direct naar inhoud van 3.2 Provinciaal beleid
Plan: Sport- en vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong', Baanvelden 22
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.2581S0011-VO01

3.2 Provinciaal beleid

InterimStructuurvisie Noord-Brabant

Beleid

De provincie Noord-Brabant heeft het beleid van het Streekplan Noord-Brabant (2002) vastgelegd in de InterimStructuurvisie (2008). Daarin is vastgelegd dat in de toekomst zorgvuldiger moet worden omgegaan met de beschikbare ruimte. Om dat te bereiken zijn vijf uitgangspunten ("principes") van belang.

  • 1. Meer aandacht voor de onderste lagen
    De eerste laag is de bodem "onder de voeten", het watersysteem en de bodemgesteldheid en de daarmee samenhangende natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
    De tweede laag wordt gevormd door de infrastructuur. De provincie wil graag in de groeiende mobiliteitsbehoefte voorzien en tegelijkertijd Brabant bereikbaar en leefbaar houden.
    De derde laag, het bodemgebruik voor wonen, werken, landbouw en recreatie, moet in de toekomst meer gestuurd worden door de eerste twee lagen.
  • 2. Zuinig ruimtegebruik
    De ruimtevoorraad in Brabant is eindig. Daarom dient zuinig omgegaan te worden met de resterende onbebouwde ruimte. Sleutelwoorden bij zuinig ruimtegebruik zijn: inbreiden, herstructureren en een intensiever gebruik. Een duurzaam aantrekkelijke omgeving (landschappelijk, stedenbouwkundig en architectonisch) is daarbij uitgangspunt.
  • 3. Concentratie van verstedelijking
    De provincie zet het al lang gevoerde beleid van concentratie van verstedelijking voort. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de stedelijke regio's, waar het leeuwendeel van de woningbouw en de bedrijventerreinen wordt gerealiseerd en anderzijds de landelijke regio's, waar het beleid vooral gericht is op het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied. Uitbreiden kan daar pas als nieuwbouw niet binnen het bestaand bebouwd gebied mogelijk is.
  • 4. Zonering van het buitengebied
    In het vorige streekplan is het buitengebied verdeeld in een Groene Hoofdstructuur (GHS), waar de natuurfunctie voorop staat, en een Agrarische Hoofdstructuur (AHS), waar de landbouwfunctie voorop staat. Deze verdeling houdt de provincie, met enkele kleine wijzigingen, ook aan in het nieuwe streekplan.
  • 5. Grensoverschrijdend denken en handelen
    Activiteiten binnen Brabant hebben directe invloed op omliggende provincies en omgekeerd. Dit vraagt in toenemende mate grensoverschrijdend denken en handelen. Het wordt steeds belangrijker om samen te werken en activiteiten af te stemmen, met name als het gaat om zaken op het gebied van water, natuur, infrastructuur, verkeer en vervoer en bedrijvigheid.

Voor de gemeente Rucphen zijn met name de eerste twee principes van belang. Op figuur 3.1 is een uitsnede van de InterimStructuurvisiekaart opgenomen. Hier is het plangebied deel van de AHS-landbouw. De AHS-landbouw omvat de meest pure landbouwproductiegebieden. De natuurwaarden en de daarmee samenhangende landschapswaarden die in deze gebieden voorkomen, zijn zo algemeen of komen alleen in zulke kleine gebiedjes voor, dat een aanduiding daarvan op de kaart achterwege is gelaten.

Uitgangspunten voor AHS-gebieden zijn de volgende.

  • De GHS en AHS-landschap worden beschermd tegen intensieve vormen van ruimtegebruik die in beginsel niet thuishoren in het buitengebied, met name verstedelijking (externe bescherming). Uit de externe bescherming vloeit voort dat de ruimte voor uitbreiding van steden en dorpen, de aanleg en uitbreiding van bedrijventerreinen en de aanleg en (fysieke) aanpassing van niet-recreatieve infrastructuur in beginsel alleen kan worden gevonden in de AHS-landbouw.
  • Bij een toename van het stedelijk ruimtebeslag binnen de overige gebieden van de GHS-natuur, GHS-landbouw en AHS-landschap en bij de ontwikkeling van overige niet aan het buitengebied gebonden functies in de GHS en AHS-landschap, geldt het 'nee, tenzij-principe'.
  • De natuur- en landschapswaarden binnen de GHS en AHS-landschap worden beschermd tegen ruimtelijke ingrepen die thuishoren of thuis kunnen horen in het buitengebied, zoals agrarische en recreatieve functies ('interne bescherming'). Voor de interne bescherming is een genuanceerde benadering nodig die recht doet aan de aanwezige waarden in relatie tot de ontwikkeling van deze functies.

