Plan: | Leisuregebied Binnentuin |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0840.5000M0001-VO01 |
Toelichting
In de Toekomstvisie is de ontwikkeling van de Binnentuin als actiepunt opgenomen. Doel is het samen met ondernemers ontwikkelen van de Binnentuin tot hotspot voor intensieve recreatie met een actief en sportief karakter, met internationale uitstraling. In de structuurvisie 2030 van de gemeente Rucphen is de Binnentuin gepositioneerd als verbinding tussen de drie grootste kernen en als recreatief centrum. Doel is het opwaarderen van de Binnentuin tot een groen binnengebied met diverse sport- en intensieve recreatievoorzieningen van gemeentelijk en regionaal belang. Het gebied dient door middel van recreatieve routes en groen- en waterstructuren beter te worden verbonden met de kernen Rucphen, St. Willebrord en het buitengebied.
Na het vaststellen van de structuurvisie is onderzocht hoe de gewenste ontwikkeling van de Binnentuin tot stand kan worden gebracht. Het resultaat is een aanvullend programma op de bestaande voorzieningen met recreatiewoningen, een hotel en nieuwe sport- en leisurevoorzieningen. Een nieuw bestemmingsplan is nodig om deze functies mogelijk te maken en het huidige bestemmingsplan te actualiseren. Het voorliggende bestemmingsplan biedt een compleet en flexibel kader voor de ontwikkeling van de Binnentuin. De ligging van het plangebied is weergeven in figuur 1.1.
Het plangebied ligt centraal in de gemeente Rucphen, tussen de kernen St. Willebrord en Rucphen.
Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan het bedrijventerrein Nijverhei en het voorzieningencluster.
Aan de noordkant lig het buitengebied en circa 1,5 km noordelijker de A58. Het plangebied wordt globaal begrensd door:
In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
In de Binnentuin is de laatste 40 jaar een transformatie ingezet van een agrarisch landschap naar een landschap met sport en recreatieve invulling. Op dit moment is de Binnentuin een verzameling van diverse functies, waaronder de Skidôme, verschillende sportvelden, een manege, een zwembad, een heemtuin, een schietbaan en een modelracebaan.
Enkele voorzieningen, zoals de Skidôme en de schietbaan, zijn recent vernieuwd en uitgebreid. Ook zijn er voorzieningen die slechts deels in gebruik en/of aan modernisering toe zijn.
Structuurplan Binnentuin
Met het structuurplan Binnentuin (vastgesteld door de gemeenteraad op 15 mei 2008) is in 2008 de eerste stap gezet richting de opwaardering van het plangebied. Er is ingezet op het versterken van de landschappelijke structuur als drager voor de beoogde ontwikkelingen. Dat gebeurt door het verbeteren en versterken van de verbindingsassen voor groen en voor langzaam verkeer. Ook is gekozen voor het uitbreiden/nieuwvestigen van dagrecreatieve voorzieningen en voor het toevoegen van verblijfsrecreatie. De ontwikkelingen in het plangebied zijn in het structuurplan gekoppeld aan de ontwikkeling van de kernranden en het voorzieningencluster aan de Kozijnenhoek. Het is de bedoeling dat de Binnentuin zowel ruimtelijk als functioneel een eenheid gaat vormen die bovendien goed op de omgeving zal aansluiten. In figuur 1.2 is de plankaart van het structuurplan weergegeven.
Figuur 1.2 Plankaart structuurplan Binnentuin 2008
Masterplan 2013
Het structuurplan vormde het vertrekpunt voor een nieuw Masterplan, dat in 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. In het Masterplan is het programma in samenwerking met de ontwikkelingsgroep Binnentuin (bestaande uit verschillende belanghebbenden in en rond het gebied) verder uitgewerkt. In het Masterplan zijn de volgende ontwikkelingen als speerpunten benoemd:
Daarnaast worden de volgende ambities beschreven:
Met het Masterplan, waarvan een functiekaart is opgenomen in figuur 1.3, is ingezet op een transformatie voor de komende 10 tot 20 jaar, zodat een gebied ontstaat met een intensief recreatief karakter en een sterke eigen identiteit. Het Masterplan is in de structuurvisie Rucphen 2030 als uitwerking opgenomen.
Figuur 1.3 Masterplan Binnentuin 2013
Verkenning scenario's 2015
Na de vaststelling van het Masterplan en de Structuurvisie zijn de uitgangspunten voor de ontwikkeling veranderd. Om daar op in te spelen zijn diverse verkenningen uitgevoerd. De veranderingen in de uitgangspunten zijn als volgt.
De ontwikkeling van de verblijfsrecreatie (recreatiewoningen en hotel) is onlosmakelijk verbonden met die van de nieuwe bovenregionale attracties. De vakantiewoningen blijven overeenkomstig het Masterplan 2013 gesitueerd aan de noord- en westzijde van de Binnentuin. Een hotel en/of groepsaccommodatie met een relatief kleine ruimtebehoefte is op meerdere plekken inpasbaar, al dan niet in combinatie met de overige gebouwde voorzieningen.
Stedenbouwkundig plan 2016
Met de verkenning van de scenario's en de rapportage over de versterking van het concept is de verdere uitwerking van de plannen ter hand genomen. Dit heeft geleid tot een stedenbouwkundig plan met daarin de volgende elementen:
In hoofdstuk 2 is de inhoud van het stedenbouwkundig plan nader toegelicht.
Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende planologische regelingen:
naam regeling | plantype | vastgesteld |
Buitengebied Rucphen 2012 | bestemmingsplan | 29-03-2012 |
Buitengebied Rucphen 2012 1H | bestemmingsplan | 11-12-2013 |
Buitengebied Rucphen 2012 2H | bestemmingsplan | 29-10-2014 |
Buitengebied Rucphen 2012 3H | bestemmingsplan | 16-12-2015 |
Buitengebied Rucphen 2012 | gerechtelijke uitspraak | 17-06-2014 |
Sport- en Vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong', Baanvelden 22 | bestemmingsplan | 27-09-2012 |
Skidôme, uitbreiding Sportpark Vijfsprong | bestemmingsplan | 08-07-2010 |
Sport- en vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong', Skidôme Rucphen, wijzigingsplan 1 | wijzigingsplan | 07-02-2012 |
Sport en Vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong' | bestemmingsplan | 25-06-1996 |
De opzet van de toelichting is als volgt:
Ruimtelijk
Het landschap van de Binnentuin is in de tijd langzaam gegroeid tot wat het nu is. Veel verschillende elementen, uit verschillende perioden, zijn nog herkenbaar in het gebied. Van een agrarisch landschap is in de laatste 40 jaar een transformatie ingezet naar een landschap met sport- en recreatievoorzieningen. In de huidige landschapsopbouw vormen houtwallen (deels nog) de omkadering van akkers, die als kamers binnen hun omkadering een apart element vormen.
Figuur 2.1 Huidige situatie (ruimtelijk)
De westzijde van het gebied is een groene overgangszone tussen de kern Rucphen en de Binnentuin. Dit gebied heeft overwegend een besloten, groen karakter. De noordzijde van het plangebied bestaat uit akkers en grasland. Typerend voor dit gebied zijn de waterpartij en een aantal stevige bomenrijen. Meer naar het oosten is het agrarisch gebied opener. De zuidoostzijde bestaat uit een bebouwingscluster van woningen en agrarische bedrijven met een variatie aan gebouwen en een directe overgang naar open agrarisch gebied.
Functioneel
In het gebied is vooral een aantal sport- en recreatievoorzieningen aanwezig. Momenteel bevinden zich in de Binnentuin de volgende gebruikers en functies:
Figuur 2.2 Huidige situatie (functioneel)
Beoogd wordt om de transformatie van agrarisch landschap naar een landschap met sport en recreatieve invulling de komende 10 tot 20 jaar voort te zetten. Het behouden en indien nodig herstellen van de huidige kenmerkende elementen, die deels het verhaal van het ontstaan van het gebied vertellen, vormt het uitgangspunt bij de ontwikkeling van de Binnentuin.
Landschappelijke hoofdstructuur
Een sterke landschappelijke hoofdstructuur (zie figuur 2.3) vormt de drager van het plan; nieuwe ontwikkelingen worden hierin ingepast. Er wordt aangesloten bij de bestaande houtwallen door ook in de nieuwe structuur een groot deel van de kaders aan te geven en kamers te vormen voor nieuwe functies. De huidige schaal in het gebied en directe omgeving wordt gerespecteerd. Het bestaande bosrijke deel van de Binnentuin zal zijn huidige karakter behouden door het toepassen van merendeels onverharde paden en het inrichten van groene kamers met verblijfsrecreatie. Bestaande beplanting wordt zoveel mogelijk behouden. De te rooien groenelementen worden ruimschoots gecompenseerd door de groenstrook waarmee het plangebied wordt omringd.
Figuur 2.3 Toekomstige landschappelijke hoofdstructuur
Ruimtelijk-functionele structuur
Het belangrijkste element in de ruimtelijk-functionele structuur is de Skidôme. De omvang van het gebouw en de grote aantrekkingskracht voor bezoekers maken de Skidôme tot het natuurlijke middelpunt van het gebied. De nieuwe functies zijn rondom deze stevige kern geprojecteerd.
Rechts van de voorzijde van de Skidôme komen de indoor skydive, de sporthal, het zwembad en de wielerexperience met ondersteunende horeca en wielerretail. Ten oosten hiervan is de nader te bepalen derde attractie of het hotel beoogd. Aan de zuidkant blijven de schietbaan en de hondenclub bestaan en is ruimte voor het hotel of de derde attractie. De nieuwe publiekstrekkers met een meer intensieve bebouwing zijn bij elkaar geprojecteerd om de onderlinge samenhang te bevorderen. De ligging aan de zuidkant van het gebied heeft nog twee voordelen. Ten eerste is de ontsluiting van de Binnentuin voorzien via de Baanvelden en de Kozijnenhoek. De meest intensief bezochte functies zijn op deze manier vlot bereikbaar vanaf de hoofdontsluiting. Ook is een goede presentatie van deze functies naar de hoofdontsluiting mogelijk. Ten tweede grenst deze zone aan het voorzieningencluster aan de overzijde van de Kozijnenhoek. Wat sfeer en intensiteit betreft is dit de beste aansluiting op de omgeving.
De andere functies zijn als een schil rondom de kern gelegd. Aan de noordoostzijde bevinden zich de bestaande sportvelden en komen het wielerparcours en de BMX-baan. Deze elementen vormen de overgang naar het open agrarisch gebied. Aan de noordwest- en zuidwestzijde zijn twee locaties met recreatiewoningen voorzien. Door versterking en uitbreiding van de groenstructuur worden deze locaties geïntegreerd in de Binnentuin. De zuidwestzijde behoudt het groene en bosrijke karakter, met de Heemtuin als dragend element. De bestaande padenstructuur zorgt voor een natuurlijke verbinding met het woongebied aan de oostzijde van Rucphen. Een voorbeelduitwerking van de toekomstige indeling is weergegeven in figuur 2.4.
Figuur 2.4 Beoogde ruimtelijk-functionele structuur
Skidôme
De Skidôme ligt in het hart van het gebied. In 2011-2012 is een tweede skihelling toegevoegd, met daarbij een ijskartbaan. Voor de nabije toekomst staat een verlenging van de banen gepland. Het parkeerterrein aan de voorzijde van de Skidôme zal dienst gaan doen als centraal plein, waaraan enkele nieuwe (indoor skydive, wielerexperience met ondersteunende horeca en wielerretail) en te verplaatsen voorzieningen (zwembad en sporthal) gesitueerd worden. Onder de verlengde banen en direct rondom de Skidôme zijn extra parkeerplaatsen beoogd. Gekoppeld aan de Skidôme komt er tevens een indoor skydive.
Wielerwereld
De Wielerwereld bestaat enerzijds uit de wielerexperience met ondersteunende horeca en wielerretail, anderzijds uit een wieleroefenbaan en een BMX-baan. De wielerexperience is samen met de wielerretail en ondersteunende horeca geprojecteerd in het centrum van de Binnentuin. De BMX-baan en wielerbaan worden aangelegd aan de noordoostzijde van het plangebied in verband met het ruimtebeslag en de overgang naar het open agrarische gebied.
Sportvoorzieningen
De sportvoorzieningen zijn als functie allemaal al aanwezig in het gebied. Het gaat om de volgende voorzieningen:
Het zwembad en de sporthal worden verplaatst. Het nieuw te bouwen complex waarin deze functies worden gesitueerd, biedt de beste mogelijkheden om de noodzakelijke moderniseringen door te voeren. Daarnaast kan door middel van clustering met andere voorzieningen de samenhang tussen de verschillende functies worden vergroot en zorgen een gezamenlijke entree en horecavoorziening voor een efficiëntere bedrijfsvoering. Het buitenbad en de overige sportfuncties blijven op de huidige locatie gevestigd. De manege krijgt de mogelijkheid om uit te breiden.
Overige dagrecreatieve voorzieningen
De modelautoracebaan van de Baanbrekers, de hondenclub en de schietbaan van SV Koningsschutters behouden hun positie in het gebied. Waar nodig worden geluidswerende maatregelen toegepast, om een goed verblijfsklimaat te creëren.
Uit het rapport van ZKA Consultants & Planners (januari 2015) blijkt dat de aantrekkelijkheid van het gebied verder wordt vergroot door naast de Skidôme en de Wielerwereld een derde attractie met een regionale of zelfs landelijke aantrekkingskracht toe te voegen. De invulling van deze extra trekker is nog niet bekend. Door ZKA worden een indoorspeeltuin, bowling en een overdekte niche 'dierentuin' als kansrijk genoemd. Voor de beoogde extra attractie is ruimte gereserveerd ten zuiden van de schietbaan en op de locatie waar zich momenteel het zwembad en de sporthal bevinden.
