Plan: | Heiligeboom, Moergestel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0824.BPHeiligeboom-VA01 |
In de gemeente Oisterwijk is een behoefte aan woningen. In het dorp Moergestel wordt deze behoefte ook gevoeld. De gemeente Oisterwijk is daarom voornemens om een nieuwe woonwijk aan de rand van het dorp te realiseren. In 2020 legde de gemeente een voorkeursrecht op de gronden voor Pannenschuur VI in Oisterwijk en Oostelvoortjes II in Moergestel.
In de toekomstige woonwijk Heiligeboom komen maximaal 220 woningen in verschillende types en prijsklassen, waarvan 35% in de sociale sector.
De gronden ter plaatse van het plangebied zijn op grond van het geconsolideerde bestemmingsplan ‘Buitengebied’ bestemd als ‘Agrarisch’. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Het voorliggend bestemmingsplan maakt de beoogde woningbouw mogelijk.
Het plangebied ligt in de gemeente Oisterwijk, ten westen van de kern Moergestel. Het plangebied betreft de percelen sectie K 771, 768 en 1284. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de bestaande woonwijk Oostelvoortjes. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een hippisch bedrijf en agrarische percelen, aan de westzijde door woonpercelen in de kom van Moergestel, aan de zuidzijde door woonpercelen aan de Oirschotseweg en aan de oostzijde door een hippisch bedrijf en agrarische percelen. Onderstaande luchtfoto’s geven zicht op Moergestel en de ligging van het plangebied.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied
Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan ‘Buitengebied’, vastgesteld door de gemeenteraad op 14 augustus 2013. In april 2015 is het bestemmingsplan correctief herzien. Het plan is daarom getoetst aan de geconsolideerde versie van 14 december 2017, waarin de wijzigingen integraal zijn verwerkt.
Het plangebied is bestemd als ‘Agrarisch’ en kent de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 4’ (voor een deel van het plangebied) en ‘Waarde – Natuur attentiegebied’. Binnen de bestemming ‘Agrarisch’ zijn de gebiedsaanduidingen ‘overige zone – beperkingen veehouderij 1’ en ‘wetgevingszone – ontheffingsgebied 6’ opgenomen. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode omlijning weergegeven.
Figuur 1.3: Geldend bestemmingsplan ‘Buitengebied’
Een deel van het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Ondergrondse 150 kV Tilburg Noord-Best, gemeente Oisterwijk', vastgesteld op 18 maart 2021. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven op figuur 1.4. Ter plaatse van de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding te vervallen' komt de onderliggende dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' ten behoeve van de bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding tussen de hoogspanningsstations Tilburg Noord en Best met bijbehorende voorzieningen te vervallen vanaf het eerste moment dat de ondergrondse hoogspanningsverbinding in gebruik is genomen. Binnen twee jaar na het in bedrijf nemen van de ondergrondse hoogspanningsverbinding dient de te vervallen hoogspanningsverbinding uit bedrijf genomen te zijn en dient te zijn begonnen met de verwijdering van deze verbinding.
Figuur 1.4: Geldend bestemmingsplan 'Ondergrondse 150 kV Tilburg Noord-Best, gemeente Oisterwijk'
Het bestemmingsplan ‘Heiligeboom, Moergestel’ bestaat uit een set regels en verbeelding en een toelichting daarop. Voorliggende toelichting bevat bovendien de onderbouwing om de haalbaarheid aan te tonen van het beoogde nieuwe bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie en de toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op de beleidskaders. Er zal onder andere getoetst worden of de ontwikkeling past binnen de beleidskaders op diverse niveaus. In het daaropvolgende hoofdstuk 4 komen de milieuhygiënische en planologische aspecten aan bod. Beoordeeld wordt of de ontwikkeling negatieve effecten heeft op de aanwezige waarden in het gebied dan wel of er mogelijk nog belemmeringen in de omgeving aanwezig zijn die mogelijk beperkend zijn voor de ontwikkeling. Hoofdstuk 5 bevat een juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 6 komt de financiële haalbaarheid van het plan aan de orde. In hoofdstuk 7 tenslotte is de maatschappelijke uitvoerbaarheid opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.
Het plangebied sluit aan de westzijde aan op de bestaande woonwijk Oostelvoortjes. Het plangebied wordt begrensd door agrarische percelen aan de noordzijde en agrarische percelen en een paardenhouderij aan de Heiligenboom 1b aan de oostzijde. Ten zuiden van het plangebied liggen woonpercelen. Het gebied heeft een open karakter. Het plangebied is in de huidige situatie agrarisch in gebruik. De onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de inrichting van de ruimte in het plangebied.
Figuur 2.1: Impressie huidige situatie, gezien vanaf de Heiligenboom
Figuur 2.2: Impressie huidige situatie, gezien vanaf zuidelijkste punt Heiligenboom 3
Figuur 2.3 Impressie huidige situatie, gezien vanaf de Looijakker
Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 220 woningen. De ambitie voor woningbouw op deze locatie vloeit voort uit de landelijke Woondeal. Gezien de ligging van de locatie, grenzend aan bestaand stedelijk gebied, vormt het plan een logische uitbreiding van het dorp Moergestel.
Bij het ontwerp van deze ontwikkeling speelt de aandacht voor het groen een belangrijke sturende rol. Het landschap van kamers en houtwallen is bij het ontwerp als uitgangspunt genomen. Het plangebied bestond vroeger uit een akkerlandschap met houtwallen, erven, bosschages en kleine akkers. Dit zorgde voor een kleinschalig landschap met onregelmatige patronen. Deze structuur is in de huidige situatie niet terug te zien, maar is wel gebruikt voor het ontwerp van de toekomstige wijk. Met het herstel van de houtwallen kent het plangebied in toekomstige situatie verschillende kamers die worden gescheiden door groen. De kamers geven ruimte aan verschillende woonvelden met een eigen karakter. Dit zijn clusters met woningen in landschapskamers aan de westkant, een brink met woningen in het middendeel van het plangebied en erven langs de Heiligenboom. Met deze inrichting van het plangebied wordt de landschappelijke structuur van het gebied hersteld. Voor de ontwikkeling is het volgende ontwerp opgesteld.
Figuur 2.4: Stedenbouwkundig plan
In het stedenbouwkundig plan is uitgegaan van een mix van woningtypen voor verschillende doelgroepen. Het woningbouwprogramma bestaat voor 35% uit sociale huur- en koopwoningen. De woonclusters aan de buitenrand bestaan uit grondgebonden rijwoningen, tweekappers en vrije kavels. In het centrale gebied worden ook appartementen gebouwd. Er is sprake van een gemengd bouwprogramma. De woningen sluiten voor wat betreft beeldkwaliteit aan op de sfeer en architectuur die kenmerkend is in Moergestel. De architectuur wordt omschreven als ‘dorps’.
De wijk focust zich dus op verschillende doelgroepen en er is speciale aandacht voor kinderen. Er komen groene binnentuinen en speelvriendelijke groene straten. Vlakbij de brink komt een speelbosje en het speelterrein dat nu aan de Kriekenakker ligt, blijft behouden. Het openbaar groen wordt functioneel ingericht met ruimte voor waterberging. De houtwallen worden ecologisch interessant en verknopen het plangebied weer met het landschap met wandelverbindingen. Het plangebied heeft daarmee een groene uitstraling, zie figuur 2.5. Het plangebied vormt een logische, groene afronding van het dorp.
Figuur 2.5: Groene kamers in het plangebied
De woningen worden voor gemotoriseerd verkeer ontsloten op de Heiligenboom en voor langzaam verkeer wordt een ontsluiting op de Werft naar de bestaande woonwijk Oostelvoortjes gerealiseerd. Er worden voetgangersverbindingen naar het centrum van het dorp gerealiseerd. Het parkeren vindt plaats binnen het plangebied op eigen terrein. Daarnaast worden in de groene kamers van het plangebied parkeerkoffers gerealiseerd.
Beeldkwaliteitsplan
Er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is bijgevoegd als Bijlage 1. Dit beeldkwaliteitsplan vormt samen met het stedenbouwkundig plan en het inrichtingsplan de basis van de ontwikkeling. Het beeldkwaliteitsplan geeft richtlijnen voor de bebouwing en de openbare ruimte, zodat de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan worden. In het beeldkwaliteitsplan wordt verder uitgewerkt hoe de landschappelijke structuur de basis voor het stedenbouwkundig plan is geweest. Voor de ontwikkelaars, gemeente en ontwerpers vormen de richtlijnen een toetsingskader waarbinnen het plan verder uitgewerkt kan worden. De richtlijnen garanderen dat de samenhang, ambities en uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan overeind blijven.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. De visie geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. De volgende vier prioriteiten zijn geformuleerd:
Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:
Relevantie voor het plangebied
Voor het plangebied geldt dat er geen nationale belangen uit de NOVI in het geding zijn. Met het initiatief wordt wel een bijdrage geleverd aan een sterke en gezonde regio. De kenmerkende groene kamers staan centraal en er wordt aangesloten op de kenmerkende landschappelijke structuur van het gebied. Het initiatief is dan ook niet strijdig met de Nationale Omgevingsvisie.
De ontwikkeling is in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie.
Het Besluit algemene ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende regeling (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken en bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.
Relevantie voor het plangebied
Voor het plangebied gelden op grond van het Barro geen bijzondere regelingen waar rekening mee moet worden gehouden. Op grond van de Rarro ligt het plangebied in een radarverstoringsgebied waar een maximale hoogte van 90 meter ten opzichte van NAP geldt. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van maximaal 220 woningen en blijft daarmee (ruim) onder de 90 meter ten opzichte van NAP. Er komen geen andere nationale belangen in het geding. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro en de Rarro.
De ontwikkeling is in lijn is met het Besluit en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening.
Op 1 oktober 2012 is de ladder voor duurzame verstedelijking als motiveringseis voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Doel van de ladder is het stimuleren van zuinig ruimtegebruik, door te komen tot een optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied en het voorkomen van leegstand. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Per 1 juli 2017 luidt de ladder, zoals opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Relevantie voor het plangebied
Omdat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (buiten bestaand stedelijk gebied), moet worden gekeken naar de behoefte. Deze behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling.
Kwantitatieve behoefte
Nationaal
Samen met partners in het woonveld, zoals medeoverheden, woningcorporaties en marktpartijen, bundelt het Rijk de krachten om de problemen en oorzaken aan te pakken en de doelstellingen van de Nationale Woon- en Bouwagenda te realiseren. De opgave is complex. Nederland heeft behoefte aan een toegankelijk, betaalbaar woonlandschap van goede kwaliteit. Meer dan voorheen neemt het Rijk hierbij de rol op zich van normsteller en bewaker van nationale doelen die gerealiseerd moeten worden. De Nationale Woon- en Bouwagenda stelt het Rijk in staat om de diverse bouw- en woonopgaven samen en in samenhang met andere belangen aan te pakken, te financieren en te monitoren. Zo wordt gebouwd aan een samenleving waarin het rechtvaardig en prettig wonen is. De Nationale Woon- en Bouwagenda kent drie kerndoelen:
Provinciaal
In de Brabantse Agenda Wonen 2017 en de actualisering van 2020 is een beeld geschetst van enkele actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noord-Brabant. Naast de regionale plancapaciteit komt ook een aantal vraagstukken en opgaven rond de aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt in dit stuk aan bod. In de loop der jaren is de plancapaciteit teruggebracht om te voldoen aan de veranderende vraag en zo te komen tot een realistisch aanbod. Op dit moment blijft de gerealiseerde woningbouw achter op de geprognosticeerde woningbouwopgave. De Brabantse Agenda Wonen stippelt een koers uit voor (verdere) regionale samenwerking en vernieuwing van de woningbouwafspraken. Er zijn vier actielijnen geformuleerd:
Regionaal
Op 18 november 2020 heeft de regio Hart van Brabant, waar gemeente Oisterwijk onderdeel van uitmaakt, de regionale woningmarkt verkend in ‘Perspectief op Wonen en Woningbouw 2021’. Geconstateerd wordt dat, ten opzichte van de cijfers uit 2017, de woningbehoefte als gevolg van de nieuwe prognoses van de provincie met 72% per jaar is toegenomen voor de komende tien jaar in de regio Hart van Brabant. Deze groei zorgt voor een vraag van jaarlijks 2.160 woningen in de regio.
Op 9 maart 2023 is de Regionale Woondeal voor Stedelijke Regio Breda-Tilburg (SRBT) ondertekend. In de woondeal zijn afspraken gemaakt over het aantal te bouwen woningen, de locaties en voor wie er moet worden gebouwd. Vóór het sluiten van deze woondeal zijn reeds afspraken vastgelegd over programmering van Heiligeboom. Als onderdeel van Stedelijk Brabant is de SRBT één van de regio's met de hoogste verstedelijkingsdruk. De samenwerkende gemeenten in SRBT-verband geven aan toe te werken naar 39.000 extra woningen in 2030. De minimale gemeentel ijke opgave voor Oisterwijk tot en met 2026 is 565 woningen. Voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan deze opgave.
De voorgenomen ontwikkeling behoort tot een van de sleutelprojecten in de Woondeal. Binnen het voorliggende plan wordt voor een belangrijk deel invulling gegeven aan de kwalitatieve behoefte door met name de toevoeging van woningen in het goedkope en betaalbare segment. Daarnaast wordt middels de toevoeging van woningen in het duurdere segment gezorgd voor doorschuifmogelijkheden.
