direct naar inhoud van Regels
Plan: Nuenen Zuidoost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Nuenen Zuidoost' met identificatienummer NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001 van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hierbij kan worden gedacht aan een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied.

1.6 aan- of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is – maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.

1.7 afhaalpunt:

Personen de gelegenheid geven de via internet bestelde goederen op locatie af te halen en te betalen. Een beperkte afhaalmogelijkheid zonder uitstalling van goederen (showroom) is binnen een bedrijfsbestemming toelaatbaar.

1.8 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 afrastering:

hekwerk of andere omrastering die niet op de erfgrens wordt geplaatst (in dat laatste geval is sprake van een erfafscheiding).

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.12 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.13 bestaand:

bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits geen sprake is van een illegale situatie.

1.14 bedrijf:

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

1.15 bed & breakfast

het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft.

1.16 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één of meer personen, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw en/of terrein.

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bevoegd gezag:

het overheidsorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

1.20 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.21 bijgebouw

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. Onder bijgebouwen worden ook verstaan aan- en uitbouwen aan het hoofdgebouw.

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en ruimten onder de kap.

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 bruto vloeroppervlakte:

gezamenlijke oppervlakte van alle bouwlagen van de gebouwen binnen een bouwvlak, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van een gebouw.

1.30 buitenschoolse opvang:

voorzieningen die bestemd zijn voor schoolgaande kinderen van vier tot en met twaalf jaar en die alleen geopend zijn voor en/of na schooltijd en eventueel tussen de middag. Vaak ook op woensdagmiddag en tijdens de schoolvakanties.

1.31 coffeeshop:

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

1.32 dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.33 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.34 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.35 evenement:

een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele, recreatieve en/of levensbeschouwelijke doeleinden, inclusief overnachtingen.

1.36 extensief recreatief medegebruik

de niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.37 gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 gelijke hoogte:

een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 m (gemeten op het laagste punt van de betreffende vloer of balklaag).

1.40 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.41 horecabedrijf:

de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:

  • a. categorie 1: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars, dancings, discotheken, nachtclubs en zaalaccommodatie;
  • b. categorie 2: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak logies en/of maaltijden worden aangeboden en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt, zoals restaurants, hotels, pensions;
  • c. categorie 3: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar mogelijk kleinere etenswaren worden verstrekt, zoals broodjeszaken, cafetaria's, ijssalons, eethuisjes, lunchrooms, automatiek, internetcafés.
1.42 huishouden

een verzameling van één persoon of van meer personen met een relationele binding, die één woonruimte bewoont en een economisch-consumptieve eenheid vormt. Onder een huishouden wordt niet verstaan:

  • a. de huisvesting van meerdere personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  • b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan arbeidsmigranten;
  • c. de huisvesting van meerdere ouderen, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht;
  • d. de huisvesting van meerdere personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van meerdere personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.43 internethandel (e-commerce):

een bedrijf dat via internet goederen aan derden te koop aanbiedt en deze vervolgens per post aan de eindgebruiker levert dan wel een afhaalservice hiervoor aanbiedt, met dien verstande dat detailhandel niet is toegestaan, tenzij ondergeschikt.

1.44 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.45 kantine:

een drink- en eetgelegenheid die zich bevindt bij bedrijven, scholen, sportvoorzieningen of andere instanties en die ondergeschikt is aan en uitsluitend ten dienste staat van de hoofdfunctie.

1.46 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.47 kringloopcentra:

een vestiging welke bedrijfsmatige activiteiten en detailhandelsactiviteiten verricht, bestaande uit de inzameling “om niet” van een breed assortiment van tweedehands goederen van overwegend particulieren, de eventuele reparatie daarvan en verkoop van deze goederen (waaronder volumineuze) aan hoofdzakelijk particulieren.

1.48 lawaaisport:

een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingsgeluid wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen gemotoriseerde cross- en racesporten, modelvliegen en schietsporten.

1.49 lichtkoepel:

een ondergeschikte, transparante dakopbouw bij platte of flauw hellende daken, waarvan de oppervlakte maximaal 5 m2 en de hoogte ten opzichte van het dakvlak maximaal 0,5 m bedraagt en de dakopbouw op minimaal 0,5 m van de betreffende dakranden is gesitueerd.

1.50 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ter plaatse van een gebouw/bouwwerk.

1.51 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen voor medische, sociale, culturele of religieuze activiteiten, voorzieningen ten dienste van onderwijs, sport- en gymnastieklokalen, kinderopvang, en overheidsdiensten met een overwegend openbaar karakter.

1.52 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.53 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.54 normaal onderhoud, gebruik en beheer:

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.55 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.56 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.57 ondergeschikte bouwdelen:

bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, lichtkoepels en balkonhekken.

1.58 ondersteunende horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van en ondergeschikt aan de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

1.59 openbaar toegankelijk gebied:

een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.60 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.61 overkapping:

een bouwwerk zonder eigen wanden dat ten hoogste aan twee zijden een gesloten wand kent.

1.62 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.63 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.64 pergola:

een open constructie van latten of palen in de tuin, waarlangs planten kunnen groeien. Een pergola mag niet steunen op of worden voorzien van schotten of wanden.

1.65 perifere detailhandel:

detailhandel in volumineuze artikelen. Onder volumineuze goederen worden algemeen verstaan de branches:

  • auto’s, boten, caravans en tenten (beide laatste in combinatie met kampeerartikelen);
  • automaterialen (in relatie met inbouw)
  • keukens, badkamers, sanitair, tegels;
  • bouwmarkten en andere allround doe-het-zelf zaken;
  • dierbenodigdheden en -voeding;
  • detailhandel in (zeer) volumineuze artikelen zoals zonwering, tuinhuisjes, buitenspeeltoestellen, zwembaden, tuinbeelden, haarden en kachels, grafzerken, (paarden)trailers, aanhangwagens, etc.;
  • grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen.

Onder perifere detailhandel wordt niet verstaan detailhandel in meubelen en woninginrichting.

1.66 permanente bewoning:

bewoning van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan, als hoofdverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen.

1.67 plat dak:

een dak met een dakhelling van minder dan 10°.

1.68 praktijkruimte:

een ruimte in een woning, waarin een al dan niet publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis wordt uitgeoefend.

1.69 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.70 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met een min of meer publieksgericht karakter, zoals persoonlijke dienstverlening (kapper, pedicure, e.d.), medisch/therapeutische dienstverlening en ambachtelijke activiteiten.

1.71 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.72 recreatieve voorziening:

een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige, voorziening ten behoeve van de woonfunctie met een dagrecreatief karakter, zoals een zwembad of een tennisbaan.

1.73 risicovolle inrichting:

een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.

1.74 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.75 tuin:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat overwegend gebruikt wordt voor beplanting met bloemen, planten of gewassen en/of als terras.

1.76 uitvaarthuis:

een gebouw, waarin een uitvaartondernemer gelegenheid biedt aan nabestaanden om overledenen op te baren, met de daarbij behorende functies, zoals bijvoorbeeld de verzorging van de overledene en het ontvangen van rouwbezoek, maar met uitzondering van het houden van uitvaartplechtigheden of condoleancebijeenkomsten.

1.77 verdieping:

een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.

1.78 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.79 voorgevelrooilijn

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.80 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede (ondergrondse) voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.81 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, en de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.82 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.83 woongebouw:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.84 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

1.85 zaalaccommodatie:

een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften, feesten en partijen, en tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is.

1.86 zelfstandige wooneenheid:

een woning met een eigen toegang en eigen was-, kookgelegenheid en toilet.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van ` het bouwwerk.