Verblijfsrecreatieve voorzieningen
De beoogde verblijfsrecreatieve voorzieningen kunnen er voor zorgen dat de huidige gebruikers van de Binnentuin zich laten verleiden tot een langer verblijf. Anderzijds zal het bereik van potentiële nieuwe gebruikers toenemen. De (maximaal) 150 recreatiewoningen komen in een groene setting aan de noord- en westzijde van het gebied en maken gebruik van de centrale voorzieningen rondom de Skidôme en Wielerwereld. Om het verblijfsrecreatieve aanbod compleet te maken, zijn er ook appartementen en groepsaccommodaties voorzien. De appartementen en groepsaccommodatie zijn geprojecteerd aan de oostzijde van de waterplas. In combinatie met deze appartementen is ook een binnenspeelhal mogelijk. De 15 recreatiewoningen aan de westzijde krijgen een bijzondere sportgerelateerde invulling. Parkeren en waterberging worden op het eigen terrein opgelost. Daarnaast is aan de zuid- of westzijde van het gebied ook een hotel met 75 kamers beoogd.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van maart 2012 schetst het kabinet in algemene termen hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling betreft geen nationaal ruimtelijk belang zoals genoemd in de SVIR. Wel past het binnen de algemene doelstellingen met betrekking tot concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. De SVIR vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen en vormt de normstelling vanuit het Rijk.
De nationale belangen zoals opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan. Het plan voor de Binnentuin heeft namelijk geen betrekking op grootschalige infrastructurele ontwikkelingen van nationaal belang, aanleg van nutsvoorzieningen van nationaal belang of een relatie met de Ecologische Hoofdstructuur. Ook conflicteert het plan niet met die belangen, omdat de gronden hiervoor niet zijn gereserveerd of aangewezen. Het bestemmingsplan is daarom niet in strijd met het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6. lid 2 Bro) en dus tevens onderdeel uitmaakt van het Rijksbeleid. Een voorgenomen stedelijke ontwikkeling, waaronder recreatie en detailhandel, moet aan deze Ladder worden getoetst. Deze Ladder bestaat uit 3 tredes die gemotiveerd moeten worden in het bestemmingsplan.
Toetsing en conclusie
In paragraaf 4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking wordt de inhoud van de Ladder uitgebreid beschreven. Vervolgens wordt het plan hieraan getoetst. Op basis van de toetsing kan worden geconcludeerd dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014
In de structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant (vastgesteld op 2 juli 2014) zijn de provinciale doelstellingen benoemd. Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied.
De leidende principes zijn als volgt:
De volgende provinciale ruimtelijke belangen zijn van belang voor de Binnentuin.
Toetsing en conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan draagt bij aan het versterken van de kwaliteiten van het landschap en aan een gedifferentieerd aanbod van goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen. De bedrijfsmatige exploitatie van de verblijfsrecreatie is in de bestemmingsregels geborgd. Daarmee sluit het plan aan bij de doelstellingen van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.
Verordening Ruimte 2014
De doelen die in Structuurvisie Ruimtelijke Ordening zijn benoemd, zijn in de provinciale Verordening Ruimte nader uitgewerkt. De verordening bevat regels die moeten worden toegepast en opgenomen in ruimtelijke plannen. In 2014 is de Verordening Ruimte aangevuld en aangepast. Het bestemmingsplan Binnentuin is geprojecteerd binnen een gebied met de aanduiding 'Integratie stad-land'. Dit is de zwartgeblokte arcering zoals te zien in figuur 3.1.
Figuur 3.1 Uitsnede verordening Ruimte 2014 met globale ligging plangebied
Tabel 3.1. Verordening Ruimte (2014, herzien 15 juli 2015)
artikel | toetsing |
Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit | |
1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat: a. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid; b. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. |
a. In hoofdstuk 2 is beschreven wat de bestaande kwaliteiten van het plangebied en de naaste omgeving zijn, ook wordt daar ingegaan op de manier waarop de ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling vormgegeven wordt. Daarbij wordt toepassing gegeven aan het regionale afsprakenkader. b. Er is toepassing gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Bij de toetsing aan artikel 3.1 onder 2 wordt hier nader op ingegaan. |
2. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat: a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruikmaakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald; b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden; c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (Ladder voor duurzame verstedelijking); d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd. |
a. De voorliggende ruimtelijke ontwikkeling vindt grotendeels plaats buiten bestaande bouwpercelen. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheden die de aanduiding 'Integratie stad-land' biedt. b. De beoogde opwaardering van het plangebied is niet mogelijk binnen het bestaande planologische kader. De geldende bestemmingsplannen zijn gedetailleerd toegesneden op de bestaande functies en gebouwen. Zowel de locatie als de omvang van de bouwmogelijkheden zijn niet toereikend. c. Er is toepassing gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (Ladder voor duurzame verstedelijking). In paragraaf 4.2 van deze toelichting zijn de resultaten daarvan weergegeven. d. Met toepassing van artikel 9.1 worden nieuwe bouwpercelen mogelijk gemaakt. In de regels bij het bestemmingsplan zijn de bouwmogelijkheden gekoppeld aan deze bouwpercelen. |
3. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat: a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden; b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie past in de omgeving, gelet op de bestaande en de toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid; c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald. |
a. In het bestemmingsplan is conform het bepaalde in de Wro en de Bro rekening gehouden met de relevante omgevingsaspecten. De resultaten daarvan zijn opgenomen in paragraaf 2.2 en in hoofdstuk 4 van deze toelichting. b. De omvang van de beoogde ontwikkeling is afgestemd op de bestaande en de toekomstige ontwikkelingen in de omgeving. Dit blijkt onder andere uit de toetsing aan het beleid voor deze omgeving (paragraaf 3.3) en de beschrijving zoals opgenomen in paragraaf 2.2. c. Voor het plangebied is het personenvervoer maatgevend. Het grootste deel van de verkeersbewegingen zal worden veroorzaakt door bezoekers. Met de nieuw aan te leggen ontsluitingsstructuur (Verlengde Helakkerstraat en Verlengde Vosdonkseweg) is de aansluiting op de aanwezige infrastructuur goed. In paragraaf 4.1 is nader ingegaan op de verkeersgeneratie en de verkeersafwikkeling. |
4. Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op een uitwerking van een bestemmingsplan, mits dat niet ouder is dan 10 jaar, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet. | Niet van toepassing. |
Artikel 3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap | |
1. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, bevat een verantwoording van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft. | Er is sprake van een ontwikkeling die grotendeels buiten het bestaand stedelijk gebied is gelegen en in een gebied met de aanduiding 'integratie stad-land'. In de notitie die is opgesteld ten behoeve van de integratie stad-land, is uitvoerig beschreven op welke manier invulling wordt gegeven aan kwaliteitsverbetering van het landschap (bijlage 1). |
2. De bedoelde verbetering past binnen de hoofdlijnen van de door de gemeente voorgenomen ontwikkeling van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft en is onderwerp van regionale afstemming in het regionaal ruimtelijk overleg, zoals bedoeld in artikel 12.4, waaronder mede begrepen de planologische voorbereiding van landschapsontwikkeling. | Zoals beschreven in de notitie past de verbetering van het landschap binnen de hoofdlijnen van de door de gemeente gewenste ontwikkeling van het gebied. |
4. Indien een kwaliteitsverbetering als bedoeld niet is verzekerd, wordt het bestemmingsplan slechts vastgesteld indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd en wordt over de werking van dat fonds regelmatig verslag gedaan in het regionaal ruimtelijk overleg. | Er is sprake van een ontwikkeling die grotendeels buiten het bestaand stedelijk gebied is gelegen. De aanleg en instandhouding van de landschapselementen is geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting. Met particuliere grondeigenaren in het gebied wordt een overeenkomst gesloten over de kwaliteitsverbetering van het landschap. |
Artikel 7 Gemengd landelijk gebied | |
7.1 Beschrijving gemengd landelijk gebied | |
2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een verantwoording waaruit blijkt dat: a. het aanwijzen van bestemmingen, als bedoeld in het eerste lid, een uitwerking is van de voorgenomen ontwikkeling en het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied en tevens bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in artikel 3.1; b. het aanwijzen van bestemmingen in het gebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, geen afbreuk doet aan de ontwikkeling van de agrarische economie. |
a. De invulling van de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit is beschreven bij de toetsing aan artikel 3.1. b. De agrarische activiteiten in het plangebied zijn of worden beëindigd ten behoeve van de ontwikkeling (met toepassing van artikel 9.1). Met de ontwikkelingsruimte van de agrarische economie rondom het plangebied is rekening gehouden door voldoende afstand te creëren tussen nieuwe gevoelige functies en agrarische bedrijven in de omgeving. |
7.7 Wonen | |
1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied bepaalt dat: a. alleen bestaande burgerwoningen, bedrijfswoningen of solitaire recreatiewoningen zijn toegestaan; b. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, al dan niet solitaire recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is uitgesloten. |
a. Het geldende bestemmingsplan Buitengebied bevat ter plaatse van het plangebied twee burgerwoningen, aan weerszijden van de Baanvelden. Er is een bedrijfswoning aanwezig bij de manege en twee bedrijfswoningen bij de Skidôme. Deze mogelijkheden zijn overgenomen in het voorliggende plan. Bij het nieuw te realiseren hotel is ook een bedrijfswoning mogelijk gemaakt, dit valt onder de mogelijkheden die artikel 9.1 biedt. b. Zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is uitgesloten. |
9.1 Integratie stad-land | |
1. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) en artikel 4.2 (stedelijke ontwikkeling) kan een bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding 'Integratie stad-land' voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits: a. deze in samenhang en in evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling binnen de aanduiding 'Integratie stad-land' of de naaste omgeving; b. deze geen betrekking heeft op een te ontwikkelen of een uit te breiden middelzwaar en zwaar bedrijventerrein. |
Ten aanzien van dit onderwerp is een afzonderlijke notitie opgesteld. Daarin is aan de hand van kaarten en tekeningen in beeld gebracht hoe de integratie stad-land wordt vormgegeven. De notitie is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting. a. De ontwikkeling van de Binnentuin gebeurt in samenhang en evenredigheid met een landschappelijke ontwikkeling. Daarbij wordt toepassing gegeven aan het Afsprakenkader kwaliteitsverbetering van het landschap Regio West-Brabant, zoals vastgesteld in het RRO van 18-12-2014. De uitwerking hiervan is verbeeld in een groenstructuurplan. b. De ontwikkeling heeft geen betrekking op een uit te breiden middelzwaar en zwaar bedrijventerrein. Zoals aangegeven in de gemeentelijke structuurvisie is de Binnentuin gereserveerd voor sport en recreatie. Bedrijven worden geaccommodeerd op het bedrijventerrein Nijverhei, aan de overzijde van de Kozijnenhoek. |
17.1 Boringsvrije zone | |
In aanvulling op hoofdstuk 3 'Structuren' strekt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Boringsvrije zone' mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. | Een deel van de noord- en noordwestzijde van het plangebied is in de verordening aangewezen als boringsvrije zone. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is daarom een beschermende gebiedsaanduiding opgenomen. |
Conclusie
Uit de overwegingen die zijn gemaakt in de tabel, kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling past binnen de Verordening Ruimte.
Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030
Op 6 juli 2010 is de Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 vastgesteld, een overkoepelende ruimtelijke visie voor de 19 samenwerkende gemeenten in de regio. In de visie worden de ambities en de koers voor West-Brabant richting 2030 beschreven. De volgende ambities zijn voor de ontwikkeling van de Binnentuin relevant.
Water, natuur en landschapsambities zijn de basis voor een goed gefundeerde toekomst
De onafhankelijke positie en eigenheid van de steden in de stedenrij wordt versterkt door de tussengelegen groene geledingszones. Hoewel een deel van deze geledingszones al is gedefinieerd als Ecologische Hoofdstructuur, blijft het risico van verrommeling door toenemende stedelijke druk op deze gebieden aanzienlijk. Daarom pleit de visie voor een actievere benadering waarin wordt ingezet op natuur- en landschapsversterking van de geledingszones.
Toeristisch-recreatieve identiteit en meerwaarde van routes en nieuwe ontwikkelingen
In het zandgebied wordt het bestaande netwerk van fiets- en voetpaden aangevuld en wordt natuurbeleving afgewisseld met intensieve grondgebonden landbouw.
Het bestaande aanbod van attractiepunten, zoals leisurefuncties, recreatieve hotspots, thematische detailhandel en stedelijk erfgoed wordt op regionale schaal in kaart gebracht, vermarkt en verder op elkaar afgestemd. De toeristische en recreatieve (mede)gebruiksmogelijkheden van de uitloopgebieden bij de steden en de natuur- en recreatienetwerken binnen de nieuwe ontwikkeling zijn hierbij ondersteunend. Voor zowel het stadstoerisme als het landelijk gebied is het uitgangspunt, dat bezoekers van attractiepunten bekend raken met de aantrekkelijke mogelijkheden voor verlenging en verbreding van het toeristische verblijf in de regio.