Gemeentelijk
Oisterwijk is een aantrekkelijke groene gemeente met een gunstige ligging ten opzichte van Tilburg. Het huidige woningaanbod kent een grote krapte waardoor er veel druk is op de huizenmarkt. De gemeente realiseert zich dat er stappen moeten worden gemaakt om te zorgen dat er meer woningen beschikbaar komen voor verschillende doelgroepen.
De Woonzorgvisie gemeente Oisterwijk 2022-2027 van april 2022 draagt daar aan bij. Aan de hand van zes speerpunten geeft de visie richting aan kansen voor de woningbouw in Oisterwijk voor de komende vijf jaar. Het is opgesteld vanuit de woningbouwopgave en integraal benaderd vanuit een bredere thematiek, waarbij zorgwonen een belangrijk uitgangspunt is geweest.
De gemeente Oisterwijk wil woningen toevoegen zodat jongeren en ouderen in de dorpen kunnen blijven wonen en er voldoende ruimte voor nieuwkomers is. Dat draagt bij aan de sociale samenhang en leefbaarheid van de kernen en aan het voorzieningenniveau. De gemeente wil in de komende tien jaar 1.500 woningen bijbouwen. Die ambitie is gebaseerd op demografisch onderzoek, prognoses en de Woondeal die is gesloten. Er wordt gestreefd naar zo’n 150 woningen per jaar. De lokale woningbehoefte in het dorp Moergestel beslaat ongeveer 190 woningen voor de komende tien jaar. De gemeente wil de woningbouw waar mogelijk in inbreidingsplekken. Bouwen op uitbreidingslocaties is zo min mogelijk gedaan, waardoor het groene buitengebied behouden bleef. Het buitengebied moet groen blijven, maar tegelijkertijd wil de gemeente Oisterwijk binnen de kernen het karakteristieke dorpse woonmilieu behouden. De uitdaging is om zowel binnen de dorpen als daarbuiten een goede balans te houden tussen wonen en groen.
Kwalitatieve behoefte
Uit de Woonzorgvisie blijkt dat het merendeel van de vraag uitgaat naar betaalbare woningen voor één- of tweepersoonshuishoudens (starters en senioren). De huidige woningvoorraad in Moergestel bestaat voor het grootste deel uit koopwoningen (75%), meer dan gemiddeld in de gemeente. Er is behoefte aan uitbreiding van het woningaanbod. De behoefte gaat bij de meeste doelgroepen sterk uit naar koopwoningen met een grondgebonden karakter. Ook voor ouderen die kleiner willen gaan wonen is er nu relatief weinig aanbod aan ‘geclusterd wonen voor ouderen’ in het dorp. Nieuwbouw voor een mix van doelgroepen (jong/oud en met/zonder zorgvraag) zou goed aansluiten bij het karakter van het dorp.
Met voorliggend plan wordt een gedifferentieerd woningbouwprogramma van grondgebonden typologieën (aaneengebouwd, vrijstaand, twee aaneen) en gestapelde woningen gerealiseerd. Met de realisatie van maximaal 220 woningen worden verschillende doelgroepen bediend. De woningen worden zowel in de koop- als huursector aangeboden. Het voordeel is dat de typen woningen geschikt zijn voor meerdere doelgroepen, maar met name starters en senioren. De ontwikkeling sluit hiermee aan op de kwalitatieve behoefte binnen de gemeente Oisterwijk.
Buiten bestaand stedelijk gebied
De definitie van het ‘bestaand stedelijk gebied’ is vastgelegd in artikel 1.1.1, lid 1 van het Bro en luidt als volgt: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".
De beoordeling of een locatie is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied hangt af de omstandigheden van het geval: enerzijds wordt gekeken naar de specifieke ligging, de feitelijke situatie en de aard van de omgeving. Anderzijds is ook het vigerend planologisch-regime van belang. De gronden waarop de ontwikkeling gaat plaatsvinden zijn onbebouwd en hebben een sportbestemming. Er is derhalve geen sprake van bestaand stedelijk gebied. Derhalve dient te worden gemotiveerd dat een uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied noodzakelijk is om in de woningbehoefte te voorzien.
Als een woningbouwontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol.
In de 'Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking' van het Ministerie van I&W zijn argumenten opgenomen op basis waarvan kan worden gemotiveerd dat binnen bestaand stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling:
De woningvraag in Oisterwijk is gedifferentieerd. Er is behoefte aan woningen en de beschikbaarheid van woningen in de bestaande voorraad is zeer gering. Zowel de lokale als regionale doelgroep waardeert het dorpse karakter van Oisterwijk met relatief veel groen. Het plangebied is een ‘lege plek’ aan de rand van de kern Moergestel waarin een nieuw woonmilieu kan worden gerealiseerd. Op basis van de gemeentelijke Woonzorgvisie is de locatie aangemerkt als mogelijke woningbouwlocatie. De ontwikkeling vindt plaats buiten het bestaand stedelijk gebied. Gelet op de kwalitatieve aspecten van deze ontwikkeling en het gebrek aan beschikbare ruimtes binnen het bestaand stedelijk gebied van Oisterwijk wordt geconcludeerd dat uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied noodzakelijk is.
Hiermee wordt aangetoond dat onderhavige woningbouwontwikkeling voorziet in een kwalitatieve behoefte en verantwoord buiten het stedelijk gebied van gemeente Oisterwijk wordt gesitueerd. Daarmee wordt voor dat aspect voldaan aan de Ladder.
De ontwikkeling is in lijn met de ladder voor duurzame verstedelijking.
Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet en beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De provincie streeft in de omgevingsvisie naar het creëren van meerwaarde. Het handelen van de provincie is daarom gericht op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie. Daarbij vindt de provincie het belangrijk om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling te kijken:
In de omgevingsvisie zijn één basisopgave en vier hoofdopgaven benoemd. De basisopgave is het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven zijn:
De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Svro en het provinciale verkeers- en vervoersplan. De provincie is bezig met het afstemmen van het sectorale beleid op de omgevingsvisie. Dit betekent dat aan de hand van de drie manieren van kijken wordt beoordeeld welke waarden moeten worden beschermd en hoe beleid kan worden vormgegeven. Het (sectorale) beleid wordt verder uitgewerkt in programma’s en in de provinciale omgevingsverordening.
Relevantie voor het plangebied
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 220 woningen. Het plangebied grenst aan de bestaande wijk Oostelvoortjes. Herontwikkeling met woningbouw ligt voor e hand. Het plan voorziet in een logische uitbreiding van de kern Moergestel. Omdat het bouwplan voorziet in verschillende woningtypen is sprake van een bouwplan voor verschillende doelgroepen. Er is sprake van een grote mate van sociale inclusiviteit. De omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant gaat verder niet specifiek in op de sector wonen of op het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling past binnen deze omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.
De ontwikkeling is in lijn is met de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov) vastgesteld. De Iov is in werking getreden op 5 november 2019 en bevat regels voor de fysieke leefomgeving. Op 15 april 2022 is de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant geactualiseerd. De regels hebben betrekking op ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, bodem en wegen. De Iov heeft de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen vervangen. De Iov is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
In hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.
Instructieregels voor gemeenten
In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Werkingsgebieden binnen het plangebied
Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.
Omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 11 maart 2022 is de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Omgevingsverordening is opgesteld om te voldoen aan de nieuwe Omgevingswet en zal van kracht worden tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Bij het opstellen van de omgevingsverordening zijn de huidige regels in de Interim omgevingsverordening als uitgangspunt gehanteerd. De belangrijkste wijzigingen zijn:
Daarnaast is er een aantal wijzigingen doorgevoerd naar aanleiding van nieuwe inzichten:
Naast actualisaties zijn er ook gebieden vervallen of samengevoegd.
Relevantie voor het plangebied
Het plangebied is in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant aangemerkt als (gemengd) landelijk gebied met de aanduiding voor verstedelijking afweegbaar. De omgeving van het plangebied heeft aan de westzijde een woonfunctie en aan de oostzijde een agrarische functie. Op basis van het beleid van de Iov is uitbreiding buiten het stedelijk gebied niet overal toegestaan. Potentiële uitbreidingslocaties buiten het stedelijk gebied zijn aangewezen met de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar'. Binnen zo'n aanduiding kan, onder voorwaarden, een stedelijke ontwikkeling plaatsvinden.
Verstedelijking afweegbaar
De locatie is gelegen binnen het landelijk gebied met op het hele plangebied de nadere aanduiding 'verstedelijking afweegbaar'. Deze aanduiding komt met de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening 1 januari 2024 te vervallen. Daarom betekent dit dat de begrenzing van het stedelijk gebied verruimd dient te worden. Bij een dergelijke uitbreiding dient er op basis van artikel 3.7 IOV een goede onderbouwing geschreven worden aan de hand van de zogeheten 'lagenbenadering'. Door Antea Group is deze onderbouwing geschreven. De lagenbenadering is als Bijlage 2 bijgevoegd. Met behulp van de lagenbenadering is een zorgvuldige analyse van het gebied gemaakt.
In de huidige situatie is het plangebied omringd door woonbebouwing en agrarische percelen. De locatie beschikt over voldoende potenties voor woningbouw. Voor de gewenste woningbouwontwikkeling zijn geen belemmeringen en aantasting van bestaande kwaliteiten te verwachten (zie hoofdstuk 4 van deze toelichting). De locatie vormt daarmee een logische uitbreidingslocatie.
Omdat het om een uitbreidingslocatie gaat, moet het plan worden afgestemd. Afstemming heeft plaatsgevonden met de Provincie Noord-Brabant. Als nieuwe uitbreidingslocatie voldoet het plan aan de voorwaarden dat er sprake is van een ontwikkeling die qua aard en schaal past op de locatie. De ontwikkeling zorgt voor een logische afronding van het stedelijk gebied van de kern Moergestel. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de Iov.
Kwaliteitsverbetering landschap
Omdat de locatie is aangemerkt als gemengd landelijk gebied moeten ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. De investering in kwaliteitsverbetering van het landschap kan worden gedaan in de vorm van een fysieke tegenprestatie of in de vorm van een financiële bijdrage. De basisinspanning voor de landschappelijke tegenprestatie is bepaald per m² op 1% van de uitgifteprijs van de gronden €100.000 (4 hectare uitgeefbare grond à €250/m²). Dit wordt gestort in een op te stellen gemeentelijk landschapsfonds. Deze projectenlijst is gedeeld met de provincie Noord-Brabant. De investering moet buiten het (toekomstige) stedelijk gebied landen. Het groen in het plangebied Heiligeboom maakt intrinsiek onderdeel uit van een stedenbouwkundige ontwikkeling en kan daarmee niet worden ingezet voor kwaliteitsverbetering landschap.
De ontwikkeling is in lijn is met de (Interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Natuur-attentiegebied
Nu de verordening het plangebied niet meer heeft aangemerkt als attentiegebied ecologisch hoofdstructuur is daarmee ook de dubbelbestemming Waarde Attentiegebied - Natuur die in het bestemmingsplan Buitengebied nog op het plangebied opgenomen is van het plangebied verwijderd.
Op 22 december 2016 heeft de gemeenteraad van de gemeente Oisterwijk de Omgevingsvisie vastgesteld. Met de nieuwe omgevingsvisie heeft de gemeente een beleidskader opgesteld, dat de inwoners, ondernemers en bestuurders inspireert. In het document worden de kaders omschreven waarbinnen initiatiefnemers worden uitgenodigd om hun plannen op te stellen. Hiermee is de visie opgesteld volgens de gedachtegang van de uitnodigingsplanologie. De gemeente bepaalt niet meer wat ergens moet komen, maar geeft enkel aan binnen welke kaders projecten de meeste slagingskansen hebben. Het is vervolgens aan de burger en/of ondernemer om hiermee aan de slag te gaan.
De visie dient als:
Naast het ruimtelijke beleid heeft ook het verkeers-, milieu-, natuur- en waterbeleid een plek gekregen in deze visie. Daarnaast is gezocht naar raakvlakken met het sociale beleid (o.a. gezondheid, zorg en sport) bij de inrichting en ontwikkeling van de ruimte in de gemeente Oisterwijk. En dat is in lijn met de omgevingswet, waarin thema’s als gezondheid en leefbaarheid steeds meer centraal komen te staan.
Per gebied heeft de gemeente Oisterwijk thema’s, waarden en ambities uitgelegd. Het plangebied valt onder Moergestel. Voor Moergestel is wonen één van de belangrijke thema’s. In Moergestel komen alle soorten gebieden en functies (centrum, lintbebouwing, woongebieden, bedrijventerreinen, sportvoorzieningen, zorgfuncties) voor. De oude lintbebouwing is nog goed zichtbaar en herkenbaar. Daarnaast is de aanwezigheid van de kerkpaadjes een kwaliteit. Ook het centrale St. Jansplein met de kerk is een karakteristieke plek in het dorp. De kern in ingebed in het groen en kent een dorpse sfeer.
De ambities die voor Moergestel gelden zijn gezonde wijken, goed bereikbaar met de fiets voorop en Oisterwijks wonen.