2.11 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.12 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 m.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de goothoogte wordt een dakkapel als een ondergeschikte toevoeging gezien, die de goothoogte niet verhoogt, mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 25.2.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - verkooppunt motorbrandstoffen met lpg',
  • b. een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg',
  • c. detailhandel, uitsluitend in de vorm overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.4.2;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. tuinen en erven;
    • 2. parkeervoorzieningen, conform het bepaalde in artikel 31.3;
    • 3. groenvoorzieningen;
    • 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen voor de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
3.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.
3.2.3 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a. buiten de aanduiding 'bouwvlak' mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen;
    • 2. kunstwerken, waarvan de bouwhoogte maximaal 4,00 meter mag bedragen;
    • 3. lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 16,00 meter mag bedragen.
    • 4. vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3, voor het oprichten van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn tot een maximale hoogte van 1,50 meter, mits:

  • a. de vergroting noodzakelijk is vanuit beveiligingsoogpunt van het bedrijf;
  • b. tenminste het deel tussen de 1,00 meter en 1,50 meter een open constructie zal zijn;
  • c. het uitzicht niet dusdanig wordt belemmerd dat daardoor de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht;
  • d. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. woondoeleinden;
  • c. seksinrichting;
  • d. buitenopslag voor de voorgevel;
  • e. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • f. ondergronds bouwen buiten het bouwvlak.
3.4.2 Vormen van detailhandel

Detailhandel is uitsluitend in de volgende vorm toegestaan:

  • a. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit en inherent aan het verkooppunt van motorbrandstoffen.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen, met de daarbij behorende voorzieningen.

4.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen voor de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' mag de bouwhoogte maximaal de aangeduide bouwhoogte bedragen.
4.2.3 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a. buiten het bouwvlak mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde buiten het bouwvlak mag maximaal 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter mag bedragen en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. buitenopslag.

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn opgenomen in de 'bedrijvenlijst binnen de bestemming Bedrijventerrein' (zie Bijlage 1 bij de regels), met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven van categorie 2', uitsluitend bedrijven uit categorie 2 zijn toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 3.1', uitsluitend bedrijven uit categorie 2 en 3.1 zijn toegestaan;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 3.2', uitsluitend bedrijven uit categorie 2, 3.1 en 3.2 zijn toegestaan;
    • 4. risicovolle inrichtingen en inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken als bedoeld in artikel 41 Wet geluidhinder jo. onderdeel D van Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht niet zijn toegestaan;
  • b. een kunststofverwerkingsfabriek, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kunststofverwerkingsfabriek';
  • c. een metaalbewerkingsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerking';
  • d. een schildersvakcentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - schildersvakcentrum';
  • e. een sportschool, fitnesscentrum annex fysiotherapiepraktijk, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sportschool';
  • f. detailhandel, uitsluitend in de vorm overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.4.2;
  • g. kantoren, uitsluitend in de vorm overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.4.3;
  • h. internethandel, uitsluitend in de vorm overeenkomstig de bepalingen in artikel 5.4.4;
  • i. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. showrooms;
    • 2. tuinen en erven;
    • 3. parkeervoorzieningen, conform het bepaalde in artikel 31.3;
    • 4. groenvoorzieningen;
    • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen voor de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - europalaan' mogen gebouwen uitsluitend met de voorgevel gericht op de Europalaan worden gesitueerd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - europalaan' mogen gebouwen uitsluitend op een afstand tussen 2 m en 6 m van de naar de Europalaan gekeerde bouwgrens worden gesitueerd;
  • d. gebouwen worden op een afstand van minimaal 3,00 meter van de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
  • e. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' het aangeduide maximale bebouwingspercentage geldt;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte niet meer bedragen dan aangegeven;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan aangegeven;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder d en e geldt voor bedrijfswoningen de bestaande goot- en bouwhoogte als maximum;
  • i. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3.
5.2.3 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a. buiten de aanduiding 'bouwvlak' mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen;
    • 2. kunstwerken, waarvan de bouwhoogte maximaal 4,00 meter mag bedragen;
    • 3. lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 16,00 meter mag bedragen.
    • 4. vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.3, voor het oprichten van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn tot een maximale hoogte van 1,50 meter, mits:

  • a. de vergroting noodzakelijk is vanuit beveiligingsoogpunt van het bedrijf;
  • b. tenminste het deel tussen de 1,00 meter en 1,50 meter een open constructie zal zijn;
  • c. het uitzicht niet dusdanig wordt belemmerd dat daardoor de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht;
  • d. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
  • e. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd.
5.3.2 Afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder b, voor het aan één zijde bouwen op kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

  • a. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • b. de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
  • c. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd;
  • d. op het perceel voldoende parkeer-, laad- en losruimte aanwezig is.
5.3.3 Hoger bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder c, om het bebouwingspercentage te verhogen, mits:

  • a. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • b. de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
  • c. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd;
  • d. op het perceel voldoende parkeer-, laad- en losruimte aanwezig is.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. woondoeleinden, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. autohandel, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer';
  • d. seksinrichting;
  • e. supermarkt;
  • f. buitenopslag voor de voorgevellijn;
  • g. risicovolle inrichtingen;
  • h. inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken als bedoeld in artikel 41 Wet geluidhinder jo. Onderdeel D van Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht;
  • i. ondergronds bouwen buiten het bouwvlak.
5.4.2 Vormen van detailhandel

Detailhandel is uitsluitend in de volgende vormen toegestaan:

  • a. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen;
  • b. perifere detailhandel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer';
  • c. detailhandel in meubelen en woninginrichting uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - meubelen en woninginrichting';
  • d. grootschalige detailhandel in schoenen en kleding, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - schoenen en kleding';
  • e. detailhandel in bruin- en witgoed, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - bruin- en witgoed';
  • f. kringloopcentra inclusief werkplaats en benodigde opslag ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer'.
5.4.3 Vormen van kantoor

Kantoren zijn uitsluitend in de volgende vormen toegestaan:

  • a. kantoren als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • b. zelfstandige kantoren uitsluitend:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', of;
    • 2. voor zover het bestaande zelfstandige kantoren betreft.
5.4.4 Vormen van internethandel

Internethandel is uitsluitend toegestaan in de vorm van niet-publieksgericht en zonder showroom of afhaalpunt.

5.4.5 Vormen van horeca

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1 en 3' is horeca van categorie 1, uitsluitend in de vorm van zaalaccommodatie, en/of horeca van categorie 3 toegestaan, uitsluitend in combinatie met activiteiten die zijn toegestaan op grond van in artikel 5.1.1, met dien verstande dat:

  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte minimaal 1.000 m2 bedraagt;
  • b. de onderneming ruimtelijk en functioneel gezien één eenheid vormt.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Toestaan andere bedrijfsvormen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.1.1 onder a, teneinde bedrijven toe te staan die qua aard, omvang en invloed op het milieu en de omgeving gelijk te stellen zijn, mits:

  • a. het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen betreft;
  • b. omtrent de vergelijkbaarheid van de invloed op het milieu en de omgeving advies wordt gevraagd aan een onafhankelijke ter zake deskundige.
5.5.2 Autohandel

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1 onder c, teneinde autohandel toe te staan, mits:

  • a. de perceelsoppervlakte minimaal 1.000 m2 bedraagt;
  • b. op eigen terrein achter de voorgevellijn voldoende ruimte is voor de handel c.q. stalling van auto's voor de verkoop;
  • c. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • d. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
5.5.3 Publieksgerichte vormen van internethandel

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.4, teneinde publieksgerichte vormen van internethandel toe te staan, mits:

  • a. publieksgerichte vormen van internethandel, inclusief showroom of afhaalpunt, uitsluitend worden toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer';
  • b. de bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 1.000 m2 bedraagt;
  • c. de goederen die verhandeld worden in de showroom direct gelieerd zijn aan de producten die via internet worden verkocht en worden door particulieren niet frequent aangekocht;
  • d. de showroom een oppervlakte heeft van maximaal 100 m2;
  • e. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • f. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
5.5.4 Detailhandel in wit- en bruingoed

