Plan: | Buitengebied Rucphen 2012, Achtmaalsebaan 22 te Schijf |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0840.9000B0021-DEF1 |
Aan de Achtmaalsebaan 22 in Schijf bevindt zich een voormalige steenfabriek, die al lange tijd niet meer in gebruik is. De eigenaar (PO Schijf vof) en de gemeente zijn via een overeenkomst van 13 januari 2014 overeengekomen dat de opstallen gesloopt worden, dat de bodem gesaneerd wordt en dat de bestemming door de eigenaar gewijzigd wordt van een bedrijfsterrein naar natuur. Inmiddels is de bebouwing gesloopt en de bodem gesaneerd. De eigenaar heeft op 17 maart 2016 een koopovereenkomst gesloten met een particulier uit de omgeving en in overleg met de gemeente is bepaald dat het gebied de functie natuur met extensief recreatief medegebruik zal krijgen. Om de bestemming met de beoogde functie in overeenstemming te brengen, is de voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012 opgesteld.
Het plangebied ligt op ongeveer 2 km ten zuidwesten van de kern Schijf, in het buurtschap Langeschouw, aan de Nederlands-Belgische grens. Het bevindt zich aan de rand van de Rucphense bossen, op de overgang van bebost naar open, agrarisch landschap. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (paars gearceerd)
Ter plaatse gelden het bestemmingplan 'Rucphen Buitengebied 2012' en de bijbehorende herzieningen. Binnen het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - steenfabriek' en 'bedrijfswoning uitgesloten'. Daarnaast heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie - ecologische hoofdstructuur'. Over het gehele plangebied ligt een bouwvlak met maatvoeringsaanduidingen. Tenslotte liggen over het gehele plangebied de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - radar' en 'overige zone - beperkingen veehouderij' en over delen van het plangebied de gebiedsaanduidingen 'overige zone - archeologische verwachtingswaarde middelhoog', 'overige zone - archeologische verwachtingswaarde laag' en 'overige zone - groenblauwe mantel'.
De opzet van de toelichting is als volgt.
De bebouwing van de voormalige steenfabriek is inmiddels gesloopt en het perceel ligt grotendeels braak. Het deel van het perceel waar geen opstallen stonden, is bebost. In figuur 2.1 is een luchtfoto opgenomen waarop de situatie is weergegeven toen de steenfabriek er nog stond (2015) en de terreinverharding nog aanwezig was. In figuur 2.2 is de situatie weergegeven na de sloop van de gebouwen en tijdens de sanering van het terrein.
Figuur 2.1 Situatie voor sloop gebouwen
Figuur 2.2 Situatie na sloop gebouwen
Natuurdoeltype
De locatie wordt omgeven door bos met het natuurdoeltype N16.01: “Droog bos met productie". (zie figuur 2.3). Droog bos met productie bestaat uit verschillende, veelal van oorsprong aangeplante, bosopstanden van den, (winter)eik, beuk, Douglas, lariks of fijnspar. De voedselarmere delen worden grotendeels gedomineerd door den, eik en beuk. Op de wat rijkere bodems is er een hogere groei van beuk, Douglas, lariks en spar, met betere mengingsmogelijkheden. Dit bostype is de productievariant van het bostype dennen-, eiken- en beukenbos (zonder productie; 15.02).
Figuur 2.3 Natuurdoeltype
Het bostype komt voor op een voedselarme tot lemige, zandige, zure ondergrond van het Droge Zandlandschap, zoals in dit deel van Noord-Brabant (zie ook de uitsnede van de bodemkaart in figuur 2.2). Het bostype is veelal uit hakhout, heide- en stuifzandterreinen ontstaan, maar kan ook aangelegd zijn op voormalige landbouwgronden waardoor de bovengrond verrijkt is. Het bos rondom het plangebied ligt op een terrein dat voorheen een stuifzand- en heidegebied was. Het bos is aangelegd rond 1900.