Gezonde wijken
De gemeente is ervan overtuigd dat allerlei vraagstukken in de wijk kunnen samenkomen. Voor het betrekken van bewoners, het vormgeven aan de veranderingen in de samenleving en het voorkomen en oplossen van gezondheidsproblemen is de directe leefomgeving van bewoners een heel relevant schaalniveau. De gemeente gaat daarom meer accent leggen op de behoeften in wijken en de rol die bewoners daarin zelf kunnen en willen hebben. De wijk komt in het gemeentelijk beleid en de activiteiten meer centraal te staan. En in een gezonde wijk staat de gezondheid van bewoners voorop.
De gemeente streeft naar een evenwichtige opbouw van de samenleving. Woningbouwprojecten die bijdragen aan het langer zelfstandig wonen in de ‘eigen’ wijk of woningen voor specifieke doelgroepen worden ondersteund, mits ze passen in het woningbouwprogramma van de gemeente. Er komt meer aandacht voor een gezonde levensstijl in de vorm van bewegen, spelen en sporten en meer aandacht voor een omgeving die uitnodigt tot gezond gedrag. Groen in de wijk is belangrijk voor sport, spel en bewegen en draagt zo indirect bij aan de gezondheid van bewoners. Door groen anders in te zetten (zoals voor ecologie, voedselproductie, sport) kan het bijdragen aan meer betrokkenheid, sociale contacten of bewustwording van specifieke thema’s als duurzaamheid of gezond voedsel.
Veel sociale problematiek speelt zich af achter de ‘voordeur’. Hoewel de gemeente en sociale partners daar een rol in hebben, is de directe omgeving ook van groot belang. Een sterke sociale cohesie en een specifiek aanbod aan voorzieningen of activiteiten maakt het laagdrempeliger om weer aansluiting te vinden in de samenleving.
Goed bereikbaar met de fiets voorop
De gemeente zet zich in voor comfortabele verbindingen van Oisterwijk en Moergestel naar buiten. Tegelijk wil de gemeente zich verder ontwikkelen als fietsgemeente en zet het binnen de kernen en het landschap veiligheid en een gezond leefmilieu voorop. Meer dan voorheen wil de gemeente dat ook laten zien. Ze faciliteert voorzieningen, die het fietsgebruik bevorderen, zoals brede en comfortabele fietspaden, betere voorrangssituaties voor fietsers en goede fietsparkeer-voorzieningen. Daarnaast wil de gemeente initiatieven stimuleren, die het autogebruik verminderen zonder de bereikbaarheid te benadelen.
Oisterwijks wonen
Het woningaanbod in de gemeente Oisterwijk heeft een bijzondere en onderscheidende samenstelling, er is veel groen en de wijken stralen die kwaliteit over het algemeen ook uit. De gemeente wil deze woonkwaliteit in de toekomst vasthouden. Door te sturen op type bebouwing en behoud van groen blijft de dorpse maat en schaal behouden. Ook blijft de gemeente zo in de toekomst de negatieve effecten van de klimaatverandering voor. Als ‘gezonde’ gemeente is het voorkomen van hittestress, ook op kleine schaal, belangrijk. Om het buitengebied te sparen en geen ‘rotte plekken’ in de kern te krijgen gaat inbreiding met nieuwe woningen voor uitbreiding. Mocht de gemeente op termijn toch uitbreidingsruimte nodig hebben, dan kiest de gemeente voor onderscheidende plekken.
Relevantie voor het plangebied
Met voorliggend plan wordt een gedifferentieerd woningbouwprogramma van grondgebonden typologieën (aaneengebouwd, vrijstaand, twee aaneen) en gestapelde woningen gerealiseerd. De woningen sluiten voor wat betreft beeldkwaliteit aan op de sfeer en architectuur die kenmerkend is in Moergestel. Met de realisatie van maximaal 220 woningen worden verschillende doelgroepen bediend. De ontwikkeling levert een bijdrage aan de woningopgave in Moergestel. De woonclusters aan de buitenrand bestaan uit grondgebonden rijwoningen, tweekappers en vrije kavels. In het centrale gebied worden ook woningen voor starters en senioren gerealiseerd aan een brink. Deze ontwikkeling draagt bij aan het langer zelfstandig wonen van mensen binnen eigen dorp. De wijk focust zich dus op verschillende doelgroepen, maar er is speciale aandacht voor kinderen. Er komen groene binnentuinen en speelvriendelijke groene straten. Groen in de wijk is belangrijk voor sport, spel en bewegen en draagt zo indirect bij aan de gezondheid van bewoners. Door groen anders in te zetten (zoals voor ecologie, voedselproductie, sport) kan het bijdragen aan meer betrokkenheid, sociale contacten of bewustwording van specifieke thema’s als duurzaamheid of gezond voedsel. Voorgenomen ontwikkeling levert een mooie bijdrage aan de ambitie ‘gezonde wijken’ uit de omgevingsvisie. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan de ambitie ‘goed bereikbaar met de fiets voorop’ door de realisatie van fiets- en voetgangersverbindingen naar het centrum van het dorp.
De ontwikkeling is in lijn is met de Omgevingsvisie Oisterwijk.
De Oostflank is het landschap (en de kernen zelf) tussen Berkel-Enschot, Biezenmortel, Haaren, Heukelom, Moergestel, Oisterwijk, en Udenhout. De gemeente Oisterwijk en de gemeente Tilburg staan samen voor de uitdaging om koers te bepalen voor dit gebied, zodat het zich in de periode tot 2040 verder kan ontwikkelen tot een gebied met sterke natuur, passende mobiliteit, voldoende woningen en een sterke lokale economie.
Gemeente Tilburg en gemeente Oisterwijk zijn zich ervan bewust dat niet alles overal kan. Daarom heeft verdieping plaatsgevonden in de kwaliteiten en kansen van het gebied. Het koersdocument is vastgesteld in mei 2024. In dit document zijn de gezamenlijke ambities bepaald, maar worden ook prioriteiten gesteld. Het koersdocument is opgesteld vanuit een integrale aanpak, een brede blik waarbij alle ruimtelijke uitdagingen met elkaar verbonden zijn.
In het koersdocument wordt richting gegeven aan de integrale gebiedsontwikkeling die nodig is om dit gebied op een kwalitatieve manier te ontwikkelen, zodat zo goed mogelijk wordt voorzien in de behoeften van de samenleving op deze plek.
De opgaven voor de Oostflank zijn omvangrijk en divers. Met de zogenaamde ‘lagenbenadering’ wordt ordening aangebracht. Dat betekent dat de onderste laag van natuur, water, bodem en cultuurhistorie voorwaarden stelt aan het grondgebruik en de infrastructuur. Er worden drie lagen onderscheiden:
Relevantie voor het plangebied
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de koerskaart weergegeven. Het plangebied is aangeduid als 'ontwikkelingsgebied wonen' en 'groene afronding dorpen'. Door de groene uitstraling van de toekomstige woonwijk is voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de koerskaart uit het Koerdocument Oostflank.
Figuur 3.1: Uitsnede koerskaart
Gemeente Oisterwijk wil de relatie tussen Moergestel, het beekdal van de Reusel, kasteel Nieuwenhof en de bossen van het Galgeven versterken, zie figuur 3.2. De toekomstige gebiedsontwikkelingen kunnen de relatie van het dorp en deze structuren versterken. De toekomstige woonwijk Heiligeboom is een uitbreidingslocatie die als definitieve natuurinclusieve en groene dorpsrand fungeert. De groene uitstraling zorgt voor verbinding. Het plangebied bestond vroeger uit een akkerlandschap met houtwallen, erven, bosschages en kleine akkers. Dit zorgde voor een kleinschalig landschap met onregelmatige patronen. Deze structuur is in de huidige situatie niet terug te zien, maar is wel gebruikt voor het ontwerp van de toekomstige wijk. Met deze inrichting van het plangebied wordt de landschappelijke structuur van het gebied hersteld.
Figuur 3.2: Visiekaart Moergestel uit Koersdocument Oostflank, mei 2024
De Woonzorgvisie gemeente Oisterwijk 2022-2027 is opgesteld in april 2022. Aan de hand van zes speerpunten geeft de visie richting aan kansen voor de woningbouw in Oisterwijk voor de komende vijf jaar. De woonzorgvisie is opgesteld vanuit de woningbouwopgave en integraal benaderd vanuit een bredere thematiek, waarbij zorgwonen een belangrijk uitgangspunt is geweest.
De zes speerpunten zijn:
Relevantie voor het plangebied
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuwe woonwijk ten oosten van de kern Moergestel. Het plan voldoet aan de zes speerpunten uit de woonzorgvisie:
De ontwikkeling is in lijn is met de Woonzorgvisie Oisterwijk 2022-2027.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid, landschap en ruimtelijke ordening. Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt te worden of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkeling. De milieukwaliteit vormt dan ook een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de milieuhygiënische en overige planologische aspecten. De eventuele onderzoeksrapportages zijn separate bijlagen bij de toelichting. In deze toelichting zijn de samenvattingen en conclusies opgenomen.
Algemeen
Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen, waaronder wijzigingsplannen en bestemmingsplannen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.
Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ uit te voeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen. Deze zaken zijn uitgebreid onderzocht in het kader van onderhavige toelichting, tezamen met alle andere milieuhygiënische en planologische aspecten. Hieruit zijn geen bezwaren gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.
Toetsing en conclusie
Voorafgaand aan de terinzagelegging van onderhavig bestemmingsplan, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd om na te gaan of het planvoornemen mogelijk tot significant negatieve milieueffecten zou kunnen leiden. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is als Bijlage 3 toegevoegd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn geen bezwaren gebleken, waaruit geconcludeerd is dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse. De gemeente Oisterwijk beschikt over Beleidsregels Parkeernomen gemeente Oisterwijk 2024 . Deze beleidsregels (8 juni 2024) bieden een toetsingskader voor het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in de gemeente Oisterwijk om daarmee de bereikbaarheid en leefbaarheid te waarborgen. Met behulp van dit toetsingskader moet worden voorkomen dat als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen parkeerproblemen in de openbare ruimte ontstaan.
Toetsing
Door Antea Group is een onderzoek naar verkeer en parkeren uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd.
Parkeerbehoefte
De parkeerkencijfers maken onderscheid in stedelijkheidsgraad. De beoogde ontwikkeling bevindt zich in de wijk "verspreide huizen oosten en zuiden Moergestel" en valt onder 'niet stedelijk' op basis van de demografische kencijfers per gemeente van het CBS. Daarnaast zijn de parkeernormen onderverdeeld in 'centrum', 'schil', 'rest bebouwde kom' en alles buiten de bebouwde kom is 'buitengebied'. Op basis van de Beleidsregels Parkeernormen gemeente Oisterwijk 2024 is bepaald dat het plangebied onder de categorie 'rest bebouwde kom' valt.
De parkeernormen worden daarnaast bepaald aan de hand van het type woning. In tabel 2 is de parkeerbehoefte per woningtype weergegeven op basis van de parkeernormen uit de Beleidsregels Parkeernormen gemeente Oisterwijk 2024. Deze normen zijn inclusief het aandeel bezoekersparkeren, á 0,3 parkeerplaats per woning.
Tabel 4.1 Toekomstige parkeerbehoefte plangebied
Op basis van de gemeentelijke parkeernormen bedraagt de totale verwachte parkeerbehoefte 362 parkeerplaatsen, inclusief 66 parkeerplaatsen voor bezoekers.
Verkeersgeneratie
De nieuwe woningen in het plangebied leiden tot extra dagelijkse verkeersbewegingen. In het beleidsdocument ‘Nota Parkeernormen 2016’ zijn geen verkeersgeneratienormen opgenomen. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie per woning per etmaal is gebruik gemaakt van de kencijfers van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Hierbij is uitgegaan dat het plangebied zich in de ‘rest bebouwde kom’ van een ‘weinig stedelijk’ gebied bevindt.
Het plangebied genereert in de huidige situatie geen verkeer, doordat zich geen verkeersaantrekkende functies in het plangebied bevinden. Op basis van de berekening ligt de verkeersgeneratie van het plangebied (afgerond) tussen de 1.328 en 1.504 motorvoertuigenbewegingen (mvt) per weekdag. Om de verkeersgeneratie per werkdag te berekenen dient de verkeersgeneratie met de factor 1,11 vermenigvuldigd te worden. De maximale verkeersgeneratie per werkdag bedraagt (afgerond) 1.669 mvt.
Moergestel is gelegen aan de A58 en is over het algemeen meer georiënteerd op de auto dan op het openbaar vervoer, onder meer doordat het geen treinstation heeft en het qua openbaar vervoer is aangewezen op buslijn 141 (frequentie van 2 keer per uur per richting). Echter is Moergestel wel gelegen op fietsafstand van Tilburg en (station) Oisterwijk, waardoor het hanteren van een maximale verkeersgeneratie (worst-case scenario) geen juiste afspiegeling van de werkelijkheid weergeeft. Om bovenstaande redenen is in dit onderzoek uitgegaan van een bovengemiddelde verkeersgeneratie. Deze is hoger dan het gemiddelde, maar komt nog niet in de buurt van de maximale verkeersgeneratie. Dit betekent dat de totale verkeersgeneratie per werkdag circa 1.600 motorvoertuigbewegingen bedraagt. Met dit aantal is vervolgens ook gerekend in de berekeningen voor de verkeersafwikkeling op de huidige ontsluitingsstructuur. Dit aantal (1.600 motorvoertuigen per werkdagetmaal) komt overeen met het Verkeersonderzoek onderzoek Rondweg Moergestel d.d 26 juni 2024, uitgevoerd door Sweco, deze is als Bijlage 5 toegevoegd.