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.2, teneinde detailhandel in wit- en bruingoed toe te staan, mits:

  • a. het bedrijf is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied 3';
  • b. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • c. aangetoond kan worden dat het initiatief geen (blijvende) negatieve effecten heeft op de bestaande detailhandelsstructuur en/of de in het beleid aangegeven ontwikkeling daarvan;
  • d. de detailhandel in wit- en bruingoed gepaard gaat met een opwaardering van de daarvoor te gebruiken bebouwing en daarmee een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit tot gevolg heeft;
  • e. de voor de detailhandel in wit- en bruingoed noodzakelijke uitbreiding van de bebouwing voldoet aan de beeldkwaliteitsregels zoals opgenomen in Bijlage 3 bij de regels.
5.5.5 Toestaan bedrijfsvormen van een lagere milieucategorie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.1.1 onder a, teneinde bedrijven met een lagere milieucategorie toe te staan die qua aard, omvang en invloed op het milieu en de omgeving gelijk te stellen zijn, mits:

  • a. het betreft een lokaal bedrijf, afkomstig uit de gemeente Nuenen, met een perceelsoppervlakte van niet meer dan 5.000 m²;
  • b. de perceelsoppervlakte meer dan 1.000 m2 bedraagt of de bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 300 m2 bedraagt;
  • c. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige bedrijfspercelen;
  • d. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van andere bedrijfslocaties en het centrum van de kern Nuenen;
  • e. het niet betreft de vestiging van een zelfstandig kantoor;
  • f. aangetoond kan worden dat het initiatief niet leidt tot verstoring van het regionale bedrijventerreinenbeleid;
  • g. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

Artikel 6 Centrum

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel;
  • b. dienstverlening;
  • c. horeca van categorie 3 alsmede horeca in de vorm van een café;
  • d. maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van uitvaarthuizen,

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. tuinen, erven en paden;
    • 2. groenvoorzieningen;
    • 3. parkeervoorzieningen, conform het bepaalde in artikel 31.3;
    • 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Centrum' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen voor de in artikel 6.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen;
  • c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
6.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.
6.2.3 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a. buiten het bouwvlak mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte voor de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,00 meter en achter de voorgevel maximaal 2,00 meter mag bedragen;
    • 2. kunstwerken, waarvan de hoogte maximaal 4,00 meter mag bedragen;
    • 3. lichtmasten en vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 8,00 meter mag bedragen.
6.3 Nadere eisen
6.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
6.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 6.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. (vrijstaande) bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  • c. horeca; anders dan horeca van categorie 3 of een café;
  • d. recreatieve voorzieningen;
  • e. bedrijven.
6.4.2 Maximum bedrijfsvloeroppervlakte

Voor de functies gelden de volgende bepalingen:

  • a. de totale bedrijfsvloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 5.600 m2;
  • b. de bedrijfsvloeroppervlakte per bedrijf mag niet meer bedragen dan 350 m2;
  • c. maximaal twee supermarkten zijn toegestaan met een maximum bedrijfsvloeroppervlakte per supermarkt van ten hoogste 1.500 m2;
  • d. de bedrijfsvloeroppervlakte van maatschappelijke doeleinden mag niet meer bedragen dan 2.000 m2, met dien verstande dat de totale toegestane bedrijfsvloeroppervlakte als bedoeld onder a niet mag worden overschreden.

Artikel 7 Gemengd

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten';
  • b. dienstverlening;
  • c. maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van uitvaarthuizen;
  • d. horeca in categorie 3 alsmede horeca in de vorm van een café, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  • e. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • f. een beddenspeciaalzaak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - beddenspeciaalzaak';
  • g. handel in auto's, auto-onderdelen en -accessoires, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - handel in auto's, auto-onderdelen en - accessoires';
  • h. een garagebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf';
  • i. een houtverwerkingsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houtverwerkingsbedrijf';
  • j. een drukkerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - drukkerij';
  • k. bedrijven die zijn opgenomen in de 'Bedrijvenlijst binnen de bestemming Gemengd' (zie Bijlage 2 bij de regels);

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. detailhandel;
    • 2. tuinen, erven en paden;
    • 3. groenvoorzieningen;
    • 4. parkeervoorzieningen, conform het bepaalde in artikel 31.3;
    • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de voor 'Gemengd' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen voor de in artikel 7.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen;
  • c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
7.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. per bouwvlak is maximaal het bestaande aantal woningen toegestaan met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangeduide aantal woningen maximaal is toegestaan;
  • d. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • e. de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke mits de diepte gemeten vanaf de bouwgrens niet meer dan 1,50 meter bedraagt, de gezamenlijke breedte niet meer dan tweederde van de breedte van het gebouw en de hoogte niet meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag;
  • f. de goothoogte mag maximaal 6,50 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • g. de bouwhoogte mag maximaal 10,00 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • h. de dakhelling mag minimaal 20° en maximaal 55° bedragen.
7.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  • b. zwembaden (en daarmee vergelijkbare voorzieningen) mogen enkel worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' op een afstand van minimaal 1,00 meter van de zijdelingse perceelsgrens en tot de achterperceelsgrens;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen in het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag maximaal 60 m2 bedragen, indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 200 m², mag de genoemde oppervlakte van 60 m² worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van in totaal 120 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' de oppervlakte van gebouwen binnen de aanduiding 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' samen ten hoogste de aangeduide oppervlakte mag bedragen;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,30 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6,50 meter bedragen;
  • f. bijgebouwen worden plat of met een kap van maximaal 55° afgedekt.
7.2.4 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a. buiten het bouwvlak mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • c. zwembaden (en daarmee vergelijkbare voorzieningen) worden uitsluitend gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' op een afstand van minimaal 1,00 meter van de zijdelingse perceelsgrens en tot de achterperceelsgrens;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte voor de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,00 meter en achter de voorgevel maximaal 2,00 meter mag bedragen;
    • 2. kunstwerken, waarvan de hoogte maximaal 4,00 meter mag bedragen;
    • 3. lichtmasten en vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 8,00 meter mag bedragen.
7.3 Nadere eisen
7.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
7.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 7.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Bouwen anders dan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.3 voor het bouwen van bijgebouwen op een kortere afstand tot de voorgevelrooilijn, mits:

  • a. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • b. de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
7.4.2 Grotere bouw- c.q. goothoogte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.3 teneinde een grotere bebouwings- c.q. goothoogte van de bijgebouwen toe te kunnen staan, mits:

  • a. vanwege de architectonische samenhang tussen hoofdgebouw en aan- en uitbouw en bijgebouw een grotere bebouwings- c.q. goothoogte wenselijk is;
  • b. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven.
7.4.3 Recreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.3 voor een afrastering voor recreatieve voorzieningen tot een maximale bebouwingshoogte van 4,00 meter, mits:

  • a. de afrastering wordt aangelegd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven.
7.4.4 Aan- of uitbouw voor de voorgevel

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde sub 7.2.2 ten behoeve van aan- en uitbouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de diepte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
  • b. de breedte mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • c. de goothoogte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 3,30 meter;
  • d. de bouwhoogte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 6,50 meter;
  • e. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • f. de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. (vrijstaande) bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  • c. bedrijven van categorie 3 en 4;
  • d. horeca;
  • e. recreatieve voorzieningen;
  • f. detailhandel, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen;
  • g. autohandel, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer';
  • h. seksinrichting;
  • i. buitenopslag voor de voorgevellijn;
  • j. ondergronds bouwen buiten het bouwvlak
7.5.2 Situering functies

Dienstverlening, maatschappelijke doeleinden en bedrijven van categorie 1 en 2, alsmede de daaraan ondergeschikte detailhandel zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond.

