslissing te nemen of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld dan wel een verdere m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente) moet onderzoeken of het plan activiteiten mogelijk maakt waardoor er sprake kan zijn van aanzienlijke gevolgen voor het milieu en op basis daarvan besluiten of een verdere m.e.r.(-beoordeling) uitgevoerd moet worden. In het uiteindelijke moederbesluit moet de beslissing over het wel of niet uitvoeren van een m.e.r. worden gemotiveerd. Eventuele bezwaren moeten worden ingebracht in een beroepsprocedure tegen het besluit over de moederprocedure (het bestemmingsplan).

In het kader van onderhavig plan is een vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie opgesteld, die als Bijlage 6 bij de toelichting aan het plan is toegevoegd. In de notitie is geconcludeerd dat er voor het bestemmingsplan geen passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming is vereist en dat nadelige milieueffecten ten gevolge van het bestemmingsplan kunnen worden uitgesloten.

4.2 Waterhuishouding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid.

4.2.1 Waterrelevant beleid en regelgeving

Waterbeheerplan 2016-2021

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, het watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer, waaronder grondwater, heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; de Keur en de Legger.

De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.

De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022

De gemeente Rucphen heeft samen met Waterschap Brabantse Delta, de provincie Noord-Brabant en Brabant Water het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022 opgesteld. De term verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Hierbij is er voor de gemeente sprake van drie zorgplichten:

  • zorgplicht voor inzameling en transport stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht voor afvloeiend hemelwater;
  • zorgplicht voorkomen structureel nadelige gevolgen van grondwater.


De gemeente dient zorg te dragen voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen. Deze taakverantwoordelijkheid geldt alleen indien de burger niet zelf op eigen terrein het hemel- en grondwater doelmatig kan verwerken. De uitvoering van werkzaamheden wordt intern integraal afgestemd en bij voorkeur gecombineerd met wegbeheer en reconstructie van de openbare ruimte zodat kosteneffectief 'werk-met-werk' gemaakt kan worden.

4.2.2 Huidige situatie plangebied

Inleiding

De bestaande situatie betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie met een vervallen bedrijfswoning, Vlaamse schuur, ligboxenstal en erfverharding alsmede een burgerwoning met enkele bijgebouwen. Overige gronden zijn in regulier agrarisch in gebruik danwel prive tuin.

Oppervlaktewater 

Er is binnen en in de directe nabijheid van het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig.

Bodemgesteldheid, maaiveld en grondwaterstanden

Ter plaatse bestaat de bodem overwegend uit zogehete laarpodzolgronden, opgebouwd uit leemarm en zwak lemig fijn zand. Het hoogte op het plangebied variëert ter plaatse tussen 10 en 14 meter +NAP. (Bron: Actueel Hoogte Bestand Nederland). De gronden hebben een grondwaterstand van VI en VII (bron: Bodematlas, Provincie Noord-Brabant). Hiervoor geldt dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand GHG is gelegen op een diepte tussen 60 en 120 cm beneden maaiveld.

4.2.3 Toekomstige situatie plangebied

Door het planvoornemen zijn er geen veranderingen in de geomorfologische samenstelling van de bodem van het plangebied.

Het planvoornemen vind hoofdzakelijk plaats binnen bestaande bebouwing. Er vindt enkel herbouw van een bestaande woning (de voormalige bedrijfswoning) plaats. Daarnaast wordt in de nabije toekomst mogelijk voorzien in de oprichting van een nieuwe loods (15 bij 30 meter) alsmede een sleufsilo en een 5 tal trekkershutten. Daar staat tegenover dat de voormalige ligboxenstal, sleufsilo's en erfverharding worden gesloopt. Per saldo zal het dakoppervlak daarmee licht afnemen. Ook het verhard oppervlak op het erf zal niet toenemen. Er zijn derhalve geen substantiële veranderingen ten opzichte van de huidige waterhuishoudkundige situatie.

Oppervlakten   Huidig m2   Toekomstig m2  
Dakoppervlak   2.100   1.850  
Terrein verharding   1.100   1.250  
Onverhard terrein   17.200   18.300  
Totaal   20.400   20.400  

In de beoogde situatie wordt het huishoudelijk afvalwater van de nieuwe inpandige woning in de Vlaamse Schuur en de herbouwde voormalige bedrijfswoning afgevoerd middels de bestaande aansluiting op het riool, waarmee het vuilwater wordt afgevoerd.