Inrichting
Er wordt aangesloten op het natuurdoeltype “Droog bos met productie”, zij het dat er geen productie plaats zal vinden. Met de sloop van de bebouwing en het verwijderen van de verharding wordt het terrein grotendeels vrij van begroeiing opgeleverd. Het onbegroeide deel van het terrein is circa 5.000 m2 groot. Dit deel wordt deels ingeplant met bos en deels met heide. Het bosdeel aan de westzijde zal voor 2/3 bestaan uit inheemse beuk en voor 1/3 uit inheemse eik. Het oostelijk deel van het terrein is natter en meer geschikt voor heide. Ook worden enkele wilgen toegevoegd. Het perceel zal hiermee goed aansluiten op de bestaande natuurwaarden in de omgeving en draagt daarmee bij aan de
kwaliteitsverbetering van het landschap.
Het volledige inrichtingsplan is opgenomen in bijlage 1. Daarin is ook een meer uitgebreide beschrijving opgenomen van de kenmerken van het natuurdoeltype.
Gebruik
Het perceel wordt primair teruggegeven aan de natuur en er zal tevens extensief dagrecreatief gebruik mogelijk worden gemaakt, in overeenstemming met de bestaande bestemming Natuur in het bestemmingsplan Buitengebied. Het extensief recreatief medegebruik zal bestaan uit boogschieten. Deze activiteit wordt uitgeoefend door de eigenaar/gebruiker. Het perceel wordt niet openbaar toegankelijk voor recreanten. Door middel van een hekwerk wordt het perceel afgescheiden van de omgeving. Het hekwerk dient alleen om betreding van buitenaf te voorkomen, er blijft sprake van een vrij zicht tussen beide natuurbestemmingen. Ook wordt een zone van 10 meter binnen de terreingrens vrijgehouden van het dagrecreatief gebruik.
Bestemming
Ten behoeve van de nieuwe functie krijgt het gebied middels dit bestemmingsplan de bestemming 'Natuur', waarbij conform het geldende bestemmingsplan tevens extensief dagrecreatief medegebruik is toegestaan. De functieaanduidingen en het bouwvlak worden verwijderd. De huidige dubbelbestemming en de gebiedsaanduidingen blijven ongewijzigd.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan het relevante beleid. Geconcludeerd wordt dat de beleidskaders de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) d.d. maart 2012 schetst het kabinet in algemene termen hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling betreft geen nationaal ruimtelijk belang zoals genoemd in de SVIR. Wel past het binnen de algemene doelstellingen met betrekking tot concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. De SVIR vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen en vormt de normstelling vanuit het Rijk.
De nationale belangen zoals opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het geen betrekking heeft op grootschalige infrastructurele ontwikkelingen van nationaal belang, aanleg van nutsvoorzieningen van nationaal belang of een relatie met de Ecologische Hoofdstructuur. Ook conflicteert het plan niet met die belangen, omdat de gronden hiervoor niet zijn gereserveerd of aangewezen. Het bestemmingsplan is daarom niet in strijd met het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro) en dus tevens onderdeel uitmaakt van het rijksbeleid. Een voorgenomen stedelijke ontwikkeling, waaronder recreatie en detailhandel, moet aan deze ladder worden getoetst. Deze ladder bestaat uit 3 tredes die gemotiveerd moeten worden in het bestemmingsplan.
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling van een natuurgebied is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.
Structuurvisie 2010 - Partiële herziening 2014
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Dit deel bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: 'samenwerken aan kwaliteit'. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
Figuur 3.1 Uitsnede structurenkaart (bron: aangepast van www.ruimtelijkeplannen.nl)
In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken. In figuur 3.1 is een uitsnede van de structurenkaart ter plaatse van het projectgebied weergegeven. Het plangebied is aangewezen als 'kerngebied groenblauw', dat bestaat uit de ecologische hoofstructuur inclusief verbindingszones. Hier wil de provincie zich inzetten voor een positieve ontwikkeling van de biodiversiteit, het ontwikkelen van een robuuste en veerkrachtige structuur, het versterken van de natuurlijke basis en landschappelijke contrasten, en het verbeteren van de gebruikswaarde van natuur en water.
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling draagt bij aan gebiedsgerichte natuurontwikkeling en past daarmee binnen de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.
Verordening Ruimte (2014)
In de Verordening ruimte 2014 staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte;
Op kaart 1 van de Verordening ruimte 2014 is het projectgebied aangewezen als groenblauwe mantel en deels ook als Ecologische Hoofdstructuur (zie onderstaande figuur).