7.5.3 Uitsluitend stalling voertuigen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - stalling voertuigen' mogen uitsluitend voertuigen worden gestald. Het uitoefenen van andere bedrijfsactiviteiten is niet toegestaan.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.6.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.5, voor het gebruik van een bijgebouw als een afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door maximaal 1 huishouden, dat bestaat uit maximaal 2 personen;
  • e. de afhankelijke woonruimte voor maximaal 10 jaar als zodanig in gebruik mag zijn;
  • f. gewaarborgd is dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
7.6.2 Recreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.5, voor de aanleg van recreatieve voorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. de recreatieve voorziening wordt aangelegd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. de recreatieve voorziening onderdeel uitmaakt van de tuin naar verschijningsvorm, oppervlakte en gebruiksmogelijkheden;
  • c. verlichtingsmasten niet zijn toegestaan;
  • d. de kortste afstand van de recreatieve voorziening tot de zijdelingse perceelsgrens en achterperceelsgrens minimaal 5,00 meter bedraagt.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplantingen;
  • b. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • c. sport- en spelvoorzieningen;
  • d. extensieve recreatieve voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. beeldende kunstwerken;
  • g. gedenktekens;
  • h. retentievoorzieningen;
  • i. geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geluidwerende voorziening';
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

8.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde voor de in artikel 8.1 genoemde bestemming.

8.2.3 Overige regels

De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,00 meter bedragen, met dien verstande dat:

  • a. de hoogte van erfafscheidingen maximaal 1,00 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van gedenktekens en reclamezuilen maximaal 2,00 meter mag bedragen;
  • c. de hoogte van voorzieningen voor verlichting en verkeersgeleiding, voor zover noodzakelijk voor een veilige verkeersafwikkeling, maximaal 8,00 meter mag bedragen.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. recreatie, behoudens extensief recreatief medegebruik en sport- en speldoeleinden.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
8.4.1 Wijziging in de bestemming 'Wonen'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  • a. het zogenaamd snippergroen of restgroen betreft c.q. groen dat geen deel uitmaakt van grotere groenstructuren of anderszins van geen of nauwelijks nut voor de gemeente is. Gronden voor leidingen en waterberging vallen hieronder niet;
  • b. het groen gelegen is direct grenzend aan een (bebouwd) perceel met de bestemming 'Wonen' en heeft of krijgt hiermee een functionele relatie;
  • c. openbaar groen dat binnen de zogenaamde hoofdstructuur ligt of dat beeldbepalend is voor een wijk of straat, niet voor wijziging in aanmerking komt. Onder beeldbepalend wordt verstaan dat het groen een substantiële bijdrage levert aan het karakter en de kwaliteit van de woonomgeving en dat aantasting van deze elementen leidt tot verarming daarvan;
  • d. de wijziging geen problemen mag opleveren vanuit het oogpunt van sociale en verkeersveiligheid;
  • e. indien het snippergroen grenst aan een rij percelen met woningen, de wijziging betrekking dient te hebben op de gehele, aan de rij percelen grenzende, strook snippergroen.

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor horeca in de vorm van een café en zaalaccommodatie, met daarbij:

    • 1. wonen in een bedrijfswoning en wonen in een woning, niet zijnde een bedrijfswoning ;
    • 2. tuinen en erven;
    • 3. parkeervoorzieningen, conform het bepaalde in artikel 31.3;
    • 4. groenvoorzieningen;
    • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Horeca' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen voor de in artikel 9.1 genoemde bestemming, met dien verstande dat maximaal 1 bedrijfswoning en 1 woning, niet zijnde een bedrijfswoning mogen worden gebouwd;
  • b. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
9.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. de voorgevel van de woning, niet zijnde een bedrijfswoning mag op maximaal 21 m uit de as van de weg waaraan het betreffende bestemmingsvlak is gelegen worden gebouwd;
  • d. de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke mits de diepte gemeten vanaf de bouwgrens niet meer dan 1,50 meter bedraagt, de gezamenlijke breedte niet meer dan tweederde van de breedte van het gebouw en de hoogte niet meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag;
  • e. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • f. de goothoogte mag maximaal 6,50 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • g. de bouwhoogte mag maximaal 10,00 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte ' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • h. de dakhelling mag minimaal 20° en maximaal 55° bedragen.
9.2.3 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a. buiten het bouwvlak mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. per gebouw mogen maximaal 3 vlaggenmasten worden opgericht;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,00 meter en achter de voorgevel maximaal 2,00 meter mag bedragen;
    • 2. kunstwerken, waarvan de hoogte maximaal 4,00 meter mag bedragen;
    • 3. vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen;
    • 4. lichtmasten, voor zover noodzakelijk voor een veilige verkeersafwikkeling, waarvan de bouwhoogte maximaal 8,00 meter mag bedragen.
9.3 Nadere eisen
9.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
9.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 9.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. gebouwen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  • c. horeca;
  • d. seksinrichting.
  • e. recreatie;
  • f. bedrijven;
  • g. ondergronds bouwen buiten het bouwvlak.

Artikel 10 Kantoor

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren, met daaraan ondergeschikt:

    • 1. tuinen en erven;
    • 2. parkeervoorzieningen, conform het bepaalde in artikel 31.3;
    • 3. groenvoorzieningen;
    • 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op de voor 'Kantoor' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen voor de in artikel 10.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
10.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke mits de diepte gemeten vanaf de bouwgrens niet meer dan 1,50 meter bedraagt, de gezamenlijke breedte niet meer dan tweederde van de breedte van het gebouw en de hoogte niet meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag;
  • d. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • e. de goothoogte mag maximaal 6,50 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • f. de bouwhoogte mag maximaal 10,00 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte ' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • g. de dakhelling mag minimaal 20° en maximaal 55° bedragen.
10.2.3 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a. buiten het bouwvlak mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. per gebouw mogen maximaal 3 vlaggenmasten worden opgericht;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,00 meter en achter de voorgevel maximaal 2,00 meter mag bedragen;
    • 2. kunstwerken, waarvan de hoogte maximaal 4,00 meter mag bedragen;
    • 3. vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen;
    • 4. lichtmasten, voor zover noodzakelijk voor een veilige verkeersafwikkeling, waarvan de bouwhoogte maximaal 8,00 meter mag bedragen.
10.3 Nadere eisen
10.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
10.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 10.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10.2.3, voor het oprichten van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn tot een maximale hoogte van 1,50 meter, mits:

  • a. de vergroting noodzakelijk is vanuit beveiligingsoogpunt van het bedrijf;
  • b. tenminste het deel tussen de 1,00 meter en 1,50 meter een open constructie zal zijn;
  • c. het uitzicht niet dusdanig wordt belemmerd dat daardoor de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht;
  • d. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
10.5 Specifieke gebruiksregels
10.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. gebouwen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  • c. horeca;
  • d. seksinrichting.
  • e. recreatie;
  • f. bedrijven;
  • g. ondergronds bouwen buiten het bouwvlak.