Gedeputeerde Staten werken de uitgangspunten voor de in- en externe beschermingsregimes verder uit en betrekken hierbij de mogelijkheden tot maatwerk in de uitwerking van de ecologische hoofdstructuur (zoals in de Nota Ruimte (2006) benoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581S0011-VO01_0004.jpg"

Figuur 3.1. InterimStructuurvisiekaart

Toetsing

Uitbreiding van de accommodatie van de Koningsschutters voldoet aan de Interim Structuurvisie.

  • In het kader van het project is onderzoek uitgevoerd (zie hoofdstuk 4) waarin aandacht is besteed aan de onderste lagen (onder andere archeologie, bodem, ecologie, water). Uit dit onderzoek zijn geen belemmeringen gebleken.
  • Er is sprake van bundeling en intensivering van bestaand (recreatief) gebied. Er is sprake van zuinig ruimtegebruik, zonder dat de landschappelijke kwaliteit in de gemeente onevenredig wordt aangetast.
  • Het gebied waarin de ontwikkeling plaats vindt ligt in de AHS-landbouw, waarbinnen op basis van de externe bescherming ruimte voor uitbreiding van steden en dorpen, de aanleg en uitbreiding van bedrijventerreinen en de aanleg en (fysieke) aanpassing van niet-recreatieve infrastructuur kan worden gevonden. Ook ruimtelijke ingrepen ten behoeve van agrarische en recreatieve functies kunnen in het buitengebied plaatsvinden.
  • De landschappelijke kwaliteit in het gebied bestaat uit een omgeving van (veelal gebouwde) recreatieve voorzieningen met daartussen enkele groensingels. De gebouwde voorzieningen presenteren zich aan de Baanvelden. Een deel van het bosperceel tussen manege en schietbaan wordt ten behoeve van de uitbreiding gerooid. Uitgangspunt is dat dit te rooien bos binnen de locatie, aansluitend aan de locatie of de directe omgeving hiervan, of, indien dit niet anders kan, elders binnen de gemeente, wordt gecompenseerd. Hiervoor wordt door de gemeente een overeenkomst gesloten met de schietvereniging. Het overige deel van het bosperceel blijft behouden. Er resteert een aanzienlijk deel van het bosperceel. De karakteristieke groene dooradering van het gebied wordt niet onevenredig aangetast. Uitgangspunt is daarnaast dat de nieuwbouw op een verantwoorde manier wordt ingepast in de recreatieve omgeving. De uitbreiding wordt voorzien van een aarden wal, met gras en struiken als begroeiing.

Uitwerkingsplan Landelijke regio Alphen-Chaam, Baarle Nassau, Rucphen en Zundert (2004)

Beleid

In het Uitwerkingsplan, dat door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 21 december 2004 is vastgesteld, is op basis van ruimtelijke kwaliteiten en karakteristieken

van de regio in beeld gebracht waar ruimte gevonden kan worden voor ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van wonen en werken.

De ruimtelijke kwaliteiten en karakteristieken van de regio zijn vastgelegd en beschreven in een Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld (DRS). Het DRS vormt de basis voor het ruimtelijk ontwerp. In het ruimtelijk ontwerp is een voorstel ontwikkeld voor de stedelijke ontwikkeling van wonen en werken voor de periode tot 2020.

Het bestaand stedelijk gebied vervult in het Uitwerkingsplan een belangrijke rol voor het accommoderen van de stedelijke ruimtevraag. Stedelijke herstructurerings- en intensiveringprocessen zijn in beginsel overal binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk. Uiteraard moet hierbij worden aangesloten op de kwaliteiten en mogelijkheden van dat stedelijk gebied.

Het plangebied ligt tussen de kernen Sint Willebrord en Rucphen, dat in het Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld is aangeduid als gebied voor 'landschapsbeheer'. In deze gebieden is het beleid nu en in de toekomst gericht op het beheer van de bestaande kwaliteiten.