Toetsing en conclusie
In het project is veel aandacht voor kwaliteitsverbetering van het landschap. In bijlage 1 is beschreven hoe het project hieraan een actieve bijdrage levert. Er worden recreatieve fiets- en wandelroutes door het gebied gerealiseerd, die aansluiten op bestaande routes in de omgeving en zo het recreatieve netwerk van de omgeving versterken. Het buitengebied wordt op deze manier ook beter beleefbaar gemaakt. Daarnaast betekenen de uitbreiding van de Skidôme en de komst van andere attracties, zoals een indoor skydive en de wielerexperience, alsmede de realisatie van kwalitatief goede accommodatie, een toegevoegde recreatieve waarde en aantrekkingskracht voor de regio. De ontwikkeling van de Binnentuin draagt daarom bij aan het waarmaken van de ambities uit de ruimtelijke visie.
Nota Bodembeheer
In de Nota Bodembeheer – het regionale bodembeleid van de regio West-Brabant – uit augustus 2012, wordt het beleid ten aanzien van het (opnieuw) toepassen van grond en baggerspecie als bodem beschreven.
Toetsing en conclusie
Het aspect bodem wordt beschreven in paragraaf 4.4. Hieruit blijkt dat dit aspect, met in acht name van de voorgestelde maatregelen, geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van de Binnentuin.
Toekomstvisie Puur Rucphen 2030
Puur Rucphen; het staat voor het authentieke Brabantse leven in rust en ruimte. De Rucphense Bossen, De Heemtuin, de heide en de talloze fiets- en wandelpaden. De gemeente Rucphen bestaat uit leefbare dorpen in een aantrekkelijk gebied. Er zijn sterke sociale verbanden, een gevoel van geborgenheid en saamhorigheid. In de dorpen is het goed wonen en vertoeven. Dat is de verdienste van inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en de gemeente. Kortom, naast de kracht van de groene omgeving, brengt Rucphen ook de kracht van de inwoners tot uitdrukking.
Dit is uitgewerkt in een aantal perspectieven:
Toetsing en conclusie
Perspectief 2 staat in het teken van onder andere de Binnentuin. Het is de bedoeling dat de Binnentuin samen met ondernemers wordt ontwikkeld tot hotspot voor intensieve recreatie met een actief en sportief karakter, die bovendien een internationale uitstraling heeft. Skidôme en Wielerwereld vormen het hart van een groep voorzieningen die elkaar onderling versterken. De ligging, het gebruik en de inpassing moeten op elkaar worden afgestemd. Met behulp van een modern instrumentarium worden een passende landschappelijke, groene inpassing en een goede kwaliteit van de openbare ruimte geborgd. De ontwikkeling past daarom binnen de toekomstvisie van de gemeente Rucphen.
Structuurvisie Rucphen 2030
Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richtinggegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003. in figuur 3.2 is een uitsnede van de visiekaart opgenomen. Het oranje gebied in het midden is aangeduid als 'Intensieve sport en recreatie Binnentuin'. Op de kaart is duidelijk de centrale ligging tussen de kernen Rucphen, St. Willebrord en Sprundel te zien, samen met de verbindingen naar het (boven)regionale wegennet.
Figuur 3.2 Structuurvisie Rucphen 2030
Binnentuin
De gemeente streeft naar een hoogwaardige inrichting van dit nu nog deels agrarische gebied. Hier kunnen verschillende functies, zoals (grootschalige) recreatievoorzieningen, verblijfsrecreatie- en sportvoorzieningen een plek krijgen in een centraal groen-/parkgebied; de Binnentuin. Nieuwe functies moeten bijdragen aan de hoogwaardige groenstructuur en de koppeling tussen de kernranden en het centrale groengebied die wordt nagestreefd.
Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat alle voorzieningen zich verplaatsen naar de Binnentuin. De dorpen moeten hun eigen winkelgebied, sociaal-maatschappelijke functies en uitstraling behouden.
Beoogd wordt de recreatieve functies in de Binnentuin te verknopen met het netwerk van recreatieve routes in het buitengebied. Dit kan zowel de kwaliteit van de huidige bebouwde omgeving als de recreatie een sterke impuls geven.
Toetsing en conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan geeft invulling aan de beleidskeuzes die in de structuurvisie zijn gemaakt. De details van de invulling zijn weliswaar gewijzigd, maar de hoofdzaken zijn integraal overgenomen: recreatievoorzieningen, verblijfsrecreatie en sportvoorzieningen in een centraal groen-/parkgebied, gekoppeld aan de kern en aan recreatieve routes in het buitengebied.
Economische visie Rucphen 2008-2020
In de economische visie voor de gemeente Rucphen zijn 5 centrale thema's benoemd, te weten:
Eén van deze thema's betreft ruimte voor ondernemen en de bereikbaarheid. Hierbij wordt in de visie specifiek aandacht besteed aan het creëren van de rondweg en zorgen voor een geluidsluw centrum. Daarnaast is het van belang om detailhandel- en horeca-activiteiten en voorzieningen zo veel mogelijk te clusteren en te werken aan een gevarieerd en zo compleet mogelijk aanbod. Verder is voor zowel de inwoners als toeristen en recreanten van groot belang dat het verblijfsgebied waarin de voorzieningen zich bevinden niet alleen netjes, autovrij en schoon is, maar ook prettig aanvoelt.
Toetsing
Met het voorliggende bestemmingsplan Binnentuin wordt invulling gegeven aan het thema 'ruimte voor ondernemen'. Gevestigde en nieuwe ondernemers krijgen kansen om uit te breiden en nieuwe recreatieondernemers krijgen kansen om te starten. Daarnaast draagt het project bij aan het opwaarderen van het verblijfsgebied bij de voorzieningen.
Groenstructuurplan gemeente Rucphen
In het groenstructuurplan gemeente Rucphen (2009) is de visie op de groenstructuur van de gemeente verwoord. De kernen van de gemeente Rucphen hebben in hun ontwikkeling en groei het contact met het omliggende landschap en de natuur steeds meer verloren. Net buiten de dorpsentrees komen vaak mooie lanen en groenstructuren voor, waar eenvoudig aangetakt kan worden. Daardoor wordt het landschap in de dorpen zelf voelbaar (authentiek) en worden sfeer en karakter versterkt.
In het groenstructuurplan is gezocht naar een 'eigen' kracht van het groen, niet als tegenhanger, maar juist in samenhang en synergie met niet groene beleidsdoelen. De gemeente wil Rucphen weer onderdeel laten uitmaken van en integreren in haar landelijke omgeving door de diverse kernen landschappelijk te dooraderen, via deze aders het landschap en de natuur de kern in te trekken en de natuur en het landschap weer onderdeel te maken van de dagelijks woonomgeving. In figuur 3.3 is dit principe weergegeven. Links een voorbeeld van de bestaande bebouwingsstructuur, rechts een model met versterkte groenstructuur en daarin geïntegreerde uitbreiding van bebouwing. Voor de concrete invulling van het gebied Binnentuin wordt in het groenstructuurplan verwezen naar het structuurplan Binnentuin.
Figuur 3.3 Verweving bebouwing en landschap (Groenstructuurplan, Elings 2009)
Toetsing
Het voorliggende bestemmingsplan draagt bij aan de doelstelling om de landschappelijke dooradering te verbeteren. De groenstructuur in het gebied wordt versterkt en de verbindingen tussen dorp, Binnentuin en landschap worden uitgebreid. De nieuwe groenstructuur is beschreven in de toelichting op de beoogde situatie voor het gebied (paragraaf 2.2).
Structuurvisie Detailhandel en Horeca
Tegelijk met de Economische visie heeft de gemeenteraad in april 2009 de structuurvisie Detailhandel en Horeca te Rucphen vastgesteld. In de structuurvisie is het huidige winkelaanbod per kern geanalyseerd en vertaald naar een toekomstgerichte visie.
In het onderzoeksverslag (deel 1 van de visie) worden enkele conclusies voor de kern op het gebied van detailhandel en horeca getrokken:
In deel 2 zijn de navolgende aanbevelingen gedaan:
Toetsing
Het beleid bevat geen specifieke bepalingen voor horeca en detailhandel buiten de kernen. De wielerretail gaat onderdeel vormen van de Wielerexperience; het hotel van het gehele Binnentuin concept. Daarnaast is er alleen ondersteunende horeca voor de recreatieve functies voorzien. Het beleid staat deze ontwikkelingen niet in de weg.
Waterplan Rucphen
Door de gemeente Rucphen is in samenwerking met het waterschap Brabantse Delta het visiedocument 'Waterplan Rucphen' opgesteld. Dit waterplan beschrijft de wateropgave en geeft tevens aan op welke wijze de waterpartners de wateropgave willen oppakken. Het waterplan Rucphen geeft met de watervisie voor 2050 aan hoe dat er uit gaat zien. Daarnaast geeft het waterplan inzicht in de verschillende waterthema's die spelen en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de wateropgave.
Toetsing
In de waterparagraaf (4.3) wordt ingegaan op het gemeentelijke waterbeleid, het provinciale waterbeleid en het waterbeleid van het waterschap.
Beleidsvisie externe veiligheid
Burgemeester en wethouders hebben op 7 september 2010 ten aanzien van externe veiligheid een beleidsvisie vastgesteld. Vanuit de verantwoordelijkheid om burgers een veilige leefomgeving te bieden en vanuit het besef dat risico's onvermijdelijk zijn, is een heldere visie nodig voor de omgang met externe veiligheid binnen de gemeentegrenzen. De gemeente geeft op een gestructureerde wijze invulling aan de beleidsvrijheid die haar binnen de bestaande wettelijke kaders ter beschikking staat.
Met de beleidsvisie geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's. Door antwoord te geven op de vraag hoe veilig het in de gemeente moet zijn, wordt een ambitieniveau vastgelegd. Met de beleidsvisie worden de volgende doelstellingen nagestreefd:
De gemeente Rucphen wil zorgen voor een blijvend maatschappelijk aanvaardbare risicosituatie voor burgers in relatie tot activiteiten met gevaarlijke stoffen in de omgeving.
De acceptatie van risico's wordt gestuurd door:
De beschreven aanpak is gericht op het realiseren van de ambities door:
Toetsing en conclusie
In de paragraaf externe veiligheid (4.11) wordt ingegaan op de aanwezigheid van risicobronnen in en om het plangebied. Geconcludeerd wordt dat dit aspect geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van de Binnentuin.
Nota industrielawaai Bedrijventerrein Nijverhei
Op 15 mei 2008 is de beleidsnota 'Geluidbeleid industrielawaai Nijverhei' vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin is een geluidsbewakingsmodel bepaald om ook in de toekomst een goed akoestisch klimaat in de omgeving van het bedrijventerrein te waarborgen.
Toetsing en conclusie
In paragraaf 4.9 wordt het project getoetst aan het aspect bedrijven milieuzonering, waar ook industrielawaai onderdeel van uitmaakt. Geconcludeerd wordt dat dit aspect geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van de Binnentuin.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP)
In februari 2006 is het GVPP vastgesteld dat het Verkeersplan uit 1995 vervangt. Sinds dit Verkeersplan hebben zich vele wijzigingen voorgedaan, zijn er veel infrastructurele werken uitgevoerd en is in diverse nota's op de verkeerssituatie ingegaan. Afstemming en integratie bleek noodzakelijk. In het GVVP wordt de volgende hoofddoelstelling geformuleerd: 'Rucphen biedt een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem, waarbij de kwaliteit voor de individuele burger in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de rest van de samenleving'. Dit betekent concreet:
Na een inventarisatie en analyse, zijn de knelpunten beschreven waarvoor vervolgens oplossingsrichtingen zijn gezocht, uitgewerkt in een maatregelenprogramma en voorzien van een kostenindicatie.
Toetsing en conclusie
In de paragraaf verkeer en parkeren (4.1) worden de verkeersaspecten belicht. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van de Binnentuin.
Wegcategorisering 2020
Op 31 maart 2011 heeft de raad van de gemeente Rucphen het voorkeurstracé voor de Omleiding Rucphen-Sprundel-St. Willebrord vastgesteld. Door de aanleg van de omleiding wijzigt een groot aantal functies van de wegen binnen de gemeente. Daarom is in 2014 een nieuwe wegcategorisering opgesteld voor de situatie na 2020.
Toetsing en conclusie
Dit plan is meegenomen in de beoordeling van de verkeersaspecten in paragraaf 4.1.
Nota Parkeernormen
Binnen de gemeente Rucphen staan tal van ruimtelijke ontwikkelingen met name in of in de nabijheid van de bebouwde kommen te gebeuren. Het realiseren van deze extra ruimtelijke ontwikkelingen leidt vaak tot verdichting van de openbare ruimte, extra verkeer op de bestaande wegen en ook extra parkeerdruk. Door het vaststellen van uniforme parkeernormen wordt een duidelijke richting gegeven aan de mate van faciliteren van parkeervoorzieningen. Op 31 maart 2011 is de Nota Parkeernormen Rucphen vastgesteld, als onderdeel van het GVVP. De volgende uitgangspunten zijn bij de samenstelling van deze nota gehanteerd:
De basis van de nota is gevonden in de door het CROW (kennis centrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur) in september 2008 uitgegeven publicatie over parkeercijfers. De gemiddelde parkeernorm is in de gemeente Rucphen de vereiste parkeernorm. Het realiseren van lagere parkeernormen dan de gemiddelde norm wordt met het oog op het afwentelen van parkeerproblemen op de openbare weg – in principe – niet toegestaan. Afwijking van maximaal 10% van de gemiddelde parkeernorm is acceptabel. Indien het niet mogelijk is om op het perceel waar de ontwikkeling plaatsvindt de gemiddelde parkeernorm minus 10% te behalen en door middel van een onderzoek wordt aangetoond dat nu en in de toekomst er op de openbare weg in de directe omgeving van de functie (maximaal 150 m) voldoende parkeercapaciteit beschikbaar is om in de parkeervraag te kunnen voorzien (parkeerbalans), kunnen burgemeester en wethouders besluiten af te wijken van de gemiddelde parkeernorm. In deze afweging speelt het effect op de kwaliteit van het openbare gebied in relatie tot het eventueel aanleggen van extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte een grote rol.