Artikel 11 Maatschappelijk

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van uitvaarthuizen;
  • b. een begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • c. de instandhouding, bescherming en herstel van de (aanwezige) cultuurhistorische waarden van een pand ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
    • 2. tuinen, paden en erven;
    • 3. parkeervoorzieningen, conform het bepaalde in artikel 31.3;
    • 4. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
    • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 6. sport- en spelvoorzieningen;
    • 7. nutsvoorzieningen;
    • 8. beeldende kunstwerken.
11.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen voor de in artikel 11.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen;
  • c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
11.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwen met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' het aangeduide maximum bebouwingspercentage geldt;
  • c. per bouwvlak is maximaal het bestaande aantal woningen toegestaan;
  • d. de voorgevel van een woning worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
  • f. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • g. in geval van een kap is de dakhelling tussen de 30 en 50° gelegen;
  • h. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3.
11.2.3 Nutsvoorzieningen

Voor gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 meter.
11.2.4 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a. buiten het bouwvlak mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,00 meter en achter de voorgevel maximaal 2,00 meter mag bedragen;
    • 2. kunstwerken, waarvan de bouwhoogte maximaal 4,00 meter mag bedragen;
    • 3. vlaggenmasten en abseilmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen;
    • 4. lichtmasten, voor zover noodzakelijk voor een veilige verkeersafwikkeling, waarvan de bouwhoogte maximaal 8,00 meter mag bedragen.
11.3 Nadere eisen
11.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
11.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 11.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.4 Afwijken van de bouwregels
11.4.1 Afwijken bouwhoogte erfafscheiding vóór de voorgevellijn

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 11.2.4 onder b teneinde een erfafscheiding toe te staan van maximaal 2 m, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het uitzicht wordt niet dusdanig belemmerd dat daardoor de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht.
  • b. De afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven.
  • c. De afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
11.5 Specifieke gebruiksregels
11.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. (vrijstaande) bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  • c. ondergronds bouwen buiten het bouwvlak;
  • d. zelfstandige horeca;
  • e. detailhandel.

Artikel 12 Sport

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van sportactiviteiten;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. horeca uitsluitend in de vorm van ondersteunende horeca ten dienste van de sportactiviteiten, zoals een kantine;
    • 2. zendmasten;
    • 3. wegen en paden;
    • 4. groenvoorzieningen;
    • 5. parkeervoorzieningen, conform het bepaalde in artikel 31.3;
    • 6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op de voor 'Sport' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen voor de in artikel 12.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
12.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.
12.2.3 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a. buiten het bouwvlak mag maximaal 300 m2 aan gebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,50 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van:
    • 1. kunstwerken, waarvan de bouwhoogte maximaal 4,00 meter mag bedragen;
    • 2. ballenvangers, waarvan de bouwhoogte maximaal 5,00 meter mag bedragen;
    • 3. vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.
    • 4. bevestigingsconstructies voor netten, waarvan de bouwhoogte maximaal 10,00 meter mag bedragen.
    • 5. tribunes, waarvan de bouwhoogte maximaal 16,00 meter mag bedragen;
    • 6. lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 16,00 meter mag bedragen, uitgezonderd ter plaatse van het hoofdveld waar de bouwhoogte maximaal 20,00 meter mag bedragen;
  • c. erfafscheidingen mogen uitsluitend in de vorm van hekwerken of andere omrasteringen worden gebouwd;
  • d. de afstand van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van minimaal 4,00 meter, tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5,00 meter.
12.3 Specifieke gebruiksregels
12.3.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. detailhandel;
  • c. horeca, anders dan bedoeld in artikel 12.1, onder 1;
  • d. lawaaisporten.
12.4 Afwijken van de gebruiksregels
12.4.1 Horeca-activiteiten van categorie 1

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.3.1 onder c voor horeca-activiteiten van categorie 1, waaronder muziek- en dansfeesten, mits de horeca-activiteiten in deze zwaardere categorie naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de horeca-activiteiten van categorie 2 en 3.

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. sport- en spelvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. beeldende kunstwerken;
  • g. gedenktekens;
  • h. retentievoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

13.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte maximaal 15 m² mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd voor de in artikel 13.1 genoemde bestemming.
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de verkeersgeleiding en wegverlichting maximaal 8,00 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gedenktekens maximaal 2,00 meter mag bedragen.

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en/of instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals watergangen, waterbergingen met de bijbehorende bermen en taluds;
  • b. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden in relatie tot de waterhuishoudkundige voorzieningen.
14.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde die ten dienste staan van of een relatie hebben met de bestemming;
  • b. De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3,00 meter bedragen.

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een niet-publiekaantrekkend aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • b. een praktijkruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - praktijkruimte';
  • c. de instandhouding, bescherming en herstel van de (aanwezige) cultuurhistorische waarden van een pand ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend pand';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15.4;
    • 2. tuinen, erven en paden;
    • 3. groenvoorzieningen;
    • 4. verkeersvoorzieningen voor zover noodzakelijk voor de ontsluiting van aanliggende woningen;
    • 5. parkeervoorzieningen, conform het bepaalde in artikel 31.3;
    • 6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
15.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen;
  • c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
15.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen zowel woningen, als bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' het aangeduide maximum bebouwingspercentage geldt;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' een onderdoorgang in stand gehouden wordt uitsluitend ten behoeve van een voet- en/of fietspad;
  • c. per bouwvlak is maximaal het bestaande aantal woningen toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd met dien verstande dat:
    • 1. de afstand van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen gesitueerd voor de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 3 meter bedraagt;
    • 2. bijgebouwen, zijdelingse aan- en uitbouwen en zijdelingse overkappingen uitsluitend op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' in combinatie met de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend vrijstaande woningen en woningen twee-aaneen worden gebouwd;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder c. is ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', daar waar ook de aanduidingen 'vrijstaand' en 'twee-aaneen' tegelijkertijd van toepassing zijn, maximaal het aangeduide aantal woningen toegestaan, met dien verstande dat uitsluitend woningen twee-aaneen en maximaal één vrijstaande woning zijn toegestaan;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder c. is ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' maximaal het aangeduide aantal woningen toegestaan;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen in het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' tezamen mag maximaal 60 m2 bedragen, indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 200 m², mag de genoemde oppervlakte van 60 m² worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van in totaal 120 m²;
  • i. zwembaden (en daarmee vergelijkbare voorzieningen) mogen worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • j. de voorgevel van de woning wordt geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens tot maximaal 3 m uit die bouwgrens;
  • k. de goothoogte mag maximaal 6,50 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
    • 2. de goothoogte binnen een afstand van 3 m tot de perceelsgrens maximaal 3,30 m mag bedragen;
    • 3. de goothoogte van bijgebouwen maximaal 3,30 meter mag bedragen;
  • l. de bouwhoogte mag maximaal 10,00 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' de aangeduide maximale hoogte geldt;
    • 2. de bouwhoogte binnen een afstand van 3 m tot de perceelsgrens maximaal 6,50 m mag bedragen
    • 3. de bouwhoogte van bijgebouwen maximaal 6,50 meter mag bedragen;
  • m. de dakhelling mag minimaal 20° en maximaal 55° bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. dit vereiste niet geldt voor maximaal 40% van de oppervlakte van het hoofdgebouw; indien de bestaande dakhelling en/of een het bestaande maximum percentage van de oppervlakte van het hoofdgebouw waarvoor het vereiste van de dakhelling niet geldt hiervan afwijkt, geldt de bestaande dakhelling en/of het bestaande maximum percentage als minimale respectievelijk maximale maatvoering;
    • 2. bijgebouwen ook plat afgedekt mogen worden;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' worden de woningen plat afgedekt.
15.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  • b. zwembaden (en daarmee vergelijkbare voorzieningen) mogen worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' op een afstand van minimaal 1,00 meter van de zijdelingse perceelsgrens en van de achterperceelsgrens;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen in het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag maximaal 60 m2 bedragen, indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 200 m², mag de genoemde oppervlakte van 60 m² worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van in totaal 120 m²;
  • d. de grond voor maximaal 50% mag worden bebouwd;
  • e. de goothoogte maximaal 3,30 meter mag bedragen;
  • f. de bouwhoogte maximaal 6,50 meter mag bedragen;
  • g. bijgebouwen plat of met een kap van maximaal 55° worden afgedekt.
15.2.4 Regels ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woonwagen' is per vlak maximaal 1 woonwagen toegestaan;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 3,00 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 4,50 meter;
  • c. aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen zijn niet toegestaan.
15.2.5 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a. buiten de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van pergola's maximaal 3,00 meter mag bedragen.
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Overschrijding bouwvlak in zijwaartse richting