Het schoon hemelwater in het plangebied zal worden afgekoppeld van het riool en zal conform de bestaande situatie gedurende het grootste deel van het jaar vertraagd infiltreren in de bodem van de particuliere tuinen en erf. Het plangebied biedt hiervoor ruimschoots de ruimte en de lokale bodemkundig /hydrologische gesteldheid wordt geschikt genoeg geacht voor de benodigde infiltratie.

Niet aannemelijk is dat er, ook in extreme situaties, overlast ontstaat op eigen terrein of bij derden.

Indien de bebouwings-/verhardingstoename op een locatie minder dan 500 m2 bedraagt wordt er door het waterschap (op basis van de recente Keur) geen extra waterbergings compensatie verreist. Met het planvoornemen is er geen sprake van een toename in de verharding en daarmee geen compensatie-eis. In de regels is geborgd, dat bij eventueel toekomstige bebouwing > 500 m2 voldaan dient te worden aan de waterbergingscompensatie voorwaarden, zoals opgenomen in de hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor het afvoeren van hemelwater.

4.3 Natuur

Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de geldende natuurwetgeving.

4.3.1 Wetgeving

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland,
  • 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden en
  • 3. vereenvoudiging van regels.

Op basis van deze Europese richtlijnen is Nederland verplicht om beschermde habitats, soorten en hun leefgebieden in stand te houden of te herstellen. Daarvoor worden gebieden aangewezen waar deze soorten en habitats voorkomen. Voor deze aangewezen gebieden, veelal reeds onderdeel uitmakend van de Natuur Netwerk Brabant, geldt een speciaal beschermingsregime. Bij uitbreiding of verandering van activiteiten of bij nieuwe activiteiten in of in de nabijheid van deze gebieden moet er getoetst worden of er significante gevolgen zijn voor de gebieden.

De Wet natuurbescherming vormt tevens het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient tevens onderzocht te worden of deze ingrepen en /of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten in de omgeving. De wet is bedoeld om soorten te beschermen, niet individuele planten of dieren. Het gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt.

4.3.2 Gebiedsbescherming

Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebied specifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.

Natura 2000 gebieden

Het plangebied ligt centraal tussen de Natura 2000-gebieden 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld' (in Belgie), de 'Brabantse Wal' en het 'Ulvenhoutse Bos', op 8 km, 12.5 km respectievelijk 18 km afstand.

Gezien de relatief grote afstand tussen het plangebied en de Natura 2000- gebieden alsmede de lokale, kleinschalige aard van de voorgenomen plannen is nagenoeg uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op Natura 2000-gebieden. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 met betrekking tot de systematiek van de voormalige 'Programmatische Aanpak Stikstof' (PAS) dient voor ieder project ook te worden vastgesteld of er emissies van stikstof aan de orde zijn die leiden tot negatieve effecten ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura-2000 gebieden.

De veehouderij de Berg 7 heeft geen geldende natuurvergunning, maar een zogenaamde PAS-melding. Door de Raad van State uitspraak over het PAS is de PAS-melding ongeldig. Het Ministerie van LNV is voornemens om de PAS-meldingen te legaliseren, aangezien deze bedrijven (natuur)vergunningplichtig zijn geworden.

Voor een bestemmingsplan vormt de bestaande, planologisch legale situatie de referentiesituatie (dit geldt ook voor deze vormvrije m.e.r.-beoordeling en de voortoets Wet natuurbescherming voor het bestemmingsplan). De referentiesituatie ziet toe op totaal 162 kg NH3/jaar.

Uit een berekening met Aerius Calculator V2020 voor het bestaand gebruik volgt een stikstofdepositie van 0,01 mol N/ha/jaar op het Belgische Natura2000 gebied 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld' (ca. 8 km afstand) en op de Nederlandse Natura2000 gebieden 'Brabantse Wal' (ca. 12 km afstand), 'Ulvenhoutse Bos' (ca. 18 km afstand) en 'Biesbosch' (ca. 24 km afstand).


afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0055-DEF1_0010.png"

Ligging plangebied t.o.v. Natura2000 gebieden (Bron: Aerius Calculator v2020)

Uit een verschilberekening in Aerius Calculator V2020 (bijgevoegd als Bijlage 7 van de toelichting) tussen bestaand gebruik en de maximaal mogelijke veebezetting waarbij geen toename in stikstofdepositie op Natura2000 gebied optreedt, volgt dat bij meer dan 26 zoogkoeien + 26 stuks jongvee een toename in stikstofdepositie ontstaat. Uitgaande van de planregel die stelt dat gebruik van gronden en bouwwerken alleen toegestaan is als dit niet leidt tot een toename in stikstofdepositie t.o.v. de bestaande situatie, biedt het bestemmingsplan ruimte aan maximaal 26 zoogkoeien x 4,1 kg NH3 + 26 jongvee x 4,4 kg NH3 = 221 kg NH3/jaar (uitgaande van de verschilberekening in Aerius Calculator V2020 en de bestaande potstal als emissiepunt, dus dit moet beschouwd worden als een indicatie van de maximale ammoniakemissie).