Tabel 4.2 Toekomstige verkeersgeneratie plangebied o.b.v. kencijfers CROW publicatie 381
Ontsluiting
Figuur 4.1 toont dat het gemotoriseerd van en naar het plangebied via twee aansluitingen ontsluit op de Heiligenboom. Het fietsverkeer ontsluit zowel op de Heiligenboom als aan de westzijde van het plangebied naar de naastgelegen woonwijk. Voetgangers kunnen zowel via de Heiligenboom als aan de (noord-)westzijde van het plangebied naar de naastgelegen woonwijk ontsluiten.
Vanuit het oogpunt van veiligheid is het belangrijk dat een gebied bereikbaar is in geval van calamiteiten. Dit houdt in dat bewoners minimaal twee vluchtroutes wordt geboden en dat hulpdiensten de locatie kunnen bereiken. In het geval dat de toegangsweg tot het gebied gestremd is door een calamiteit wordt de hulpdienst de toevoer ontnomen en hebben bewoners geen vluchtroute. Voor de hulpdiensten zijn er twee routes beschikbaar. Daarnaast is er een mogelijkheid voor een route via de westelijke fietsverbinding. Mocht dit wenselijk zijn dan moet de fietsverbinding dusdanig worden ingericht dat deze in geval van een calamiteit kan worden gebruikt door hulpdiensten.
De aansluiting van het plangebied op de Heiligenboom kan worden uitgevoerd als gelijkwaardig kruispunt. Een gelijkwaardig kruispunt met voorrang van rechts past binnen het bestaande wegbeeld en voldoet aan de verwachtingen van de weggebruikers. Het wegprofiel van de Heiligenboom moet voor de ontwikkeling worden aangepast. De functie van de Heiligenboom blijft een erftoegangsweg, maar gezien de toekomstige ontwikkelingen is het wenselijk een breder wegprofiel met fietsstroken te realiseren.
Figuur 4.1 Ontsluitingsroutes plangebied
Verkeersafwikkeling
Uit een netwerktoedeling blijkt dat dat circa 22% van het verkeer van en naar het noorden (route Heiligenboom – Stokske) rijdt en dat de overige 78% via zuidelijke ontsluitingsroutes rijdt. Hiervan rijdt 47% door de bebouwde kom van Moergestel (route Heiligenboom – Oirschotseweg – Raadhuisstraat – Kerkstraat – Schoolstraat – A58) en de overige 31% via de Oirschotseweg richting Oirschot.
De verkeerstoename op de Heiligenboom leidt niet tot knelpunten, maar het wegprofiel dient wel verbreed te worden en er dienen voldoende brede fietsstroken te worden gerealiseerd. Hierdoor zal de kruising met de Oirschotseweg ook moeten worden aangepast, waardoor deze ook conform het ASVV 2021 kan worden ingericht.
Rondweg Moergestel
Op een aantal andere wegen (Raadhuisstraat, Kerkstraat en Schoolstraat) bestaan in de huidige situatie reeds knelpunten op het gebied van doorstroming, oversteekbaarheid en verkeersveiligheid. Met de ontwikkeling van Heiligeboom verslechtert deze situatie, maar de realisatie van de nieuwe woonwijk is niet de oorzaak van de slechte doorstroming. Om voor de verkeersdruk in het centrum een oplossing te vinden, heeft Sweco een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 5. Tijdens deze studie is met behulp van het verkeersmodel onder andere onderzocht welke verkeerseffecten een eventuele rondweg aan de noord- of oostzijde (of een combinatie van beide) van Moergestel heeft. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek is dat een zuidoostelijke rondweg voldoende verlichting van de verkeersdruk in het centrum biedt.
De slechte doorstroming is niet het gevolg van de ontwikkeling van Heiligeboom, maar de noodzaak om aanvullende maatregelen te nemen, wordt hierdoor wel groter. Door Antea Group is geadviseerd om lokale maatregelen op wegvak- en kruispuntniveau te onderzoeken en voor de lange termijn (na realisatie plan Heiligeboom) een alternatieve route voor het doorgaand verkeer (dat nu nog door de kern van Moergestel rijdt) te faciliteren. Naar verwachting verbeteren daarmee de doorstroming, verkeersveiligheid, oversteekbaarheid en leefbaarheid in de dorpskern sterk. Deze maatregelen zijn nu niet onderzocht.
Conclusie
Met de toevoeging van de woonwijk verslechteren de reeds bestaande knelpunten op het gebied van doorstroming en verkeersveiligheid. De realisatie van Heiligeboom is echter niet de oorzaak van deze knelpunten. Er is in het plangebied voldoende ruimte om het parkeren op te vangen.
Algemeen
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet - als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening - worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie, in dit geval voor woningbouw.
Toetsing
Door Bodem Inzicht is in 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 6 bijgevoegd. De resultaten worden hieronder kort toegelicht.
In de mengmonsters van de visueel schone bovengrond van de vaste bodem zijn geen gehaltes aan onderzochte stoffen gemeten boven de achtergrondwaarden. In het grondwater zijn licht verhoogde gehaltes aan barium gemeten. Plaatselijk zijn gehaltes aan koper, zink en cadmium gedetecteerd boven de streefwaarden. De verhogingen aan metalen zijn toe te schrijven aan natuurlijk verhoogde achtergrondwaardes en behoeven geen nader onderzoek.
De eventueel bij werkzaamheden vrijkomende grond is op of buiten het onderzoeksterrein herbruikbaar. Indien vrijkomende grond van de locatie afgevoerd dient te worden, dient men rekening te houden met de regels van het vigerende Besluit Bodemkwaliteit.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Nederland is groot geworden door het leven met en de strijd tegen het water. In de 20e eeuw is, doordat er te weinig rekening is gehouden met het waterbelang, veel ruimte aan het water onttrokken en veel afvalwater direct geloosd op oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om te anticiperen op klimaatsveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. De waterbeheerder heeft de taak, kennis en kunde om daar zorg voor te dragen. Daarom is het belangrijk om hem vroegtijdig te betrekken bij de planvorming.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet vormt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning: de Watervergunning.
De Wet gemeentelijke watertaken is onderdeel van de Waterwet. In deze Wet heeft de gemeente de zorgplicht gekregen voor:
In de Wet milieubeheer is de derde zorgplicht voor de gemeente opgenomen. De gemeente dient zorg te dragen voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater.
Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016- 2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016- 2021. Met de samenvoeging van deze twee plannen wordt geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin het programma als een van de instrumenten is opgenomen. Het Nationaal Water Programma bevat:
Kamerbrief 'Water en bodem sturend'
In een brief aan de Tweede Kamer in november 2022 hebben minister Harbers en staatsecretaris Heijnen principes en structurerende keuzes geformuleerd over de rol van water en bodem in de ruimtelijke ordening. De brief presenteert principes waarbij water en bodem een leidende rol spelen bij toekomstige besluitvorming.
De veranderende klimatologische omstandigheden zorgen voor toenemende uitdagingen op het gebied van water en bodem. De zeespiegel stijgt en er zijn periodes van extreme droogte en wateroverlast. Het grond- en oppervlaktewater raakt verzilt en de waterkwaliteit laat te wensen over. Om deze problemen aan te pakken werkt de overheid vanuit voorwaarden in programma’s zoals Ruimte voor de Rivier, Integraal Rivier Management en de Programmatische Aanpak Grote Wateren. Het doel is om deze aanpak standaard te maken bij nieuwe ontwikkelingen, zodat alle betrokken partijen rekening kunnen houden met deze aanpak.
Relevante artikelen met betrekking tot water en bodem gerelateerd aan het voorliggende plan zijn:
7. Ruimte creëren voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water in de ruimtelijke inrichting, landgebruik en landbeheer. Hiermee vergroten we de veerkracht van zowel het hoofdwatersysteem als regionale watersystemen. Dit wordt vanaf heden door het Rijk, de waterschappen, provincies en gemeenten uitgewerkt en in de gebiedsprogramma’s opgenomen.
13. 5% tot 10% reserveren van diepe polders voor waterberging, bij voorkeur de diepste delen. Wateroverlast als gevolg van aanhoudende regenval of piekbuien wordt hiermee voorkomen. Hier is geen nieuwe bebouwing toegestaan, tenzij het niet ten koste gaat van het waterbergend vermogen.
15. Versterken van regie op de inrichting van de ondergrond. Daarmee wordt een efficiënte inrichting ervan bereikt, zodat ontwikkelingen als woningbouw en energietransitie mogelijk worden gemaakt zonder de bodem aan te tasten. Rijk en gemeenten ontwikkelen hiervoor een gezamenlijk instrument.
16. Bij verstedelijking en infrastructuur streven naar zo efficiënt mogelijk gebruik van ruimte, dekken de bodem zo min mogelijk af en herstellen de bodem waar mogelijk. Zo wordt de waardevolle organisch rijke landbouw- en natuurbodems behouden en blijft ook de sponswerking van de bodem behouden. Samen met gemeenten en provincies wordt ingezet op beperking van onnodig landgebruik.
19. Tegengaan van bodemverstoring door ontgraving tegen en hergebruiken grond hoogwaardig. Daarmee blijven gezonde en vitale bodems behouden. Samen met provincies en waterschappen start het Rijk hier als opdrachtgever zelf pilots voor.
21. Risico’s van overstromingen, wateroverlast, bodemdaling en drinkwaterbeschikbaarheid zijn sturend bij de locatiekeuze en inrichting van woningbouw. Hierme wordt voorkomen dat nieuwbouw wordt gerealiseerd op locaties waar we later spijt van gaan krijgen. Provincies nemen in hun ruimtelijke arrangementen het (concept) richtinggevend kader mee.
23. De maatlat voor een klimaatadaptieve en natuurinclusieve bebouwde omgeving wordt toegepast. Daarmee worden gebieden klimaatbestendiger ontwikkeld. Overheden sturen zo min mogelijk op afdekking van de bodem.
24. Overheden sturen zo min mogelijk op afdekking van de bodem. Daarmee blijft buiten het bebouwd gebied goede landbouwgrond behouden en wordt hittestress gereduceerd. De waterinfiltratie binnen het bebouwd gebied wordt bevorderd. Samen met provincies en gemeenten wordt dit gewerkt wordt ingezet op op minder netto landgebruik in de ladder duurzame verstedelijking.
Regionaal Water- en Bodemprogramma Noord-Brabant 2022-2027
Het Regionaal Water- en Bodemprogramma 2022 – 2027 (RWP) bevat de ambitie, opgaven, doelen en de aanpak, inclusief de zeven leidende principes bij het tot stand komen van een klimaatbestendig en verkeerkrachtig water- en bodemsysteem binnen de provincie Noord-Brabant. In het RWP zijn de volgende leidende principes opgenomen:
Waterschap De Dommel
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap De Dommel. Het waterbeheerprogramma 2022-2027 ‘Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving’ schetst de visies en ambities van het waterschap voor de lange termijn. In 2050 wil De Dommel een leefomgeving die klaar is voor de toekomst en een watersysteem dat daarbij past. Het klimaat verandert, daardoor is het watersysteem van Midden-Brabant kwetsbaar geworden. Daarbij speelt mee dat het weer extremer wordt, de vraag naar ruimte toeneemt en er meer (grond)water wordt verbruikt. Bovendien is het water, ondanks alle inspanningen, nog steeds niet schoon genoeg. Daarnaast zijn er ook andere uitdagingen in de leefomgeving. Denk aan natuurherstel, de energie- en landbouwtransitie en de woningbouwopgave. Het watersysteem speelt een cruciale rol in al deze uitdagingen.
De komende zes jaar maakt het waterschap het verschil door de focus in de aanpak te verleggen. De ambitie en de verandering zijn gericht op:
De Dommel wil samen met partners en andere watergebruikers werken aan concrete uitvoeringsplannen, waarin samen gezocht wordt naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Het waterschap wil meer water vasthouden in het gebied, dit water benutten voor gebruik in droge periodes én voor de noodzakelijke aanvulling van het grondwater. Ook werkt De Dommel aan een betere waterkwaliteit in ons gebied. Naast de wateropgaven, ziet het waterschap kansen om opgaven in het gebied slim met elkaar te verbinden.
Het waterschap heeft daarnaast het waterbeheerprogramma 2022-2027 opgesteld waarin de visie en ambities van het waterschap in opgenomen zijn. De visie voor 2050 vanuit waterschap De Dommel is dat de leefomgeving en het watersysteem toekomst bestig zijn. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema’s gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. De drie doelen waaraan gewerkt worden zijn:
Keur Waterschap De Dommel 2015
In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen. De vigerende keur is inwerking getreden op 18 november 2019. Met het ingaan van de Omgevingswet worden de keur en de legger overgenomen in de waterschapsverordening.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.
In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:
De rekenregel voor de benodigde compensatie betreft:
Benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m).
De gevoeligheidsfactor is voor het huidige plangebied in principe 1, aangezien de doorlatendheid van de bodem voldoende is.
Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m² toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000 m² bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.
Hydrologisch neutraal bouwen
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die ervoor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2015-2019
Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (VGRP) beschrijft hoe de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGRP vertaalt de gemeente de ambities van de rioleringszorg naar concrete doelen, een adequate strategie, de benodigde activiteiten en de benodigde middelen.