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2 voor het vergroten c.q. uitbreiden van het hoofdgebouw in zijwaarte richting buiten het bouwvlak, mits:

  • a. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter bedraagt;
  • b. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • c. de omgevingsvergunning niet leidt tot tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijke structuur en daarmee kwaliteit van de woonomgeving.
15.3.2 Grotere bouw- c.q. goothoogte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2 en 15.2.3 teneinde een grotere bouw- c.q. goothoogte van de bijgebouwen toe te kunnen staan, mits:

  • a. vanwege de architectonische samenhang tussen hoofdgebouw en bijgebouw een grotere bouw- c.q. goothoogte wenselijk is;
  • b. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven.
15.3.3 Recreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2 voor een afrastering voor recreatieve voorzieningen tot een maximale bouwhoogte van 4,00 meter, mits:

  • a. de afrastering wordt aangelegd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven.
15.3.4 Afrastering zwembaden en vergelijkbare recreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.5voor een afrastering voor zwembaden en daarmee vergelijkbare recreatieve voorzieningen, tot een maximale bouwhoogte van 4,00 meter, mits:

  • a. de afrastering wordt aangelegd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven.
15.3.5 Dakopbouwen op platte daken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2 teneinde een grotere bouw- c.q. goothoogte van hoofdgebouwen voor dakopbouwen ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' toe te kunnen staan, mits:

  • a. de dakopbouw een extra bouwlaag betreft met eveneens een plat dak of een lessenaarsdak, waarbij de nok van het lessenaarsdak haaks op de weg is geprojecteerd;
  • b. de dakopbouw op minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van de woning is gelegen;
  • c. de breedte van de opbouw maximaal 40% van de breedte van de voorgevel van de woning beslaat;
  • d. de goothoogte bij lessenaarsdaken maximaal 4,50 meter bedraagt;
  • e. de bouwhoogte bij platte daken en lessenaarsdaken maximaal 6,50 meter bedraagt;
  • f. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • g. de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
15.3.6 Aan- of uitbouw voor de voorgevel

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2 ten behoeve van aan- en uitbouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de diepte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
  • b. de breedte mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • c. de goothoogte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 3,30 meter;
  • d. de bouwhoogte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 6,50 meter;
  • e. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • f. de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
15.3.7 Extra bouwlaag

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2 teneinde een hogere goot- c.q. bouwhoogte binnen het bouwvlak toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het bouwvlak is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 1';
  • b. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 9,00 meter;
  • c. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • d. de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
15.3.8 Woningsplitsing voormalige boerderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2 onder c. voor de splitsing van een voormalige boerderij in maximaal 3 woningen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het bouwvlak is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 2';
  • b. voor de woningen geldt de bouwwijze twee-aaneen of aaneengebouwd;
  • c. het karakter van de beeldbepalende voormalige boerderij blijft behouden;
  • d. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, waarbij qua aantal parkeervoorzieningen wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 31.3;
  • e. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • f. de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
15.3.9 Bouwen voor de voorgevelrooilijn

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2 teneinde een woning gedeeltelijk op te richten voor de voorgevelrooilijn, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woning wordt gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 4';
  • b. de goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk maximaal 3,5 en 7,5 meter;
  • c. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • d. de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

15.4 Specifieke gebruiksregels
15.4.1 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven

Een niet-publiekaantrekkend aan huis verbonden beroep of bedrijf is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • e. de activiteit mag niet vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
  • f. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
15.4.2 Verboden gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik:

  • a. van (vrijstaande) bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  • b. van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publiekaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - praktijkruimte';
  • c. van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor:
    • 1. de huisvesting van meerdere personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
    • 2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan meerdere arbeidsmigranten;
    • 3. de huisvesting van meerdere ouderen, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht;
    • 4. de huisvesting van meerdere personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van meerdere personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
  • d. als seksinrichting.
  • e. voor recreatie;
  • f. voor ondergronds bouwen buiten het bouwvlak;
  • g. van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit.
15.5 Afwijken van de gebruiksregels
15.5.1 Voortuin ter plaatse van aanduiding 'verkeer'

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.1, voor het toestaan dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' bij de aangrenzende woningen als voortuin en/of erf in gebruik worden genomen, mits:

  • a. een goede ontsluiting van de aan de aanduiding 'verkeer' grenzende woningen is gegarandeerd;
  • b. de aanwezigheid van voldoende parkeervoorzieningen bij de aan de aanduiding 'verkeer' grenzende woningen is gegarandeerd.
15.5.2 Recreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.4.2 voor de aanleg van recreatieve voorzieningen, mits:

  • a. de recreatieve voorziening wordt aangelegd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. de recreatieve voorziening onderdeel uitmaakt van de aar verschijningsvorm, oppervlakte en gebruiksmogelijkheden;
  • c. verlichtingsmasten niet worden toegestaan;
  • d. de kortste afstand van de recreatieve voorziening tot de zijdelingse perceelsgrens en achterperceelsgrens minimaal 5,00 meter bedraagt.
15.5.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.4.2, voor het toestaan dat een vrijstaand bijgebouw wordt gebruikt als een afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door maximaal 1 huishouden, dat bestaat uit maximaal 2 personen;
  • e. de afhankelijke woonruimte voor maximaal 10 jaar als zodanig in gebruik mag zijn;
  • f. gewaarborgd is dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
15.5.4 Publiekaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.4.2, voor het binnen een woning en/of bijgebouwen toestaan van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, mits:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
  • e. de activiteit niet vergunningplichtig mag zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  • f. er geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
15.5.5 Zelfstandige praktijkruimte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde dat degene die de publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis in de woning of het bijgebouw uitvoert ook de bewoner van de woning is, mits:

  • a. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • b. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
  • c. de activiteit niet vergunningplichtig mag zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  • d. er geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
15.5.6 Huisvesting anders dan een huishouden

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.4.2, voor het binnen een woning en/of bijgebouwen toestaan van:

  • 1. de huisvesting van maximaal 4 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  • 2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 6 arbeidsmigranten;
  • 3. de huisvesting van maximaal 8 ouderen, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht;
    • a. de huisvesting van maximaal 8 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 8 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning,

mits:

  • a. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • b. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • c. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in de woonomgeving.
15.5.7 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.4.2, ten behoeve van de vestiging van een bed & breakfast tot maximaal 2 slaapplaatsen, mits:

  • a. de vloeroppervlakte aan logeereenheden en zelfstandige sanitaire voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • b. het gebruik ten behoeve van de vestiging van een bed & breakfast gekoppeld en ondergeschikt is aan de woonfunctie ter plaatse;
  • c. de woning als zodanig herkenbaar blijft;
  • d. de bed & breakfastvoorziening:
    • 1. binnen de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd;
    • 2. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als een zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening is niet toegestaan;
    • 3. de parkeerbalans in de directe omgeving niet nadelig beïnvloedt;
    • 4. geen onevenredige nadelige gevolgen oplevert voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

15.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en van werkzaamheden
15.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de als 'Wonen' aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van houtgewas en het vellen of rooien van houtopstanden.
15.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 15.6.1 is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
15.6.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 15.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 15.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 16 Wonen - Garageboxen

16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1

De voor 'Wonen - Garageboxen' aangewezen gronden zijn bestemd voor garageboxen voor het stallen van auto's en daaraan aanverwante activiteiten.

16.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen - Garageboxen' aangewezen gronden mogen uitsluitend garageboxen worden gebouwd.

16.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen garageboxen worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van garageboxen mag maximaal 3,00 meter bedragen.
16.3 Specifieke gebruiksregels
16.3.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik:

  • a. (zelfstandige) bewoning;
  • b. een seksinrichting;
  • c. de uitoefening van enige tak van handel of bedrijf.

Artikel 17 Leiding - Riool

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een rioolleiding.