Mocht blijken dat een ruimtelijke ontwikkeling dan wel project extra parkeerdruk in de omgeving zal gaan veroorzaken, kunnen burgemeester en wethouders de maximale parkeernorm eisen. Hierbij dient vooral te worden gedacht aan functies met een regionale aantrekkingskracht.
Om er voor zorg te dragen dat de parkeercapaciteit in een herstructureringsgebied toereikend is, is ervoor gekozen om op basis van het totaal aantal woningen na herstructurering de parkeercapaciteit te bepalen.
Bij meervoudig gebruik van parkeerplaatsen kan door de gemeente vrijstelling van de normen worden verleend. Onder meervoudig gebruik wordt verstaan: meerdere functies maken op verschillende momenten gebruik van dezelfde parkeerplaatsen. Het meervoudig gebruik wordt berekend op basis van aanwezigheidspercentages.
Het vaststellen van parkeernormen is niet het enige instrument waarmee de omvang van de parkeerbehoefte en indirect de benodigde parkeercapaciteit kan worden beïnvloed. De volgende instrumenten kunnen ook worden ingezet, separaat of in combinatie, om de parkeerproblematiek te sturen:
Toetsing en conclusie
Er is aangesloten bij de Nota Parkeernormen door toepassing van de CROW kencijfers. Ook is gezocht naar mogelijkheden voor het opvangen van de parkeerbehoefte binnen het plangebied. In paragraaf 4.1 is het onderwerp parkeren verder uitgewerkt.
Verkeersontsluiting A58 (nu en toekomst, gemotoriseerd verkeer)
Al het gemotoriseerd verkeer bereikt het gebied via de Kozijnenhoek. De Baanvelden vormt de hoofdontsluiting van het gebied vanaf de Kozijnenhoek. Via de nieuw aan te leggen Verlengde Vosdonkseweg en Verlengde Helakkerstraat is er een goede verbinding met het regionale en bovenregionale wegennet. De capaciteit van deze wegen is voldoende om het verkeer van en naar de Binnentuin te verwerken. Dit is gebleken uit de mobiliteitstoets bij de bestemmingsplannen voor de Verlengde Vosdonkseweg en de Verlengde Helakkerstraat. In die mobiliteitstoets is een globaal programma opgenomen voor de ontwikkeling van de Binnentuin, met de daarbij behorende verkeersgeneratie. Het uitgangspunt voor het voorliggende bestemmingsplan is dat de toename van de verkeersgeneratie niet groter is dan zoals voorzien in de bestemmingsplannen voor de Verlengde Helakkerstraat en de Verlengde Vosdonkseweg. Met het actuele programma kan aan dit uitgangspunt worden voldaan.
Verkeersontsluiting langzaam verkeer
De verkeersontsluiting voor langzaam verkeer is goed. De Kozijnenhoek is voorzien van een vrijliggend fietspad. In de nabije toekomst is dit ook voorzien voor de Bernhardstraat. Aan de westzijde van het gebied vormt de Baanvelden een entree exclusief voor fietsers en voetgangers. Daarnaast zijn er tussen de kern Rucphen en het gebied diverse wandelpaden aanwezig. In de nieuwe groenstructuur wordt het padennetwerk uitgebreid.
In het plan voor de Binnentuin worden verschillende nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen leiden tot een toename van de parkeerbehoefte in de toekomstige situatie. Om te kunnen achterhalen in hoeverre deze parkeerbehoefte kan worden opgevangen binnen het bestaande parkeerareaal is een goed beeld nodig van de huidige parkeersituatie. Per functie is de parkeervraag bepaald. Daarbij is niet alleen uitgegaan van de beschikbare kengetallen, maar ook van de feitelijke situatie in het gebied. Uit de praktijk blijkt bijvoorbeeld dat de parkeervraag voor de skibaan en de wielerretail lager zijn dan de kengetallen aangeven. Per functie zal deze parkeervraag in principe op eigen terrein opgevangen moeten worden. Waar mogelijk worden parkeervoorzieningen gecombineerd gebruikt.
Er vindt overleg plaats met Arriva over de invulling van openbaar vervoer in het plangebied. Het is de bedoeling om als gevolg van de aanleg van de omleiding vanaf 2018 een busroute langs de Binnentuin te realiseren.
In paragraaf 3.1 is de Ladder voor duurzame verstedelijking benoemd. In deze paragraaf wordt het plan hieraan getoetst. De drie treden van de Ladder zijn:
1. Regionale behoefte
De keuze voor de nieuwe functies in de Binnentuin is mede gebaseerd op een verkenning van de behoefte aan leisurefuncties in de regio. Deze verkenning is opgenomen in het document 'Versterking concept door toevoeging functies' (ZKA, januari 2015). Uit de rapportage bleek onder meer dat naast de Skidôme (incl. uitbreidingsplannen) en de beoogde wielerwereld er nog ruimte is voor een extra trekker in de vorm van een gespecialiseerde overdekte dierentuin. Daarnaast is er ruimte voor kleinere, ondersteunende voorzieningen in het gebied in de vorm van een bowlingcentrum, een amusementscentrum en een gethematiseerde overdekte kinderspeelvoorziening (gekoppeld aan Skidôme). Dit alles draagt bij aan de versterking van het concept van de Binnentuin als shortbreak bestemming. Drie onderdelen van de ontwikkeling zijn vervolgens nader onderzocht: de wielerwereld, de recreatiewoningen en het hotel.
Wielerwereld
In een notitie van 25 oktober 2015 is door ZKA consultants en planners in het licht van de grondexploitatie ingegaan op drie onderdelen van de wielerwereld: de wielerexperience, wielerhoreca (verweven met experience) en de wielerretail. De conclusie is dat de wielerwereld erg belangrijk is voor de Binnentuin als tweede trekker naast de Skidôme. Ook wordt geconcludeerd dat de onderdelen van de wielerwereld elkaar nodig hebben om tot een succesvolle ontwikkeling te komen.
Recreatiewoningen
Door ZKA is in het rapport Bungalowpark Binnentuin Rucphen (21 oktober 2016, zie bijlage 2) ingegaan op de conceptontwikkeling, de regionale marktbehoefte en afzetkansen voor recreatiewoningen. De bevindingen in het rapport zijn als volgt:
Hotel
Specifiek voor de hotelfunctie is door ZKA een 'beoordeling Ladder duurzame verstedelijking' opgesteld (juli 2016, zie bijlage 3). Uit de marktanalyses, die in het rapport zijn gepresenteerd, wordt het volgende geconcludeerd:
2. Locatie
Het plangebied is niet aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Het gaat hier ook om een ontwikkeling die grotendeels niet past binnen bestaand stedelijk gebied en naar zijn aard dus een locatie daarbuiten vraagt. Deels gaat het om een uitbreiding en vervanging van bestaande functies, zoals de Skidôme, de sporthal en het zwembad. Deels gaat het om functies met een relatief groot ruimtebeslag en een groene uitstraling, zoals de verblijfsrecreatie en de fietsvoorzieningen. Deze passen niet binnen het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling vind plaats op een locatie die in de provinciale en gemeentelijke structuurvisie specifiek voor deze functies is aangewezen.
3. Bereikbaarheid en ontsluiting
De locatie ligt centraal in de gemeente Rucphen. De bereikbaarheid en de ontsluiting vanaf het hoofdwegennet en het lokale wegennet is goed. Ook is de locatie met het openbaar vervoer bereikbaar. In paragraaf 4.1 is uitgebreider ingegaan op de bereikbaarheid en de ontsluiting van de locatie.
Waterbeheer en watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Water
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Brabantse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer – waaronder grondwater – heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheerplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Huidige situatie
Algemeen
In de huidige situatie is het plangebied deels verhard. In het gebied zijn verscheidene sport- en recreatievoorzieningen aanwezig (zie figuur 2.2). Aan de westzijde van het gebied is een groene overgangszone tussen de kern Rucphen en de Binnentuin. De noordzijde van het plangebied bestaat uit akkers en grasland. Richting het oosten is het gebied opener van aard. De zuidoostzijde bestaat uit een bebouwingscluster van woningen en agrarische bedrijven met een overgang naar open agrarisch gebied.
Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse uit zwaklemig fijn zand. Hier is sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.
Waterkwantiteit en -kwaliteit
Ter plaatse van de Bosheidestraat liggen B waterlopen en primaire schouwsloten. Verder zijn er geen waterlopen aanwezig in het plangebied. Er zijn tevens geen KRW-waterlichamen gelegen in of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
In of in directe nabijheid van het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen gelegen. Er vinden dan ook geen werkzaamheden plaats in de beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is gedeeltelijk aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Beoogd wordt om de transformatie van agrarisch landschap naar een landschap met sport en recreatieve invulling de komende 10 tot 20 jaar voort te zetten. Het plangebied is onderverdeeld in meerdere kavels waarin uitbreidingen van bestaande en realisatie van nieuwe recreatieve en sportvoorzieningen zijn voorzien.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Uitwerking watersysteem
In opdracht van de gemeente Rucphen is door Royal Haskoning DHV een onderzoek gedaan naar het watersysteem voor de Binnentuin. Daarin is gedetailleerd beschouwd welke maatregelen er nodig zijn voor een verantwoorde verwerking van afvalwater en hemelwater. De capaciteit van het bestaande afvalwatersysteem is te klein. In het rapport is een voorstel gedaan voor een toekomstbestendige uitbreiding van het afvalwatersysteem. Aan de hand van een analyse van het bestaande en nieuwe verharde oppervlak in het gebied is bepaald op welke manier het hemelwater kan worden verwerkt. Dit kan geheel binnen het plangebied plaatsvinden. De benodigde voorzieningen voor het verzamelen en bergen van hemelwater zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan. Het gaat om een systeem van greppels, waterlopen en oppervlaktewater.
Conclusie
Aangezien er compenserende maatregelen worden genomen, heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Ligging plangebied
Het plangebied ligt tussen de Bernhardstraat, de huidige kernranden van Rucphen en St. Willebrord en het bestaande bedrijventerrein De Nijverhei. De Binnentuin kan worden onderverdeeld in twee gebiedsdelen, elk met een eigen accent:
Bodemopbouw
De algemene bodemopbouw van het plangebied bestaat vanaf het maaiveld tot circa 8 m beneden het maaiveld uit fijn tot matig fijn zand. In de ondergrond wordt plaatselijk een leem- en kleilaag aangetroffen. Het grondwaterniveau bevindt zich rond een meter onder het maaiveld. Het plangebied is niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied gelegen (Grondwaterverordening Noord-Brabant, 1999).
Beschikbare bodeminformatie
Uit het bodeminformatiesysteem van de OMWB blijkt dat binnen het plangebied in het verleden een aantal bodemonderzoeken zijn uitgevoerd. In bijlage 4 is een samenvatting van de bodemonderzoeksgegevens weergegeven.
Over het algemeen zijn de bodemonderzoeken gedateerd en niet meer voldoende actueel om te worden gebruikt voor een grondtransactie of omgevingsvergunning bouwen. Mocht er sprake zijn van een grondtransactie dan moet er rekening mee worden gehouden dat een eventueel beschikbaar onderzoek moet worden geactualiseerd. Slechts een klein deel van het plangebied is onderzocht. De onderzoeken die genoemd worden in de bijlage geven een indicatie van de kwaliteit van de boven- en ondergrond en het grondwater.
Over het algemeen kan op basis van de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken geconcludeerd worden dat er geen of slechts lichte verontreinigingen in de boven- en ondergrond (plaatselijk PAK, EOX en minerale olie) aanwezig zijn. In veel gevallen hangen de licht verhoogde waarden vermoedelijk samen met de aanwezigheid van zintuiglijke bijmengingen. In het grondwater komen plaatselijk barium, chroom, koper, nikkel, zink en cadmium, naftaleen verhoogd voor. Ter plaatse van één onderzoek is een matig verhoogd arseengehalte (Bernhardstraat ongenummerd) aangetroffen.
Voor de beoogde functies (recreatie, agrarisch) zijn de licht verhoogde waarden in de bovengrond doorgaans niet bezwaarlijk of belemmerend. De aanwezigheid van zintuiglijke bijmengingen levert wel beperkingen op bij grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart.
Bodemkwaliteitskaart
Het gehele plangebied valt binnen de bodemfunctieklasse Landbouw en natuur. Op basis van de nota bodembeheer West-Brabant (Grontmij, 20080370, d.d. augustus 2012) kan er binnen het plangebied vrij grondverzet plaatsvinden mits het om onverdachte locaties gaat en indien de geldende voorwaarden worden gehandhaafd welke zijn opgenomen in de eerder genoemde bodemnota. Zoals hierboven al opgemerkt geldt voor tijdens de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken aangetroffen puinbijmengingen dat de grond dan niet meer mag worden verplaatst in het plangebied op basis van de bodemkwaliteitskaart. Tijdens eventuele werkzaamheden dient men alert te zijn op het voorkomen van bodemverdachte materialen die kunnen wijzen op een bodemverontreiniging.
Conclusie
Over het algemeen kan op basis van de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken geconcludeerd worden dat er geen of slechts lichte verontreinigingen in de boven- en ondergrond (plaatselijk PAK, EOX en minerale olie) aanwezig zijn. In veel gevallen hangen de licht verhoogde waarden vermoedelijk samen met de aanwezigheid van zintuiglijke bijmengingen.