Verordering afvoer hemelwater en grondwater 2022
Binnen de gemeente Oisterwijk is het hemelwater en grondwater beleid ingebed binnen de Verordening afvoer hemelwater en grondwater 2022. Hierbij zijn relevante eisen voor de nieuwe woonwijk beschreven:
Toetsing
Door Antea Group is een watertoets uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is als Bijlage 7 opgenomen. Hierna wordt ingegaan op de conclusies uit het rapport.
Huidige situatie
Maaiveld
In de bestaande situatie is het plangebied in gebruik als agrarische grond, het perceel is voor een groot deel onbebouwd en onverhard. De maaiveldhoogte ter plaatse van het plangebied varieert tussen NAP 10 m en NAP 10,7 m. De ondergrond bestaat vanaf maaiveld tot een diepte van circa 11 m-mv uit Formatie Boxtel. Volgens het REGIS II-model wordt de horizontale doorlatendheid geschat tussen 5 m/d en 10 m/d. Onder de Formatie van Boxtel tot een diepte van 44 m-mv is een tweede zandige eenheid aangetroffen (k-waarde tussen 25 en 50 m/d).
Grondwater
Ter plaatse van het plangebied zijn geen grondwaterstandsmetingen beschikbaar van actuele of historische peilbuizen. Om inzicht te krijgen in het freatische grondwater is het Landelijk Hydrologisch Model (LHM 4.1) geraadpleegd. Vanuit het LHM-4.1 blijkt dat de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) voor de periode 2011- 2018 tussen 0,0 m en 0,8 m-mv ligt. De Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG) ligt circa 1,2 m-mv.
Oppervlaktewater
In de omgeving van het plangebied is op een aantal plaatsen oppervlaktewater aanwezig. De watergangen betreffen wateren van de categorie primair en secundair. De dichtstbijzijnde primaire watergang bevindt zich op ca. 300 m ten westen van het plangebied.
Wateroverlast door hevige neerslag
Volgens de kaart ‘water op straat’ van de klimaateffectatlas is er in het plangebied sprake van een zeer kleine kans op water op straat. Het water op straat kan een waterdiepte tussen 5 cm en 15 cm bereiken.
Waterkering
Volgens de legger ‘waterkeringen’ van het waterschap De Dommel ligt het plangebied buiten de kern- en beschermingszone van waterkeringen.
Toekomstige situatie
Het plangebied beslaat in totaal circa 79.185 m2. In de huidige situatie het plangebied is volledige onverhard. In de nieuwe situatie bestaat het plangebied uit een verhard oppervlak van 31.450 m2. Het onverhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt 33.625 m2. Het gebied met een waterbergende functie beslaat 14.110 m2. Op basis is van het ontwerp Oostelvoortjes II is de wateropgave en invulling hiervan bepaald.
Bij de ontwikkeling moet worden voldaan aan de eisen van het waterschap De Dommel en de gemeente Oisterwijk. Ter compensatie van de toename verhard oppervlakte geldt een compensatieregel van 60 mm per m2 van verhard oppervlak. Om te voldoen aan de beleidsregel geldt een benodigd waterberging van 1.572 m3.
Binnen de stedenbouwkundige plan is er ruimte gereserveerd voor de aanleg van wadi's, het graven van nieuwe greppel/sloot en houtsingels met waterbergende functie. De totale potentiële waterberging van deze voorzieningen is in het ontwerp van maart 2024 berekend op 1.618 m³.
Op basis van de totale bergingscapaciteit wordt voldaan aan de gestelde eisen ten aanzien van de benodigde waterberging binnen het plangebied.
Watersysteem
Voor het toekomstige watersysteem geldt het uitgangspunt ‘hydrologisch neutraal ontwikkelen’. Dit geldt voor zowel het oppervlakte- als grondwatersysteem.
Ontwateringsdiepte
Het toekomstige aanlegpeil ligt op ca. NAP +10,85 m. Rekeninghouden met een gemiddeld bestand maaiveld van NAP +10,5 m, is de GHG ingeschat op ca. NAP +10,1. m (ca. 0,4 m-mv). De ontwateringsdiepte bij het voorgenomen aanlegpeil is daarmee 0,75 m (NAP +10,85 m – NAP +10,1 m), dit is voldoende ten opzichte van de minimumvereiste (bouw)peilen van 0,7 m in de toekomstige situatie.
Oppervlaktewater
Wanneer waterberging gerealiseerd wordt in de vorm van nieuwe watergangen, gelden de volgende uitgangspunten vanuit het waterschap de Dommel:
De ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde criteria, zolang de wadi's met duikers op het bestaande oppervlaktewatersysteem wordt aangesloten. Bovendien is op advies van het waterschap een dam/stuw/overstort nodig om de langzame afvoer te garanderen. In het ontwerp is deze voorzieningen reeds opgenomen met een overstort op een hoogte van NAP +10,5 m.
Voor het aanleggen, wijzigen of dempen van oppervlaktewaterlichamen geldt een vergunningplicht. Voor de aanleg van duiker geldt een vergunningplicht. Ook door de toename verharding geldt een vergunningplicht.
Waterkwaliteit
In de toekomstige situatie mag de waterkwaliteit niet verslechteren. Derhalve dient gewerkt te worden met materialen die geen uitloging veroorzaken. Afstromend hemelmater is in de basis schoon (op parkeerterreinen en wegen na). Indien nodig dient het hemelwater vanuit parkeergarages, parkeerterreinen en wegen via bermen/wadi's te worden geïnfiltreerd in de bodem. Hiermee accumuleert de vervuiling in de bodem en komt het niet terecht in het oppervlaktewater. Periodiek onderhoud van de bermen en wadi's is daarbij wel van belang voor een goed werkend systeem.
Vuilwater
De realisatie van de woonwijk leidt tot een toename van de afvoer van afvalwater, als gevolg van een toename van het bewonersaantal. Het toekomstige vuilwateraanbod is berekend op ongeveer 6,6 m3 per dag (ca. 0,28 m3/uur). Bij de realisatie van het rioleringsplan dient te worden aangetoond dat het toekomstige vuilwateraanbod geen negatieve effecten veroorzaakt in het bestaande DWA-riool of dat het rioolsysteem hier voldoende op is aangepast.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Vanaf 1 januari 2017 is er de Wet natuurbescherming in. Deze wet heeft 3 wetten vervangen: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. De uitvoering van de Wet natuurbescherming ligt bij de Provincie.
Toetsing
In het plangebied is door Antea Group in juni 2023 een natuurtoets/voortoets Wet natuurwetbescherming uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is als Bijlage 8 opgenomen. Hierna wordt ingegaan op de conclusies uit het rapport.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Kampina & Oisterwijkse Vennen' en ligt op circa 380 meter ten noorden van het plangebied (zie figuur 4.2). Dit gebied is aangewezen op basis van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen een straal van 15 km liggen nog vier andere Natura 2000-gebieden. Het betreft 'Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen', 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek', 'Regte Heide & Riels Laag' en 'Kempenland West'. Deze Natura 2000-gebieden en de overige Natura 2000-gebieden die op een nog grotere afstand liggen, liggen buiten het invloedsgebied van het plan wat betreft bijvoorbeeld geluid- en lichtverstoring. Vanwege de afstand, de tussenliggende gebieden, wegen en watergangen en de relatief geringe omvang van de ontwikkeling in het plangebied worden geen effecten (anders dan als gevolg van stikstof) in deze Natura 2000-gebieden verwacht. De voortoets heeft alleen betrekking op Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen. De resultaten worden beschreven in Bijlage 8.
Figuur 4.2: Natura 2000-gebied ten opzichte van het plangebied
Effecten als gevolg van vermesting en verzuring door stikstofdepositie tijdens de realisatiefase en de gebruiksfase niet op voorhand uit te sluiten. Op de mogelijk negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie wordt later in deze paragraaf ingegaan.
NNB-gebieden
In het plangebied is geen NNB-gebied aanwezig. Het plangebied ligt op 12 meter van het NNB landschapstype L01.02 – Houtwal en houtsingel. De dichtstbijzijnde natuurtypes zijn “N00.01 – Nog om te vormen landbouwgrond naar natuur” op 165 meter ten zuiden en 200 meter ten oosten van het plangebied (figuur 4.3). Effecten van het planvoornemen op N00.01 zijn uitgesloten aangezien deze gebieden nog geen natuurtype betreffen en hierom nog geen wezenlijke kenmerken en waarden hebben. Landschapstype L01.02 betreft Houtwal en Houtsingel. Er zijn geen soorten aangewezen voor dit landschapstypen. De criteria voor het landschapstype bestaan uit beheersmaatregelen, welke niet worden veranderd door het voornemen. Effecten van het planvoornemen op het landschapstype zijn hierom uitgesloten. Er zijn geen vervolgstappen aan de orde wat betreft NNB.
Figuur 4.3: Natuurnetwerk Nederland ten opzichte van het plangebied
Het plangebied ligt in de omgeving van gronden die in de interim omgevingsverordening zijn aangeduid als groenblauwe mantel. Er is geen sprake van externe werking. Er zijn geen vervolgstappen aan de orde.
Houtopstanden
Als gevolg van het planvoornemen worden er geen bomen gekapt. Daarnaast zijn binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden geen beschermde houtopstanden aanwezig. Beschermde houtopstanden Wnb zijn daarom niet relevant voor voorliggend planvoornemen.
Soortenbescherming
Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden.
Vogels met een jaarrond beschermd nest (boomvlak, ransuil, sperwer)
De aanwezigheid van nestplaatsen en essentiële onderdelen van de functionele leefomgeving van de boomvalk, ransuil en sperwer in (de directe omgeving van) het plangebied niet worden uitgesloten. De nesten worden niet direct aangetast door het voornemen, aangezien de bomen niet gekapt worden. Wel kan sprake zijn van indirecte effecten door verstoring. Nader onderzoek is daarom noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd. Later in deze paragraaf wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek.
Vogels met een jaarrond beschermd nest (huismus)
In het plangebied (en de directe omgeving) is bebouwing aanwezig. De daken van Heiligenboom 1 zijn bedekt met riet (woonhuis) of platen (bijgebouwen). Op enkele locaties tussen deze platen zijn openingen aanwezig. Dergelijke bebouwing is geschikt voor de huismus. Tevens bevinden zich potentiële essentiële onderdelen van de functionele leefomgeving voor huismus binnen het plangebied, waaronder een dichte haag die kan dienen als schuilplaats/overnachtings- en winterverblijfplaats. Tijdens het terreinbezoek zijn huismussen gehoord in deze haag. Nader onderzoek is daarom noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd. Later in deze paragraaf wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek.
Vogels met een jaarrond beschermd nest (steenuil)
De bebouwing van Heiligenboom 1 en de omliggende boerderijen (in de directe omgeving: Heiligenboom 6 en 8) bieden geschikt broedbiotoop voor de steenuil. Ook kan het plangebied deel uitmaken van essentieel foerageergebied van de steenuil. Nader onderzoek is daarom noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd. Later in deze paragraaf wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek.
Vleermuizen
De woningen aangrenzend aan het plangebied kunnen verblijfplaatsen bieden aan vleermuizen. Deze gebouwen worden niet direct aangetast, wel dient in de gebruiksfase rekening gehouden te worden met lichtuitstraling op de omgeving om de functionaliteit van deze verblijfplaatsen te garanderen.
In het plangebied zijn geen lijnvormige elementen aanwezig die kunnen dienen als (essentiële) vliegroute. De aanwezigheid van (essentiële) vliegroutes in het plangebied kan worden uitgesloten. Wel grenst het plangebied mogelijk aan essentiële vliegroutes. De Heiligenboom is te open om als vliegroute te dienen, maar de bomenlanen en rijen woningen aan de noord-, west-, en zuidzijde van het plangebied kunnen als vliegroute dienen. Deze structuren worden niet aangetast door het voornemen, maar kunnen wel verstoord worden indien hier licht naar uitgestraald wordt (bouwbelichting). Gedurende de werkzaamheden kan hier rekening worden gehouden door tussen zonsondergang en zonsopkomst de bouwbelichting uit te zetten. Lichtuitstraling naar de omgeving dient voorkomen te worden. Indien lichtuitstraling niet voorkomen kan worden, dienen vliegroutes in de omgeving middels nader onderzoek in beeld gebracht te worden.
In het plangebied is marginaal geschikt foerageergebied aanwezig voor vleermuizen, vanwege het agrarisch karakter en afwezigheid van opgaande beplanting. Daarbij is geen sprake van unieke beplanting en/of structuren die enkel in het plangebied aanwezig zijn. In de omgeving van het plangebied is vergelijkbaar alternatief foerageergebied aanwezig. De aanwezigheid van essentieel foerageergebied kan worden uitgesloten.
Marterachtigen (boommarter, bunzing, hermelijn, steenmarter en wezel)
Het plangebied grenst aan bosgebied en in het plangebied bevinden zich konijnenholen. Rustplaatsen van de boommarter zijn daarom niet uit te sluiten van het plangebied.
De bunzing heeft een voorkeur voor kleinschalig landschap met houtwallen, greppels en sloten met overhangende vegetatie, ook dorpen en buitenwijken van steden vormen geschikt leefgebied. Het plangebied betreft agrarisch landschap met ruige vegetatiestroken en konijnenburchten in het noorden. Verblijfplaatsen van de bunzing zijn hierom niet uit te sluiten van het plangebied.