Figuur 3.2 Uitsnede Integrale plankaart Verordening Ruimte (bron: aangepast van www.ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de locatie en het beoogde gebruik daarvan, zijn de volgende bepaling uit de Verordening Ruimte relevant.
Artikel 3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit
3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Toetsing
In de verordening is een ruimtelijke ontwikkeling gedefinieerd als "bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is". Bouwactiviteiten vinden niet plaats, maar omdat hier een wijziging van het planologisch regime nodig is, is toch sprake van een ruimtelijke ontwikkeling.
3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, doordat de bebouwing van de voormalige steenfabriek is verwijderd en het perceel een natuurbestemming krijgt (lid 3.1.1. onder b). Van nieuw ruimtebeslag is geen sprake; de beoogde ontwikkeling betreft juist een afname van het ruimtebeslag ten behoeve van een bedrijf. Daarmee wordt voldaan aan het bepaalde in lid 3.1.2 onder a. Er is ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat geen nieuwe bebouwing is voorzien en het plangebied juist is ontdaan van de aanwezige bebouwing. Doordat geen sprake is van nieuw ruimtebeslag, noch van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de bepalingen in 3.1.2 onder b, c en d niet van toepassing.
Doordat het gebied overeenkomstig het omliggende bosgebied als natuur wordt ingericht (zie hiervoor het inrichtingsplan in bijlage 1), is sprake van een goede landschappelijke inpasbaarheid (lid 3.1.1 onder a).
In hoofdstuk 4 is het beoogde gebruik getoetst aan de sectorale aspecten, waaronder bodemkwaliteit, waterhuishouding, archeologie, cultuurhistorie, ecologie en infrastructuur. Hieruit wordt geconcludeerd dat deze aspecten geen belemmering vormen voor het mogelijk maken van het beoogde gebruik. Daarmee is invulling gegeven aan het bepaalde in lid 3.1.3 van de verordening.
3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Voor de invulling van de kwaliteitsverbetering van het landschap heeft de gemeente Rucphen afspraken gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg (zoals genoemd in lid 3.2.5).Deze afspraken zijn vastgelegd in het "Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant" (18-12-2014). In het Afsprakenkader zijn categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen benoemd. Bij die categorieën is vervolgens aangegeven wat hoe invulling kan worden gegeven aan kwaliteitsverbetering van het landschap, in overeenstemming met de Verordening ruimte.
Categorie 1 is verdeeld in de subcategorieën a tot en met d. De voorliggende ontwikkeling past in subcategorie b.: Ontwikkelingen die primair kwaliteitsverbetering van het landschap tot doel of gevolg hebben, omdat een voormalig bedrijfsperceel wordt ingericht als natuur.
De toepassing van het Afsprakenkader leidt tot de conclusie dat een extra bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap niet noodzakelijk is.
Artikel 5 Ecologische Hoofdstructuur
5.1 Bescherming ecologische hoofdstructuur
Toetsing
Het voormalige bedrijfsperceel wordt ingericht als natuur conform het inrichtingsplan in bijlage 1. Bij het opstellen van dit plan is gebruik gemaakt van en aangesloten bij de natuurbeheertypen. De aanleg van dit natuurgebied is geborgd in de regels. Uit de toetsing in hoofdstuk 4 blijkt dat er geen cultuurhistorische waarden in het geding zijn en dat er geen aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur plaatsvindt. Het plan zal juist bijdragen aan deze waarden en kenmerken.
Artikel 6 Groenblauwe mantel
6.1 Bescherming van de groenblauwe mantel
6.10 Niet-agrarische functies
Toetsing
6.1 Bescherming groenblauwe mantel
In de Verordening zijn ecologische waarden en kenmerken gedefinieerd als "aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, mate van stilte, donkerte, openheid, landschapsstructuur en belevingswaarde".
Landschappelijke waarden en kenmerken zijn gedefinieerd als "gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten".
6.10 Niet-agrarische functies
De beoogde ontwikkeling betreft het omzetten van een bedrijfsbestemming naar een natuurbestemming. Het bouwvlak komt te vervallen. Er is daarom geen bouwperceel. De ontwikkeling draagt bij aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken, omdat het perceel op basis van het omliggende bos wordt ingericht als natuurgebied. Hiermee zal zowel de ecologische als landschappelijke waarde toenemen. Alle bebouwing is inmiddels verwijderd. Er wordt geen bedrijf, kantoor, of detailhandelsvoorziening gevestigd en er is geen sprake van een grootschalige ontwikkeling.