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
17.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 17.2 onder b, met dien verstande dat:

  • a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  • b. het belang van de leiding(en) niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.
17.4 Specifieke gebruiksregels

Het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de rioolleiding, is niet toegestaan, tenzij hiervoor toestemming is gegeven door de leidingbeheerder.

17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het vellen of rooien van houtgewas;
  • d. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
17.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 17.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 17.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
17.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 17.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 18 Waarde - Archeologie hoog

18.1 Bestemmingsomschrijving
18.1.1

De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.

18.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen welke betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie hoog', dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

18.2.2 Toepassingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 18.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
  • c. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
18.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 18.2.2 onder b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
18.2.4 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 18.2.1, 18.2.2 en 18.2.3 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • f. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 500 m² of een bouwwerk waarbij de graafwerkzaamheden zich beperken tot een diepte van maximaal 30 centimeter;
  • g. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ophogen, ontginnen, tot een diepte van meer dan 30 centimeter en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van (scherpe) voorwerpen in de bodem;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • i. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, of fietspaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
18.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 18.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 18.2 van toepassing is;
  • f. werken of werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • g. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • h. werken of werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
18.3.3 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 18.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie hoog' dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

18.3.4 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 18.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 18.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

18.3.5 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 18.3.4 onder b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
18.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie hoog', als bedoeld in 18.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 19 Waarde - Archeologie middelhoog

19.1 Bestemmingsomschrijving
19.1.1

De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.

19.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen welke betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie middelhoog', dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

19.2.2 Toepassingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 19.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
  • c. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
19.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 19.2.2 onder b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
19.2.4 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 19.2.1, 19.2.2 en 19.2.3 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • f. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 2500 m² of een bouwwerk waarbij de graafwerkzaamheden zich beperken tot een diepte van maximaal 30 centimeter;
  • g. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ophogen, ontginnen, tot een diepte van meer dan 30 centimeter en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van (scherpe) voorwerpen in de bodem;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • i. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, of fietspaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
19.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 19.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 19.2 van toepassing is;
  • f. werken of werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2500 m²;
  • g. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • h. werken of werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
19.3.3 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 19.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

19.3.4 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 19.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 19.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

19.3.5 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 19.3.4 onder b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
19.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog', als bedoeld in 19.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 20 Waarde - Archeologisch waardevol

20.1 Bestemmingsomschrijving
20.1.1

De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.

20.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen welke betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologisch waardevol', dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

20.2.2 Toepassingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 20.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
  • c. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
20.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 20.2.2 onder b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, voorschriften omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
20.2.4 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 20.2.1, 20.2.2 en 20.2.3 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • f. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m² of een bouwwerk waarbij de graafwerkzaamheden zich beperken tot een diepte van maximaal 30 centimeter;
  • g. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologisch waardevol' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ophogen, ontginnen, tot een diepte van meer dan 30 centimeter en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van (scherpe) voorwerpen in de bodem;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • i. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, of fietspaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
20.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 20.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 20.2 van toepassing is;
  • f. werken of werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • g. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • h. werken of werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
20.3.3 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 20.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologisch waardevol' dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

20.3.4 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 20.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 20.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

20.3.5 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 20.3.4 onder b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
20.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol', als bedoeld in 20.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 21 Waarde - Ecologie

21.1 Bestemmingsomschrijving
21.1.1 Algemeen

De voor ‘Waarde - Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van de ecologische, natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

21.1.2 Voorrangsregeling

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken geen gebouwen zijnde van geringe omvang welke noodzakelijk zijn voor het behoud, het herstel en de duurzame ontwikkeling van ecologische, natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3,00 meter mag bedragen.

21.3 Afwijken van de bouwregels
21.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen van bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 21.2, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. het belang van de in artikel 21.1 genoemde waarden wordt niet aangetast;
  • b. bebouwing is mogelijk op grond van de onderliggende bestemming.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de als 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van houtopstanden;
  • b. het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
  • c. het graven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  • d. het verwijderen van landschapselementen;
  • e. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  • f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en half verhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m²;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse leidingen.
21.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 21.4.1 is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
21.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 21.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 21.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 22 Waarde - Waardevolle bomen

22.1 Bestemmingsomschrijving
22.1.1

De voor 'Waarde - Waardevolle bomen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van waardevolle en bijzondere boombeplantingen zoals deze zijn aangegeven op de gemeentelijke lijst van waardevolle en bijzondere bomen, voor zover en zolang aanwezig.

22.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

22.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Waardevolle bomen' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, behoudens indien een vergunning voor het kappen of vellen van de betreffende boom/bomen onherroepelijk rechtskracht heeft gekregen en er geen herplantplicht is opgelegd.

22.3 Afwijken van de bouwregels
22.3.1 Oprichten van bebouwing conform onderliggende bestemming

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 22.2 voor bebouwing zoals toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen andere bestemmingen, indien wordt aangetoond dat door het bouwen en/of gebruik van de gronden de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)kwaliteit van de boom/bomen niet worden aangetast.

22.3.2 Bomeneffectrapportage

Ten behoeve van het verlenen van de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag een bomeneffectrapportage verlangen, waaruit blijkt dat het bouwen geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische waarden van de boom.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Vergunningplichtige werken of werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Waardevolle bomen' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het kappen van een waardevolle boom;
  • b. de aanleg van verhardingen/halfverhardingen ter plaatse van de kroonprojectie van een waardevolle boom;
  • c. het ophogen, afgraven en het egaliseren van de gronden ter plaatse van de kroonprojectie van een waardevolle boom.
22.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 22.4.1 gestelde is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken en/of werkzaamheden, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden, gericht op de instandhouding van waardevolle bomen.
22.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 22.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 22.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 23 Waterstaat - Waterlopen

23.1 Bestemmingsomschrijving
23.1.1

De voor Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren, zoals watergangen en regenwaterbuffers, overeenkomstig de Keur van het waterschap.

23.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 31.2.

23.2 Bouwregels
23.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

23.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken geen gebouw zijnde:

  • a. van geringe omvang welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van primaire wateren, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3,50 meter bedragen.
23.3 Afwijken van de bouwregels
23.3.1 Bouwen van bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 23.2.2, voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde of gebouwen binnen de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  • a. het belang van het primaire water, gehoord het waterschap, niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 24 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 25 Algemene bouwregels

25.1 Ondergronds bouwen

Kelders zijn uitsluitend toegestaan onder hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, met dien verstande dat de kelders vloeistofdicht worden uitgevoerd en niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waterhuishoudkundige natuurwaarden.

25.2 Dakkapellen
25.2.1 Bouwregels

Een dakkapel is als ondergeschikte toevoeging aan het dakvlak toegestaan, en verhoogt de goothoogte niet, mits deze voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. bij plaatsing op een zijdakvlak mag de afstand tot het voorerf niet minder bedragen dan 1,00 meter;
  • b. per woning mag het aantal dakkapellen op het betreffende dakvlak niet meer bedragen dan 2;
  • c. de totale breedte van dakkapellen op een naar de weg gekeerd dakvlak mag niet meer bedragen dan 2,70 m;
  • d. de afstand van een dakkapel tot een dakrand niet minder mag bedragen dan 0,50 m;
  • e. de afstand tussen 2 dakkapellen niet minder mag bedragen dan 1,00 m;
  • f. de dakkapel wordt plat afgedekt. Bij een dakhelling groter dan 45° is een aangekapte dakkapel toegestaan met een minimale dakhelling van 25º;
  • g. voor plat afgedekte dakkapellen gelden de volgende regels:
    • 1. de hoogte mag niet meer bedragen dan 1,75 meter;
  • h. voor aangekapte dakkapellen gelden de volgende regels:
    • 1. de afstand tussen de voet van de dakkapel en de gootlijn van de dakkapel mag niet meer bedragen dan 0,90 meter;
    • 2. de totale hoogte mag niet meer bedragen dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak;
    • 3. de breedte mag in totaal niet meer bedragen dan 50% van de breedte van het dakvlak.
25.2.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 25.2.1 onder c. teneinde dakkapellen met een grotere breedte toe te staan bij dakvlakken met een breedte groter dan 5,40 m, met dien verstande dat de totale breedte van dakkapellen niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak.