De steenmarter is vooral te vinden in de nabijheid van dorpen en boerderijen en tegenwoordig zelfs in grote steden (de steenmarter is een ‘cultuurvolger’ ). Hij heeft een voorkeur voor gebieden met kleinschalige landbouw, met oude schuren, heggen en geriefhoutbosjes. Daarbij is de aanwezigheid van elementen zoals groenstroken, heggen, bosjes, greppels en bermen van belang, omdat de steenmarter daar zijn voedsel zoekt. Het plangebied betreft agrarisch landschap met ruige vegetatiestroken en konijnenburchten in het noorden. Verblijfplaatsen van de steenmarter zijn hierom niet uit te sluiten van het plangebied.
De wezel leeft bij voorkeur in open, droge natuur- en cultuurlandschap maar verder in veel verschillende biotopen (zoals bossen, duinen, wei- en akkerland). Verblijfplaatsen van de wezel zijn hierom niet uit te sluiten van het plangebied.
Het is nog onbekend of de konijnenburchten worden aangetast door het voornemen. Indien de konijnenburchten worden aangetast en deze zijn in gebruik door een marterachtige, is deze aantasting/verstoring/vernietiging een overtreding van de Wet natuurbescherming. Ook de ruige vegetatie kan een essentiële functie hebben. Om deze reden is nader onderzoek naar het gebruik van de het plangebied door marterachtigen noodzakelijk. Nader onderzoek is daarom noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd. Later in deze paragraaf wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek.
Nader onderzoek
De natuurtoets geeft aanleiding om nader ecologisch onderzoek uit te voeren om de aanwezigheid van vogels met een jaarrond beschermd nest en marterachtigen in het plangebied te onderzoeken. Door Antea Group zijn deze onderzoeken uitgevoerd. De rapportage is als Bijlage 9 bijgevoegd. Hieronder worden de resultaten kort samengevat.
Vogels met een jaarrond beschermd nest
De boomvalk, ransuil en sperwer zijn niet waargenomen tijdens het nader onderzoek. Om deze reden is de aanwezigheid van een nestlocatie uitgesloten. Negatieve effecten van het voornemen op de boomvalk, ransuil en sperwer zijn uitgesloten.
De huismus heeft acht nestplaatsen in de bebouwing aan de Heiligenboom 1. Ook zijn er rustplaatsen voor circa 30 huismussen aanwezig in de haagbeukhagen om het perceel aan de Heiligenboom 1. Er is sprake van verstoring en aantasting van nest- en rustplaatsen en uiteindelijk bij het uiteindelijke ontwerp mogelijk ook van verwijdering van rust- en nestplaatsen. Om deze reden dient een ontheffing aangevraagd te worden en is mogelijk ook sprake van een compensatieopgave.
Er zijn twee steenuilterritoria aanwezig nabij het plangebied. Het noordelijke steenuil territorium ligt op voldoende afstand om geen negatieve effecten van het planvoornemen te ondervinden. Het steenuilterritorium rond de Heiligenboom 8 ondervindt wel negatieve effecten doordat essentieel foerageergebied wordt aangetast. Hierom dient een ontheffing aangevraagd te worden en is er sprake van een compensatieopgave.
Marterachtigen
Aan de noordelijke zijde van het plangebied zijn de bunzing (vijf keer) en steenmarter (twee keer) waargenomen. In de huidige plannen wordt deze bosschage en het omliggende groen niet aangetast, waardoor er geen sprake is van aantasting van essentieel leefgebied of verblijfplaatsen van de bunzing. Indien het voornemen verandert en deze bosschage wel wordt aangetast, dient een ontheffing aangevraagd te worden en is er sprake van een compensatieopgave.
Ontheffing
De verwachting is dat de ontheffing voor de huismus en steenuil op basis van het van toepassing zijnde provinciale beleid ook verleend kan worden. De Wet natuurbescherming staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Effectbeoordeling stikstofdepositie
Met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator 2024 zijn de effecten met betrekking tot stikstofdepositie als gevolg van de voorliggende ontwikkeling in beeld gebracht. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 10. Er zijn twee verschilberekeningen uitgevoerd, waarbij de emissies van de realisatiefase en de gebruiksfase zijn vergeleken met de emissies van de referentiesituatie. Voor de voorgenomen ontwikkeling toont AERIUS Calculator voor de realisatiefase en de gebruiksfase vergeleken met de referentiesituatie nergens een verschil groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Uit de berekening van de realisatiefase en de gebruiksfase vergeleken met de referentiesituatie blijkt dat het voornemen niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ter plaatse van enig Natura 2000-gebied. Op basis van bovenstaande rekenresultaat worden significante negatieve effecten ten aanzien van stikstof op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat nadere besluitvorming niet in de weg.
Conclusie
Het aspect natuur is geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. In een plantoelichting dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
De gemeente Oisterwijk is in 2018 begonnen met het opstellen van een Erfgoedvisie. In de visie staat het beleid voor het behoud van monumenten en erfgoed voor de komende jaren weergegeven. Wat is van cultuurhistorische waarde? Moeten we alles wat oud is behouden? Wat is wettelijk beschermd? Hoe kan cultureel erfgoed ingezet worden bij ruimtelijke ontwikkelingen? In de erfgoedvisie wordt aangegeven wat er allemaal gedaan wordt aan (het behoud van) erfgoed en welke kernprojecten de gemeente kiest om uit te voeren. Belangrijk hierbij is dat de inwoners meer betrokken worden bij het eigen erfgoed door dit te benoemen, zichtbaarder te maken en bekendheid te geven.
Toetsing
Archeologie
Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, moet worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Voor het plangebied is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ opgenomen. Archeologisch onderzoek is daarom noodzakelijk.
Door Antea Group is een bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 11 bijgevoegd. De resultaten van het onderzoek worden hieronder kort beschreven.
Op basis van de resultaten uit het bureauonderzoek kunnen er archeologische resten uit het laat-paleolithicum tot de late middeleeuwen worden aangetroffen. De resten kunnen voorkomen in het hele plangebied, uitgezonderde de ontgronde zones. De omvang kan verschillen tot puntvondsten aan het oppervlak tot nederzettingen van enkele honderden vierkante meters. Kenmerken voor archeologische resten zijn onder andere cultuurlagen, paalkuilen of gaten, afvalkuilen, gebruiksvoorwerpen en sporen van agrarische activiteiten.
Door de ligging van het plangebied in het landschap en de verwachte bodemopbouw is de archeologische verwachting in het plangebied hoog. Deze verwachting hangt sterk af van de intactheid van de bodemopbouw, die invloed heeft op de conservering archeologische resten. Om de intactheid van de bodem in kaart te brengen en daarbij de verwachting op archeologische resten te specificeren, adviseert Antea Group een vervolgonderzoek in de vorm van verkennende boringen. Om een goed beeld te krijgen van de bodemopbouw en intactheid hiervan wordt geadviseerd om de boringen in een grid van 40 bij 50 m (6 boringen per hectare) waarbij gebruik wordt gemaakt van een edelmanboor met een boordiameter van 7 cm. Dit onderzoek wordt in een later stadium uitgevoerd. Om de archeologische waarden te beschermen, blijft de vigerende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' behouden.
Cultuurhistorie
De provincie ziet het Brabantse erfgoed als belangrijk onderdeel van haar identiteit en wil het een plaats geven in de verdere ontwikkeling van Brabant. Daarom heeft ze haar ruimtelijk erfgoed opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Prominent op de CHW is het provinciaal cultuurhistorisch belang. Het gaat hierbij om erfgoed dat van belang is voor de regionale identiteit. Dit belang hangt nauw samen met het provinciaal ruimtelijk belang, zoals benoemd in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening. Het provinciaal belang is beperkt tot het landelijk gebied, waar de provincie haar belangrijkste taak heeft.
Volgens de cultuurhistorische waardenkaart zijn geen monumenten gelegen in de omgeving van het plangebied. Verder is in het plangebied geen sprake van cultuurhistorisch waardevol gebied, cultuurhistorische landschappen, archeologische landschappen en/of complex van cultuurhistorisch belang. Beschermde maatregelen zijn daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Daarnaast mogen omliggende bedrijven ook niet in hun mogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies. De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) (hierna: VNG-brochure) geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven.
In de VNG-brochure worden per bedrijfssoort en per milieuaspect indicatieve afstanden gegeven (hierna: VNG-afstanden) tot gevoelige objecten. Deze milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van milieubelastende activiteiten gesitueerd worden. Indien aan de VNG-afstand wordt voldaan, kan gesteld worden dat hinder niet te verwachten is.
Richtafstanden en omgevingstypen
In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen. Deze richtafstandenlijst geeft voor een scala aan typen van bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen. Daarbij worden indicatieve richtafstanden gegeven voor de milieuaspecten geluid, stof, geur en veiligheid. Het aspect geluid heeft hierbij de maatgevende (grootste) afstand. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een nieuwe gevoelige functie.
In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor de omgevings- en gebiedstypen 'rustige woonwijk/rustig buitengebied' en 'gemengd gebied' opgenomen. Een ‘rustige woonwijk/rustig buitengebied’ kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging en een minimale invloed van wegverkeer. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan (gemotiveerd) worden uitgegaan van gemengd gebied. Dit zijn gebieden waar bewust verschillende functies (wonen en bedrijvigheid) met elkaar worden gemengd, zoals (winkel)centra. Voor deze gebieden wordt een hogere milieubelasting aanvaardbaar geacht. Hierbij is vanwege de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al sprake van een hogere milieubelasting. In gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Toetsing
Door de Roever Omgevingsadvies is in oktober 2023 onderzoek naar bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 12 bijgevoegd. Hierna worden de resultaten toegelicht.
In de omgeving van het plangebied is in de huidige situatie, maar ook in de situatie na de bestemmingswijziging geen sprake van een dusdanige bedrijvigheid dat sprake van een ‘gemengd gebied’. Daarom is uitgegaan van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Op basis van de vigerende bestemmingsplannen zijn de milieubelastende functies in de omgeving bepaald. De richtafstanden behorende bij de milieubelastende functies zijn toegelicht in onderstaande tabel.
Tabel 4.3 Richtafstanden behorende bij de omliggende milieubelastende functies
De milieubelastende functies en de bijbehorende richtafstanden zijn weergegeven op figuur 4.4.
Figuur 4.4: Richtafstanden
Het plangebied ligt deels binnen de richtafstanden van enkele inrichtingen. De overlappingen worden hieronder toegelicht en beoordeeld.
Geur
Het plangebied ligt binnen de richtafstand van het aspect geur vanwege de recreatiebestemming met functieaanduiding ‘manege’ aan Heiligenboom 1B. Bij de Heiligenboom 1B is echter sprake van een rijvereniging aan waar feitelijk geen dieren worden gehouden en geen sprake is van een mestopslag. Er zijn geen geurbronnen. Daarnaast worden door de gemeente geen nieuwe bedrijfssituaties (vergunning of melding) toegelaten. De bestaande vergunde (of gemelde) situatie wordt gerespecteerd, zodat de bedrijfsactiviteiten kunnen worden voortgezet. Eventuele uitbreidingen van het bedrijf zijn slechts mogelijk en vergunbaar wanneer deze niet leiden tot extra geuruitstoot. In de toekomst kan daarom ook geen sprake zijn van geurbronnen. De richtafstand voor Heiligenboom 1B kan daarom worden genegeerd.
Het plangebied ligt binnen de richtafstand van het aspect geur vanwege de paardenhouderij aan Heiligenboom 1 en de rundveehouderij aan Heiligenboom 8A. Het aspect geur vanwege deze veehouderijen is beoordeeld in het separaat uitgevoerde geuronderzoek. In paragraaf 4.9 wordt hier verder op ingegaan.
Het plangebied ligt binnen de richtafstand voor het aspect geur vanwege het rioolgemaal aan Kriekenakker. Het rioolgemaal betreft een gesloten systeem waar bij regulier gebruik geen geuremissie optreedt. Het enige moment dat er sprake kan zijn van geuremissie is wanneer het gemaal incidenteel wordt gespoeld; dan is gedurende korte tijd een zoete geur waarneembaar. Incidenteel kan er geuremissie optreden bij vervangingswerkzaamheden. Beide incidentele situaties zullen maatschappelijk aanvaardbaar zijn en niet leiden tot onevenredige geurhinder in de omgeving. De gemeente zou ten slotte na kunnen gaan of sprake is van geurklachten rondom dit rioolgemaal.
Stof
Het plangebied binnen de richtafstand van het aspect stof vanwege de paardenhouderij aan Heiligenboom 1, de rijvereniging aan Heiligenboom 1B en de rundveehouderij aan Heiligenboom 8A. Echter, het aspect stof bij een manege of een rundveehouderij vormt in de praktijk geen belemmering, aangezien de luchtvoorschriften uit het Activiteitenbesluit voldoende garanderen dat geen sprake is van stofhinder in de omgeving. Uit de Handreiking fijnstof bij veehouderijen blijkt ook dat de afstanden die aangehouden moeten worden op basis van de geurwetgeving in veel gevallen al voldoende zijn.
Geluid
Het plangebied ligt binnen de richtafstand voor het aspect geluid vanwege de trafo aan Heiligenboom 4. Het gaat om een 10/20 kV middenspanningsstation. Deze installaties zijn continu in werking. Op basis van een locatiebezoek is geen relevante geluidemissie waargenomen. Bij trafo’s zou geluidemissie plaats kunnen vinden door ventilatoren. Omdat hier sprake is van een natuurlijk geventileerde ruimte, is geen sprake van een geluidemissie door ventilatoren.