Het bestemmingsplan biedt binnen het deel van het agrarisch bouwvlak waar het houden van dieren niet is uitgesloten, ruimte voor de bouw van een nieuwe rundveestal en bij de veehouderij behorende voorzieningen. De realisatiefase kan in theorie een tijdelijke toename in stikstofdepositie op Natura2000 gebieden veroorzaken ten gevolge van gebruik van mobiele werktuigen en bouwverkeer met mogelijke cumulatie met de bestaande stalemissies. Uit de indicatieve Aerius verschil-berekening volgt ook dat een maximale veebezetting van 26 zoogkoeien + 26 jongvee én een fictieve, worstcase realisatiefase (gebaseerd op het kengetal in Aerius voor de bouw van 10 vrijstaande woningen incl. bouwrijp maken) ook geen toename in stikstofdepositie geeft. Als gevolg van de een vernieuwde versie van de Aerius Calculator (V2022 respectievelijk V2021) is volledigheidshalve een nieuwe indicatieve verschil-berekening uitgevoerd. Ook in deze nieuwe berekening is geen sprake van een toename van stikstofdepositie. De nieuwe berekening is als Bijlage 8 aan de toelichting toegevoegd.

De nieuwe Wet stikstofreductie en natuurverbetering, die per 1 juli 2021 in werking is getreden, voorziet in een partiële vrijstelling voor een eventuele tijdelijke toename in stikstofdepositie door de sloop- en bouwactiviteiten (realisatiefase) in geval de stikstofdepositie t.g.v de gebruiksfase <0,05 mol N/ha/jaar blijft en dit is op de Berg 7 ook het geval.

(Bouw)verkeer veroorzaakt gezien de grote afstand tot Natura2000 gebieden geen stikstofdepositie op deze gebieden (uit een indicatieve controleberekening volgt dat 50 vrachtwagenbewegingen per etmaal binnen 1 km afstand al geen stikstofdepositie >0,00 mol N/ha/jaar meer veroorzaken. Het is uitgesloten dat op 8 km en verder een toename in stikstofdepositie optreedt ten gevolge van de verkeersgeneratie ten gevolge van het plan).

Door het zogenaamde stikstofdepositie-plafond in de planregels en rekening houdend met het 'bestaand, planologisch legaal gebruik' als referentiesituatie zijn significant nadelige effecten voor Natura2000 ten gevolge van het plan uitgesloten en is er geen Passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. Hierdoor is geen sprake van een rechtstreekse (plan)m.e.r.-plicht.

Natuurnetwerk Brabant

Het dichtstbijzijnde NNB gebied ligt op ongeveer 500 meter afstand ten noordwesten van het plangebied. De voorgenomen activiteiten in het plangebied zullen door hun lokale aard geen aantasting tot gevolg hebben van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNB in de omgeving en daarmee niet leiden tot negatieve effecten op het NNB.

4.3.3 Soortbescherming

De soortbescherming is opgenomen in de Wet Natuurbescherming. Deze bescherming geldt overal in Nederland, ook in de beschermde gebieden. De soortbescherming kent geen externe werking. Projecten worden getoetst aan de directe invloed op beschermde waarden binnen de grenzen van het plangebied. De wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantsoorten. Ook omvat de wet de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen Natura 2000 gebieden.

Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden is door Archimil BV een ecologische quickscan uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is als Bijlage 4 van de toelichting aan het plan toegevoegd. In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • op de planlocatie zijn geen beschermde flora en fauna waargenomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen activiteit;
  • voor de geplande activiteiten is op basis van de bekende gegevens geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk;
  • het noordelijk gedeelte van het plangebied (de Berg 7) is geschikt als foerageerhabitat voor marterachtigen, de egel, het konijn, de huismus en vleermuizen. Ter plaatse van het erf zijn geen werkzaamheden voorzien. Op het noordelijk aangrenzend soortarm en voedselrijk weiland zijn op termijn de oprichting van een loods, een sleufsilo en trekkershutten beoogd en mogelijk op lange termijn nog een dierenverblijf. Aangezien geen werkzaamheden ter plaatse van het erf zijn voorzien heeft de gewenste bestemmingswijziging geen negatief effect op het mogelijk voorkomen van deze soorten;
  • het zuidelijk gedeelte van het plangebied (de Berg 5) is potentieel geschikt als onderdeel van het leefgebied van de bunzing, egel, konijn en huismus. Door het ontbreken van struiken en hagen, en daarmee schuilgelegenheden, zal voor de bunzing, egel en konijn geen sprake zijn van essentieel leefgebied. Tevens zijn de egel en het konijn opgenomen in de bijlagen van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, waardoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt voor de aanvraag van een ontheffing voor de genoemde soorten;
  • ter plaatse van de te slopen voormalige bedrijfswoning (de Berg 5) zijn onder de dakpannen ruimtes aanwezig welke gebruikt kunnen worden als verblijfplaats door de huismus. Middels een aanvullende inspectie in de broedperiode (voorkeur in april) dient te worden vastgesteld of de woning gebruikt wordt als verblijfplaats. Mochten geen nesten aanwezig zijn dan dient de locatie ongeschikt gemaakt te worden om nestplaatsen nadien te voorkomen; De aanvullende inspecties naar huismussen hebben inmiddels plaatsgevonden. De bijbehorende onderzoeksrapportage is als Bijlage 5 van de toelichting aan het plan toegevoegd. In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
    • 1. Uit de resultaten van de veldinspectie volgt dat de te slopen woning niet gebruikt wordt als nestgelegenheid en dat de planlocatie geen deel uit maakt van essentieel leefgebied. De voorgenomen ingreep zal dan ook niet leiden tot het verloren gaan van leefgebied van de huismus.
    • 2. Wel is in de woning nestindicatie van nestelende kauwen waargenomen. In het kader van artikel 3.1, lid 2 van de Wet natuurbeschermingen dienen de sloopwerkzaamheden derhalve buiten het broedseizoen (15 maart tot 1 augustus) uitgevoerd te worden.
  • met uitzondering van een aanvullend huismus-inspectie wordt een ander aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna, voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk geacht;
  • eventuele werkzaamheden, waaronder het eventueel rooien van enkele bomen dienen buiten het broedseizoen (van 15 maart tot globaal 1 augustus) uitgevoerd te worden.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect Flora en Fauna geen belemmering vormt voor het planvoornemen, mits sloopwerkzaamheden van de huidige bedrijfswoning op de Berg 5 plaats vinden buiten het broedseizoen (15 maart tot 15 augustus).

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Archeologie

In Europees verband was het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd (Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz was een wijzigingswet en omvatte een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moesten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die naar verwachting in 2023 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd

Om de bescherming op gemeentelijk niveau te borgen heeft de gemeente in 2010 een Erfgoednota opgesteld, die in 2019 is geactualiseerd in de Nota Archeologie met bijbehorende archeologische beleidskaart. Op deze kaart is aangegeven op welke gronden archeologische resten zijn te verwachten, zie afbeelding hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0055-DEF1_0011.png"

Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart

Uit de archeologische beleidskaart blijkt dat nagenoeg het gehele plangebied een hoge archeologische verwachting heeft, met uitzondering van het noordwestelijk deel van het plangebied. Het plangebied maakt mogelijk onderdeel uit van een bekende vindplaats, historische kern en/of een hoge verwachting voor vindplaatsen van jagers/verzamelaars. Deze hoge verwachting is in het bestemmingsplan doorvertaald met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de aanvullende gebiedsaanduiding 'overige zone - waarde archeologie 2'. Voor deze gronden geldt dat een archeologisch rapport nodig is bij realisatie van bouwwerken en/of bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper reikend dan 50 cm onder het bestaande maaiveld.

Binnen het agrarische bouwvlak zal op termijn een loods, sleufsilo en enkele trekkershutten worden opgericht en mogelijk op termijn een extra dierenverblijf. Voor oprichting van deze bebouwing en bouwwerken zijn echter geen grootschalige bodemingrepen > 50 cm beneden het maaiveld noodzakelijk.

Ter plaatse van de woonbestemming wordt een woning in bestaande bebouwing (de Vlaamse schuur) gerealiseerd. Qua nieuwe bebouwing voorziet het voornemen in herbouw van de bestaande voormalige bedrijfswoning ter plaatse van de in 2015 gesloopte stal, aansluitend aan de voormalige bedrijfswoning. Daarnaast vindt sloop van een bestaande ligboxenstal plaats. Aangezien hierbij tevens sprake was van een mestkelder (ca 1,8 meter diep) zijn betreffende gronden dermate geroerd, dat hiervoor geen nader archeologisch onderzoek vooraf noodzakelijk wordt geacht.

