Plan: | Bestemmingsplan De Notel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0823.WPOINOTEL201001-VAST |
Agro Milieu heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (Verkennend bodemonderzoek, Notel ongenummerd te Oirschot, kenmerk: 115074, d.d. 4 december 2009). Het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de NENĀ 5740. Voorafgaand is een vooronderzoek uitgevoerd conform de NEN 5725 en een veldonderzoek met laboratoriumonderzoek.
Bodemsamenstelling en geohydrologische situatie
De geohydrologische opbouw van het gebied rond Oirschot wordt in belangrijke mate bepaald door een NNW-ZZO verlopend breukensysteem, waarbij de belangrijkste breuken de Gilze-Rijenstoring en de Feldbiss zijn. Oirschot is hierbij in de Centrale Slenk ten oosten van de Feldbiss gelegen. De diepe ondergrond in de omgeving van Oirschot bestaat in grote lijnen uit de geohydrologische basis, twee watervoerende pakketten, een scheidende laag en een afdekkende laag.
De basis van het geohydrologisch systeem wordt gevormd door het uit fijn zandige en kleihoudende afzettingen bestaande Marine Plioceen. Onbekend is op welke diepte deze basis wordt aangetroffen. Het bovenliggende tweede watervoerende pakket bestaat uit het zandige onderste gedeelte van de Formatie van Tegelen, de afzettingen van Maassluis en het Marine Plioceen. Vermoedelijk bevindt de top van het pakket zich op een diepte van 200 meter beneden NAP. Het tweede watervoerende pakket wordt gescheiden van het eerste watervoerende pakket door met hier en daar ingesloten fijnzandige lagen, behorende tot de Formaties van Kedichem en Tegelen. Deze scheidende laag heeft een vermoedelijke dikte van ongeveer 120 meter.
Het eerste watervoerende pakket bereikt een dikte van 65 meter en bestaat voornamelijk uit grofzandige afzettingen met veel grind. De top van het eerste watervoerende pakket wordt gevonden op een diepte van enkele meters beneden NAP.
Het eerste watervoerende pakket wordt afgesloten door een afdekkende laag van circa 20 meter slecht doorlatende afzettingen van de Nuenen groep. De deklaag is over het algemeen samengesteld uit fijne slibhoudende zanden, afgewisseld door enkele meters dikke klei- en leemlagen. Plaatselijk kan veen voorkomen.
De maaiveldhoogte ter plaatse van het onderzoeksgebied is 11 meter boven NAP (Topografische Dienst, 1994). Uit literatuurgegevens valt af te leiden dat het freatisch grondwater zich op de onderzoekslocatie ongeveer op 10 meter boven NAP-niveau bevindt, waarbij de regionale stroming van het freatisch grondwater een overwegend noordnoordwestelijke richting heeft (TNO-DGV, 1975).
Bodemkwaliteit
In het grondmengmonster MM1 van de bovengrond worden, ten opzichte van de achtergrondwaarde, geen verhoogde concentraties aangetroffen.
In het grondmonster MM2 van de bovengrond is een lichte verontreiniging met Lood en Zink aangetroffen. Tijdens het verkennend bodemonderzoek zijn er op, of in de directe omgeving van de onderzoekslocatie, geen duidelijk aanwijsbare bronnen of oorzaken geconstateerd welke een verhoogde concentratie Lood en Zink doen vermoeden. De licht verhoogde concentraties Lood en Zink in de bovengrond dient dan ook opgevat te worden als regionaal verhoogde achtergrondwaarde. De licht verhoogde concentraties Lood en Zink zijn dusdanig laag dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. PAK-totaal is in een licht verhoogde concentratie aanwezig in de bovengrond van MM2. Er is geen duidelijk aanwijsbare reden geconstateerd voor de lichte verhoging van PAK-totaal. De verhoging is dusdanig laag dat een nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het grondmengmonster MM3 van de ondergrond worden, ten opzichte van de achtergrondwaarde, geen verhoogde concentraties aangetroffen.
In het grondwater worden Barium, Koper, Nikkel en Zink aangetroffen in concentraties boven de streefwaarde. Tijdens het verkennend bodemonderzoek zijn er op, of in de directe omgeving van de onderzoekslocatie, geen duidelijk aanwijsbare bronnen of oorzaken geconstateerd welke verhoogde concentraties metalen doen vermoeden. De oorzaak van de licht verhoogde concentraties Barium, Koper, Nikkel en Zink moet gezocht worden in de verzuring van, en als gevolg daarvan uitspoeling uit de bodem van zware metalen. De lichte verontreiniging dient dan ook te worden beschouwd als regionale achtergrondwaarde. Een aanvullend onderzoek naar de verontreinigingen is niet noodzakelijk.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt het volgende geconcludeerd:
Zintuiglijk zijn er geen afwijkingen waargenomen. Op basis van de analyseresultaten blijkt dat:
De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient verworpen te worden met betrekking tot de grond en het grondwater. De gevonden lichte verontreinigingen leveren geen direct gevaar op voor de volksgezondheid en/of het milieu. Een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Gelet op het doel van het onderzoek zijn er geen redenen die een belemmering of beperking hoeven te vormen bij de realisatie van de voorgenomen plannen. Eventueel vrijkomende grond kan op het terrein worden verwerkt.