In het Uitwerkingsplan wordt ook ingegaan op de rood-met-groen koppeling. Belangrijk is dat het bij rood-met-groen gaat om een afgeleide kwaliteitsverbetering van de aantasting van buitengebied door stedelijk ruimtebeslag en niet zoals bij de rood-voor-groen benadering waarbij kwaliteitsverbetering het primaire doel is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581S0011-VO01_0005.jpg"

Figuur 3.2. Uitwerkingsplan Landelijke regio Alphen-Chaam, Baarle Nassau, Rucphen en Zundert (2004)

Toetsing

Op figuur 3.2 is af te lezen dat het overgrote gedeelte van het buitengebied van Rucphen - en ook het plangebied - valt binnen het landschappelijk raamwerk. Verstedelijking is hier uitgesloten. Het beleid is gericht op een kwalitatieve verbetering van de inrichting van het landschap. In deze gebieden is het beleid nu en in de toekomst gericht op het beheer van de bestaande kwaliteiten. De in het Uitwerkingsplan beschreven ruimtelijke plannen vormen geen belemmering voor de uitbreiding van de accommodatie voor de Koningsschutters. Evenmin vormt de uitbreiding van de accommodatie een belemmering voor de beleidsvoornemens. Gezien de aard en omvang van het project heeft de uitbreiding van de indoorschietbaan slechts een beperkte ruimtelijke impact op de omgeving. Voldaan wordt aan de uitgangspunten van het Uitwerkingsplan.

Verordening ruimte Noord-Brabant (fase 1, vastgesteld)

Algemeen

Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent het uitgangspunt van bundeling van verstedelijking dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de vijf stedelijke regio's. De stedelijke regio's zijn zodanig ruim aangeduid, dat zij naar huidige inzichten – met het perspectief van 20 à 25 jaar – kunnen voorzien in de ruimtebehoefte voor wonen, werken en andere verstedelijkingsopgaven.

Landelijke regio's

In de landelijke regio's staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Dit betekent dat het accent op inbreiden, herstructureren en intensief en meervoudig ruimtegebruik ligt.

Rood-met-groen-koppeling

Sinds 1 juli 2005 vereist het provinciaal ruimtelijk beleid dat wanneer uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag ten koste van het buitengebied onontkoombaar is, deze gepaard moet gaan met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in het buitengebied. Om aantasting van het buitengebied te compenseren wordt een investering in de kwaliteit van het buitengebied elders geëist, bijvoorbeeld door landschapsontwikkeling en groen aanleg. Bij elk plan voor een stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijke gebied geldt als uitgangspunt de voorwaarde dat gelijktijdig wordt aangegeven waar en hoe deze rood-met-groen-koppeling inhoud krijgt en op welke wijze wordt zeker gesteld.

Om de uitvoering van stedelijke ontwikkeling niet teveel te belasten maakt de Verordening ruimte het ook mogelijk dat in de grondprijs voor deze stedelijke ontwikkeling een bedrag wordt opgenomen dat gestort wordt in een specifiek fonds ten behoeve van kwaliteitsverbetering in het buitengebied, het zogenaamde groenfonds. De rood-met-groen-koppeling is in algemene termen in de Verordening ruimte opgenomen. Deze heeft uitsluitend betrekking op nieuwe ruimtelijke plannen voor stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied. De gemeente kan een zogenaamd groenfonds instellen waarvoor de basis moet liggen in de gemeentelijke structuurvisie.

Toetsing

De projectlocatie is binnen de Verordening Fase 1:

  • gesitueerd binnen een landelijke regio;
  • is niet aangewezen of gelegen nabij EHS;
  • is niet aangewezen of gelegen nabij gebieden aangewezen voor waterberging;
  • is op de integrale zonering aangewezen als extensiveringsgebied (intensieve veehouderij).

Het project voldoet aan de verordening. Er zijn geen specifieke toetsingsregels. De uitbreiding vindt plaats aansluitend aan de huidige accommodatie binnen een recreatiegebied, te midden van andere bestaande recreatieve (gebouwde) voorzieningen. Het bos dat wordt gekapt wordt gecompenseerd. De gemeente sluit met de initiatiefnemer een overeenkomst hieromtrent.

Verordening ruimte Noord-Brabant (fase 2, ontwerp)

Algemeen

De verordening Ruimte is op onderdelen aangevuld en/of herzien. De ontwikkeling is gesitueerd binnen de aanduiding "agrarisch gebied". Relevant zijn de algemene artikelen 1.2.1 en 1.2.2 en artikel 3.8.8 Regels voor sportvoorzieningen en diverse vrije-tijds-voorzieningen in het buitengebied.

Artikel 1.2.1. Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

In het eerste lid is in algemene termen de zorgplicht van gemeenten voor ruimtelijke kwaliteit bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen opgenomen. Beoogd wordt om met behulp van zorgplichtbepalingen als vervangers van de gedetailleerde regels ruimte te scheppen voor maatwerk, zodat gemakkelijk kan worden ingespeeld op verschillen in omstandigheden. De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit richt zich op ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, niet omdat dit binnenstedelijk geen wezenlijk beginsel zou zijn, maar omdat het provinciaal belang daar niet zodanig aanwezig is dat dit onderwerp van regelgeving zou moeten zijn.