Conclusie
Het plangebied is grotendeels gelegen in de groenblauwe mantel en voor een klein deel ook in de Ecologische HoofdStructuur. Natuurbehoud en -ontwikkeling is hier gewenst en heeft prioriteit. De ontwikkeling past binnen de bepalingen van de Verordening Ruimte.
Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030
Op 6 juli 2010 is de Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 vastgesteld, een overkoepelende ruimtelijke visie voor de 19 samenwerkende gemeenten in de regio. In de visie worden de ambities en de koers voor West-Brabant richting 2030 beschreven. Op de visiekaart zijn voor het projectgebied geen specifieke aanduidingen opgenomen. Binnen de visie is het onderdeel natuur en landschap relevant: Er wordt ingezet op de ontwikkeling van natuur en landschap als stedelijk uitloopgebied.
Toetsing en conclusie
Het voorliggende plan bestaat uit natuurontwikkeling en draagt daarmee bij aan het behalen van de doelstellingen uit de Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030.
Nota Bodembeheer
In de Nota Bodembeheer - het regionale bodembeleid van de regio West-Brabant - uit augustus 2012, wordt het beleid ten aanzien van het (opnieuw) toepassen van grond en baggerspecie als bodem beschreven.
Toetsing en conclusie
Er is geen sprake van het toepassen van grond en baggerspecie als bodem. Uit de toetsing in paragraaf 4.2 blijkt daarnaast dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. De Nota Bodembeheer staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toekomstvisie Puur Rucphen 2030
Puur Rucphen; het staat voor het authentieke Brabantse leven in rust en ruimte. De Rucphense Bossen, De Heemtuin, de heide en de talloze fiets- en wandelpaden. De gemeente Rucphen bestaat uit leefbare dorpen in een aantrekkelijk gebied. Er zijn sterke sociale verbanden, een gevoel van geborgenheid en saamhorigheid. In de dorpen is het goed wonen en vertoeven. Dat is de verdienste van inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en de gemeente. Kortom, naast de kracht van de groene omgeving, brengt Rucphen ook de kracht van de inwoners tot uitdrukking.
Dit is uitgewerkt in een aantal perspectieven:
1. Aantrekkelijk wonen;
2. Vrijetijdseconomie;
3. Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen;
4. Overheidsparticipatie;
5. Regionale samenwerking.
Toetsing en conclusie
Het voorliggende plan draagt bij aan de groene kracht van de omgeving en daarmee aan perspectief 1, aantrekkelijk wonen. De ontwikkeling past daarom binnen de uitgangspunten van de toekomstvisie.
Structuurvisie Rucphen 2030 (2013)
Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003. In figuur 3.2 is een uitsnede van de visiekaart opgenomen.
Figuur 3.2 Structuurvisie Rucphen 2030
Het plangebied valt onder de Rucphense Bossen. Ter plaatse van de Rucphense Bossen is het versterken van natuur en de extensieve recreatie de ambitie.
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling voegt natuur toe die is gebaseerd op de in de omgeving reeds aanwezige natuurwaarden. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het versterken van de natuur. Tevens zal de ontwikkeling recreatiemogelijkheden in de natuur bieden, aangezien extensieve dagrecreatie wordt mogelijk gemaakt. De ontwikkeling past hiermee binnen de Structuurvisie Rucphen 2030.
Structuurvisie Landschap (2012)
Het doel van de Structuurvisie Landschap is kwaliteitsverbetering van het landschap bevorderen. Specifiek ter plaatse van de Rucphense Bossen geldt: beschermen en versterken van de natuurwaarden.
Toetsing en conclusie
Een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap conform de landschapspakketten of een bijdrage aan het Fonds Landschapsversterking is niet noodzakelijk, omdat de ontwikkeling voorziet in het wijzigen van een bedrijfsbestemming naar een natuurbestemming en daarmee op zich zelf al bijdraagt aan de kwaliteitsverbetering van het landschap en het versterken van de natuurwaarden. De ontwikkeling past hiermee binnen de Structuurvisie Landschap (2012).