In het grondwater komen plaatselijk barium, chroom, koper, nikkel, zink en cadmium, naftaleen verhoogd voor. Ter plaatse van één onderzoek is een matig verhoogd arseengehalte (Bernhardstraat ongenummerd) aangetroffen.
Voor de beoogde functies (recreatie, agrarisch) zijn de licht verhoogde waarden in de bovengrond niet bezwaarlijk of belemmerend. Voor de omgevingsvergunning voor bouwen dienen bodemonderzoeken uitgevoerd te worden. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan hoeven nog niet alle bodemonderzoeken uitgevoerd te zijn. Wel dient in de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan rekening gehouden te worden met eventueel noodzakelijke bodemsaneringen.
Toetsingskader
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), die op provinciaal niveau ruimtelijk is vastgelegd.
In Nederland zijn de bescherming van natuurgebieden en de daarin voorkomende natuurwaarden geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Onder deze wetgeving vallen zowel de Natura 2000-gebieden als de Beschermde Natuurmonumenten. Natura 2000-gebieden zijn gebieden die aangewezen zijn op grond van de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn of beide. Zowel Natura 2000-gebieden als Beschermde Natuurmonumenten zijn geselecteerd en als te beschermen gebieden aangewezen op grond van in deze gebieden voorkomende bijzondere natuurwaarden. Deze natuurwaarden mogen niet worden aangetast. De provincie is het bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswet 1998.
De Flora- en faunawet is de soortgerichte implementatie van de Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn. De Flora- en faunawet beschermt in beginsel soorten. De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Activiteiten waarbij schade wordt gedaan aan beschermde dieren of planten zijn verboden, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan (het 'nee, tenzij'-principe). Het is dan ook altijd zaak om, waar mogelijk, activiteiten uit te voeren zonder schade aan beschermde dieren en planten aan te brengen.
Het NNN; voorheen EHS, bestaat uit planologisch beschermde gebieden die zijn aangewezen om ecologische verbindingen te realiseren tussen belangrijke natuurgebieden. Deze natuurgebieden en de verbindingen daartussen vormen samen een ecologisch netwerk. De wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN mogen niet door een ingreep worden aangetast. Alle (mogelijke) effecten van een voorgenomen ingreep moeten daarop dan ook worden getoetst. De provincie, waarbinnen het plangebied valt, geeft invulling aan het NNN en is daartoe het bevoegd gezag.
Plangebied
Het plangebied bestaat uit gebouwen met sportvelden, een zwembad en tussenliggende groenstructuren. In het plangebied is een heemtuin gelegen die wordt beheerd gericht op de instandhouding en versterking van natuurwaarden. Voor het plangebied is een quickscan uitgevoerd (Quickscan Flora en Fauna Kozijnenhoek Rucphen, 24-03-2015). De quickscan is opgenomen in bijlage 7.
Soortbescherming
De natuurwaarden in het gebied bevinden zich met name in en rond de heemtuin en de opgaande landschapselementen in het gebied. Uit de omgeving zijn geen beschermde planten bekend in de geraadpleegde bronnen. Wel komen binnen de heemtuin beschermde planten voor. In de meeste gevallen betreft het hier uitgezaaide planten, in een enkel geval spontane vestiging zoals de akkerleeuwenbek. Buiten de heemtuin kunnen beschermde planten als de breedbladige wespenorchis voorkomen. Dit betreft planten waarvoor vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Ongewervelden
Binnen het plangebied zijn geen beschermde ongewervelden bekend, noch worden deze verwacht.
Vissen
Binnen het plangebied zijn geen beschermde vissoorten bekend, noch worden deze verwacht.
Reptielen en amfibieën
Uit het gebied zijn de amfibieën vinpootsalamander en alpenwatersalamander bekend. Naast deze soorten worden in ieder geval gewone pad, bastaardkikker en bruine kikker verwacht. Mogelijk komen ook poelkikker en kleine watersalamander voor. Reptielen worden niet binnen het gebied verwacht.
Vogels
Binnen het plangebied komt door de diversiteit aan biotopen een groot aantal broedvogelsoorten voor. Soorten die jaarrond beschermd zijn lijken te ontbreken. Het kan echter niet uitgesloten worden dat bijvoorbeeld buizerd, sperwer of torenvalk in een van de bosschages broedt. Daarom is soortgericht veldonderzoek uitgevoerd (zie hierna).
Zoogdieren
Uit het gebied zijn wezel, bunzing, gewone dwergvleermuis en eekhoorn bekend. Naast deze soorten zullen ook meer algemene soorten muizen en spitsmuizen voorkomen. Ook maken vermoedelijk naast de genoemde gewone dwergvleermuis ook andere soorten vleermuizen gebruik van het gebied. Met name de opgaande beplantingen als hagen, struweel, bosjes en bomenrijen zijn belangrijk voor deze soorten. Daarom is soortgericht veldonderzoek uitgevoerd (zie hierna).
Effecten
Door de toename van verkeer zullen de onderlinge groendelen meer geïsoleerd komen te liggen. Met name op kleine marterachtigen en eekhoorns maar ook amfibieën kan dit een negatief effect hebben. De dieren lopen het gevaar verkeersslachtoffer te worden of bepaalde delen van het gebied niet meer te kunnen bereiken.
Soortgericht onderzoek
Voor vogels en zoogdieren is soortgericht onderzoek uitgevoerd (Regelink, oktober 2016). De conclusie is dat wanneer bij de ontwikkeling van het plangebied voldoende rekening gehouden wordt met de aanwezige beschermde soorten en functies en tijdelijk maatregelen getroffen worden om negatieve effecten te voorkomen, kunnen alle aangetroffen soorten en functies in het gebied behouden blijven of worden versterkt. Er is op basis van het uitgevoerde onderzoek geen reden om aan te nemen dat de Flora- en faunawet een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het nieuwe bestemmingsplan.
Gebiedsbescherming
Het gebied is niet aangewezen als Natura 2000-gebied. Het is op ongeveer 15 km gelegen van zowel de Brabantse Wal als het Ulvenhoutse Bos. Daarom is een oriënterend onderzoek gedaan naar de effecten op deze gebieden ten gevolge van een verhoogde stikstofuitstoot door verkeerstoename.
Voor de berekening is uitgegaan van de verkeersgeneratie voor de Binnentuin zoals die is bepaald bij de Randweg. Dit betekent dat de uitkomsten zeer worstcase zijn, omdat bij de Randweg nog van veel hogere bezoekersaantallen is uitgegaan. De beschikbare informatie uit het verkeersmodel geeft geen inzicht in de verkeerstoenames ter hoogte van de Natura 2000-gebieden in de omgeving van de gemeente Rucphen. Op basis van de beschikbare informatie zijn de verkeersstromen op de A58 in westelijke en oostelijke richting, helemaal doorgetrokken tot de Natura 2000-gebieden Brabantse Wal en het Ulvenhoutse Bos. Ook op dit punt is sprake van een worstcasebenadering. In de praktijk zal een deel van het verkeer een andere route kiezen vanaf de A58. Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten bedraagt de maximale toename van de stikstofdepositie 0,30 mol/ha/jr. ter plaatse van het Ulvenhoutse Bos. Op de Brabantse Wal vindt geen toename van stikstofdepositie plaats.
De Natuurbeschermingswet maakt onderscheid in 'projecten en handelingen' en 'plannen'. De maximale toename binnen het Ulvenhoutse Bos is dermate beperkt, dat de verschillende initiatieven binnen het plangebied als project uitvoerbaar zijn op grond van de Natuurbeschermingswet. Een vergunningplicht is niet aan de orde, hooguit een meldingsplicht.
De afstand tot Natura 2000- en EHS-gebieden is van dien aard dat verstoring vanuit het plangebied op deze gebieden redelijkerwijs uitgesloten mag worden.
Conclusie quickscan
Voor zoogdieren en vogels is aanvullend onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd in 2016. De resultaten van het aanvullend onderzoek zijn hierna weergegeven.
Soortgericht onderzoek
Naar aanleiding van de quickscan is soortgericht onderzoek uitgevoerd door Regelink. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in rapport RA15440-02 (15 oktober 2016), zie bijlage 8. De conclusie van het soortgericht onderzoek is als volgt.
Binnen het onderzochte gedeelte van het plangebied zijn geen beschermde functies aangetroffen van roofvogels en uilen, marters en vaatplanten. De voorgenomen bestemmingsplanwijziging heeft dan ook geen significant negatieve effecten op beschermde soorten uit deze soortgroepen. In het plangebied zijn nesten en functionele leefgebieden van eekhoorns aanwezig. Deze blijven behouden bij de toekomstige inrichting.
Binnen het onderzochte gedeelte van het plangebied zijn twee gebouwen aanwezig waarin zich jaarrond beschermde nesten van huismussen bevinden. Het groen in de directe omgeving is belangrijk voor het functioneren van deze nesten omdat de huismussen hier schuil- en slaapplaatsen vinden en foerageren. Zowel de gebouwen met jaarrond beschermde nesten als de groene omgeving blijven bij de toekomstige inrichting behouden. Gedurende het onderzoek werden vliegroutes van vleermuizen waargenomen. Twee vliegroutes worden door grotere aantallen vleermuizen gebruikt en moeten beschouwd worden als essentiële vliegroute die van belang is voor het voorbestaan van de lokale populaties. Bij de toekomstige inrichting blijven de groenstructuren, welke de basis vormen voor deze vliegroutes, behouden. Wanneer bij de verlichting rekening gehouden wordt met deze vliegroutes, waardoor deze voldoende donker blijven, treden geen significant negatieve effecten op deze vliegroutes op. Binnen het onderzochte gedeelte van het plangebied is een essentieel foerageergebied van gewone dwergvleermuizen en watervleermuizen aanwezig, dat tevens door ruige dwergvleermuizen, laatvliegers, rosse vleermuizen en grootoorvleermuizen gebruikt wordt om te foerageren. Dit gebied blijft in de toekomstige situatie behouden. Wanneer het gebied en de vliegroutes daar naar toe voldoende donker blijven, treden geen negatieve effecten op deze functies op ten gevolge van de toekomstige inrichting. In het onderzochte gedeelte van het plangebied zijn twee kleine zomerverblijfplaatsen en zeven paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen aanwezig in gebouwen. Bij de sloop van deze gebouwen gaan zes tot acht van deze paarverblijfplaatsen verloren. Door in de nieuwbouw voldoende nieuwe geschikte paarverblijfplaatsen voor gewone dwergvleermuizen aan te brengen, blijft de functionaliteit van het gebied voor gewone dwergvleermuizen behouden of kan deze zelfs versterkt worden. In een van de onderzochte bomen ten noorden van de vijver is een zomerverblijfplaats van een of enkele grootoorvleermuizen aanwezig. Deze bosschage blijft ook in de toekomstige inrichting behouden, waardoor negatieve effecten niet te verwachten zijn. Bij het onderzoek naar vleermuizen werden geen kraamverblijfplaatsen of aanwijzingen voor een winterverblijfplaatsen van grote aantallen vleermuizen aangetroffen. Op basis van verspreidingsgegevens uit de NDFF blijkt dat in het plangebied mogelijk voortplantingsplaatsen en essentieel leefgebied van Alpenwatersalamanders, kamsalamanders en vinpootsalamanders aanwezig is. In de toekomstige situatie blijven de potentiële voortplantingsplaatsen en het omliggende groen behouden. Hierdoor blijft de potentie van het gebied voor deze soorten behouden.
Wanneer bij de ontwikkeling van het plangebied voldoende rekening gehouden wordt met de aanwezige beschermde soorten en functies en tijdelijk maatregelen getroffen worden om negatieve effecten te voorkomen, kunnen alle aangetroffen soorten en functies in het gebied behouden blijven of worden versterkt Er is op basis van het uitgevoerde onderzoek geen reden om aan te nemen dat de Flora- en faunawet een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het nieuwe bestemmingsplan.
Wet natuurbescherming
De Flora- en faunawet waarin de soortbescherming op dit moment geregeld is komt per 1 januari 2017 te vervallen wanneer de Wet natuurbescherming in werking treedt. Voor de onderzochte soorten komt de bescherming in deze nieuwe wet vrijwel geheel overeen met de bescherming zoals deze onder de huidige Flora- en faunawet geregeld is. De aangetroffen soorten en functies van het gebied voor deze soorten vormen dus ook onder de Wet natuurbescherming geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Onder de nieuwe Wet natuurbescherming worden mogelijk wel soorten beschermd in de provincie Noord-Brabant die momenteel nog vrijgesteld zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen (zoals de kleine marterachtigen). Zodra definitief is vastgesteld met welke soorten rekening gehouden dient te worden, wordt mogelijk een aanvullend onderzoek uitgevoerd.
Door de gemeente Rucphen is een Erfgoedkaart opgesteld, die bestaat uit een Cultuurhistoriekaart en een Archeologiekaart.
Archeologie
De Archeologiekaart van de gemeente Rucphen omvat een Archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een Advies archeologische beleidskaart. De Archeologische waarden- en verwachtingskaart geeft een zo volledig mogelijk beeld van de actuele kennis van het archeologische bodemarchief van de gemeente Rucphen. De Archeologische waarden- en verwachtingskaart geeft informatie over de ligging en de omvang van alle bekende archeologische terreinen en de verwachting (hoog, middelhoog, laag) op de aanwezigheid van nog onbekende archeologische objecten en terreinen. Deze kaart vormt de inhoudelijke verantwoording van de Archeologische Beleidskaart. De Advies archeologische beleidskaart is de vertaling van de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart in ruimtelijk beleid.
Op basis van de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart heeft het plangebied deels geen archeologische verwachtingswaarde en deels een hoge archeologische verwachtingswaarde (zie figuur 4.1).