Om meer zekerheid te verschaffen dat met de voorgenomen bouwplannen geen archeologische waarden worden aangetast is een archeologisch verkennend bureau- en booronderzoek uitgevoerd door Bureau voor Archeologie. De bijbehorende onderzoeksrapportage is als Bijlage 10 aan de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd. In de rapportage wordt geconcludeerd:

In de top van de natuurlijke ondergrond kan op basis van de landschappelijke ligging een sporenniveau aanwezig zijn op plaatsen waar het bodemprofiel voldoende intact is. Dit betreft de weilanden ten noorden en oosten van de woning bij De Berg 7 en het erf ten zuiden van Vlaamse schuur op De Berg 7.

Daarnaast dient in het zuidwesten (de Berg 5) rekening worden gehouden met resten van een historisch erf. Ter plaatse van de overige gronden binnen het plangebied is de bodem reeds verstoord en worden geen behoudenswaardige archeologische resten verwacht. Voor de beoogde plannen betekent dit:

  • De Berg 5: Geadviseerd wordt om dit plandeel vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling - herbouw van de woning. De sloop en nieuwbouw van de woning zullen plaatsvinden op ongeveer dezelfde plaats als de huidige woning op dit perceel, maar iets verschoven naar het westen. In deze zone zijn geen intacte bodemprofielen aangetroffen. De kans is klein dat bij dit plan archeologische resten worden verstoord, mits bij de voorgenomen bodemingrepen de bufferzone tot het historische erf in acht worden genomen.
  • De Berg 7: Als bij de eventuele graafwerkzaamheden ten behoeve van de realisatie van een veestal, een loods en een sleufsilo ten noorden en oosten van de woning op De Berg 7 dieper dan de basis van de A-horizont wordt gegraven dan kunnen archeologisch resten worden vergraven en dient vooraf in een zo vroeg mogelijk stadium nader archeologisch onderzoek te worden verricht om te bepalen of archeologische resten aanwezig zijn (kartering), en zo ja, wat daarvan de waarde is (waardering).

Ten behoeve van de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden (bij mogelijk toekomstige bodemingrepen) is in dit ontwerp bestemmingsplan conform het gemeentelijk archeologisch beleid en het gemeentelijk selectiebesluit naar aanleiding van het uitgevoerde archeologisch onderzoek op grote delen van de planlocatie de geldende archeologische dubbelbestemming 'waarde - archeologie' met de aanvullende gebiedsaanduiding 'overige zone - waarde archeologie 2' met bijbehorende beschermingsregeling gehandhaafd, met uitzondering van enkele delen rondom de bestaande bebouwing.

Om deze reden levert het aspect archeologie geen belemmering op voor het planvoornemen.

4.4.2 Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

De Erfgoedwet, van kracht sinds 1 juli 2016, bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving (Monumentenwet, Wet ruimtelijke ordening) is overgenomen in de Erfgoedwet, bijvoorbeeld de aanwijzing van rijksmonumenten, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten met elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting januari 2023 wordt ingevoerd, wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een door de provincie aangeduid cultuurhistorisch waardevol gebied. De locatie maakt conform de provinciale cultuurhistorische waardenkaart ook geen onderdeel uit van een overig waardevol historisch geografisch vlak danwel een gemeentelijk aangeduid cultuurhistorisch waardevol gebied.

De Berg is weliswaar aangeduid als historische weg, maar deze weg blijft met onderhavig voornemen ongewijzigd.

In het plangebied zijn geen monumentale panden aanwezig. Ook in de omgeving bevinden zich geen (rijks)monumenten of andere cultuurhistorische elementen die ‘aangetast’ worden met het voorgenomen initiatief en/of een specifieke extra planologische bescherming in dit bestemmingsplan vereisen.

Ter plaatse van de planlocatie is evenwel wel al zeer lang (omstreeks 1900) sprake van agrarisch gebruik en bebouwing. Blijkens de door het Monumentenhuis Brabant opgestelde rapport, dat als bijlage 1 aan de toelichting van dit bestemmingsplan is toegevoegd, dient de Vlaamsche schuur ter plaatse van de Berg 5 als cultuurhistorisch waardevol te worden beschouwd. De schuur heeft aan de buitenkant weliswaar niet de karakteristieke eigenschappen van een Vlaamse schuur, maar aan de binnenzijde wel. Het betreft een schuur die naar alle waarschijnlijkheid vanaf een andere locatie is meegenomen en ter plaatse opnieuw is herbouwd. Vanwege de afleesbare transformatie van de Vlaamse schuur naar een 'moderne' langsdeelschuur is er sprake van relatieve zeldzaamheid. De schuur wordt van belang geacht als uitdrukking van de sociaaleconomische en agrarische ontwikkeling van Schijf rond 1900. Het gebouw is architectonisch van enig belang en van betekenis als onderdeel van een complex, tezamen met de boerderij. Tevens is er sprake van stedenbouwkundige betekenis van het complex vanwege de ligging van de bebouwing aaneen historische wegenstructuur, in relatie tot nabijgelegen nieuwbouwwoningen.