Daarnaast ligt het plangebied binnen de richtafstand van het aspect geluid vanwege de paardenhouderij aan Heiligenboom 1, de rijvereniging aan Heiligenboom 1B en de rundveehouderij aan Heiligenboom 8A. Op de verbeelding bij dit bestemmingsplan, voor zover deze contour reikt tot de geluidgevoelige functies, een 'milieuzone - geluidzone' opgenomen. In deze zone mag alleen bebouwing worden gerealiseerd, mits aangetoond is dat de geluidshinder geen belemmering vormt voor de geluidsgevoelige functies of technische voorzieningen worden getroffen (aan de bron, overdrachtsgebied of ontvanger) dat de geluidshinder van de belendene bedrijvigheid voldoende is afgenomen en de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt door de realisatie van geluidgevoelige functies. In paragraaf 4.12 wordt verder ingegaan op het aspect geluid.
Gevaar
Het plangebied ligt niet binnen de richtafstand voor het aspect gevaar van enige inrichting.
Nevenactiviteiten agrarische percelen ten zuiden van plangebied
Het plangebied grenst in het zuiden aan percelen die in het bestemmingsplan 'Buitengebied geconsolideerd' bestemd zijn als 'Agrarisch'. Op deze gronden is de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - ontheffingsgebied 6' opgenomen, waardoor de nevenactiviteiten uit tabel 3.1 van de regels bij het bestemmingsplan (artikel 3.4 onder n) van toepassing zijn. In de huidige situatie grenzen reeds woningen aan deze agrarische percelen. De planologische mogelijkheden op de agrarische gronden worden daarom al door deze woningen belemmerd.
Conclusie
Met het opnemen van de 'milieuzone - geluidzone' in de regels van dit bestemmingsplan vormt het aspect geluid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De aspecten stof en gevaar vormen geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Aan de richtafstanden voor geur van de bedrijven aan de Heiligeboom 1 en Heiligeboom 8a wordt niet voldaan. In paragraaf 4.9 wordt verder ingegaan op het aspect geur.
De rijvereniging aan de Heiligeboom 1b voert geen geurbelastende activiteiten uit. Als het bestemmingsplan is vastgesteld, dient de rijvereniging rekening te houden met de nieuwe woningen. Naar verwachting zijn er dan geen nieuwe geurbelastende activiteiten mogelijk.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader als het gaat om geurhinder vanwege veehouderijen. De wet geeft onder andere normen voor de voor- en achtergrondbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Het is van belang dat ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd en dat een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Toetsing
Door De Roever Omgevingsadvies is in oktober 2023 geuronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 13 bijgevoegd. Hieronder worden de resultaten toegelicht.
In de omgeving van het plangebied liggen enkele veehouderijen. Deze veehouderijen en hun geuremissies zijn aangegeven op figuur 4.5. Aangenomen is in dit onderzoek dat de aanwezige veehouderij aan Heiligenboom 6 stopt. Met deze veehouderij wordt in dit onderzoek geen rekening gehouden. Aan Heiligenboom 1B is sprake van een recreatiebestemming met functieaanduiding ‘manege’. Feitelijk is hier een rijvereniging aanwezig waar geen dieren worden gehouden en geen sprake is van een mestopslag. Het aspect geur vanwege de rijvereniging wordt daarom niet betrokken in dit onderzoek.
Figuur 4.5: Veehouderijen en hun geuremissies in de omgeving van het plangebied
Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld geldt een minimaal aan te houden afstand van 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. Deze afstanden gelden ongeacht het aantal dieren dat er gehouden wordt en worden gemeten vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt van een stal waarin de betreffende dieren worden gehouden. De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid de standaardnormen aan te passen middels een gemeentelijke verordening. De gemeente Oisterwijk heeft geen geurverordening. Daarom gelden bovenstaande standaard afstandseisen. In het plangebied geldt dus een minimaal aan te houden afstand van 100 meter tot een geurgevoelig object. Op afbeelding 4.6 zijn de afstandscontouren van 100 meter rondom de bouwvlakken van de relevante veehouderijen weergegeven.
Figuur 4.6: Afstandscontouren van 100 meter rondom bouwvlakken van relevante veehouderijen
Het plangebied ligt binnen de afstandscontour van 100 meter rondom de bouwvlakken van de veehouderijen aan Heiligenboom 1 en 8A. Voor deze bedrijven geldt dat in de richting van het plangebied geen bestaande burgerwoningen binnen de afstandscontouren liggen. Omdat geen sprake is van een overbelaste situatie in de richting van het plangebied moet worden uitgegaan van de rand van het bouwvlak (maximale planologische mogelijkheden). Wanneer woningen binnen de afstandscontouren van 100 meter worden gerealiseerd, vormt dit in beginsel een belemmering voor de betreffende bedrijven. Uit de geurberekeningen op basis van de feitelijke en/of vergunde situatie blijkt dat de geurcontouren niet over de nieuw geplande woningen liggen. Er is dus sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Uit de berekeningen blijkt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De bestaande vergunde (of gemelde) situatie wordt gerespecteerd, zodat de bedrijfsactiviteiten kunnen worden voortgezet. Eventuele uitbreidingen van het bedrijf zijn slechts mogelijk en vergunbaar wanneer deze niet leiden tot extra geuruitstoot, omdat de toekomstige woningen geurgevoelig zijn en dichtbij betreffende bedrijven worden gebouwd. Dit heeft gevolgen voor de bedrijven, maar het belang van de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk weegt zwaarder dan de uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijven.
Heiligenboom 6
Omdat de veehouderij ter plaatse nog aanwezig is en ook het bestemmingsplan dat ter plaatse in procedure is nog niet is vastgesteld is bij vaststelling van voorliggende bestemmingsplan alsnog de geurcontour van dit perceel gerespecteerd. Met het opnemen van de 'milieuzone - geurzone' rondom Heiligenboom 6 in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan vormt het aspect geur geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
De bestaande bedrijfsactiviteiten en geurcontouren van omliggende bedrijven worden gerespecteerd en met het opnemen de 'milieuzone - geurzone' rondom Heiligenboom 6 vormt het aspect geur geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling dienen risico's voor de volksgezondheid onderzocht te worden. Beoordeeld dient te worden of een nader advies van de GGD noodzakelijk is bij een ruimtelijke ontwikkeling. Het uitgangspunt in de ruimtelijke ordening is dat sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsing
Het aspect gezondheid is getoetst aan het stappenplan uit de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de kaart achtergrond geurbelasting van de atlas van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant weergegeven. Het grootste deel van het plangebied heeft een zeer goed, goed of redelijk goed leefklimaat. Voor een deel van het plangebied geldt een achtergrondbelasting van 14-19 ouE/m³, afkomstig van de veehouderij aan Heiligenboom 6. De veehouderij aan Heiligenboom 6 stopt. Daarmee is geen sprake meer van belemmerende endotoxinencontouren. Zowel agrarische bedrijven met endotoxinencontouren als geitenhouderijen zijn in de toekomstige situatie op voldoende afstand gelegen.
Figuur 4.7: Kaart achtergrond geurbelasting
In de huidige situatie loopt een hoogspanningsleiding van 150 kV door het noordelijke deel van het plangebied. Deze leiding heeft een indicatieve magneetveldzone van 80 meter aan weerszijden van de leiding. Conform de planning zal deze leiding in 2027 worden verwijderd. Na het uit gebruik nemen van deze leiding zijn er geen belemmeringen voor de gezondheid.
De ontwikkeling leidt niet tot een toename in de emissie voor geur, fijnstof en ammoniak. In paragraaf 4.9 is getoetst op geur en veehouderijen. Een nader advies van de GGD is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect gezondheid is geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Om een gezonde, toekomstbestendige leefomgeving voor mens, plant en dier te creëren en te behouden, speelt duurzaamheid een belangrijke rol in ruimtelijke ontwikkelingen. Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en klimaatadaptatie.
Toetsing
De ambitie is om met de woonwijk een belangrijke bijdrage te leveren aan de samenleving, zowel voor mens als dier. Dit wordt bewerkstelligd door eisen te stellen aan de woningbouw. De duurzaamheidseisen voor 2025 zijn MPG =<0,5 en BENG 2=0. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van circulair en biobased materiaal, bijvoorbeeld voor isolatie van de woningen. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat. Infiltratie gebeurt zoveel mogelijk op eigen terrein en voldoende infiltratie- en bergingsmogelijkheden in het openbaar gebied. Er wordt zo min mogelijk verharding aangelegd in openbaar en privéterrein. In het plangebied worden nieuwe bomen en houtwallen aangeplant en waar mogelijk worden groene daken gerealiseerd. In de woningen worden nestkasten ingebouwd en er worden voorzieningen voor andere aanwezige soorten.
Conclusie
Het aspect duurzaamheid is geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object, maar ook van een wijziging van bouwmogelijkheden nabij geluidbronnen, moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder (Wgh). In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, vliegtuigverkeer, industrie en spoorwegen.
In de Wgh is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen. De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
Omdat met de beoogde ontwikkeling nieuwe woningen (geluidsgevoelig objecten) worden toegevoegd, is aandacht nodig voor het aspect geluid.
Toetsing
Door Antea Group is in 2024 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 14 bijgevoegd. Hieronder worden de resultaten toegelicht.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen in de zone van een nog aan te leggen niet-gezoneerde weg (de “planweg”, ) en gezoneerde wegen (Oirschotseweg en Heiligenboom). Als gevolg van de Oirschotseweg wordt de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting niet overschreden. Als gevolg van de weg de Heiligenboom vindt er wel een overschrijding plaats van de ten hoogst toelaatbare waarde. De geluidbelasting op de hoogst belaste woning bedraagt 52 dB (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh).
Vanuit het oogpunt van een 'goede ruimtelijke ordening' is er ook akoestisch onderzoek gewenst met betrekking tot 30 km/uur wegen. De nog aan te leggen niet-gezoneerde “planweg” zorgt voor een overschrijding van de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting op woningen bij de planweg met een geluidbelasting van 52 dB (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh).
Maatregelen
Maatregelen om de geluidbelasting terug te brengen dienen in eerste instantie op de bron te worden toegepast. In het akoestisch rekenmodel is gerekend met een referentiewegdek op de Heiligenboom. Het toepassen van bronmaatregel in de vorm van een geluidreducerend wegdek (SMA0/5) kan een maximale reductie opleveren van circa 1,7 dB. Het toepassen van een geluidreducerend wegdek bij de Heiligenboom verlaagt de geluidbelasting van 52 dB naar 51 dB (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh). Het toepassen van een geluidreducerend wegdek bij de nog aan te leggen "planweg" levert een minieme reductie op van 52 dB naar 51 dB (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt bij beide wegen nog steeds overschreden. Aangezien het een maatregel is waarbij een bestaande weg wordt aangepast en het slechts tot een minieme reductie leidt, kan deze maatregel stuiten op bezwaren van financiële aard. Voor de nog aan te leggen weg geldt dat de stille elementverharding makkelijker kan worden toegepast. Echter hoeft een 30 km/uur weg niet aan de grens- en streefwaarden van de Wet geluidhinder te voldoen. De uiteindelijke beoordeling is aan de gemeente.
Schermen zijn effectief waar een hoge geluidreductie gehaald moet worden. Het nadeel is wel dat door het plaatsen van schermen de geluidbelasting elders als gevolg van reflectie tegen het scherm kan toenemen. De hoogte, de plaats en de vorm van het scherm zijn bepalend voor het geluidniveau achter het scherm. Esthetisch wordt plaatsing van schermen echter vaak niet als positief ervaren. Ook in het kader van verkeersveiligheid (belemmering zicht) is een scherm vaak niet gewenst. Gezien de ligging van het plangebied aan de rand van het dorp lijkt het plaatsen van een scherm ook op stedenbouwkundige bezwaren te stuiten.
Voor het plangebied wordt een hogere waarde vastgesteld vanwege het wegverkeerlawaai. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.
Conclusie
Het aspect geluid is geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16 Wm staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat om ruimtelijke besluiten en milieuvergunningen die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.
Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitvoering van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16 van de Wm. Vaststelling van een bestemminsplan is mogelijk als:
De concentratie stoffen in de lucht door de voorgenomen ontwikkeling verbetert of gelijk blijft;
Bij beperkte toename van de concentratie, door een met de activiteit samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbeterd;
De toename, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt. Dit is het geval als een project of activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties PM10 of NO2 (max1,2 µg/m3).