Figuur 4.1 Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingenkaart
Het deel zonder archeologische verwachtingswaarde valt volgens de archeologische beleidskaart onder archeologisch beleidsadviesgebied 6 (zie figuur 4.2). Het gaat hierbij om gebieden waar de bodem zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden. Deze gebieden zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
Het deel met een hoge verwachtingswaarde valt onder archeologisch beleidsadviesgebied 3 (zie figuur 4.2). Voor deze gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt dat op basis van geologische en bodemkundige opbouw, historische informatie en archeologische gegevens, een hoge kans is op het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 100 m² en een diepte van 50 cm een archeologisch onderzoek vereist.
Figuur 4.2 Uitsnede archeologische beleidskaart
Toetsing en conclusie
In een deel van het plangebied zijn mogelijk archeologische resten aanwezig. Om deze te beschermen is conform de archeologische beleidskaart een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.
Cultuurhistorie
De gemeentelijke Cultuurhistoriekaart omvat een gecombineerde cultuurhistorische waardenkaart en cultuurhistorische beleidskaart. Op de Cultuurhistoriekaart zijn de in de gemeente aanwezige cultuurhistorische waarden aangegeven met betrekking tot het (steden)bouwkundig erfgoed, het historisch-geografisch erfgoed en de historische groenwaarden. Daarnaast is op de Cultuurhistoriekaart een 'matrix waardering en beleid' opgenomen, waarin wordt aangegeven op welke wijze de cultuurhistorische waarden in ruimtelijk beleid verankerd kunnen worden.
Volgens de Cultuurhistoriekaart zijn in het plangebied enkele cultuurhistorische elementen te vinden. Het gaat hierbij om zeven walletjes, twee oude erven en enkele wegen. Een uitsnede van de kaart is weergegeven in figuur 4.3.
Figuur 4.3 Uitsnede Cultuurhistoriekaart met globale begrenzing plangebied
Wal
In het verleden werden aarden wallen om verschillende redenen opgeworpen. Zo zijn er wildwallen, meestal met een greppel erlangs, die dienden om de in cultuur gebrachte gronden (akkers) te beschermen tegen allerhande loslopend wild, zoals herten, reeën, vossen en wilde zwijnen. Grenswallen dienden om eigendomsgrenzen te markeren. Ook werden wallen aangelegd om stuivend zand, wassend water of vreemd volk tegen te houden. Het merendeel van de wallen in de gemeente Rucphen had een andere functie, namelijk dat van fysieke perceelsscheiding. Voor de komst van het prikkeldraad vormden de met hakhout begroeide wallen effectieve barrières voor het vee, dat graasde op de omwalde weilanden.
Oud erf
Op de locatie van de oude erven is tegenwoordig in veel gevallen (agrarische) bebouwing gesitueerd. De ordening van het huidige landschap heeft dan ook een belangrijke historische dimensie in zich; er is sprake van een hoge mate van continuïteit wat betreft bewoningspatroon.
Oud wegtracé
Talrijke wegen hebben een (zeer) hoge ouderdom. Algemeen geldt dat de kronkelende wegen in de gemeente Rucphen het oudst zijn. Deze wegen volgen de natuurlijke hoogtegradiënt van het landschap. Het merendeel van de rechte wegtracés is in de 19e en 20e eeuw tot stand gekomen, onder meer ten tijde van de planmatige heideontginningen.
Volgens de Matrix waardering en beleid gelden voor deze cultuurhistorische elementen de volgende kenmerken, waardering en mogelijkheden binnen het bestemmingsplan om de waarden te beschermen.
Tabel 4.1. Cultuurhistorische elementen
categorie | kenmerkend | waardering | bestemmingsplan | |
wal | profiel (relatie met naastgelegen weg of greppel), beplanting | van lokale waarde | bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', aanlegvergunning | |
oud erf | continuïteit bewoning, archeologische verwachtingswaarde | van lokale waarde | zie archeologiekaart | |
oud wegtracé | beloop, profiel | van lokale waarde | bestemming, profiel, aanlegvergunning |
Toetsing en conclusie
De walletjes vormen onderdeel van de bestaande groenstructuur en zijn ook opgenomen in de nieuwe groenstructuur. Ze zijn tevens voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' worden eventuele aanwezige archeologische waarden beschermd. Er vindt geen aantasting van cultuurhistorische waarden plaats. Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties in het bestemmingsplan waar woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidsbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.
De Wgh beschermt de volgende objecten:
Onderzoek
In voorliggende situatie is enkel sprake van recreatiewoningen. Deze worden niet beschermd door de Wgh. Toch is in het kader van een goede ruimtelijke ordening het geluidsklimaat ter plaatse van de recreatiewoningen bepaald. Tevens is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidsbelasting vanwege de verkeersaantrekkende werking van de ruimtelijke ontwikkeling onderzocht. Hiervan is verslag gelegd in de notitie 'Wegverkeerslawaai m.b.t. de Binnentuin in Rucphen' (bijlage 5 bij de toelichting).
Uit het onderzoek volgt dat indien de geluidsbelasting vanwege de ontwikkelingen in de Binnentuin toeneemt deze toename aanvaardbaar wordt geacht. In het overgrote deel van het plangebied, waar de recreatiewoningen kunnen worden opgericht, blijft de geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.
Conclusie
Het aspect geluids-/wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Het wettelijke kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten:
Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm) die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat:
Voor de kwaliteit van de buitenlucht gelden de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2.5), lood, koolmonoxide en benzeen. Voor de toegestane hoeveelheid PM10, PM2,5 en NO2 in de lucht zijn in de Wm de volgende grenswaarden gesteld die in acht genomen moeten worden:
Onderzoek
Om een indicatie te krijgen van de achtergrondconcentraties ter plaatse is gebruikgemaakt van de Monitoringstool van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Met behulp van de Monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm. De Monitoringstool geeft voor 2020 de volgende concentraties nabij het plangebied (rekenpunt 235492):
Het aantal overschrijdingsdagen PM10 bedraagt 8,14.
De concentratie van NO2 en PM10 na planontwikkeling kan worden berekend door de verslechtering van de luchtkwaliteit door de planontwikkeling op te tellen bij de achtergrondconcentraties. De ontwikkeling van de Binnentuin genereert een verkeersgeneratie van circa 2.000 mvt/etmaal. Deze verkeersgeneratie is ingevuld in de nibm-tool, waarbij 5% vrachtverkeer als uitgangspunt is gehanteerd. De uitkomst is opgenomen in de navolgende tabel. Uit de tabel volgt dat de maximale bijdrage van het extra verkeer 2,01 µg/m3 NO2 en 0,36 µg/m3 PM10 bedraagt.
Tabel 4.2. Worstcaseberekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit
Door deze bijdrage van het extra verkeer op te tellen bij de achtergrondconcentraties uit de Monitoringstool worden de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 na planontwikkeling:
De concentraties van NO2 en PM10 na planontwikkeling liggen daarmee ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht. Aangezien ultra fijn stof (PM2,5) onderdeel uitmaakt van fijn stof ligt deze concentratie na planontwikkeling eveneens ruimschoots onder de grenswaarde. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht zal eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar liggen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de ontwikkeling.
Toetsingskader
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven is gebruikgemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, uitgave 2009). In de publicatie worden onder milieubelastende activiteiten bedrijfsactiviteiten verstaan waaronder ook landbouw- en recreatiebedrijven, alsmede milieubelastende vormen van publieke dienstverlening en openbare instellingen. Milieugevoelige functies zijn woningen en woongebieden. Ook ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie zijn als milieugevoelig aan te merken.
De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.
Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Onderzoek
In het gebied komen naast bestaande woningen ook recreatieve functies voor. Tevens ligt het plangebied in de directe nabijheid van de Verlengde Helakkerstraat en de Bernhardstraat. Deze wegen behoren tot de (toekomstige) hoofdinfrastructuur. Het gebied kan worden aangemerkt als een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandstap worden teruggebracht. Uitzondering hierop is het aspect gevaar. De richtafstand voor het aspect gevaar mag niet zonder meer met één afstandstap worden teruggebracht.
Aanwezige bedrijfsactiviteiten
De aanwezige bedrijfsactiviteiten in het gebied zijn geïnventariseerd en opgenomen in onderstaande tabel. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich veehouderijen. De milieubelasting van deze veehouderijen op het plangebied is uiteengezet bij het aspect geur. Het glastuinbouwbedrijf aan de Bosheidestraat 9 en de boomkwekerij en aardbeienteelt aan de Bosheidestraat 5 hebben geen invloed op het plangebied.
Ten zuiden van het plangebied ligt bedrijventerrein Nijverhei. Op het bedrijventerrein is milieuzonering toegepast. In de vigerende bestemmingsplannen hebben de gronden ten zuiden van de Kozijnenhoek namelijk een bestemming gemengd. Binnen deze bestemming gemengd is lichte bedrijvigheid toegestaan. De milieubelasting van deze lichte bedrijfsactiviteiten is geen belemmering voor de planontwikkeling.
Tabel 4.3. Bedrijfsactiviteiten (omgevingstype gemengd gebied)
bedrijf | omschrijving | SBI-code 2008 | milieu- categorie | grootste richtafstand (m) |
Skidôme | kunstskibanen | 931 I | 3.1 | 301) |
sporthal | sporthallen | 931 A | 3.1 | 30 |
zwembad | zwembaden: niet overdekt | 931.2 | 4.1 | 100 |
atletiekbaan | veldsportcomplex (met verlichting) | 931 G | 3.1 | 30 |
hockey | veldsportcomplex (met verlichting) | 931 G | 3.1 | 30 |
handbal | veldsportcomplex (met verlichting) | 931 G | 3.1 | 30 |
schuttersvereniging Koningsschutters | schietinrichtingen: binnenbanen: geweer- en pistoolbanen | 931.1 | 4.1 | 1002) |
heemtuin SVHR | kinderboerderijen (plantentuin) | 91041 | 2 | 10 |
manege | maneges | 931 E | 3.1 | 303) |
hondentraining VDH groep De Trouwe Herder | hondendressuurterreinen | 94991 B | 3.1 | 30 |
MAC Baanbrekers | modelvliegtuigvelden | 93299 | 4.2 | 2004) |
De nieuwe functies in het plangebied betreffen voornamelijk milieubelastende activiteiten. Deze zijn in de navolgende tabel opgenomen. De verblijfsrecreatie kan, evenals de bestaande woningen, als milieugevoelig worden aangemerkt. Bij de situering van de milieubelastende activiteiten is rekening gehouden met de woningen in de omgeving. Tevens is bij de situering van de recreatiewoningen rekening gehouden met de milieubelastende activiteiten.
De geluidsuitstraling van MAC Baanbrekers is dusdanig dat er voor gekozen is om voor de verblijfsrecreatie in het bestemmingsplan te regelen dat de recreatiewoningen pas in gebruik genomen mogen worden nadat een geluidswerende voorziening is gerealiseerd en in stand wordt gehouden die er toe leidt dat binnenwaarde in deze woningen als gevolg van lawaai geproduceerd door de modelautoracebaan niet meer dan 33 dB bedraagt.
Tabel 4.4. Toekomstige bedrijfsactiviteiten (omgevingstype gemengd gebied)
bedrijf | omschrijving | SBI-code 2008 | milieu- categorie | grootste richtafstand (m) |
hotel | hotels en pensions met keuken, conferentieoorden en congrescentra | 5510 | 1 | 0 |
recreatiewoningen | kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken) | 553, 552 | 3.1 | 30 |
uitbreiding skibaan | kunstskibanen | 931 I | 3.1 | 301 |
wielerexperience, BMX en wielerparcours | stadions en openlucht ijsbanen | 931 D | 4.2 | 200 |
veldsportcomplex (met verlichting) | 931 G | 3.1 | 30 | |
wielerretail | detailhandel voor zover n.e.g. | 47A | 1 | 0 |
overdekte gespecialiseerde dierentuin | dierentuinen | 91041 | 3.2 | 50 |
uitbreiding manege | maneges | 931 E | 3.1 | 303 |
Skydive | kunstskibanen | 931 I | 3.1 | 30 |
Conclusie
Indien voor in gebruik name van de recreatiewoningen de geluidswerende voorziening bij MAC Baanbrekers is gerealiseerd, zijn er geen belemmeringen vanuit bedrijven en milieuzonering.
Toetsingskader
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) beschermt geurgevoelige objecten tegen geurhinder uit dierverblijven van veehouderijen. De Wgv vormt dan ook het toetsingskader voor dit aspect bij aanvragen van veehouderijen om een omgevingsvergunning (activiteit milieu). Deze aanvragen worden getoetst aan geurbelastings- en/of afstandsnormen. De Wgv maakt daarbij onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden normen voor geurbelasting en minimum afstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen bij andere veehouderijen. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimum afstanden. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat vergelijkbare bepalingen voor veehouderijen die geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig hebben.
Daarnaast is de Wgv van belang bij de beoordeling van ruimtelijke plannen (de zogenaamde omgekeerde werking). Bij deze beoordeling moeten twee aspecten bekeken worden. Ten eerste moet gemotiveerd worden dat er niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen). Ten tweede is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).
De Wgv stelt gemeenten in staat om middels gemeentelijk geurbeleid te sturen op geuremissies afkomstig uit stallen bij veehouderijen en daarmee op de geurbelasting op de omgeving. Dit geurbeleid bestaat uit een geurverordening en een geurgebiedsvisie. De geurverordening bevat de geur- en afstandsnormen waaraan getoetst wordt in het kader van vergunningverlening. De geurgebiedsvisie bevat de onderbouwing bij deze normen en de uitgangspunten van het gemeentelijke geurbeleid.