Ten behoeve van herstel/restauratie en instandhouding van de cultuurhistorisch waardevolle schuur mag inpandig een woonfunctie worden gerealiseerd alsmede de voormalige bedrijfswoning worden herbouwd, mits de ensemble waarde van de bebouwing en de uitstraling van het cultuurhistorische erf behouden en versterkt wordt. Hier is bij het opstellen van de landschappelijk en stedenbouwkundige inrichtingsschets rekening mee gehouden. Zo is onder andere de situering van de te herbouwen woning aangepast aan de historische situering (parallel aan de Berg). Daarnaast wordt aan de zuidzijde van het erf in aanvulling op de bestaande westelijke groenstrook een struweelhaag aangeplant ter afscherming en afscheiding. Hiermee wordt aangesloten bij de historische perceelgrensbeplanting (zie onderstaande afbeelding), dat zorgt voor een besloten en kleinschalige karakter en waarmee het bebouwingsensemble (Vlaamse schuur en voormalige bedrijfswoning) wordt versterkt. De inrichtingsschets is als Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0055-DEF1_0012.png"

Uitsnede historische kaart 1910 met de diverse kleinschalige groenstructuren

Met inachtneming van bovenstaande vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Leidingen

Dwars door het voormalige agrarische bouwvlak en toekomstig woonbestemming is parallel aan De Berg een ondergrondse waterleiding gelegen, inclusief een beschermingszone van 5 meter breedte aan weerszijden van de leiding. Op deze gronden is in beginsel oprichting van bebouwing niet toegestaan en geldt voor eventuele bodemingrepen dat hier vooraf schriftelijk advies bij de leidingbeheerder dient te worden gevraagd.

In het plangebied zijn geen overige leidingen met een planologisch relevante beschermingszone gelegen, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding met het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij interpretatie van het plan.

5.2 Systematiek

Op de verbeelding is conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), (dit zijn op nationaal niveau voorgeschreven richtlijnen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen) en de geldende planologische regeling voor het buitengebied de bestemming van de gronden aangegeven. De bijbehorende bepalingen zijn vervolgens opgenomen in de planregels. De verbeelding brengt de planregels in beeld.

De planregels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft het artikel 'begripsbepalingen' waarin is toegelicht wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Het tweede artikel is 'Wijze van meten', waarin is aangegeven hoe de benoemde maatvoering moet worden gemeten.

  • 2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk betreft een nadere verklaring van de bestemmingen die op de verbeelding zijn aangegeven. De gehanteerde bestemmingen zijn in paragraaf 5.3 kort toegelicht.

  • 3. Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regelingen opgenomen die zijn bedoeld voor meer dan één bestemming. De gehanteerde algemene bepalingen zijn eveneens kort toegelicht in paragraaf 5.3.

  • 4. Overgangs- en slotregels

Binnen de overgangsbepalingen is geregeld dat bouwwerken en plannen die (legaal) bestaan op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt, maar die in strijd zijn met het bestemmingsplan, mogen worden herbouwd mits er geen veranderingen plaatsvinden in aard en omvang. In de slotregel is de officiële naam van het bestemmingplan genoemd. Deze naam moet worden gebruikt om te verwijzen naar het plan.

De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Vervolgens wordt in de bouwregels aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven wat als gebruik in strijd met de bestemming moet worden gezien. Om te voorkomen dat bestemmingen gefrustreerd worden zijn sommige bestemmingen voorzien van een stelsel van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden (de voormalige aanlegvergunning). Hierin is geregeld dat een aantal werken en werkzaamheden verboden is, tenzij het bevoegd gezag hiervoor een omgevingsvergunning heeft afgegeven.

5.3 Bestemmingen

Binnen dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen:

5.3.1 Agrarisch met waarden - Landschappelijk

Deze gronden zijn bestemd voor de agrarische bedrijfsuitoefening, waar naast een vollegrondsteeltbedrijf tevens een (niet-intensieve) veehouderij (aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veehouderij') is toegestaan.

De toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ingericht voor het houden van dieren is verbaal in de regels vastgelegd. Via een binnenplanse afwijking kan onder voorwaarden uitbreiding van deze oppervlakte worden toegestaan, mits kan worden voldaan aan de gestelde voorwaarden, waaronder de provinciale veehouderij regels.

Via een specifieke aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - dierenverblijf uitgesloten' is de situering van dierenverblijven nader bepaald. Binnen deze aanduiding zijn dierenverblijven niet toegestaan, teneinde te kunnen voldoen aan de geldende milieu-zoneringen.

Daarnaast wordt conform de generieke regeling in het bestemmingsplan buitengebied binnen het bouwvlak de bestaande vleesverkoop gereguleerd alsmede oprichting van maximaal 5 recreatieve standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen of trekkershutten.

Tenslotte kunnen conform de generieke regeling uit het bestemmingsplan buitengebied via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid nevenactiviteiten worden toegestaan.

5.3.2 Groen - landschapselement

De vereiste landschappelijke inpassing is op de verbeelding opgenomen met de bestemming 'Groen-Landschapselement'. Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen en/of het opslaan, storten of bergen van materialen niet toegestaan.

5.3.3 Wonen

Voor de te herbouwen woning alsmede de extra woning in de Vlaamse schuur is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Voor beiden woningen is een afzonderlijk bouwvlak opgenomen. Her- en nieuwbouw van een woning is uitsluitend toegestaan binnen dit bouwvlak.

Oprichting van bijbehorende bouwwerken is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'zone bijgebouwen'.

Ten noorden van de waterleiding en ontsluitingsweg is conform gemaakte afspraken ten behoeve van te hanteren milieutechnische richtafstanden oprichting van bebouwing en voorzieningen expliciet uitgesloten. Hiertoe is de aanduiding 'geen gebouwen toegestaan' op de verbeelding opgenomen.

In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering. Aansluiting is gezocht bij het geldende bestemmingsplan. De maximaal toegestane inhoud van de te herbouwen woning bedraagt 750 m3. Goot- en bouwhoogtes voor hoofdgebouwen zijn in het plan standaard in de regels bepaald op maximaal 5,5 respectievelijk 9 meter. Voor de te realiseren woning in de Vlaamse schuur geldt de bestaande maatvoering als maximum.

De toegestane omvang van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m2. Voor bijbehorende bouwwerken bedraagt de bouwhoogte van de bebouwing maximaal 6 meter en bedraagt de maximale goothoogte 3,5 meter.

5.3.4 Leiding - Water

De op de verbeelding tot 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, naast de primaire woonbestemming, mede bestemd voor de aanwezige waterleiding die bescherming behoeft. Binnen de bijbehorende belemmeringenzone van 5 meter mogen geen bouwwerkzaamheden en aanlegwerkzaamheden plaatsvinden zonder dat advies is verkregen van de leidingbeheerder.

5.3.5 Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van op of in die gronden aanwezige archeologische waarden. Bescherming van de archeologische waarden is geregeld doordat voor een aantal grondverstorende werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is.

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde archeologie 2 ' geldt een hoge archeologische verwachting. De dubbelbestemming kent een ondergrens van 100 m2. Indien de oppervlakte van de grondverstoring onder deze oppervlakte blijft, is geen archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt tevens voor bodemingrepen, die niet dieper gaan dan 50 cm beneden maaiveld.

5.3.6 Waarde - Cultuurhistorie

De voor 'Waarde – Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Met deze dubbelbestemming wordt de instandhouding van de cultuurhistorische waardevolle Vlaamse schuur nader geborgd. Het is verboden zonder een omgevingsvergunning dit bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.

5.3.7 Algemene regels

De algemene regels omvatten de standaardregels zoals de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels (waaronder het geldende parkeerbeleid) als ook de standaard afwijkingsmogelijkheden.

In de algemene bouwregels zijn onder meer algemene regels opgenomen voor ondergronds bouwen en is een verwijzing opgenomen naar de van toepassing zijnde hydrologische uitgangspunten van het waterschap Brabantse Delta voor compenserende waterberging bij toekomstige nieuwbouw.

In de algemene gebruiksregels is aangegeven wat in ieder geval als strijdig met de bestemming wordt geacht.