Toetsing
Toetsing initiatief aan “niet in betekenende mate” begrip
Projecten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. De grens van “niet in betekenende mate” ligt volgens de gelijknamige AMvB bij 3% van de grenswaarde van een stof. Hiervan is volgens de ministeriële regeling van “niet in betekenende mate” sprake bij de realisatie van minder dan 1.500 woningen op één ontsluitingsweg of minder dan 3.000 woningen op twee ontsluitingswegen. Dit bestemmingsplan ziet toe op een bestemmingsplanherziening waarbij maximaal 220 woningen juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt. Deze herziening is daarom een ontwikkeling die kleiner is dan 1.500 woningen. De ontwikkeling zal dan ook 'niet in betekenende mate' bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit blijkt ook uit onderstaande NIBM-tool. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Figuur 4.8: NIBM-tool
Toetsing initiatief aan “goede ruimtelijke ordening”
Naast de toetsing of het bouwplan een bijdrage levert aan de luchtkwaliteit dient beoordeeld te worden of sprake is van een goed woon-, en leefklimaat en daarmee of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De GGD geeft op lokaal niveau advies over luchtkwaliteit in relatie tot gezondheid en ruimtelijke ordening. Juist bij gevoelige bestemmingen nabij drukke wegen is het wenselijk dat de gemeente om advies vraagt aan de GGD. De ontwikkeling betreft een bestemming die niet in de nabijheid van en drukke weg is gelegen. Toch is inzicht gezocht in de luchtkwaliteit. Dit is onderzocht door middel van de actuele kaartgegevens met betrekking tot de aspecten stikstofdioxide, fijnstof, zeer fijnstof en roet. (nsl-monitoring.nl). Hieruit blijkt dat ter plaatse van de meetpunten wordt voldaan aan de grenswaarden. Er kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goede luchtkwaliteit ter plaatse.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn en om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om de drift te voorkomen (bronmaatregelen zoals driftarme spuitdoppen) of overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld een dichte haag.
Toetsing
In de nabijheid van het plangebied zijn geen gronden waarop gewassen (zoals fruitbomen) in de open lucht worden geteeld. Van afstandsnormen voor spuitzones is dan ook geen sprake. Met betrekking tot spuitzones is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.
Conclusie
Het aspect spuitzones vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
De externe veiligheidsregelgeving is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
De wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), de Structuurvisie buisleidingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet. Om voldoende ruimte aan te houden tussen risicobronnen en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid rondom een risicobron kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon, die (onafgebroken en onbeschermd) op een bepaalde plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een calamiteit op het terrein van een inrichting of bij een transportmodaliteit. Het groepsrisico (GR) bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit op het terrein van een inrichting of bij een transportmodaliteit.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.
Toetsing
Door Antea Group is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. De onderzoeksmemo is als Bijlage 15 opgenomen. Hierna wordt ingegaan op de conclusies van het onderzoek.
Oirschotseweg en Heiligenboom
Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Oirschotseweg. Direct ten oosten bevindt zich de Heiligenboom. Over deze wegen vindt het transport van gevaarlijke stoffen plaats. De wegdelen nabij het plangebied maakt geen onderdeel uit van het basisnet. Het plangebied bevindt zich binnen 200 meter van deze risicobronnen. Ingevolge artikel 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet het groepsrisico inzichtelijk worden gemaakt en verantwoord worden. Daarnaast dient volgens de Regeling basisnet het plaatsgebonden risico inzichtelijk te worden gemaakt indien het traject geen onderdeel uitmaakt van het basisnet.
Plaatsgebonden risico
In de bijlage van het HART (paragraaf 1.2.4.1) staan vuistregels beschreven om het plaatsgebonden risico voor een weg binnen de bebouwde kom te bepalen. In deze vuistregels staat vastgesteld dat een weg binnen de bebouwde kom geen 10-6 -contour heeft. De wegen liggen binnen de bebouwde kom. Daarmee wordt conform het Bevt voldaan aan de norm- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het plangebied is binnen de 200 meter-zone van de wegen gelegen. Het groepsrisico dient derhalve conform het Bevt inzichtelijk te worden gemaakt. In de bijlage van het HART (paragraaf 1.2.4.2) staan vuistregels beschreven om een indicatie van de hoogte van het groepsrisico te geven en wanneer er sprake zal zijn van een groepsrisico hoger dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde.
Voor het trajectdeel ter hoogte van het plangebied wordt uitgegaan van een worst-case scenario met een gemiddelde personendichtheid van 70 personen per hectare. Volgens het HART dient dan het aantal GF3 transporten (bij worst-case bebouwingsafstand van 10 meter) lager te zijn dan 600 transporten per jaar, om te resulteren in een groepsrisico lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Het aantal GF3 transporten is lagr dan de gestelde aantallen in het HART.
Het groepsrisico van beide wegen is zowel in de huidige als in de toekomstige situatie (inclusief voorgenomen ontwikkeling) lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van de weg is gelegen, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico (beschouwen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) conform het Bevt verplicht. Aangezien er sprake is van beperkte verantwoordingsplicht kan er gebruik worden gemaakt van de Standaard Verantwoording Groepsrisico (Gemeente Oisterwijk, 2019). Deze verantwoording is toegevoegd als Bijlage 16.
Hoogspanningsleiding
In de huidige situatie loopt een hoogspanningsleiding van 150 kV door het noordelijke deel van het plangebied. Deze leiding heeft een indicatieve magneetveldzone van 80 meter aan weerszijden van de leiding. Deze leiding wordt echter geamoveerd. Conform de planning zal deze leiding in 2027 worden verwijderd. Na het uit gebruik nemen van deze leiding zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan met betrekking tot externe veiligheid.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de woningbouwontwikkeling ten behoeve van 220 woningen te Moergestel.
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Wat betreft systematiek van de integrale herziening is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Er is sprake van een specifiek bestemmingsplan voor meerdere aaneengesloten kadastrale percelen, een postzegelplan.
In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan (regels en verbeelding) hebben gekregen. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de tekst van de regels en in beeld op een verbeelding. Verbeelding en regels zijn één geheel en niet afzonderlijk leesbaar.
Voor de regels bij het bestemmingsplan ‘Heiligeboom, Moergestel’ is aangesloten bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en bij het vigerende bestemmingsplan 'Kom Moergestel'. De planregels zijn verdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 geeft de inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsplanregels weergegeven. In dit hoofdstuk worden de op de verbeelding opgenomen bestemmingen geregeld. In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen waaronder de antidubbeltelbepaling en algemene afwijkingsregels. In hoofdstuk 4 zijn de overgangsregels en de slotregel opgenomen.
De systematiek van de regels kan worden samengevat aan de hand van de hoofdstukindeling. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
De regels in een bestemming zijn conform de SVBP als volgt opgebouwd en benoemd:
Een bestemmingsregel hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit verschilt per bestemming. In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bijgebouwen, overige bebouwing en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor een toetsing van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen overzichtelijk is.
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. Artikel 1 bevat de definities van begrippen die van belang zijn voor toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij toepassing van de regels wordt gemeten. In beide artikelen is, conform de SVBP2012, een aantal standaardbegrippen en een aantal standaard meetwijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Deze enkelbestemming is toegekend aan de openbare groenvoorzieningen in het plangebied. Binnen deze bestemming is tevens de aanleg van onder andere speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk. Tevens zijn additionele voorzieningen binnen deze bestemming toegestaan.
Deze bestemming geldt voor wegen, straten en pleinen, voet- en fietspaden ten behoeve van de afwikkeling van alle verkeer. Verder zijn binnen deze bestemming naast geluidwerende en waterhuishoudkundige voorzieningen, ook nuts- en speelvoorzieningen toegestaan.
De bestemming geldt voor alle woningen in het plangebied. In de regels is opgenomen dat er maximaal 220 woningen worden gerealiseerd, waarbij wordt uitgegaan van een mix van verschillende woningtypen.
Hoofdgebouwen
De hoofdbebouwing wordt niet vastgelegd in bouwvlakken, maar binnen het bestemmingsvlak Woongebied. Binnen het bestemmingsvlak wordt de maatvoering, situering en de vorm van de hoofdgebouwen vastgelegd.
Aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven
Binnen de bestemming Woongebied zijn aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven rechtstreeks toegestaan tot een oppervlakte van niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning en totaal niet meer dan 80 m2. Er moet worden voldaan aan de eisen zoals opgenomen in de gebruiksbepalingen van de bestemming Woongebied. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven in een bijgebouw te realiseren.
Huisvesting voor mantelzorg
Binnen de bestemming Woongebied is huisvesting voor mantelzorg rechtstreeks toegestaan, mits voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de gebruiksbepalingen van de bestemming Woongebied. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om mantelzorg in een bijgebouw te realiseren.
Logies en ontbijt
Binnen de bestemming Woongebied is logies en ontbijt rechtstreeks toegestaan, mits voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de gebruiksbepalingen van de bestemming Woongebied.Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om logies en ontbijt in een bijgebouw te realiseren.
Voorwaardelijke verplichting waterberging
In de gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat waterberging wordt gerealiseerd voordat de woningen in gebruik worden genomen.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
De bestemming ' Waarde - Archeologie 4' wordt gehanteerd om de archeologische waarden in het gebied veilig te stellen. Onderzoek heeft aangetoond dat vervolgonderzoek noodzakelijk is. Bouwen is op deze gronden ten behoeve van een andere ter plaatse geldende (enkel)bestemming uitsluitend toegestaan onder bepaalde voorwaarden. Onder andere zijn in de planregels verplichtingen opgenomen die aan een vergunning kunnen worden verbonden. Uitzondering hierop is het vervangen, vernieuwen of veranderen van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot. Een archeologisch onderzoek is ook niet nodig als de graaf- of heiwerkzaamheden ten behoeve van het bouwwerk niet dieper plaatsvinden dan 0,5 meter onder peil, of als een bouwwerk een oppervlakte heeft van maximaal 1000 m2.
De algemene regels van het bestemmingsplan gelden voor het gehele plangebied. Hier zijn onder meer de algemene gebruiks- en afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Milieuzone-geluidzone
In de algemene aanduidingsregels is een regeling opgenomen die bepaalt dat er binnen de zone alleen dan geluidgevoelige bebouwing opgericht mag worden als dat de bedrijfsvoering van de betreffende inrichting niet onevenredig benadeeld wordt en aangetoond is dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Milieuzone-geurzone
In de algemene aanduidingsregels is een regeling opgenomen die bepaalt dat er binnen de zone geen geurgevoelige bebouwing mag worden opgericht. Van dit verbod kan het bevoegd gezag afwijken als de inrichting die verantwoordelijk is voor de geurzone gesaneerd of buiten werking is gesteld, danwel de inrichting zodanig is gewijzigd dat de nieuwe geurgevoelige bebouwing niet meer binnen de geurzone ligt óf als aangetoond wordt dat de bedrijfsvoering van de desbetreffende inrichting niet onevenredig wordt benadeeld en dat er ter plaatse van de nieuwe geurgevoelige bebouwing nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Overige zone - uit gebruik te nemen hoogspanningsleiding
In de algemene regels is een regeling opgenomen die bepaalt dat er binnen de zone het gebruik van de woningen slechts is toegestaan nadat de bestaande bovengrondse leiding uit gebruik is genomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is bepaald dat bouwwerken, die op het moment van de tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven staan, ook al is dit in strijd met de bouwregels. Het gebruik van gronden en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden gehandhaafd. Dit overgangsrecht komt voort uit artikel 3.2.1 van het Bro en is een verplicht onderdeel van de regels. In de slotregel wordt aangegeven onder welke naam de planregels kunnen worden aangehaald.
In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en BPD.
De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.
De gemeente stelt zich tot doel dat binnen drie tot vijf jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan de landschappelijke tegenprestatie in het landschapsfonds wordt uitgegeven.
Op 21 september 2022 is de eerste informatie over het plan en een eerste ontwerp van het stedenbouwkundig plan gepresenteerd aan omwonenden en belangstellenden. Hier werd voornamelijk positief op gereageerd. Na de centrale presentatie konden de aanwezigen door middel van post-its op panelen hun eerste reactie geven over verschillende onderwerpen. Aanwezigen hebben richting de gemeente zorgen geuit over de verkeersstromen in Moergestel.
Op 10 juli 2023 is een tweede omgevingsdialoog gehouden. Aan belanghebbenden en belangstellenden is via een inloopavond de mogelijkheid geboden om vragen te stellen en te reageren op de uitwerking van de visie. In de zaal stonden verschillende panelen verspreid met informatie over het plan, bijvoorbeeld over verkeer en mobiliteit, proces en planning, natuur en groen en de woonsferen in de drie gebieden (wonen aan de brink, wonen in de clusters en wonen op de erven). De sfeer in de zaal was positief. De zorg over toenemende verkeersdrukte en de ontsluiting op de Oirschotseweg werd wederom veel geuit. Omwonenden zijn bang dat de woningen leiden tot nog meer auto’s op de Oirschotseweg, die nu al als druk en gevaarlijk wordt beschouwd. Deze zorgen worden nogmaals voorgelegd aan de gemeente, maar zijn niet belemmerend voor de verdere ontwikkeling van Heiligeboom.
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het bestemmingsplan aan de Provincie Noord-Brabant en Waterschap de Dommel voorgelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan "Heiligeboom, Moergestel" heeft van 22 december 2023 tot en met 15 februari 2024 ter inzage gelegen. Het plan maakt de bouw mogelijk van maximaal 220 woningen in negen woonvelden met bijbehorende openbare voorzieningen zoals wegen, groen en water op de percelen gelegen tussen de bestaande woonwijk Oostelvoortjes en de Heiligenboom in Moergestel. Er zijn binnen de genoemde termijn negen zienswijzen binnengekomen, waarvan één pro forma. De pro forma zienswijze is binnen een termijn van twee weken aangevuld met inhoudelijke gronden. Alle zienswijzen zijn daarmee ontvankelijk.
In Bijlage 17 treft u de nota van zienswijzen aan. In de beantwoording is beschreven of een reactie aanleiding geeft tot wijziging van het bestemmingsplan.