Gemeentelijk geurbeleid
Op 15 december 2011 heeft de gemeenteraad van Rucphen een geurgebiedsvisie en geurverordening met – voor aangewezen gebieden – andere normen en vaste afstanden vastgesteld. Voor het overige grondgebied gelden de wettelijke normen en afstanden uit de Wgv. Het plangebied is (gedeeltelijk) gelegen in het aangewezen gebied 'Transformatiegebied gebied 4 gelegen ten oosten van de kern Rucphen'. Dat betekent dat in het plangebied momenteel een geurnorm van 8 odour-units (ouE/m³) geldt en een vaste afstand van 50 m.
De gemeente is voornemens de geurverordening voor 'Transformatiegebied gebied 4 gelegen ten oosten van de kern Rucphen' te wijzigen. De geurnorm zal daarbij worden vastgesteld op 14 odour-units, zoals elders in het buitengebied van Rucphen. Deze voorgenomen wijziging is het gevolg van het feit dat de ruimtelijke ontwikkeling van onderhavig gebied sinds 2011 anders is verlopen dan verwacht. Voor het plangebied was woningbouw voorzien en de geurnorm van 8 odour-units was daarop afgestemd. Echter, dit bestemmingsplan maakt nu een hele andere ruimtelijke ontwikkeling mogelijk; een ontwikkeling die qua aard, omvang, dichtheid en functies beter te vergelijken is met een gemengd buitengebied dan met een woongebied. Daarbij past ook een andere geurnorm.
De gewijzigde geurverordening – met een geurnorm van 14 odour-units voor dit plangebied – zal zijn vastgesteld, voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gaat. Dit gegeven is van belang bij voorliggende planontwikkeling.
Onderzoek
Situatie omgeving Bernhardstraat 21 en 23
Aan de Bernhardstraat 21 is een varkenshouderij gevestigd. De veehouderij aan de Bernhardstraat 23 heeft vleeskalveren en paarden. In onderstaande afbeelding zijn van beide veehouderijen de geurcontouren (8 en 14 odour-units) en vaste afstanden in beeld gebracht. Daarbij is rekening gehouden met de planologische mogelijkheden die beide veehouderijen nog binnen hun agrarische bouwvlak hebben. Omdat de geurcontouren verder reiken dan de vaste afstanden, zijn deze laatste niet van belang voor de beoordeling of de bedrijven in hun belangen geschaad worden.
Na wijziging van de geurverordening geldt in het plangebied een geurnorm van 14 odour-units. Zolang onderhavig bestemmingsplan de oprichting van geurgevoelige objecten binnen deze geurcontour niet mogelijk maakt, worden beide veehouderijen niet in hun belangen geschaad. In dit bestemmingsplan is dat geregeld door binnen de betreffende geurcontour de aanduiding 'recreatiewoning uitgesloten (-rw)' op te nemen met daaraan de regel gekoppeld dat er binnen deze zone geen recreatiewoningen gebouwd mogen worden.
Op onderstaande afbeelding is de achtergrondbelasting geur in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat de achtergrondbelasting in de omgeving van Bernhardstraat 21 en 23 buiten de aanduiding 'recreatiewoning uitgesloten (-rw)' circa 10 odour-units of minder bedraagt. Op basis van bijlagen 6 en 7 van de Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij' blijkt dat dit daarmee voldoet aan de toetswaarde voor achtergrondbelasting uit de provinciale Verordening ruimte 2014 voor geurgevoelige objecten in het buitengebied. Daarnaast wordt voldaan aan de gezondheidskundige grenswaarde van maximaal 10 odour-units achtergrondbelasting die de GGD adviseert naar aanleiding van het rapport 'Geurhinder van veehouderij nader onderzocht: meer hinder dan Handreiking Wgv doet vermoeden?' d.d. 23 maart 2015.
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat er ter plaatse van de op te richten recreatiewoningen in de omgeving Bernhardstraat 21 en 23 sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Figuur 4.4 Geurcontouren Bernhardstraat 21 en 23 ten opzichte van het plangebied
Situatie omgeving Sporthei 7 en 10
Het agrarische bedrijf aan de Sporthei 10 betreft een voormalige veehouderij. Er is eerder geconstateerd dat hier geen dieren meer worden gehouden. Bij deze beoordeling is dit bedrijf dus buiten beschouwing gelaten.
Sporthei 7 betreft een voormalige gemengde veehouderij met melkrundvee en varkens. Ten behoeve van de nieuwe rondweg zijn de bedrijfsgronden door de gemeente aangekocht. Ten tijde van vaststelling van voorliggend bestemmingsplan zal het bedrijf beëindigd zijn. Ook dit bedrijf kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
Beide veehouderijen zijn beëindigd en veroorzaken niet langer geuroverlast. Er is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Situatie omgeving Baanvelden 10
Dit betreft een paardenhouderij/manege. Voor paarden geldt een vaste afstand van 50 m. Voorliggend bestemmingsplan maakt binnen 50 m vanaf de rand van het bouwvlak geen oprichting van geurgevoelige objecten mogelijk. Het belang van Baanvelden 10 wordt derhalve niet geschaad.
Uit de eerdere afbeelding blijkt dat de achtergrondbelasting in de omgeving van Baanvelden 10 tussen de 0 en 3 odour-units bedraagt. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de genoemde gezondheidskundige grenswaarde voor achtergrondbelasting van de GGD. Er is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Situatie omgeving Bernhardstraat 40
Het bedrijf Bernhardstraat 40 maakt onderdeel uit van het plangebied en stopt met zijn bedrijfsactiviteiten. De gronden krijgen een recreatieve bestemming en een woonbestemming.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Inleiding
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor), inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen per jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.
Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Om het groepsrisico te berekenen is er inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.
Bevi-bedrijven
Toetsingskader Bevi-bedrijven
Het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) verplicht het bevoegde gezag afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen.
Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Bevi-inrichtingen
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, zijn het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en de professionele risicokaart geraadpleegd. In de nabijheid van het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen gelegen die van invloed zijn op het plangebied.
Overige risicovolle inrichtingen
Binnen het plangebied is een risicovolle inrichting gelegen die niet valt onder het Bevi. Het betreft de inrichting 'Sportcentrum de Vijfsprong'. Binnen deze inrichting wordt chloorbleekloog opgeslagen. Opslaan van chloorbleekloog is wel een risicovolle activiteit, maar er zijn geen risicocontouren of veiligheidsafstanden, omdat de kans op een incident erg klein is.
Figuur 4.5 Overige risicovolle inrichting sportcentrum de Vijfsprong
Conclusie inrichtingen
Er zijn geen Bevi-inrichtingen gelegen in en nabij het plangebied die van invloed zijn op het bestemmingsplan. Er worden dan ook geen ruimtelijke beperkingen opgelegd. Ten aanzien van de risicovolle inrichting 'Sportcentrum de Vijfsprong' is in het kader van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid advies gevraagd aan de veiligheidsregio.
Transport van gevaarlijke stoffen
Toetsingskader transport
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Basisnet Water of Basisnet Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlagen in de regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.
Voor sommige transportassen moet tevens rekening worden gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 m van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. In het bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen in een PAG moet voldoen.
Indien binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Zodoende kan het invloedsgebied verder reiken dan 200 m. Indien dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, moeten wel maatregelen worden overwogen, bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.
Beoordeling transport
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. De onderstaande transportassen zijn beoordeeld.
Vaarwegen
Het plangebied ligt op meer dan 200 m van een vaarweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.
Autowegen
Het plangebied ligt op meer dan 200 m afstand van de A58 (wegvak B114). Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.
Spoorwegen
Het plangebied ligt op meer dan 200 m afstand van het spoor waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.
Buisleidingen
Toetsingskader buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Buisleidingen
Om te bepalen of er in het plangebied of in de directe omgeving buisleidingen liggen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit is gebleken dat er een hogedruk aardgasleiding is gelegen die van invloed is op het plangebied. Deze wordt hieronder verder toegelicht.
In de navolgende tabel is de leiding, waardoor aardgas wordt getransporteerd, met zijn eigenschappen opgenomen. In de figuur is de ligging van deze buisleiding ten opzichte van het plangebied ruimtelijk weergegeven.
Figuur 4.6 Geografische ligging hogedruk aardgasleiding
Om de risico's van de aardgasleiding in en rondom het plangebied te bepalen, zijn er risicoberekeningen uitgevoerd met het rekenprogramma CAROLA. Het rapport van deze berekeningen is opgenomen in bijlage 6. Uit de berekening blijkt dat voldaan wordt aan de normen voor het plaatsgebonden risico. Hierna in de figuur is het invloedsgebied weergegeven, afkomstig uit de CAROLA-berekening.
Figuur 4.7 Invloedsgebied hogedruk aardgasleiding
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Verspreid over Nederland staan een aantal radarstations. De gemeente Rucphen ligt in het radarverstoringsgebied van de radar die is gesitueerd op vliegbasis Woensdrecht. Het radarstation dient voor de veilige afhandeling van civiel en militair luchtverkeer en als beveiliging van het nationale luchtruim. In het radarverstoringsgebied gelden beperkingen voor de bouwhoogte. Ter plaatse van het plangebied geldt een maximale toegestane bouwhoogte van 113 m (+NAP), hogere bouwwerken kunnen het radarbeeld verstoren en zijn hierdoor niet toegestaan.
Figuur 4.8 Radarverstoringsgbied radarstation vliegbasis Woensdrecht met maximale bouwhoogte
Het plangebied is tevens gelegen in het radarverstoringsgebied van de radar Herwijnen. Ter plaatse van het plangebied geldt een maximale toegestane bouwhoogte van 90 m (+NAP). Dit is weergegeven in figuur 4.9.
Figuur 4.9 Radarverstoringsgebieden
In voorliggend bestemmingsplan is het betreffende radarverstoringsgebied beschermd door middel van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-radar'.
Het Besluit m.e.r.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten wanneer mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Op grond van bijlage D (activiteit 10) uit dit Besluit is de aanleg, wijziging of uitbreiding van:
mer-beoordelingsplichtig, indien de activiteit betrekking heeft op:
Uit een analyse van de gewenste ontwikkelingen blijkt dat meer dan 250.000 nieuwe bezoekers per jaar worden aangetrokken. Daarmee is het initiatief mer-beoordelingsplichtig.
Voorafgaande aan de besluitvorming over een activiteit die onder de mer-beoordelingsplicht valt – in dit geval het bestemmingsplan – neemt het bevoegd gezag (de gemeenteraad van Rucphen) op basis van een mer-beoordelingsnotitie een besluit of de volledige procedure van de projectmer al dan niet moet worden gevolgd.
De wettelijke regeling voor de mer-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij'. Dat wil zeggen dat een projectmer-procedure alleen noodzakelijk is als er sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen' die het betreffende project voor het milieu kan hebben.
Bij een besluit omtrent het al dan niet doorlopen van een mer-procedure, dient het bevoegd gezag volgens het Besluit m.e.r. rekening te houden met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:
Deze omstandigheden zijn uitgewerkt in de aanmeldingsnotitie MER-Beoordelingsprocedure (bijlage 9 bij deze toelichting).
Conclusie
Uit de beschrijvingen en beoordelingen in de MER-beoordeling blijkt dat effecten van de beoogde ontwikkeling zeer beperkt zijn. Dit is het gevolg van de aard en omvang van de ontwikkelingen die mogelijk wordt gemaakt en de locatie van de ontwikkeling.
Er ontstaan geen knelpunten in relatie tot de wettelijke normen en grenswaarden die vanuit de sectorale toetsingskaders gelden. Er kunnen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden, die het doorlopen van een volledige mer-procedure wenselijk maken.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn vertaald naar de inhoud van het bestemmingsplan en zijn verwerkt in de planregels. Aangegeven wordt welke aspecten in het bestemmingsplan geregeld worden.
Op basis van het gestelde in Hoofdstuk 3 Beleidskader worden de volgende conclusies getrokken.
Het initiatief is op de volgende wijze vertaald in het bestemmingsplan. De bestemmingen zijn op de verbeelding aangegeven in overeenstemming met de beoogde functie(s).
Door de gekozen methodiek is het gewenste ruimtelijke eindbeeld zo goed mogelijk op de verbeelding weergegeven. De groenstructuur is daarbij gedetailleerd bestemd, de in te vullen gebieden Gemengd en Recreatie - Verblijfsrecreatie zijn globaal bestemd.
Een van de uitgangspunten die ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan Leisuregebied Binnentuin is de planologische haalbaarheid. Deze dient te worden aangetoond met de toets aan de verschillende sectorale wettelijke vereisten. Het betreft met name de verschillende milieuaspecten.
De ontwikkeling is vanuit de milieutechnische kant onderzocht en onderbouwd. In hoofdstuk 4 zijn de conclusies van deze onderzoeken verwoord. In dit hoofdstuk zijn belemmeringen geconstateerd waarmee rekening dient te worden gehouden in de juridische regeling. Het betreft bijvoorbeeld de afstand van het buitenbad tot de omliggende woningen en de geurcontour rondom de veehouderijen aan de Bernhardstraat.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe de inhoud van het bestemmingsplan is opgezet.
Het bestemmingsplan voldoet aan de laatste richtlijn ten aanzien van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Hiermee worden alle plannen in Nederland standaard ten aanzien van de vorm. Met het opstellen van het plan onder de nieuwe Wro en Bro wordt het bestemmingsplan ook digitaal toegankelijk.
Het doel van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. De terminologie in dit bestemmingsplan is conform de Wabo.