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik is op een tweetal aspecten uitgewerkt. Ten eerste wordt vereist dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, gebruik wordt gemaakt van een locatie waar op grond van de vigerende planologische regeling het oprichten van gebouwen is toegestaan. Ten tweede wordt voor de uitbreiding van bestaand ruimtebeslag een verantwoording gevraagd die inzicht biedt in de vraag of intensivering van gebruik of herschikking binnen de bestaande gebruiksruimte niet mogelijk is.

In het derde lid wordt vereist dat wordt aangegeven dat de ruimtelijke ontwikkeling bijdraagt aan het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van de in het plan begrepen gronden en die in de naaste omgeving daarvan. Ontwikkelingen passen bij de aard, schaal en functie van die omgeving.

Artikel 1.2.2. Investeren in landschap

Dit artikel biedt de grondslag voor de toepassing van de landschapsinvesteringsregel. Het tweede lid bepaalt in concrete termen de hoogte van de vereiste bijdrage, uitgedrukt in de hoogte van de financiële bijdrage. Dat betekent overigens niet dat een financiële bijdrage het doel is van de regeling. Beoogd wordt om een daadwerkelijke kwaliteitsverbetering van het landschap in het buitengebied tot stand te brengen. Het derde lid bepaalt dat de waardevermeerdering bepaald wordt door de wetgeving van de Wet waardering onroerende zaken. Daarmee is een objectieve grondslag aangegeven die niet hoeft te leiden tot extra bestuurslasten. Het vierde lid geeft aan dat de voorgenomen verbetering past binnen de hoofdlijnen van door de gemeente vastgesteld beleid. Het vijfde lid maakt het mogelijk om een zogenaamd landschapsfonds in te stellen dat gevoed wordt uit ruimtelijke ontwikkelingen die niet rechtstreeks gekoppeld zijn aan een concrete verbeteringsmaatregel. Voorts maakt het zesde lid het mogelijk dat Gedeputeerde Staten nadere regels stellen met betrekking tot het landschapsfonds. Tenslotte regelt het zevende lid waarop de landschapsinvesteringsregeling niet van toepassing is.

Artikel 3.8.8. Regels voor sportvoorzieningen en diverse vrije-tijdsvoorzieningen in het buitengebied

Van belang is het eerste lid: veldsporten en diverse vrije-tijdsvoorzieningen

Dit lid regelt dat in de kernrandzone veldsporten of andere vrije tijdsvoorzieningen, zoals volkstuinen, scouting, ponyclubs en dergelijke, mits deze gepaard gaan met beperkte bebouwing en beperkte publiekaantrekkende werking onder voorwaarden mogelijk zijn. Voor de ontwikkeling van deze functies wordt het vereiste van ontwikkeling op een bestaande locatie losgelaten omdat er sprake moet zijn van beperkte bebouwing. Onder beperkte bebouwing verstaan wij in dit geval bebouwing met een bouwlaag, een beperkte oppervlakte en een beperkt investeringsniveau.

Toetsing

De beoogde realisering van de uitbreiding van de schietbaan is passend in de tweede fase van de verordening:

  • Onderzocht is of uitbreiding op een andere locatie tot de mogelijkheden behoort (zie ook paragraaf 4.1, stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing). Hierin is aangegeven dat dit niet het geval is. Voorts blijkt dat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, passend in de recreatieve context van het gebied. Hiermee wordt voldaan aan artikel 1.2.1.
  • Er is sprake van een ontwikkeling in het buitengebied. In de verordening is aangekondigd dat investeringen in het landschap wenselijk zijn. Het blijkt dat investering in het landschap op de locatie vanwege sociale veiligheid en ruimte niet mogelijk is. Beoogd wordt elders de kwaliteitsverbetering tot stand te brengen. Hiervoor wordt met de schietvereniging een separate overeenkomst gesloten. Hiermee is uitvoering gegeven aan artikel 1.2.2.
  • Realisering van het project vindt plaats in de kernrandzone van de kern Rucphen, waarbinnen naast de huidige schietbaan reeds overige vrijetijdsvoorzieningen zoals een zwembad, skihal manege en dergelijke zijn gesitueerd. De publieksaantrekkende werking van het complex is gering (zie ook de paragraaf verkeer en parkeren). Het bouwplan is beperkt: de oppervlakte bedraagt minder dan 2.000 m² en bestaat uit één bouwlaag. Het investeringsniveau is beperkt: er wordt gekozen voor niet complexe constructiemethode. De ontwikkeling is daarmee passend binnen Artikel 3.8.8.