In de algemene aanduidingsregels zijn de regelingen van de diverse gebiedsaanduidingen opgenomen, die in dit plan zijn overgenomen uit de geldende planologisch-juridische regeling. Dit betreft onder meer de boringsvrije zone, de obstakelbeheerzone, beperkingen veehouderij en de aanduidingen kernrandzone, bebouwingsconcentratie en beslotenheid. De bijbehorende regels ten aanzien van deze gebiedsaanduidingen zijn overeenkomstig de geldende regeling overgenomen.

Daarnaast zijn hier de voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. De landschappelijke inpassing is noodzakelijk voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het voornemen. In de regels is daarom een voorwaardelijke verplichting aan gekoppeld aan de nadere aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting de Berg 5 - 7 '. Oprichting van nieuwe bebouwing binnen het agrarisch bouwvlak alsmede de herbouw van de voormalige bedrijfswoning en realisering van een extra woning in de Vlaamse Schuur is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat binnen 2 jaar na het realiseren van deze bebouwing de landschappelijke inpassing conform het in Bijlage 1 opgenomen landschappelijk inpassingsplan is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Daarnaast is de voorgenomen herbouw van de voormalige bedrijfswoning alleen ruimtelijk aanvaardbaar indien de bestaande woning en voormalige ligboxenstal worden gesloopt. Om dit te borgen is eveneens een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichtingen gelden zowel voor het her- en verbouwen van de panden als voor het gebruik ervan.

In de algemene afwijkingsregels is onder meer een regeling opgenomen die het bevoegd gezag de mogelijkheid biedt om, onder voorwaarden, maximaal 10 % van een aantal in het plan opgenomen maten af te wijken door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning.

In de overige regels is de generieke parkeerregeling opgenomen.

In de overgangsregels is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan en mits niet strijdig met het voorheen geldende bestemmingsplan met de daaronder begrepen overgangsbepaling. De bepaling is (verplicht) overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12, lid 1 Wro is opgenomen dat het verplicht is om een exploitatieplan vast te stellen op gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Artikel 6.2.1. onder a Bro geeft aan dat (o.a.) een bouwplan voor de bouw van één of meer woningen als bouwplan wordt aangewezen. Artikel 6.12, lid 2 Wro bepaalt dat in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad, naar aanleiding van de omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, 3°, Wabo, van het bestemmingsplan wordt afgeweken, kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is. Deze verzekering vindt plaats door middel van het sluiten van een realisatieovereenkomst.

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemers. Hiertoe wordt voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemers een realisatieovereenkomst afgesloten. In de realisatieovereenkomst wordt tevens opgenomen dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemers komt. Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de realisatieovereenkomst.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft weliswaar een 'bouwplan'. Omdat er echter een anterieure overeenkomst wordt afgesloten met de initiatiefnemers, is het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' en hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden. Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Overleg & inspraak

7.1 Omgevingsdialoog

Conform de gemeentelijke richtlijn zijn alle direct omwonenden voor de terinzagelegging van dit voorontwerp bestemmingsplan nader geïnformeerd over de voorgenomen plannen, waarbij de mogelijkheid is gegeven eventuele reacties kenbaar te maken. De binnengekomen reacties waren veelal informerend van aard en hebben niet tot een inhoudelijke wijziging geleid van het voorontwerp bestemmingsplan. Het verslag van de omgevingsdialoog is als Bijlage 11 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. De meest direct betrokken omwonenden zijn overigens beide betrokken bij deze procedure.

7.2 Vooroverleg en inspraak

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het concept ontwerp bestemmingsplan (het zogeheten voorontwerp) aan de verschillende vooroverleginstanties toegezonden worden.

De provincie Noord-Brabant heeft per brief dd. 2 mei 2022 verzocht om in het bestemmingsplan nader te borgen dat uitsluitend sprake is van een grondgebonden veehouderij die voldoet aan de Nadere regels Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij, zodat het plan in overeenstemming is met de provinciale (interim) omgevingsverordening. Hier zijn de regels van dit ontwerp bestemmingsplan op aangepast, door middel van een aanvullende bepaling.

In het kader van het vooroverleg zijn geen overige reacties ontvangen.

Daarnaast heeft het voorontwerp bestemmingsplan met ingang van donderdag 26 mei 2022 voor een ieder 4 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen reacties op het bestemmingsplan binnengekomen.

7.3 Tervisielegging

Dit bestemmingsplan heeft op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van de zienswijzen gedurende zes weken van 22 december 2022 tot en met 1 februari 2023 voor een ieder ter visie gelegen als ontwerpbestemmingsplan.

Gedurende deze perioden zijn geen zienswijzen ingediend door belanghebbenden.

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 8 maart 2023 ongewijzigd vastgesteld.