Artikel 26 Algemene gebruiksregels

26.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

26.2 Verboden gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • c. straatprostitutie;
  • d. het houden van evenementen, uitgezonderd evenementen die zijn toegestaan op basis van deze regels, dan wel die mogelijk zijn gemaakt door middel van een op basis van deze regels verleende omgevingsvergunning voor het afwijken ten behoeve van het gebruik van gronden voor evenementen;
  • e. de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • f. uitvaarthuizen, uitvaartcentra en/of begrafenisondernemers, voor zover het gaat om het opbaren en/of verzorgen van overledenen en het bieden van gelegenheid tot het nemen van afscheid van overledenen.

Artikel 27 Algemene aanduidingsregels

27.1 overige zone - attentiegebied ecologische hoofdstructuur
27.1.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'overige zone - attentiegebied ecologische hoofdstructuur' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.

Het hiervoor gestelde is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken en/of werkzaamheden, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

De werken of werkzaamheden als hiervoor bedoeld zijn slechts toelaatbaar indien daarover vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.

27.2 overige zone - ecologische verbindingszone
27.2.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' gelden in afwijking van de bouwregels uit hoofdstuk 2 met betrekking tot het oprichten van bouwwerken en het aanbrengen van verhardingen de volgende regels:

27.2.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 27.2.1 teneinde bebouwing op te richten en/of grotere oppervlakten aan verharding aan te brengen overeenkomstig de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, mits de mogelijkheden voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone daardoor niet onevenredig worden aangetast.

27.3 overige zone - groenblauwe mantel
27.3.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'overige zone - groenblauwe mantel' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • c. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • d. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • e. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • f. het dempen van sloten of greppels;
  • g. het planten van bomen en/of struiken;
  • h. het verwijderen van bomen en/of struiken (solitairen of in de vorm van bos, houtsingels, houtwallen).

Het hiervoor gestelde is niet van toepassing voor werken of werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. binnen een bouwvlak plaatsvinden.

De werken of werkzaamheden als hiervoor bedoeld zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. de regels uit de desbetreffende bestemming in acht worden genomen;
  • b. advies is verkregen van de (water)beheerder van de betreffende gronden;
  • c. de volgende bepalingen in acht worden genomen:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
27.4 overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen
27.4.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk;
  • b. het ophogen van gronden.

Het hiervoor gestelde is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken en/of werkzaamheden, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

De werken of werkzaamheden als hiervoor bedoeld zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de watersystemen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

27.5 vrijwaringszone - molenbiotoop
27.5.1 Bouwregels bouwhoogte gebouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden in afwijking van de bouwregels uit hoofdstuk 2 met betrekking tot de bouwhoogte van bouwwerken de volgende regels:

  • a. tot een afstand van 100 meter van de molen mag de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
  • b. binnen een afstand van 100 meter tot 400 meter van de molen mag de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan de 1/140 van de afstand van het bouwwerk tot de molen, vermeerderd met 3,6 m.
27.5.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 27.5.1 teneinde hogere bouwwerken op te richten overeenkomstig de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, mits de belangen van de molen niet onevenredig worden aangetast. Hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een onafhankelijke ter zake deskundige.

27.5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'vrijwaringszone - molenbiotoop' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting.

Het hiervoor gestelde is niet van toepassing voor werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. welke het normale onderhoud, beheer en gebruik van de gronden betreffen.

De werken of werkzaamheden als hiervoor bedoeld zijn slechts toelaatbaar:

  • a. indien en voor zover door de werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de belangen van de molen als werktuig en beeldbepalend element niet onevenredig worden aangetast.
    De omgevingsvergunning kan worden verleend indien de te verwachten hoogte van de boom niet groter is dan de uitkomst van de formule als opgenomen in 27.5.1.
  • b. indien de te verwachten hoogte van de boom groter is dan de uitkomst van de formule als opgenomen in 27.5.1 dat dient hierover tevoren advies te zijn ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke ter zake deskundige.

Artikel 28 Algemene afwijkingsregels

28.1 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere ontheffing is of kan worden verleend en mits dit geen onevenredige inbreuk maakt op het woon- en leefklimaat en/of de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

Artikel 29 Algemene wijzigingsregels

29.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 30 Algemene procedureregels

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  • a. het ontwerpbesluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  • c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  • d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 31 Overige regels

31.1 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

31.2 Voorrangsregels
31.2.1 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

31.2.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

  • a. Waarde - Archeologisch waardevol;
  • b. Waarde - Archeologie hoog;
  • c. Waarde - Archeologie middelhoog;
  • d. Waarde - Ecologie;
  • e. Waterstaat - Waterlopen;
  • f. Waarde - Waardevolle bomen.
31.3 Parkeren en laden en lossen
31.3.1 Normen
  • a. Bij nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing en/of functieverandering van een gebouw of een terrein, dan wel een gedeelte daarvan, dient de extra parkeerbehoefte als gevolg van deze ontwikkeling op eigen terrein te worden opgevangen, te weten in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • b. Bij de berekening van de ‘extra parkeerbehoefte’ als bedoeld onder a wordt een
    vergelijking gemaakt tussen de parkeerbehoefte in de bestaande situatie, voorafgaand aan de ontwikkeling, en de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie, nadat de ontwikkeling is gerealiseerd.
    Daarbij wordt, voor zover beschikbaar gelet op de functie van het gebouw of terrein,
    uitgegaan van de parkeerkencijfers zoals vermeld in de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’, (zie bijlage 4 bij de regels). Daarbij dient de kolom te worden gehanteerd, die het meest representatief is voor de feitelijke situatie ter plaatse.
  • c. Indien de CROW-publicatie als genoemd onder b niet voorziet in kencijfers voor de
    betreffende functie van het gebouw of terrein in de bestaande of nieuwe situatie, dient los daarvan een onderbouwde berekening te worden gemaakt van de extra parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling.
  • d. Indien nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing en/of functieverandering van een gebouw of een terrein leidt tot een (extra) behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, dient hierin op het betreffende perceel te worden voorzien.
  • e. De parkeervoorzieningen, als bedoeld onder a tot en met c, en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen, als bedoeld onder d, dienen na realisering in stand te worden gehouden.
31.3.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 31.3.1:

  • a. als het voldoen aan die bepaling voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met die bepaling te dienen doelen;
  • b. als kan worden aangetoond dat voor de concreet voorgestane ontwikkeling met minder extra parkeerplaatsen kan worden volstaan;
  • c. als door de aard van de bebouwing fysiek geen ruimte beschikbaar is voor de benodigde parkeerplaatsen en/of ruimte voor laad- en losvoorzieningen op eigen terrein, mits:
    • 1. ter compensatie wordt voorzien in voldoende extra parkeerplaatsen en/of laad- en losruimte in de openbare ruimte, om de extra behoefte daar op te vangen;
    • 2. uit onderzoek blijkt dat de afwijking niet leidt tot:
      • onevenredige gevolgen voor de afwikkeling van het verkeer;
      • een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid;
      • een onevenredige aantasting van het straat- of bebouwingsbeeld in de directe omgeving.
31.3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering en/of inrichting van parkeer- en/of laad- en losvoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 31.3.1 of artikel 31.3.2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 32 Overgangsrecht

32.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
32.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 33 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Nuenen Zuidoost".