Groenstructuurplan Rucphen (2009) en Groenstructuurkaart
Het doel van het Groenstructuurplan en de Groenstructuurkaart is het ontwikkelen van een hoogwaardige groenstructuur.
Toetsing en conclusie
In het Groenstructuurplan is de locatie aangewezen als bestaand natuurgebied. Op de Groenstructuurkaart is het plangebied aangewezen als bos/te handhaven natuurgebied. De beoogde ontwikkeling past hierbij. Voor het overige behandelen het Groenstructuurplan en de bijbehorende Groenstructuurkaart vooral de gewenste groenstructuur in de kernen. Voor het plangebied, dat in het buitengebied ligt, zijn geen specifieke ambities beschreven.
Visie Toerisme 2020
Rucphen wil zich profileren op de toeristische markt. Eén van de middelen daarvoor is het vermarkten van de Rucphense Bossen als toeristische trekpleister.
Afweging en conclusie
Door toedoen van de ontwikkeling zal het natuurareaal van de Rucphense Bossen vergroot worden. Hiermee ondersteunt de beoogde ontwikkeling de beleidsdoelen die in de Visie Toerisme 2020 zijn gesteld. De visie staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Geconcludeerd wordt dat omgevingsaspecten de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
Toetsingskader
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Brabantse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer,
watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.
Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners.
Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Onderzoek
In de huidige situatie is het plangebied deels verhard. Het bestemmingsplan voorziet in de wijziging van de bestemming bedrijf naar natuur. De bestaande opstallen worden gesloopt waardoor de verharding zal verdwijnen. In of in de nabije omgeving is er geen oppervlaktewater aanwezig, het plangebied is dan ook niet gelegen in kern- of beschermingszones. De realisatie van natuur en de sanering van de bodem zal het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse verbeteren en heeft geen consequenties voor de waterhuishouding en het waterbeheer.
Conclusie
De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Eerdere onderzoeken en werkzaamheden
Ter plaatse is natuurontwikkeling voorzien. De bodem dient hiervoor geschikt te zijn. In dat kader zijn in de periode juni t/m december 2016 de werkzaamheden uitgevoerd voor de bodemsanering, asbestsanering en sloopwerkzaamheden van de steenfabriek Lange Schouw. Doel van de werkzaamheden was de locatie geschikt te maken voor de bestemming natuur.
De sanering betrof aanvankelijk twee bodemverontreinigingen. Aan de noordzijde van de fabriek bevond zich een grondverontreiniging met minerale olie, aan de zuidzijde van de fabriek was een asbestverontreiniging aanwezig.
Na sloop van de opstallen is onder de voormalige fabriek nog een grondverontreiniging met asbest aangetroffen en aan de noordkant van de fabriek een uitloper van de verontreiniging met minerale olie. Beide ‘nieuwe’ verontreinigingen zijn, onder dezelfde condities als de overige verontreinigingen, inmiddels gesaneerd.
Van de uitgevoerde bodemsanering van aanwezige en ‘nieuwe’ verontreinigingen met minerale olie en asbest is een BUS-Evaluatie opgesteld en ter goedkeuring voorgelegd aan de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. In haar brief van 7 februari 2017 heeft de OMWB ingestemd met het behaalde saneringsresultaat (briefkenmerk 16120484).
Verkennend bodemonderzoek
Ten behoeve van de bestemmingswijziging is door gemeente Rucphen gesteld dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de voormalige bebouwing (steenfabriek) en het met asfalt verharde terrein ten westen ervan aanvullend dient te worden vastgesteld, omdat deze terreindelen in het verleden niet eerder zijn onderzocht.
Hierop is het Verkennend bodemonderzoek “bovengrond slooplocatie” Achtmaalsebaan 22 Schijf uitgevoerd (Wematech, kenmerk RN50170385.R001-0, d.d. 24 juli 2017). Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat de bodem plaatselijk licht verontreinigd is met PAK, minerale olie en kwik. De locatie wordt geschikt geacht voor het beoogde gebruik (natuur met licht recreatief gebruik).
Uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met PAK en minerale olie. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik.
geconcludeerd wordt echter dat de bovengrond plaatselijk voldoet aan de klasse industrie (bovengrond met zwakke/matige bijmengingen) en de overige bovengrond voldoet aan de achtergrondwaarde. De ondergrond voldoet aan de achtergrondwaarde.
Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek). Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.
Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "verdachte locatie" formeel gezien verworpen te worden. Gezien de geringe overschrijdingen is het echter gerechtvaardigd de gestelde hypothese te verwerpen.
Aangezien de slooplocatie reeds voldoende is onderzocht op asbest worden de aangetroffen bijmengingen met puin en bakstenen niet aangemerkt als aanleiding voor aanvullend asbestonderzoek.
De oorzaak van de harde lagen in de grond (bij boringen 9, 21 en 23) is niet bekend. Mogelijk betreffen de harde lagen puinlagen of resten van de fundering.
Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grondmonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
De resultaten van het onderzoek vormen, met inachtname van bovenstaande, geen belemmering voor het gebruik als natuur.
Bodemkwaliteit ter plaatse van voormalige bebouwing en asfaltverharding
Bovenstaande conclusie met betrekking tot het verkennend bodemonderzoek is ook opgenomen in de memo die is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. In die memo wordt tevens ingegaan op het totaal aan gegevens (sanering, BUS-evaluatie en recent verkennend bodemonderzoek). Op basis van die gegevens wordt ook geconcludeerd dat er geen asbestonderzoek noodzakelijk is. Voor de onderbouwing van die conclusie wordt verwezen naar Bijlage 3.
Eindsituatie verwijdering bebouwing, fundering en puinresten
Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden van het verkennend bodemonderzoek (Bijlage 2) is men op een drietal plaatsen gestuit op 'obstakels' in de bodem. In de memo zoals opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting wordt echter geconcludeerd dat de 'obstakels’ niet leiden tot gebruiksbeperkingen en dat het alsnog verwijderen hiervan daarom niet zinvol wordt geacht.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde saneringen, de BUS-evaluatie, de uitgevoerde onderzoeken en de door de gemeente geaccordeerde memo's kan geconcludeerd worden dat het aspect bodemkwaliteit de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.
Door de gemeente Rucphen is een Erfgoedkaart opgesteld, die bestaat uit een Cultuurhistoriekaart en een Archeologiekaart.
Archeologie
Toetsingskader
De Archeologiekaart van de gemeente Rucphen omvat een Archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een Advies archeologische beleidskaart. De Archeologische waarden- en verwachtingskaart geeft een zo volledig mogelijk beeld van de actuele kennis van het archeologische bodemarchief van de gemeente Rucphen. De Archeologische waarden- en verwachtingskaart geeft informatie over de ligging en de omvang van alle bekende archeologische terreinen en de verwachting (hoog, middelhoog, laag) op de aanwezigheid van nog onbekende archeologische objecten en terreinen. Deze kaart vormt de inhoudelijke verantwoording van de Archeologische Beleidskaart. De Advies archeologische beleidskaart is de vertaling van de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart in ruimtelijk beleid.
Onderzoek
Op basis van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart heeft het plangebied deels geen archeologische verwachtingswaarde (grijs), deels een lage (geel) en deels een middelhoge (oranje) archeologische verwachtingswaarde (zie figuur 4.1).
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart
Het deel zonder archeologische verwachtingswaarde valt volgens de archeologische beleidskaart onder archeologisch beleidsadviesgebied 6 (zie figuur 4.2). Het gaat hierbij om gebieden waar de bodem zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden. Deze gebieden zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
De delen met een lage en middelhoge verwachtingswaarde vallen respectievelijk onder archeologisch beleidsadviesgebied 5 en 4. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van respectievelijk 50.000 en 500 m² en een diepte van 50 cm een archeologisch onderzoek vereist.
De opstallen zijn inmiddels gesloopt en er vinden geen verdere bodemingrepen plaats. Hierdoor is voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Toetsingskader
De gemeentelijke Cultuurhistoriekaart omvat een gecombineerde cultuurhistorische waardenkaart en cultuurhistorische beleidskaart. Op de Cultuurhistoriekaart zijn de in de gemeente aanwezige cultuurhistorische waarden aangegeven met betrekking tot het (steden)bouwkundig erfgoed, het historisch-geografisch erfgoed en de historische groenwaarden). Daarnaast is op de Cultuurhistoriekaart een ‘matrix waardering en beleid’ opgenomen, waarin wordt aangegeven op welke
wijze de cultuurhistorische waarden in ruimtelijk beleid verankerd kunnen worden.