Het bestemmingsplan omvat een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft op zichzelf geen rechtskracht, maar heeft een belangrijke functie omdat hierin de nagestreefde beleidsdoelen zijn verwoord en waarin een interpretatie van de regels en verbeelding is opgenomen.
Digitale raadpleging
Op de gemeentelijke website of www.ruimtelijkeplannen.nl kan het digitale bestemmingsplan worden bekeken. Bij raadpleging van het digitale bestemmingsplan wordt de gebruiker bij het aanklikken van de percelen op een beeldscherm vanzelf naar de relevante delen van het bestemmingsplan 'doorverwezen'.
Analoge raadpleging
Ondergrond
Op de verbeelding is in de ondergrond de bestaande situatie (bebouwing en kadastrale eigendomsgrenzen) weergegeven. Daarbij is gebruikgemaakt van een zo actueel mogelijk digitaal bestand. Op deze ondergrond zijn vlakken getekend waarin door middel van hoofdletters (bijvoorbeeld V van Verkeer) is aangegeven welke bestemming ter plaatse zal gaan gelden.
Bestemmingen
De bestemmingen zijn in dit bestemmingsplan met een hoofdletter (bijvoorbeeld V voor Verkeer) aangeduid. De 'bestemmingen' corresponderen met afzonderlijke artikelen in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels). In het renvooi is daarbij dezelfde volgorde aangehouden als in het betreffende hoofdstuk.
Aanduidingen en renvooi (analoog plan)
De betekenis van alle aanduidingen (cijfers en letters) wordt verklaard in het renvooi, een overzicht met verklaring van de aanduidingen op de verbeelding. Dit renvooi is voor zover nodig en wat betreft de aanduidingen opgesplitst in:
Leeswijzer
Voor een beoordeling van alle bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van een perceel dient derhalve de op de verbeelding aangebrachte aanduiding te worden bekeken, het renvooi te worden geraadpleegd voor het kiezen van het juiste bestemmingsartikel in de regels, waarna het bijbehorende artikel dient te worden gelezen. Deze volgorde is de meest doelmatige om inzicht te krijgen in de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor het gebruik van en bebouwing op een perceel.
De wijze van bestemmen is conform het handboek vergelijkbare bestemmingsplannen van de gemeente Rucphen. Hierbij zijn bestemmingen zoveel mogelijk op perceelsniveau toegekend, waarbij zich in het plangebied een diversiteit aan bestemmingen bevindt. In de bestemming is door middel van bouwvlakken aangegeven waar gebouwen zijn toegestaan.
In de gebruiksregels is daarna het gewenste of juist ongewenste gebruik opgenomen.
Flexibiliteitsregels
In de regels zijn verschillende afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het bevoegd gezag. In alle gevallen gaat het om afwijkingsmogelijkheden van in de bestemmingsregels opgenomen regels. Indien een van deze bevoegdheden wordt gebruikt, zal een (belangen)afweging moeten plaatsvinden. Het gaat immers om de toepassing van bevoegdheden door het gemeentebestuur. Dat wil zeggen, dat de geboden afwijkingsmogelijkheden mogen worden gebruikt, maar dat er ook voor kan worden gekozen geen gebruik te maken van de bevoegdheid. Dit laatste houdt in dat een eventueel verzoek om toepassing te geven aan een bevoegdheid wordt afgewezen. Teneinde richting te geven aan de (belangen)afweging, zijn bij elke afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid één of meerdere afwegingscriteria (voorwaarden) opgenomen.
De individuele belangen van de betrokkenen en de betrokken waarden en het algemene belang zullen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Een enkele keer is bepaald dat door de verzoeker of door het bevoegd gezag het een en ander moet worden aangetoond. Wanneer iets voldoende is aangetoond, is het aan het bevoegd gezag om dit te beoordelen. In enkele gevallen wordt het advies van een onafhankelijke deskundige verlangd.
Het is overigens niet ongebruikelijk dat ten behoeve van de uitoefening van een bevoegdheid, afzonderlijk beleid wordt ontwikkeld omtrent de uitoefening van die bevoegdheid.
De bevoegdheden zijn concreet begrensd, om duidelijk te maken waar de scheiding ligt tussen de bevoegdheden van het college voor burgemeester en wethouders en de gemeenteraad. Deze begrenzing is uitgedrukt in bijvoorbeeld een maximale oppervlakte, inhoud, of aantal.
Bij de toepassing van de bevoegdheid wordt niet standaard de maximale ruimte geboden, maar wordt maatwerk toegepast waarbij de feitelijke situatie ter plaatse bepalend is.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Hierna worden alle planregels kort nader toegelicht.
Voor de begrippen is gebruikgemaakt van de standaardregels uit de SVBP2012. In dit artikel worden uitsluitend de begrippen gedefinieerd die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. De begrippen zijn alfabetisch geordend.
Dit artikel geeft aan hoe hoogtematen en andere maten bij het bouwen in acht moeten worden genomen en op welke wijze deze moeten worden gemeten.
De bestemming Agrarisch is opgenomen voor de gronden ten westen van de manege. Grondgebonden agrarische activiteiten zijn hier toegestaan. Voor de inhoud van de regels is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan Buitengebied.
De bestemmingsvlakken Bos zijn opgenomen voor bestaande bospercelen in het gebied bij de Skidôme en ten zuiden van de heemtuin. In de regels is het gebruik en beheer van het bos opgenomen.
De bestemming Gemengd is opgenomen voor het te ontwikkelen sport- en leisuregebied aan de oostzijde van de entree en voor het perceel aan de westzijde van de entree. De regels zijn erop gericht functies toe te laten die bijdragen aan de ontwikkeling van de binnentuin tot sport en leisuregebied.
Oostzijde entree
Westzijde entree
Voor de gehele bestemming Gemengd geldt dat elke functie moet beschikken over voldoende parkeerruimte.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Deze bestemming is opgenomen voor de groenstructuur in het gebied. Het gaat om bestaand groen en om nieuw groen dat wordt aangelegd als landschappelijke inpassing en voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Waar het groen de functie van landschappelijke inpassing vervuld is dit aangegeven met de functieaanduiding specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing.
De aanleg en instandhouding van deze inpassing is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie.
Het is toegestaan om in de bestemming Groen een ontsluiting voor het verblijfsrecreatieterrein aan te leggen.
Deze bestemming is opgenomen voor de schietbaan en de Skidôme met bijbehorende functies. In deze bestemming zijn de geldende bouwmogelijkheden overgenomen. Ook de beoogde baanverlenging van de Skidôme is opgenomen.
Artikel 8 Recreatie - Dagrecreatie
Deze bestemming is opgenomen voor de volgende locaties:
Artikel 9 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Het bouwvlak is gelijk aan het bestemmingsvlak. Het maximum aantal recreatiewoningen is op de verbeelding aangegeven. De bouwhoogte is maximaal 6 m. In de regels wordt een maximum bouwoppervlakte per huisje opgenomen, samen met een minimum kaveloppervlakte. In de noordwesthoek is met de aanduiding (-rw) aangegeven waar geen recreatiewoningen mogen worden gebouwd in verband met de geurcontour ten gevolge van twee veehouderijen aan de Bernhardstraat.
Het permanent bewonen van een recreatiewoning is niet toegestaan. Het permanent bewonen van een recreatiewoning betekent dat een persoon of één (gezamenlijk) huishouden – al dan niet tijdelijk – het hoofdverblijf heeft in de recreatiewoning. Het hoofdverblijf is de plek waar feitelijk wordt gewoond en wat fungeert als centrum van sociale en/of maatschappelijke activiteiten. Op basis van de Wet basisregistratie personen dient een persoon zich in te schrijven op een adres wanneer deze persoon gedurende een periode van zes maanden ten minste vier maanden daadwerkelijk op dit adres verblijft.
In deze bestemming zijn de BMX-baan en het wielerparcours mogelijk. Eventuele gebouwen mogen 5 m hoog worden, het bebouwingspercentage is maximaal 5%. Ook de manege heeft de bestemming Sport. Bij de manege zijn de bestaande bedrijfswoning en ondergeschikte horeca opgenomen. De manege heeft mogelijkheid om gebouwen aan de westzijde uit te breiden.
De hoofdontsluiting van het gebied en de bestaande parkeerterreinen aan de oostzijde zijn bestemd als Verkeer. De oude ijsbaan heeft tevens de functieaanduiding opslag.
Op de betreffende gronden mogen kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. Door gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te staan wordt het mogelijk om bijvoorbeeld een gebouw toe te staan ten behoeve van nuts- en speelvoorzieningen. Specifieke bouwbepalingen voor straatmeubilair worden in de bestemming niet gegeven. Dergelijke bouwwerken, zoals verkeersborden, wegbewijzeringsborden, verkeerslichten, verkeerssignaleringssystemen en abri's, worden aangemerkt als vergunningvrije bouwwerken conform het Besluit omgevingsrecht. Voor de oprichting van een dergelijk bouwwerk wordt niet aan de bouwregels in het bestemmingsplan getoetst.
Deze bestemming is opgenomen voor de bestaande waterplas. In deze bestemming is ook recreatief gebruik van het water toegestaan.
In het plangebied liggen twee bestemmingsvlakken voor wonen. Op het vlak ten zuiden van de Baanvelden is momenteel geen woning aanwezig. Deze mag wel worden herbouwd. Per vlak is één woning toegestaan met de bijbehorende erfbebouwing. Ook zijn de gebruikelijke mogelijkheden voor beroep-aan-huis opgenomen.
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaar wisselen.
Artikel 18 Algemene bouwregels
In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen voor burgemeester en wethouders nadere eisen te stellen. De nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden in verband met calamiteiten.
Artikel 19 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is het verboden gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie is eveneens uitgesloten.
Artikel 21 Algemene afwijkingsregels
Voor een aantal, ondergeschikte, afwijkingen van bouwen en/of gebruik ten opzichte van de planregels kunnen burgemeester en wethouders met dit artikel bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
Artikel 22 Algemene wijzigingsregels
Via de algemene flexibiliteitsregels zijn afwijkingen van de bestemmingen of de bestemmingsgrenzen toelaatbaar te stellen. Overigens geldt ook hier dat deze regels als algemene regel gelden voor alle bestemmingen. Daar waar in de bestemmingsregels een specifieke regeling is getroffen voor het vergroten van bestemmingsvlakken of bouwvlakken, kan geen gebruik worden gemaakt van deze algemene regel.
De overgangsregels hebben tot doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken die gebouwd zijn of kunnen worden gebouwd en die afwijken van de bebouwingsbepalingen van het plan. Tevens is bepaald dat het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming, kan worden voortgezet.
Deze regels zijn opgenomen in het Bro en zijn op voorgeschreven wijze overgenomen.
De regels worden als genoemd in dit artikel aangehaald.
Nadat het plan eenmaal is vastgesteld zal er voldoende aandacht besteed dienen te worden aan de handhaving van de regels van het plan. Het handhaven door een gemeente is zowel van belang voor de rechtszekerheid van de burger als de geloofwaardigheid van de gemeente. Ook bij de planvoorbereiding is het noodzakelijk om aandacht te besteden aan de handhaving. Zo moeten er in het plan geen regels worden opgenomen die niet te handhaven zijn.
In verband met de rechtszekerheid legt dit bestemmingsplan de beoogde situatie juridisch vast. Daarnaast zijn in het kader van flexibiliteit (beperkte) bevoegdheden tot afwijking of wijziging opgenomen. Deze flexibiliteitbepalingen vloeien voort uit de in het Handboek digitale bestemmingsplannen gemeente Rucphen en de bijbehorende modelregels van de gemeente gemaakte beleidskeuzes.
Om vast te stellen of het bestemmingsplan ook in de toekomst blijft voldoen aan de gestelde eisen speelt nazorg een belangrijke rol. Periodieke toetsing van het bestemmingsplan aan nieuwe ontwikkelingen is daarbij noodzakelijk. Daarnaast is met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening de plicht ontstaan dat het bestemmingsplan een keer in de 10 jaar wordt herzien. Ook dit draagt bij aan het actueel houden van het bestemmingsplan.
Inspraak- en overlegprocedure
Met een publicatie in weekblad 'De Rucphense Bode' van . . . en op de gemeentelijke website is – ter voldoening aan het bepaalde in artikel 1.3.1 van het Bro – kennis gegeven van de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan voor de Binnentuin.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft tezamen met de daarbij behorende stukken gedurende een periode van zes weken (vanaf . . . t/m . . . ) ter inzage gelegen in het gemeentehuis. Het voorontwerp was daarnaast ook digitaal te raadplegen via de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl (plan identificatie: NL.IMRO.0840.5000M0001-VO01). Een ieder is gedurende voornoemde periode de mogelijkheid geboden om over het voorontwerp een gemotiveerde inspraakreactie aan burgemeester en wethouders te richten. Bij aanvang van de periode is ook het wettelijk verplichte (voor)overleg gestart met daarvoor aangewezen overheidsinstanties.
In het kader van de inspraakprocedure is/zijn . . . inspraakreactie(s) en . . . overlegreactie(s) ontvangen. In bijlage . . . is de nota van beantwoording opgenomen.
Ambtshalve aanpassingen
PM
Zienswijzen
PM
Onderzoek
Het bestemmingsplan Leisuregebied Binnentuin voorziet in het herinrichten van het gebied de Binnentuin. Er worden verschillende nieuwe voorzieningen gerealiseerd.
Met alle grondeigenaren, waarbij de bestemming wijzigt, wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Hierdoor is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig.
Met de gemeentelijke kosten is in de meerjarenbegroting rekening gehouden. Hierdoor is voldoende dekking voor het realiseren van het voorliggende bestemmingsplan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het project economisch uitvoerbaar is.