Onderzoek
Volgens de Cultuurhistoriekaart zijn in het plangebied productiebos en een steenfabriek te vinden. Een uitsnede van de kaart is weergegeven in figuur 4.2.
Figuur 4.2 Uitsnede Cultuurhistoriekaart
Aan productiebos is geen cultuurhistorische waarde gekoppeld. Met de 3e herziening van het bestemmingsplan Rucphen Buitengebied 2012, is de steenfabriek niet langer van cultuurhistorische waarde.
Conclusie
In een deel van het plangebied zijn mogelijk archeologische resten aanwezig. Om deze te beschermen is conform de archeologische beleidskaart en de systematiek van het plan Buitengebied een gebiedsaanduiding opgenomen. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied aanwezig. De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), die op provinciaal niveau ruimtelijk is vastgelegd.
In Nederland zijn de bescherming van natuurgebieden en de daarin voorkomende natuurwaarden geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Onder deze wetgeving vallen zowel de Natura 2000-gebieden als de Beschermde Natuurmonumenten. Natura 2000-gebieden zijn gebieden die aangewezen zijn op grond van de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn of beide. Zowel Natura 2000-gebieden als Beschermde Natuurmonumenten zijn geselecteerd en als te beschermen gebieden aangewezen op grond van in deze gebieden voorkomende bijzondere natuurwaarden. Deze natuurwaarden mogen niet worden aangetast. De Provincie is het bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswet 1998.
De Flora- en faunawet is de soortgerichte implementatie van de Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn. De Flora- en faunawet beschermt in beginsel soorten. De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Activiteiten waarbij schade wordt gedaan aan beschermde dieren of planten zijn verboden, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan (het “nee, tenzij”-principe). Het is dan ook altijd zaak om, waar mogelijk, activiteiten uit te voeren zonder schade aan beschermde dieren en planten aan te brengen.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) bestaat uit planologisch beschermde gebieden die zijn aangewezen om ecologische verbindingen te realiseren tussen belangrijke natuurgebieden. Deze natuurgebieden en de verbindingen daartussen vormen samen een ecologisch netwerk. De wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN mogen niet door een ingreep worden aangetast. Alle (mogelijke) effecten van een voorgenomen ingreep moeten daarop dan ook worden getoetst. De Provincie, waarbinnen het plangebied valt, geeft invulling aan het NNN en is daartoe het Bevoegd Gezag.
Onderzoek
Het plangebied ligt in het NNN (voorheen EHS). Door de fabriek te slopen en het plangebied een natuurbestemming te geven, worden natuurwaarden toegevoegd. Ten behoeve van de sloop van de gebouwen is ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5) waarbij zowel gebieds- als soortenbescherming is belicht. Hieruit is gebleken dat zowel de Natuurbeschermingswet als de Flora-en Faunawet de ontwikkeling niet in de weg staan. Er zijn wel een aantal aanbevelingen gedaan voor het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden, namelijk. Het volgende wordt geadviseerd.
De bebouwing is inmiddels gesloopt. Tijdens de werkzaamheden is rekening gehouden met de aanbevelingen uit de Quick scan Flora en Fauna.
Conclusie
Het aspect ecologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties in het bestemmingsplan waar geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.
Onderzoek
Het initiatief maakt geen geluidsgevoelige functies mogelijk. Het aspect geluid is daarom niet relevant.
Conclusie
Het aspect geluid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
Het initiatief maakt geen milieugevoelige functies mogelijk. Daarnaast zal door toedoen van de ontwikkeling een milieubelastende functie verdwijnen. Hiervoor komt natuur in de plaats.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van drie gasleidingen, maar niet binnen de PR-contour. Het initiatief maakt geen kwetsbare functies mogelijk. De nieuwe bestemming leidt niet tot een relevante toename van de personendichtheid. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk. Het plangebied voldoet aan de criteria van het standaardadvies. Het standaardadvies van de brandweer is opgenomen in Bijlage 6 van de toelichting. Voor het overige zijn er geen externe veiligheidsrisico's aan de orde.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de luchtkwaliteit. Het wegnemen van de bedrijfsbestemming en het ontwikkelen van natuur ter plaatse, zal de luchtkwaliteit juist ten goede komen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Een bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een gedeeltelijke herziening van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012 (moederplan). Hierdoor is sprake van een afwijkende opzet in vergelijking met een 'regulier' bestemmingsplan.
Voor het inzichtelijk krijgen van de geldende juridisch-planologische situatie binnen het plangebied, is het noodzakelijk om naast deze herziening ook de 3e algemene herziening te raadplegen; voorliggende herziening geeft geen compleet overzicht van de nieuwe juridisch-planologische situatie. Op www.ruimtelijkeplannen.nl is door de gemeente een geconsolideerd plan tot en met de 2e herziening gepubliceerd; dit plan biedt een goed inzicht in het juridisch planologische kader maar is niet juridisch bindend.
Verbeelding
Alleen het gedeelte van het perceel waar naar aanleiding van deze herziening een aanpassing plaatsvindt, is op de verbeelding opgenomen. Voor de volledigheid zijn, naast de wijziging van de enkelbestemming (van Bedrijf naar Natuur), ook alle dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen die van kracht blijven, opgenomen. Zodoende geeft de verbeelding een compleet beeld van de bestemmingen en aanduidingen die ter plaatse van dit deel van het betreffende perceel gelden.
Regels
Voor de regels wordt aangesloten bij het moederplan en de bijbehorende herzieningen. voor de specifiek situatie worden enkele bepalingen toegevoegd aan de bestemming Natuur. In verband met de veiligheid van eventueel aanwezige personen op het aangrenzende terrein worden de volgende regels opgenomen.
Als borging van de afspraak tussen gemeente en provincie dat het gebied ingericht wordt als natuur is een overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de nieuwe eigenaar van het perceel. Daarin is vastgelegd hoe het plangebied wordt ingericht als natuur en hoe deze natuur in stand gehouden wordt.
De herziening is opgesteld op basis van SVBP2012. Voor alle bestemmingsplannen die worden opgesteld na 1 juli 2013 - ook voor partiële herzieningen - dient op basis van de Wro SVBP2012 te worden toegepast. De gebruikte terminologie van SVBP2012 kan op onderdelen verschillen van die van SVBP2008, de standaard die in het moederplan is toegepast.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 onder f. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting inzicht worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Hierna wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van de ruimtelijke procedure (ex artikel 3.1.1. Bro) is overleg gevoerd met instanties over de inhoud van het proces.
Het (voor)overleg heeft geresulteerd in schriftelijke reacties van de provincie, het waterschap en de brandweer. In de Nota van Beantwoording in Bijlage 7 bij deze toelichting wordt nader ingegaan op deze reacties.
Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven. De provincie heeft geen zienswijze ingediend, maar enkel een suggestie over het inrichtingsplan. Bij de verdere uitwerking van het inrichtingsplan wordt deze suggestie meegenomen. De brandweer heeft aangegeven dat het plan voldoet aan de criteria van het standaardadvies. het standaardadvies is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd. Verder hebben de reacties niet geleid tot wijzigingen.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een beperkte herziening van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012'. Hierom is besloten om geen inspraak te verlenen op de voorliggende herziening.
Burgemeester en wethouders hebben, ter voldoening van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met een publicatie in de Staatscourant en de Rucphense Bode van 22 november 2017 en op de gemeentelijke website, kennis gegeven van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Achtmaalsebaan 22 te Schijf. Het ontwerpbestemmingsplan heeft aansluitend van 23 november 2017 gedurende een termijn van zes weken (t/m 4 januari 2018) ter inzage gelegen in het gemeentehuis en was daarnaast digitaal raadpleegbaar via de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbende (overheids)instanties zijn voorts separaat op de hoogte gebracht van de terinzagelegging.
Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder over het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze, naar keuze schriftelijk of mondeling, naar voren kunnen brengen. De geboden mogelijkheid heeft niet geleid tot zienswijzen. Zie ook de Nota van Beantwoording in Bijlage 7 bij deze toelichting.
De kosten die verband houden met het nieuwe gebruik zijn plankosten, de kosten van de sloop en de kosten van natuurontwikkeling. Over deze kosten is een overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente. De financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee afdoende gewaarborgd.